Ontwikkeling en activiteiten Traject PW - Inkijkexemplaar

Page 1

Ontwikkeling en activiteiten

Module 1 Inleiding ontwikkeling en activiteiten

1 Over ontwikkelingspsychologie

2 Over activiteiten

Module 2 Baby’s en peuters

1 Ontwikkeling en activiteiten bij baby’s

2 Ontwikkeling en activiteiten bij peuters

Module 3 Kleuters

1 Ontwikkeling van kleuters

2 Activiteiten bij kleuters

Module 4 Schoolkinderen

1 Ontwikkeling van schoolkinderen

2 Activiteiten bij schoolkinderen

Module 5 Pubers en adolescenten

1 Ontwikkeling van jongeren

2 Activiteiten bij jongeren

3 Problemen in de groep

Module 6 Problemen in de ontwikkeling

1 Als de ontwikkeling anders gaat

NIVEAU 3/4 PEDAGOGISCH WERK

Inleiding ontwikkeling en activiteiten

Als pedagogisch werker houd je je veel bezig met het bedenken, organiseren en begeleiden van activiteiten. In deze module staan algemene punten over ontwikkeling en activiteiten centraal. Je leert het verschil tussen vaste en vrije activiteiten. En hoe je met activiteiten de ontwikkeling van kinderen en jongeren stimuleert. Over die ontwikkeling gaat het ook in deze module. Begrippen als ontwikkelingspsychologie, ontwikkelingsfasen, ontwikkelingsgebieden, ontwikkelingstaken en ontwikkelingsopgaven komen aan de orde. Ook leer je over het belang van de eerste duizend dagen. Als pedagogisch werker stimuleer je de ontwikkeling. Dat kan met activiteiten en spel. Je hebt een spelstimulerende houding. Soms speel je mee, soms is het beter dat niet te doen. Een kind moet spelen om zich te kunnen ontwikkelen. In verschillende ontwikkelingsfasen speelt een kind telkens op een andere manier. Als pedagogisch werker is het belangrijk daar rekening mee te houden.

Auteur A.C. Verhoef Eindredactie R.F.M. van Midde ONA MODULE
1

Hoe verschillend kinderen kunnen reageren

Het is jouw eerste stagedag bij peuteropvang Pippeloen. Het is de eerste dag na de vakantie. De peuteropvang is zes weken dicht geweest, en voor kinderen is het spannend om weer bij Pippeloen te zijn. Rond half negen komen de eerste kinderen binnen. Eerst is daar Dennis. Dennis houdt de hand van zijn vader stevig vast. 'Dag Dennis, wat leuk dat je er weer bent.' Saskia hurkt bij Dennis, maar Dennis kijkt naar de grond en kruipt weg achter zijn vader. Ook jij begroet hem. Je merkt dat hij nieuwsgierig is, want vanachter zijn vaders benen kijkt hij naar je. Je glimlacht om hem gerust te stellen. 'Wat een mooie rugzak heb je.' Dennis zegt nog niks, maar glimlacht wel. Achter Dennis staat Amer. Zo te zien heeft Amer geen last van onwennigheid. 'Dag Amer', zegt Saskia. Amer trekt zich los uit de hand van zijn vader. 'Halo joef', roept hij. 'Oto. Speel.' Weg is Amer: hij rent naar een van de trapauto's. Je besluit om Amer later te begroeten.

Na Amer komen Bas en Mees binnen met hun moeder. Bas en Mees zijn een eeneiige tweeling. In hun handen hebben ze een bosje bloemen. 'Wat lief van jullie', roept Saskia als Bas haar de bloemen geeft. Saskia reikt al naar de bloemen van Mees, maar hij stopt ze achter zijn rug. 'Nee, jij mag ze niet', zegt Mees. 'Heb ik gekoopt, ze zijn van mij.' Jullie moeten lachen om de eigenwijze opmerking van Mees. 'Typisch iets voor Mees, overal dwars tegenin', fluistert Saskia. 'Mag ik ze dan misschien?' zeg jij tegen Mees. Tot jullie verrassing zegt Mees ja. Meteen erna rent hij Bas achterna. Na Bas en Mees is er even een pauze. 'Amer is een Syrisch jongetje. Ik hoop dat hij in de vakantie niet te veel is teruggevallen wat betreft zijn taalontwikkeling', zegt Saskia tegen jou.

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2
© Alamy Stock Photo / CHROMORANGE / Alexander Bernhard

1 GEDRAG VAN PEUTERS

De praktijksituatie gaat over peuters (1,5 – 4 jaar).

Welk gedrag in de praktijksituatie is typerend voor deze ontwikkelingsfase?

Het gaat dus om gedrag dat typisch iets voor peuters is (of niet).

1 De hand van vader stevig vasthouden

2 Fouten maken bij praten: 'Heb ik gekoopt'

3 Graag met een trapauto spelen

4 Verlegen zijn

5 Nieuwsgierig zijn

6 Bloemen willen houden, niet willen weggeven

2 VERSCHILLEN TUSSEN KINDEREN

Kinderen verschillen van elkaar in tal van opzichten.

Welke verschilpunten komen in de praktijksituatie naar voren?

Noteer ze en bedenk verklaringen voor de verschillen.

3 DE ZORGEN VAN SASKIA

Aan het eind van de praktijksituatie maakt Saskia zich zorgen.

Waarom zal Saskia zich zorgen maken?

Leg je antwoord zo goed mogelijk uit.

ORIËNTATIE
JaNee
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
3

4 MOEILIJKE WOORDEN IN DEZE MODULE

In deze module kunnen woorden voorkomen waarvan je de betekenis nog niet kent. Dit kunnen beroepswoorden of vaktaalwoorden zijn, die je nog nooit eerder hebt gelezen. Zorg ervoor dat je ze begrijpt en kunt gebruiken in de module. Als je de woorden begrijpt, is het gemakkelijker om opdrachten in deze module te maken.

Noteer tijdens het lezen van de theorie de woorden die je niet begrijpt. Geef van elk woord de betekenis en een voorbeeldzin.

Woord Betekenis Voorbeeldzin

Tip: In de begrippenlijst van deze module vind je alvast een selectie van vaktaalwoorden die met deze module te maken hebben.

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 4

Over ontwikkelings psychologie

LEERDOELEN

• Je kunt toelichten welke begrippen bij ontwikkelingspsychologie horen.

• Je kunt de geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie in het kort beschrijven.

• Je kunt de verschillende ontwikkelingsfasen van elkaar onderscheiden.

• Je kunt beschrijven welke factoren de ontwikkeling bepalen.

• Je kunt omschrijven wat globaal de ontwikkeling van het ongeboren kind van conceptie tot geboorte inhoudt en enkele risicofactoren noemen.

• Je kunt beschrijven wat ontwikkelingstaken zijn en voorbeelden geven.

• Je kunt beschrijven wat ontwikkelingsopgaven zijn en voorbeelden geven.

• Je kunt een toelichting geven bij de verschillende ontwikkelingsgebieden.

• Je kunt het verschil beschrijven tussen ontwikkelingsgebieden en ontwikkelingsdomeinen.

• Je kunt de belangrijkste voorwaarden voor ontwikkeling beschrijven.

Kinderen verschillen van elkaar, volwassenen ook. De een is lang en houdt van popmuziek. De ander is klein en luistert graag naar countrymuziek. Geen mens is hetzelfde. Ieder mens maakt een eigen ontwikkeling door. Toch verschillen mensen niet 100 procent van elkaar. Er zijn ook veel overeenkomsten tussen hen. Zeker als ze dezelfde leeftijd hebben of dezelfde omstandigheden delen. Hun ontwikkeling verloopt deels gelijk.Jij kiest voor een beroep waarbij je gaat werken met kinderen of jongeren. Het is erg belangrijk dat je rekening houdt met hun ontwikkeling. Daarvoor heb je als eerste algemene kennis nodig over de ontwikkeling van kinderen en jongeren. In dit hoofdstuk staat die algemene kennis centraal.

1.1 Ontwikk elingspsychologie

Als pedagogisch werker is het je taak de ontwikkeling van kinderen en jongeren te stimuleren. Het is daarom belangrijk meer te weten van de ontwikkeling van mensen. Kennis over de ontwikkeling van mensen is het terrein van de ontwikkelingspsychologie.

Ontwikkelingspsychologie is de wetenschap die het gedrag van de mens bestudeert in de verschillende fasen van zijn ontwikkeling, met als doel dit gedrag te begrijpen en te verklaren.

1 O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 5
Figuur 1.1 de ontwikkelingspsychologie verdiept zich in de ontwikkeling van mensen © Getty Images / Yuri_Arcurs

In het woord ontwikkelingspsychologie herken je het woord psychologie.

1.1.1 Korte geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie

Psychologie is de wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert.

De psychologie houdt zich bezig met alles wat de mens doet. Het gaat daarbij om vragen waarom iemand zich op een bepaalde manier gedraagt. Waarom gaan sommige jongeren vroegtijdig van school, zonder een diploma? Waar worden mensen overspannen van? Waarom raakt de een wel verslaafd en de ander niet? Wat bepaalt of mensen naar iemand luisteren?

Binnen de psychologie kunnen heel veel vragen gesteld worden. De algemene psychologie is daarom opgedeeld in een aantal specialisaties, bijvoorbeeld arbeidspsychologie, sociale psychologie, neuropsychologie, beroepskeuzepsychologie en ontwikkelingspsychologie.

Voorbeeldvragen

ontwikkelingspsychologie

• Wanneer gaat een baby lachen en kun je dit stimuleren?

• Waarom zijn peuters soms zo koppig?

• Hoe komt het dat steeds meer kleuters een motorische achterstand hebben?

• Hoe denken schoolkinderen? Wat snappen ze wel en niet?

• Waarom voelen veel pubers zich onzeker?

Hoe en waardoor veranderen mensen in de loop van hun leven? Al meer dan tweeduizend jaar denken deskundigen na over dit onderwerp. Zo ontwikkelden ze ook ideeën over de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. In eerste instantie waren er twee heel verschillende ideeën over. De ene groep dacht dat een kind een onbeschreven blad was, dat je alles kon en moest leren door middel van straffen en belonen. De andere groep dacht dat kinderen mini-volwassenen waren. Zij gingen ervan uit dat als je kinderen maar goed te eten gaf en ze in een gezonde omgeving liet opgroeien, de ontwikkeling wel vanzelf zou gaan. Pas in de 20e eeuw zijn wetenschappers echt goed gaan kijken naar de ontwikkeling van de mens. In het begin was er vooral veel aandacht voor de kinderfase, later kwam er ook aandacht voor volwassenen en ouderen. De aandacht voor de kinderfase leidde tot de specialisatie ontwikkelingspsychologie.

Er zijn verschillende psychologen die de ontwikkelingspsychologie een boost hebben gegeven.

Sigmund Freud

Een bekende psycholoog was Sigmund Freud (1856-1939). Een van Freuds belangrijkste theorieën was dat kinderen een psychoseksuele ontwikkeling doormaken.

Tegenwoordig is er veel kritiek op de theorie van Freud. Er zijn wel losse verhalen die passen bij zijn theorie, maar er bestaat geen wetenschappelijk onderzoek dat de theorie bewijst.

baby orale fase oraal = mond kleuter fallische fase fallus = penis peuter anale fase anaal = anus schoolkinderen latentiefase latent = niet actief pubers en adolescenten genitale fase genitaal = geslachtsorganen
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 6
Figuur 1.2 de psychoseksuele ontwikkelingsfasen van Freud © Tiekstramedia

Jean Piaget

Jean Piaget (1896-1980) was een belangrijk ontwikkelingspsycholoog. Hij bestudeerde de verstandelijke ontwikkeling bij kinderen. Piaget bewees dat een kind pas op de leeftijd van ongeveer 7 jaar systematisch en logisch kan denken. Een kind tussen de 2 en 7 jaar denkt onlogisch. Dit kun je merken aan uitspraken van peuters. Als de stoel bijvoorbeeld omvalt is de stoel stout. Onder de 2 jaar is een kind bezig zich bewust te worden van de effecten van eigen handelen. Hoe ouder een baby is, hoe meer verbanden hij leert.

Voorbeelden: effect van eigen handelen ontdekken (eerst)

• Een baby schudt met een rammelaar en ontdekt dat deze geluid maakt.

• Een baby slaat tegen een bal en ontdekt dat deze wegrolt.

Voorbeelden: verbanden gaan zien (later)

• Een baby zit in de box en laat zijn rammelaar los. Hij ontdekt dat die valt en dat hij er niet meer bij kan.

• Een baby drukt afwisselend twee knoppen op een activitycentre in. Hij ontdekt dat ze verschillende geluiden maken.

van naaste ontwikkeling. Ook is er de zone van overvraging. De zone van actuele ontwikkeling is waar het kind nu is wat betreft zijn ontwikkeling. De zone van naaste ontwikkeling is de ontwikkeling die het kind kan doormaken als je hem de juiste stimulans biedt. Push je een kind te veel, eis je meer dan hij kan? Dan overvraag je hem.

Erik Erikson

Een andere belangrijke ontwikkelingspsycholoog was Erik Erikson (1902-1994). Hij verdiepte zich in de sociale en emotionele ontwikkeling van mensen. Hij deelde die in fasen in: in iedere fase moet een mens zich een belangrijke levensvaardigheid eigen maken. Een baby moet bijvoorbeeld anderen leren vertrouwen, een puber moet leren zichzelf te zijn.

Rita Kohnstamm

In Nederland is Rita Kohnstamm (1937) een belangrijke ontwikkelingspsychologe. Zij schreef veelgelezen boeken over de ontwikkeling bij kinderen en jongeren. Zij beschreef de ontwikkeling daarbij heel precies en compleet.

1.1.2 Huidig e situatie

Tegenwoordig is er veel aandacht voor het feit dat de mens zich zijn hele leven ontwikkelt in interactie met zijn omgeving. Opvang, onderwijs, het gezin, de buurt, media, sportclubs, de maatschappij: er is sprake van veel invloeden op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Die invloeden kunnen positief, maar ook negatief zijn. De ontwikkelingspsychologie krijgt daar steeds meer zicht op. Ontwikkelingspsychologie is dus een brede en boeiende wetenschap die voor jou als pedagogisch werker van groot belang is.

Images / PeopleImages

Lev Vygotsky

Ook Lev Vygotsky (1896-1934) verdiepte zich in de ontwikkeling van kinderen. Vygotsky zag het kind als een individu dat voor zijn ontwikkeling afhankelijk is van anderen. Hij deelde de ontwikkeling in, in de zone van actuele ontwikkeling en de zone

Kinderopvang

Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van de kinderopvang op de ontwikkeling van een kind. Belangrijk, want sommige mensen denken nog altijd dat kinderopvang slecht is voor de ontwikkeling van een kind. Gelukkig is dit niet waar. Kinderopvang heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van kinderen. Kinderen worden er

Figuur 1.3 Een baby ontdekt de effecten van eigen handelen © Getty
O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 7

socialer door en zelfstandiger. Ook ontwikkelen ze meer veerkracht. Voorwaarde is wel dat de opvang van goede kwaliteit is. Als pedagogisch medewerker heb je een heel belangrijke rol. Hoe reageer je op het kind? Hoe stimuleer je het? Wat zeg je en wat doe je? Hoe grijp je in bij conflicten? Dit zijn belangrijke vragen. De kwaliteit van de interactie tussen pedagogisch medewerker en kind is bepalend.

Logisch, want op school leren kinderen rekenen, lezen en schrijven, en leren ze over zichzelf, anderen en de wereld. Toch is er meer dat telt. Het gaat niet alleen om leerresultaten. Ontwikkelingspsychologie gaat bijvoorbeeld ook over de relatie leerkracht/onderwijsassistent en leerling. En de relatie tussen kinderen onderling. Als kinderen zich fijn voelen op school, dan heeft dat een positieve invloed op hun totale ontwikkeling. Het stimuleert hun sociale, persoonlijke en verstandelijke ontwikkeling. Niet alleen in hun kindertijd, maar ook als ze ouder zijn.

DENK NA OVER WAT JE DOET

Marije Magito is deskundige op het vlak van pedagogische kwaliteit. Ze zegt: 'Je hebt een voorbeeldfunctie. Weeg af hoe je je gedraagt. Stel, een kind valt. Jij schrikt je een hoedje, rent eropaf, maakt een heel drama. Het kind leert: als ik val, is dat een drama. Als je rustig reageert met: "Jij bent gevallen, gaat het goed?", dan onthoudt het kind dit ook. Of neem een baby die met een ballon speelt en die klapt. Het kind kijkt verbaasd, maar er is niets aan de hand. Als wij er enorm van schrikken en schreeuwen, neemt het kind dit over. Een kind is een spiegel. Je toon, je zinsvolgorde, je blik, hoe je reageert, het is belangrijk om daarover na te denken.'

Meester Hassan

In groep 8 was meester Hassan onze leraar. In onze klas zaten toen 32 kinderen, maar hij wist ons altijd weer te boeien. Hij had heel veel humor. Zijn lessen waren nooit saai. In de pauzes speelde hij gewoon met ons mee. Bij gym verzon hij de leukste spelletjes en ook dan deed hij weleens mee. Bij de eindmusical was hij keigoed. Hij wist iedereen enthousiast te krijgen voor de musical, zelfs kinderen die verlegen waren of faalangst hadden. Meester Hassan was echt een topmeester! Mede dankzij hem wil ik lerares worden.

1.2 Hoe mensen zich ontwikkelen

Mensen ontwikkelen zich hun hele leven. Ontwikkelen wil zeggen dat er sprake is van een verandering. Die verandering kan een vooruitgang of verbetering inhouden, maar ook achteruitgang en verslechtering. Bij kinderen en jongeren houdt ontwikkelen in, dat ze steeds meer kunnen. Bijvoorbeeld: een baby zet zijn eerste wankele stapjes, een peuter kan al rennen.

© Getty Images / FatCamera

Bron: Kinderopvang magazine, 3 september 2021

Onderwijs

Kinderen die geen onderwijs krijgen, lopen een enorme achterstand op in hun ontwikkeling.

De ontwikkeling bij kinderen en jongeren is het gevolg van groeiprocessen, leerprocessen en rijpingsprocessen.

Groeiprocessen

De lichamelijke groei die het gevolg is van celdeling. Bijvoorbeeld: een peuter van 2 jaar is gemiddeld 89 cm, een peuter van 3 jaar 98 cm.

Figuur 1.4 Hoe reageer je op kinderen? wees je bewust van je invloed
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 8

Leerprocessen

Het verkrijgen van theoretische, praktische en sociaal-emotionele kennis en vaardigheden.

Bijvoorbeeld: een kind van 5 jaar leert de cijfers 1 t/m 10 herkennen.

Rijpingsprocessen

Het rijpingsproces is een natuurlijk ontwikkelingsproces dat leidt tot volgroeien, tot ontwikkeling komen. Kortweg rijping: 'ergens aan toe zijn', je bent eraan toe om wel of niet iets te leren.

Bijvoorbeeld: een baby van ongeveer 1 jaar gaat zijn eerste woordjes zeggen, eerder is hij daar nog niet aan toe.

Jouw invloed

Uiteraard hangen groeiprocessen, leerprocessen en rijpingsprocessen met elkaar samen. Bij het leren van woordjes gaat het niet alleen om rijping, ook leerprocessen spelen een rol: het kind leert als eerste veelgebruikte woordjes als 'bal', 'poes', 'mama' en 'papa'.

Het is belangrijk om te weten dat je de groei en het vermogen om te leren wel van buitenaf kunt beïnvloeden, maar dat je geen invloed hebt op rijpingsprocessen. Door voeding groeit een kind in lengte en gewicht, daar heb je invloed op. Door kinderen voor te lezen, leren ze nieuwe woorden. En wanneer je ze voldoende ruimte geeft om te spelen, leren ze ook veel. Je hebt dus ook invloed op het leren. Rijping kun je niet versnellen. Een 6-jarige is meestal 'rijp' om te leren lezen. Een kind van 4 jaar niet. Wel kun je de voorwaarden scheppen om deze rijping mogelijk te maken.

1.2.1 Ontwikkelingsfasen

De ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de totale ontwikkeling van de mens, dat wil zeggen vanaf de conceptie tot aan de dood. Het is handig die totale ontwikkeling in te delen in ontwikkelingsfasen (ook wel: levensfasen).

Een ontwikkelingsfase is een periode in het leven van de mens die te onderscheiden is van andere perioden. Bij deze periode horen bepaalde kenmerkende gedragingen.

Een gangbare indeling in ontwikkelingsfasen is deze:

• ongeboren kind (prenatale fase: 40 weken);

• baby (0-18 maanden);

• peuter (18 maanden-4 jaar);

• kleuter (4-6 jaar);

• schoolkind (6-12 jaar);

• puber (12-17 jaar);

• adolescent (17-25 jaar);

• volwassene (25-67 jaar);

• oudere mens (67 jaar en ouder).

Bij elke ontwikkelingsfase horen eigen, kenmerkende gedragingen. In de ontwikkelingsfase van de baby is het bijvoorbeeld kenmerkend dat de baby leert lopen en zijn eerste woordjes leert. Voor de fase van de oudere mens is kenmerkend dat de werking van de zintuigen achteruitgaat. Ook al delen we het leven van de mens in fasen in en doen we uitspraken over 'de baby', 'de puber' en 'de oudere', mensen verschillen altijd veel van elkaar. We geven aan wat algemeen gangbaar is bij een normale ontwikkeling. Bijvoorbeeld: meestal zal een kind met ongeveer 10 maanden zijn eerste woordje zeggen. Maar er zijn ook kinderen die dat pas doen als ze 15 maanden of

Figuur 1.5 Bij elke ontwikkelingsfase horen eigen, kenmerkende gedragingen © Shutterstock / Iakov Filimonov
O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 9

ouder zijn. Dit soort verschillen zie je in alle ontwikkelingsfasen terug. Het ene kind komt bijvoorbeeld eerder in de puberteit dan het andere kind.

1.2.2 Factoren die de ontwikkeling bepalen

Ook al ligt de ontwikkeling in grote lijnen vast, toch verloopt de ontwikkeling van ieder mens op unieke wijze. Dit komt omdat er factoren zijn die invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de mens, namelijk:

• interne factoren;

• externe factoren;

• zelfbepaling.

Interne factoren

Al voor de geboorte staat bij elk kind vast wat de in aanleg gegeven mogelijkheden en beperkingen in het leven zijn.

manier te ontwikkelen. Het wil niet zeggen dat dat ook gebeurt. Het hangt af van de omstandigheden en omgeving waarin je opgroeit.

Voorbeeld: aanleg en omstandigheden

Een muzikaal talent kun je alleen ontwikkelen als je ook de tijd en gelegenheid hebt om muziek te spelen. Komt een muzikaal talentvol kind nooit in aanraking met muziek, dan kan het dit talent ook niet ontwikkelen.

Een kind met een aanleg voor angst, kan zich ontwikkelen als angstig persoon, maar dat hoeft niet. Hoe gaan zijn ouders met angst om en welk voorbeeld geven zijn ouders? Dat is erg bepalend.

Bij aanleg gaat het om de eigenschappen of mogelijkheden die iemand bij de bevruchting heeft meegekregen (in de genen).

Het overgrote deel van deze aangeboren geschiktheid komt voort uit wat het kind meekrijgt van zijn ouders in zijn genen (erfelijk materiaal). Alle genen samen bepalen het functioneren van de cellen waaruit een mens is opgebouwd. Erfelijke eigenschappen zie je bijvoorbeeld terug in de uiterlijke kenmerken en in erfelijke ziekten. Maar ook talent op het gebied van wiskunde, muziek of kunst krijgt een kind van zijn ouders mee. Dat komt naar voren in uitspraken als: zij heeft de sportgenen van haar moeder en hij heeft de muzikale aanleg van zijn vader geërfd.

Soms zegt iemand iets als: 'Ik ben een angstig persoon. Dat is aangeboren. Mijn moeder is ook zo.' Of 'Ik kan niet goed tegen rommel. Ik hou van orde, zo ben ik nu eenmaal.' Dit soort uitspraken kloppen niet. Aanleg wil zeggen dat je over het vermogen beschikt om je op een bepaalde

Externe factoren

Ieder mens groeit op en leeft in een bepaalde omgeving en onder bepaalde omstandigheden. Deze omgevingsfactoren bepalen en beïnvloeden de ontwikkeling van buitenaf. We spreken ook wel van milieu. Daarbij gaat het om:

• de directe omgeving (bijvoorbeeld het gezin, de kinderopvang, de school, leeftijdsgenoten, vrienden, de buurt);

• media (bijvoorbeeld tv, internet, sociale media, games);

• culturele invloeden (bijvoorbeeld de tijd waarin je leeft en opgroeit, de waarden en normen van je ouders en van de samenleving waarin je opgroeit);

• de maatschappij (bijvoorbeeld de politieke en de economische situatie: dus in welk land groei je op? Welke vrijheden heb je? Mag je naar school? Groei je op in rijkdom of

Figuur 1.6 Niet ieder kind met een viooltalent zal dat talent ook ontwikkelen © Getty Images / Wavebreakmedia
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 10

armoede? Kun je wel/niet sporten, muziek maken enzovoort);

• ingrijpende levensgebeurtenissen. Ingrijpende levensgebeurtenissen kunnen van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de mens. De oorzaak ligt voor de hand: niet-alledaagse, buitengewone gebeurtenissen grijpen diep in. Het kan hierbij gaan om crisissituaties zoals ziekte, afscheid en beperkt raken, maar het kan ook gaan om positieve gebeurtenissen zoals uit de kast komen, trouwen of een kind krijgen.

De invloed van omgevingsfactoren op de ontwikkeling kan enorm groot zijn. Denk aan een meisje dat in Afghanistan wordt geboren. Zij zal maar tot haar twaalfde naar school kunnen. Ze moet een boerka dragen en misschien wel trouwen met een Talibanstrijder. Ze mag geen muziek maken en niet sporten. Haar ontwikkeling verloopt dus heel anders dan dat van een meisje dat in Nederland wordt geboren.

Zelfbepaling

Naarmate je ouder wordt, neemt je vermogen toe om richting te geven aan je eigen ontwikkeling. Dit noemen we zelfbepaling.

Zelfbepaling hangt samen met de keuzes die een mens maakt. Ieder mens maakt voortdurend keuzes, bijvoorbeeld om verder te leren voor een bepaald beroep, om zelfstandig te gaan wonen, om te gaan trouwen en om kinderen te krijgen. Natuurlijk heb je niet alles zelf in de hand. Interne en externe factoren bepalen ook wat er wel en niet mogelijk is. Je kunt bijvoorbeeld wel een bepaalde opleiding willen volgen, maar er kunnen allerlei redenen zijn waarom dat niet lukt. Zelfbepaling is niet alleen een vermogen, het is ook een behoefte van de mens. Het gaat om de pedagogische basisbehoefte aan autonomie . Autonomie betekent zelfstandigheid. Je ziet het al terug bij jonge kinderen: bij peuters zie je bijvoorbeeld dat ze zelf willen kiezen waarmee ze willen spelen en met wie ze willen spelen. Autonomie is erg belangrijk voor het welbevinden van mensen. Als je alles wilt bepalen voor een kind, is er geen ruimte voor zelfbepaling en

zal het kind niet gelukkig zijn. Het zal zich ook niet goed ontwikkelen. Het kind kan erg dwars gedrag gaan vertonen: het verzet zich tegen alles wat jij wilt.

1.2.3 Eerste duizend dagen

Het belang van de eerste duizend levensdagen wordt steeds duidelijker. De eerste duizend dagen van een kind betreft de periode vanaf de conceptie totdat het kind 2 jaar is. Een baby die deze eerste duizend dagen blootstaat aan schadelijke externe factoren als stress, rook, ongezonde voeding, medicijngebruik, mishandeling of andere risicofactoren, begint met een achterstand aan de rest van zijn leven. Er is een grotere kans dat het kind als puber jeugdhulp nodig heeft. Ook op latere leeftijd is er een grotere kans op lichamelijke en geestelijke problemen, waaronder diabetes, hart- en vaatziekten, overgewicht en depressies. De eerste duizend dagen zijn ook van invloed op de sociale en emotionele ontwikkeling van een kind. Een kind dat opgroeit in een gezonde, veilige en stimulerende omgeving zal zich over het algemeen goed ontwikkelen.

Prenatale fase

Die eerste duizend dagen zijn zo belangrijk omdat de ontwikkeling in deze periode zo groot is en zo snel gaat. Zeker tijdens de prenatale ontwikkeling is dat zo.

Prenatale ontwikkeling is de ontwikkeling tussen de bevruchting en de geboorte. Die periode noem je ook wel prenatale fase (gemiddeld 266 dagen).

Bij de conceptie is nog maar sprake van twee cellen: een eicel en zaadcel, maar meteen erna beginnen die zich te delen. Binnen een week is er al een klontje van vijftig tot honderd cellen. Cellen krijgen daarbij een steeds specialistischer functie. Sommige cellen gaan de navelstreng vormen, andere cellen ontwikkelen zich tot placenta, en weer anderen het mensje-in-wording.

O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 11

Figuur 1.7 Van bevruchting tot geboorte: na 1 week: vijftig tot honderd cellen; 2-8 weken: embryo; 8 weken en ouder: foetus © Shutterstock / sciencepics

Embryo

Na twee weken noem je het mensje-in-wording een embryo. De embryonale fase duurt bij de mens tot acht weken. In die periode worden onder andere de zintuigen, de belangrijkste organen en spieren, botten en bloedsomloop gevormd. Ook de hersenen en het zenuwstelsel beginnen zich te ontwikkelen. Een acht weken oude embryo is nog maar 2,5 centimeter lang.

Foetus

Vanaf 8 weken tot aan de geboorte spreek je van foetus (spreek uit: feutus). Een foetus ontwikkelt zich in snel tempo: hij groeit enorm in lengte en gewicht en de lichaamsverhoudingen veranderen hierbij sterk. De toename van het gewicht vindt vooral plaats tijdens de laatste weken van de zwangerschap.

Tijdens de foetale fase ontwikkelen de hersenen zich steeds verder. Aan het eind van de zwangerschap kan de foetus horen en reageren, en wisselen slapen en waken zich af. Een foetus vertoont al allerlei gedragingen: hij kan huilen, de hik hebben, zijn vuistjes ballen, zijn ogen sluiten en op zijn duim zuigen. In de foetale fase ontwikkelt de foetus zich ook tot meisje of jongen.

Miskraam

Als een zwangerschap misloopt voor week 20, noem je dat een miskraam. Zo'n 15 tot 20 procent van alle zwangerschappen eindigt in een miskraam. Meestal gebeurt dat in de eerste twaalf weken van de zwangerschap, vaak nog voordat de vrouw weet dat ze zwanger is. De meeste miskramen zijn het gevolg van een aanlegstoornis. De foetus is dan niet levensvatbaar. De oorzaak ligt vaak bij het kind zelf, maar niet altijd. Er zijn ook factoren die de kans op een miskraam vergroten, zoals medicijngebruik, roken of

gebruik van drugs en alcohol door de moeder. Dit zijn ook die zaken die een negatieve uitwerking kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen. Deze factoren benadrukken het belang van de eerste duizend dagen.

ROKEN TIJDENS ZWANGER ­

SCHAP FUNEST VOOR HERSENEN KIND: 'LAGER IQ EN GEDRAGSPROBLEMEN'

Uit nieuw onderzoek blijkt dat roken tijdens een zwangerschap veel meer negatieve gevolgen heeft dan we al dachten. Met name voor de hersenontwikkeling van het kind.

Miskramen, vroeggeboorten, een kleinere hoofdomtrek of een lager geboortegewicht. Het zijn allemaal gevolgen die te wijten zijn aan roken tijdens de zwangerschap. Maar nu blijkt dat ook de hersenontwikkeling lijdt onder een sigaret roken met een baby in de buik. Kinderen met moeders die doorrookten tijdens de zwangerschap hebben op 10-jarige leeftijd meetbaar kleinere hersenen. Hieruit blijkt dat roken tijdens de negen maanden dat er een baby in de buik zit negatieve, langdurige gevolgen heeft. Bepaalde belangrijke verbindingen en onderdelen van de hersenen waren minder goed ontwikkeld. 'Over het algemeen kun je stellen dat kinderen met kleinere hersenen een lager IQ en meer gedragsproblemen hebben', zegt onderzoeker Runyu Zou. Wel maakt het uit of moeders op tijd stopten met roken. Er bleek namelijk geen verschil tussen niet-rokende moeders en moeders die in een vroeg stadium stopten. Want pas later in de zwangerschap komt de groei en ontwikkeling van de hersenen op gang. 'Zelfs als een vrouw de eerste tien weken van de zwangerschap rookte, heeft stoppen nog steeds zin', zegt Zou.

Bron: Metro, 10 augustus 2022

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 12

1.2.4 Ontwikkelingstaken

In elke ontwikkelingsfase is sprake van ontwikkelingstaken.

Een ontwikkelingstaak is een stap die ieder kind of jongere in zijn ontwikkeling moet nemen om verder te komen in die ontwikkeling.

1.2.5 Ontwikkelingsopgaven

Naast ontwikkelingstaken zijn er ook ontwikkelingsopgaven.

Een ontwikkelingsopgave is een persoonlijke ontwikkelingsopdracht van een kind of jongere, die samenhangt met externe factoren en/of zelfbepaling.

Er is daarbij sprake van een reeks van min of meer opeenvolgende ontwikkelingstaken. De eerste ontwikkelingstaak van een pasgeborene is wennen aan de wereld om hem heen. Hij moet leren reageren op de prikkels om hem heen en een slaap-waakritme opbouwen. Door de juiste voorwaarden voor ontwikkeling aan te bieden, help je een kind bij het leren beheersen van een ontwikkelingstaak. Bij baby's is bijvoorbeeld rust en regelmaat belangrijk. Ook door taken en activiteiten aan te bieden die kinderen en jongeren nog nét niet aankunnen en met voorbeeldgedrag, help je hen verder te komen in hun ontwikkeling. Wanneer een kind of jongere erin slaagt ontwikkelingstaken te vervullen, dan vergroot dit zijn competentie. Bij competentie gaat het erom dat iemand een taak met de juiste kennis, inzicht, vaardigheden, houding en persoonlijke eigenschappen kan uitvoeren. Anders gezegd: als je competent bent, dan kun je het! Bijvoorbeeld: een ontwikkelingstaak van een baby is het leren communiceren. Als een baby erin slaagt deze ontwikkelingstaak goed uit te voeren, vergroot dat zijn competentie. Een nieuwe ontwikkelingstaak wacht op hem: het leren begrijpen van de wereld. Ook het goed uitvoeren van deze ontwikkelingstaak maakt hem competenter.

Voor welke ontwikkelingsopgave een kind of jongere staat, hangt samen met de omstandigheden waarin een kind of jongere opgroeit en/of de keuzes die hij maakt. Ontwikkelingsopgaven staan de normale ontwikkeling vaak in de weg. Door ontwikkelingsopgaven lukt het een kind niet zich de gewone ontwikkelingstaken eigen te maken.

Voorbeeld: ontwikkelingsopgaven tijdens

corona-lockdowns

In de periode dat er lockdowns waren door corona, konden kinderen en jongeren niet naar school, niet naar sport en moesten zij het contact met leeftijdsgenoten missen. In een normale ontwikkeling zie je dat pubers zich steeds meer losmaken van hun ouders. Ze richten zich steeds meer op leeftijdsgenoten. Maar tijdens de lockdowns was dat niet mogelijk. Pubers zagen elkaar niet meer op school, bij sport of bij uitgaan. Er lag daardoor een ontwikkelingsopgave voor hen, bijvoorbeeld: hoe zorg ik ervoor dat ik contact maak en houd met anderen? Tijdens de lockdowns lagen er voor kinderen en jongeren nog verschillende andere ontwikkelingsopgaven, denk aan: bijblijven op school, zinvolle vrijetijdsbesteding en fysiek actief blijven.

O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 13
Figuur 1.8 thuis digitaal lessen volgen: ontwikkelingsopgave tijdens corona-lockdowns © Getty Images / Krisada tepkulmanont

Ontwikkelingsopgaven zijn niet gebonden aan een ontwikkelingsfase. Kinderen van verschillende leeftijden kunnen dezelfde ontwikkelingsopgave hebben als gevolg van de omstandigheden, maar een ontwikkelingsopgave kan ook doorlopen naar de volgende ontwikkelingsfase. Andere omstandigheden die leiden tot ontwikkelingsopgaven zijn bijvoorbeeld een echtscheiding van de ouders, een onveilige thuissituatie, of een ernstige ziekte of beperking hebben. Persoonlijke keuzes kunnen ook leiden tot ontwikkelingsopgaven. Denk aan jongeren die een bijzonder talent hebben en ervoor kiezen 'daarvoor te gaan'. Om hun talent te ontwikkelen, moeten ze er heel veel tijd insteken en komt hun leren op school en contacten met vrienden onder grote druk te staan.

ontwikkelingstaak

gewone stap in de ontwikkeling

voor alle kinderen hetzelfde

nodig om verder te komen in de ontwikkeling

gebonden aan een ontwikkelingsfase

duidelijke, vaste volgorde

ontwikkelingsopgave

persoonlijke ontwikkelingsopdracht hangt af van externe factoren en/of zelfbepaling staat de normale ontwikkeling in de weg

niet gebonden aan een ontwikkelingsfase

geen sprake van een bepaalde volgorde

1.3 Ontwikk elingsgebieden

Wanneer je je verdiept in de ontwikkeling van de mens, dan is het handig om uit te gaan van verschillende deelgebieden binnen die ontwikkeling: de ontwikkelingsgebieden.

In het pedagogisch werk gaan we uit van deze indeling in ontwikkelingsgebieden:

• lichamelijke ontwikkeling;

• cognitieve ontwikkeling;

• sociale ontwikkeling;

• persoonlijkheidsontwikkeling;

• emotionele ontwikkeling;

• creatieve ontwikkeling;

• seksuele ontwikkeling.

Lichamelijke ontwikkeling

Bij de lichamelijke ontwikkeling gaat het om de lichamelijke groei, de motorische ontwikkeling, de zintuiglijke ontwikkeling (de ontwikkeling van de zintuigen zoals het zien en het horen) en de ontwikkeling van het zenuwstelsel, waaronder de hersenen.

De lichamelijke ontwikkeling, zoals de groei in lengte en gewicht en de ontwikkeling van lichamelijke processen, valt vooral bij baby's meteen op. Na een vakantie roep je dan: 'Wat is hij gegroeid!' en 'Ze kan nu kruipen!'

De motorische ontwikkeling heeft te maken met de ontwikkeling van de beweging, het beheersen van de spieren (motoriek). Hierbij maak je verschil tussen de grove en de fijne motoriek. Onder de grove motoriek verstaan we de grote bewegingen van lichaamsdelen. Denk vooral aan de armen en benen. Onder de fijne motoriek verstaan we kleine bewegingen, uitgevoerd met de handen en voeten. Als pedagogisch werker stimuleer je met daarvoor geschikte activiteiten zowel de grove als de fijne motoriek.

Een ontwikkelingsgebied is een gebied waarop de mens zich ontwikkelt, zoals een lichamelijk, cognitief of emotioneel gebied. Ook wel ontwikkelingsaspect genoemd.

Figuur 1.9 Verschillen tussen ontwikkelingstaak en ontwikkelingsopgave © Tiekstramedia
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 14
Figuur 1.10 Oefenen van grove motoriek (klimrek) © ANP foto / Marcel van den Bergh

lichamelijke ontwikkeling

lichamelijke groei

ontwikkeling van zenuwstelsel motorische ontwikkeling

zintuiglijke ontwikkeling

© Getty

Cognitieve ontwikkeling

Met de cognitieve ontwikkeling bedoelen we de verstandelijke ontwikkeling. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van het denken, leren en onthouden, maar ook de taalontwikkeling. Bij denken gaat het om het verwerken en opslaan van informatie. Belangrijke vragen zijn: Wat kan een kind op cognitief gebied op verschillende leeftijden?

Bijvoorbeeld: Hoe denkt een baby of peuter? Wat begrijpt een kleuter of schoolkind van de wereld om hem heen?

De taalontwikkeling speelt een grote rol binnen de cognitieve ontwikkeling. Bij de taalontwikkeling gaat het om de ontwikkeling van woordbegrip en taalgebruik. Als pedagogisch werker is het belangrijk de taalontwikkeling te stimuleren. Als je weet hoe die verloopt, kun je aansluiten bij de taalontwikkelingsfase waarin het kind zit. Door de

lengte, gewicht

lichamelijke processen, bijv. stofwisseling, voortplanting

ontwikkeling van de hersenen

ontwikkeling van overige zenuwstelsels

grove motoriek: grote bewegingen van armen en benen

fijne motoriek: kleine bewegingen met handen en voeten

ontwikkeling van zien, horen, ruiken, voelen en proeven

taalontwikkeling te stimuleren, stimuleer je ook de ontwikkeling van denken. Taal en denken hangen namelijk nauw met elkaar samen: zonder woorden ben je niet in staat tot denken. Maar ook: zonder denken ben je niet in staat tot spreken.

Sociale ontwikkeling

Onder sociale ontwikkeling verstaan we de ontwikkeling in de omgang van de mens met andere mensen, de ontwikkeling van empathie (inlevingsvermogen) en de ontwikkeling van sociaal gedrag. Met sociaal gedrag bedoelen we dat iemand in staat is rekening met anderen te houden en niet alleen aan zichzelf denkt.

Al meteen na de geboorte kun je zien dat een baby een sociaal wezen is: een baby kijkt graag naar gezichten. Zijn gedrag is dus gericht op andere mensen. Dat is bij kinderen en jongeren niet anders. Kinderen genieten van contact met jou als pedagogisch werker en zoeken dat contact ook. Het sociale gedrag ontwikkelt zich in de kindertijd. Datzelfde geldt voor empathie. Een belangrijke vraag is natuurlijk hoe het sociale gedrag en empathie zich ontwikkelen. Kan een peuter al rekening houden met anderen? Is een kleuter in staat zich in te leven in anderen? Als pedagogisch werker heb je een voorbeeldfunctie. Reageer je vaak onaardig en scherp op anderen, dan zullen kinderen dit gedrag overnemen. Of ze worden bang van je.

Figuur 1.11 de lichamelijke ontwikkeling bij kinderen en jongeren met deelgebieden en uitleg © Tiekstramedia Figuur 1.12 Oefenen van fijne motoriek (kralendoolhof) Images / Kseniia Zatevakhina
O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 15

In de sociale ontwikkeling spelen leeftijdsgenoten zeker ook een belangrijke rol. Ieder kind wil erbij horen en vindt het fijn om vriendjes te hebben. Als pedagogisch werker kun je hier een bijdrage aan leveren.

zich te ontwikkelen tot zelfbewuste volwassenen. Dat kan bijvoorbeeld door ze keuzes te geven die bij hun leeftijd en ontwikkeling passen.

Emotionele ontwikkeling

Onder emotionele ontwikkeling verstaan we de ontwikkeling van gevoelens van (basis)vertrouwen en veiligheid. Belangrijke vragen hierbij zijn: hoe ontwikkelen deze gevoelens zich en hoe kun je als pedagogisch medewerker hier een positieve bijdrage aan leveren? Belangrijke vragen, want als een kind geen gevoelens van basisveiligheid ontwikkelt, zal hij in zijn latere leeftijd ook moeite hebben om vriendschappen en relaties aan te gaan. Hij zal zich niet kwetsbaar durven opstellen en zal anderen niet durven vertrouwen.

Persoonlijkheidsontwikkeling

Bij persoonlijkheidsontwikkeling gaat het om de vorming van de eigen identiteit, de eigen aard. Ook de ontwikkeling van de eigen wil, de eigen opvattingen (normen en waarden) en de ontwikkeling van zelfbeeld en zelfvertrouwen vallen onder de persoonlijkheidsontwikkeling. Ieder mens is een individu en bezit een vaste kern van karaktertrekken en eigenschappen. Bij kinderen kun je zo'n vaste kern al terugzien. Het ene kind kan zichzelf goed vermaken, een ander kind niet. Het ene kind zoekt al snel je nabijheid, is verlegen en reageert terughoudend op nieuwe dingen, het andere kind stapt altijd als eerste op nieuwe dingen af en heeft jouw nabijheid veel minder nodig.

Toch is de persoonlijkheid van een kind nog volop in ontwikkeling. Er kunnen veranderingen in de persoonlijkheid optreden door wat een kind meemaakt en hoe opvoeders reageren op het kind. Als pedagogisch werker is het dus belangrijk je bewust te zijn van hoe je reageert op kinderen. Roep je altijd: 'Voorzichtig', 'Kijk uit', 'Pas op' dan lever je geen positieve bijdrage aan hun persoonlijkheidsontwikkeling. Je ondermijnt hun zelfvertrouwen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Als pedagogisch werker is je doel kinderen te helpen

De emotionele ontwikkeling hangt nauw samen met de sociale ontwikkeling. Een kind zal zich pas veilig bij jou voelen als je positief op hem reageert. De samenhang tussen de sociale en emotionele ontwikkeling komt naar voren in het woord sociaal-emotionele ontwikkeling

Tip: Sociaal-emotionele ontwikkeling

In de kinderopvang kom je de term sociaalemotionele ontwikkeling veel tegen. Logisch, want sociaal en emotioneel welbevinden is een belangrijke voorwaarde voor kinderen om te leren en zich prettig te voelen.

De emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsontwikkeling hangen zeker ook met elkaar samen. Bijvoorbeeld: een angstig kind is vaak een verlegen kind. Dit kind heeft over het algemeen minder zelfvertrouwen dan een kind dat niet verlegen is.

Creatieve ontwikkeling

De creatieve ontwikkeling betreft de ontwikkeling van het gebruik van fantasie, het vermogen iets nieuws te verzinnen en oplossingen te bedenken voor een probleem. Als pedagogisch werker is het goed de creativiteit van kinderen te stimuleren. Dat kan met allerlei creatieve activiteiten als dansen, zingen, schrijven, muziek maken, knutselen, tekenen en schilderen. Voorwaarde is dan wel dat je de eigenheid van kinderen stimuleert.

Figuur 1.13 Sociaal gedrag moet zich ontwikkelen © ANPfoto / Bert Spierz
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 16

Laat je bij een knutselactiviteit peuters allemaal dezelfde paddenstoel maken, dan stimuleer je de creatieve ontwikkeling niet. Belangrijk is dus om kinderen de ruimte te geven om eigen keuzes te maken voor materiaal, uitvoering en kleur.

suele ontwikkeling en opvoeding te stimuleren, bijvoorbeeld door risico's te signaleren. Een voorbeeld van zo'n risico is kinderen die onder druk van buitenaf op seksueel vlak meer doen dan ze willen. De seksuele ontwikkeling hangt nauw samen met de lichamelijke ontwikkeling, maar ook met de persoonlijkheidsontwikkeling. De samenhang met de lichamelijke ontwikkeling is duidelijk zichtbaar in de puberteit. Onder invloed van hormonen verandert het lichaam van het kind en ontwikkelt ook het seksuele verlangen zich. De samenhang tussen seksuele en persoonlijkheidsontwikkeling komt naar voren in het begrip genderidentiteit.

Bij genderidentiteit gaat het erom of iemand zich een vrouw, man, een combinatie of geen van beiden voelt.

Seksuele ontwikkeling

De seksuele ontwikkeling omvat de ontwikkeling van seksueel gedrag, de ontwikkeling van lichaamsen lustbeleving en de ontwikkeling van waardering voor het eigen lichaam. Ook gaat het om het ontwikkelen van het bewustzijn dat je een meisje of jongen bent en je daarnaar gedragen (of niet). Als pedagogisch werker is het belangrijk de seksuele ontwikkeling te volgen en een gezonde sek-

Als de genderidentiteit botst met het biologische geslacht, dan leidt dit vaak tot identiteitsproblemen. Een enkele keer kun je hier ook als pedagogisch werker mee te maken krijgen. In die gevallen is het belangrijk dat je je steunend en respectvol opstelt. Dat is ook nodig als kinderen interseksueel zijn. Intersekse kinderen worden geboren met mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken.

Ontwikkelingsgebieden

Lichamelijke ontwikkeling

Lichamelijke groei, ontwikkeling zenuwstelsel, motorische ontwikkeling, zintuiglijke ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling Verstandelijke ontwikkeling, taalontwikkeling, ontwikkeling van denken en geheugen

Sociale ontwikkeling Ontwikkeling van de omgang van de mens met andere mensen, de ontwikkeling van empathie (inlevingsvermogen) en de ontwikkeling van sociaal gedrag

Persoonlijkheidsontwikkeling

Vorming van eigen identiteit, ontwikkeling van de eigen wil, de eigen opvattingen en de ontwikkeling van het zelfbeeld

Emotionele ontwikkeling Ontwikkeling van gevoelens van (basis)vertrouwen en veiligheid

Creatieve ontwikkeling Ontwikkeling van het gebruik van fantasie, het vermogen iets nieuws te verzinnen en oplossingen te bedenken voor een probleem

Seksuele ontwikkeling Ontwikkeling van seksueel gedrag, ontwikkeling van lichaams- en lustbeleving, ontwikkeling van waardering voor het eigen lichaam, ontwikkelen van het bewustzijn dat je een meisje of jongen bent en je daarnaar gedragen (of niet)

Figuur 1.14 Creatieve ontwikkeling stimuleer je met ruimte voor eigen inbreng © Getty Images / Lordn Tabel 1.1 Ontwikkelingsgebieden bij kinderen en jongeren
O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 17

1.3.1 Ontwikkelingsdomeinen

Organisaties in het pedagogisch werk volgen de ontwikkeling van kinderen goed. Ze gebruiken daar kindvolgsystemen en leerlingvolgsystemen voor. Meestal zijn dit digitale programma's.

creatieve ontwikkeling omgang met andere kinderen

voorbeelden van ontwikkelingsdomeinen

rekenen sociaalemotionele ontwikkeling

Door de ontwikkeling vast te leggen, kun je ook achterstanden snel signaleren en een beeld van de hele groep krijgen. In de meeste volgsystemen vind je onderdelen van enkele ontwikkelingsgebieden. De onderdelen die organisaties gebruiken bij het volgen van de ontwikkeling van kinderen en jongeren, noem je ontwikkelingsdomeinen.

1.4 Voorwaarden voor ontwikkeling

Als een kind geboren wordt, beschikt het over bepaalde aangeboren vermogens. Deze aangeboren vermogens kun je ook ontwikkelingsmogelijkheden noemen. Of een kind zijn ontwikkelingsmogelijkheden kan benutten, hangt af van zijn omgeving. Biedt de omgeving ontwikkelingskansen of niet?

Ontwikkelingsdomeinen zijn de (onderdelen van) ontwikkelingsgebieden die organisaties in het pedagogisch werk volgen bij een kind of jongere.

Een basisschool richt zich op andere ontwikkelingsdomeinen dan een kinderdagverblijf. Een basisschool onderscheidt bijvoorbeeld de ontwikkelingsdomeinen schrijven en lezen; die vind je niet terug bij kinderdagverblijven. Die richten zich bijvoorbeeld op de motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling. Per ontwikkelingsdomein zijn er doelen waaraan gewerkt wordt. De ontwikkelingsdomeinen waarop organisaties zich richten, hangen ook af van de visie waaruit ze werken.

Ontwikkelingsmogelijkheden zijn de aangeboren vermogens van de mens om zich te ontwikkelen.

Een ontwikkelingskans is de mogelijkheid om de ontwikkeling door te maken die in aanleg in een individu zit.

Het is de taak van de kinderopvang en het onderwijs om kinderen ontwikkelingskansen te bieden en zo de ontwikkeling van het kind te stimuleren. Geen enkel kind ontwikkelt zich namelijk vanzelf, er zijn bepaalde voorwaarden nodig. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan is de kans groot dat het kind een ontwikkelingsachterstand

Figuur 1.15 dit leerlingvolgsysteem volgt de ontwikkelingsdomeinen welbevinden en betrokkenheid © looqin.com taal motoriek Figuur 1.16 Voorbeelden van ontwikkelingsdomeinen in het pedagogisch werk © Tiekstramedia
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 18

oploopt. Ook kan het kind op allerlei vlakken problemen krijgen.

Opgroeien in een kippenhok

Een enkele keer komt het voor dat een kind niet opgroeit tussen mensen en aan geen van de ontwikkelingsvoorwaarden wordt voldaan. Zo is er het verhaal van Sujit Kumar. Hij werd toen hij 2 jaar was door zijn ouders in een kippenhok opgesloten en leefde daar zo'n zes jaar tussen de kippen. Zijn voorbeelden waren kippen, en Sujit gedroeg zich daarom ook als een kip. Toen hij gevonden werd scharrelde hij rond als een kip, pikte naar zijn voedsel en kukelde als een haan. Praten kon Sujit niet en zichzelf verzorgen kon hij niet. Beide leerde hij ook niet meer.

De belangrijkste voorwaarden om tot ontwikkeling te komen, liggen op het vlak van gezondheid, emotionele veiligheid (je veilig voelen), interactie en ruimte.

Gezondheid

• Een kind wordt goed verzorgd.

• De omgeving van een kind is fysiek veilig.

Emotionele veiligheid

• Een kind voelt zich veilig en vertrouwd bij opvoeders.

• Een kind leert grenzen kennen.

Interactie

• Er is verbaal en non-verbaal contact tussen opvoeders en kind.

• Een kind ervaart betrokkenheid en stimulans bij opvoeders.

Ruimte

• Een kind krijgt de gelegenheid om zelf te onderzoeken.

• Een kind heeft de mogelijkheid om te spelen.

• Een kind krijgt voldoende bewegingsvrijheid.

Bij al deze voorwaarden speelt de ouder en/of opvoeder steeds een beslissende rol. De ouders hebben de grootste rol. Maar ook jij als pedagogisch werker bent opvoeder. Jouw handelen,

jouw manier van omgaan met het kind, is zeker ook van grote invloed op de ontwikkeling van het kind.

1.4.1 Ontwikkelingsvoorwaarden gezondheid

Een goede verzorging is een basisvoorwaarde voor kinderen om zich te ontwikkelen. Kinderen hebben een dak boven hun hoofd, voedsel, verwarming en kleding nodig. Deze ontwikkelingsvoorwaarde is belangrijk voor de totale ontwikkeling van het kind. Als eerste is het natuurlijk belangrijk voor een goede lichamelijke ontwikkeling. Maar het beïnvloedt ook andere ontwikkelingsgebieden. Bijvoorbeeld: een kind dat te weinig eet, groeit niet goed, maar zal ook niet goed kunnen leren op school. Te veel of te eenzijdig eten is uiteraard ook niet goed. Dat leidt vaak tot overgewicht en heeft veel nadelen, zoals een grotere kans op ziekten, waaronder diabetes en kanker.

Een gebrek aan goede verzorging is vooral schadelijk in de eerste twee jaar van een kind. Op die leeftijd groeit een kind snel en is hij nog erg afhankelijk van volwassenen. Verwaarlozing door opvoeders op die leeftijd schaadt de ontwikkeling op alle vlakken. Maar ook verwaarlozing op latere leeftijd heeft grote negatieve gevolgen voor de ontwikkeling. Ook voor de sociale en emotionele ontwikkeling. Het kind krijgt in feite de boodschap mee: 'jij bent niet de moeite waard'. Vaak draagt hij dat zijn leven lang met zich mee.

Een tweede belangrijke basisvoorwaarde is een fysiek veilige omgeving. Bij fysieke veiligheid gaat het om de veiligheid die betrekking heeft op het voorkomen van lichamelijke verwondingen. Het gaat er niet om dat je alle risico's moet uitsluiten. Als je alle risico's uitsluit, schaad je de ontwikkeling van het kind ook. De omgeving moet zo veilig zijn als nodig is.

In de kinderopvang is hier veel aandacht voor. De kinderopvang wil kinderen een veilige omgeving bieden die hen beschermt tegen letsel, maar ze wil kinderen ook uitdagingen bieden omdat dit hun ontwikkeling stimuleert.

O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 19

VEILIG KLIMMEN EN KLAUTEREN

Sinds kort kan Manuel (1 jaar) op de bank klimmen die in de babygroep staat. Pedagogisch medewerker Suzan weet dat klimmen en klauteren goed is voor de motorische ontwikkeling van Manuel. Ze ziet bovendien dat Manuel erg geniet van wat hij kan. Manuel klimt erop en eraf en er opnieuw weer op. 'Kijk', roept hij soms. 'Goed van jou!' reageert Suzan. Suzan verbiedt het hem niet. Wat ze wel doet is foamkussens voor de bank neerleggen, zodat Manuel zacht neerkomt als hij toch valt. En ze let op. Zo kan ze ingrijpen als het spel van Manuel te wild wordt.

1.4.2 Ontwikkelingsvoorwaarden emotionele veiligheid

Voor de ontwikkeling van kinderen is het enorm belangrijk dat ze zich veilig voelen. Een kind dat zich niet veilig voelt, heeft een minder grote ontdekkingsdrang en zal ook minder zelfvertrouwen ontwikkelen.

Uit onderzoeken blijkt telkens weer dat een baby naast behoefte aan voedsel en warmte nog een oerbehoefte heeft, namelijk die aan contact met zijn opvoeder.

Voorbeeld Belang van aanraking

Psycholoog Harlow onderzocht in 1958 de kracht van aanraking. Hij zette aapjes in een kooi met daarin een 'ijzeren moederaap' die melk gaf, en een 'badstof moederaap', die weliswaar zacht aanvoelde, maar geen melk gaf.

Uit het onderzoek bleek dat de aapjes heel snel eten haalden bij hun 'ijzeren moeder', om zich daarna urenlang vast te klampen aan hun 'badstof moeder'. Aapjes die lange tijd alleen maar een 'ijzeren moeder' hadden, ontwikkelden zich minder sociaal, gingen minder op onderzoek uit en waren angstiger dan aapjes die wel een 'badstof moeder' hadden.

Contact met de opvoeder geeft kinderen een gevoel van veiligheid en geborgenheid. Wanneer je een kind oppakt als het huilt, leert het kind dat er contact is als het dat nodig heeft. Dat geeft kinderen een basisgevoel van veiligheid.

Na verloop van tijd kunnen kinderen steeds langer zonder de directe nabijheid van hun opvoeders: alleen al het weten dat er contact mogelijk is, geeft een voldoende veilig gevoel.

Grenzen

veilig voelt durft de wereld

Die behoefte heeft een kind meteen vanaf zijn geboorte. Het kind moet ervaren dat zijn opvoeders er voor hem zijn en dat ze op hem reageren. Bij een pasgeboren baby gaat het dan met name om de reactie van de opvoeder op zijn huilen. In deze fase kan een baby huilen nog niet gebruiken als een middel om zijn zin te krijgen, het is altijd een uiting van zich niet lekker voelen.

Voor een optimale ontwikkeling heeft een kind ook grenzen nodig. Ouders/opvoeders moeten duidelijk zijn in wat wel en niet mag. Wanneer je als opvoeder alles toestaat en ieder obstakel voor een kind uit de weg ruimt, schaadt dat de ontwikkeling van het kind.

Veel ouders/opvoeders hebben er moeite mee een kind teleur te stellen. Ze geven het kind vaak zijn zin. Je ziet dat dan ze tegen het kind zeggen dat het moet ophouden met zeuren, maar als het kind dan doorgaat met zeuren, krijgt het toch zijn zin. Er zijn zeker ook opvoeders die té positief zijn. Alles wat het kind maakt en doet is mooi, geweldig, super, fantastisch of prachtig (of alles tegelijk). Zo leert een kind niet zich in te spannen. Ook leert het niet om door te zetten en met kritiek

Figuur 1.17 Een kind dat zich te ontdekken © Getty Images / Nikola Stojadinovic
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 20

om te gaan. Een kind dat nooit teleurstellingen ervaart, leert er ook niet mee om te gaan. Lastig, want in ieders leven doen zich moeilijkheden voor.

1.4.3 Ontwikkelingsvoorwaarden interactie

Elk kind heeft de behoefte aan positieve interactie. Interactie wil zeggen: wisselwerking. Het gaat dus om contact en communicatie. Het gaat niet alleen om woorden, het gaat zeker ook om huidcontact. Het is nodig om baby's te knuffelen, om lichamelijk contact te maken met ze. Peuters willen op schoot zitten. Huidcontact is van wezenlijk belang.

Naast lichamelijk contact is het zeker ook belangrijk dat opvoeders al vanaf de geboorte met het kind praten. Als zij dit niet doen, dan zal het kind niet zelf gaan praten. Een kind leert praten door anderen te imiteren. Als pedagogisch werker stimuleer je de ontwikkeling van een kind door te reageren op wat het kind tegen je zegt en doet. Als een kind contact zoekt met zijn opvoeders, is het van belang dat zij hierop bevestigend reageren. Voorbeelden van bevestigende (positieve) reacties zijn: aankijken, lachen, praten, oppakken, knuffelen en spelen met het kind. Op latere leeftijd komt daar aanmoedigen en bemoedigen bij. Wanneer je kinderen positief ondersteunt, ontwikkelen ze zelfvertrouwen. Hierdoor durven kinderen te exploreren (op onderzoek uit te gaan). Positief reageren wil trouwens niet zeggen dat je een kind heel veel complimenten moet geven. Positieve interactie voorkomt niet alleen ontwikkelingsachterstanden, maar kan er ook voor zorgen dat een kind in staat is een beginnende ontwikkelingsachterstand in te halen. Je spreekt dan van ontwikkelingsstimulering Ontwikkelingsstimulering richt zich op de ontwikkelingsgebieden waarop het kind een ontwikkelingsachterstand dreigt op te lopen.

1.4.4 Ontwikkelingsvoorwaarden ruimte

Kinderen en jongeren leren door zelf te ervaren en zelf te onderzoeken. Door als pedagogisch werker kinderen de ruimte en de tijd te geven hun omgeving zelf te onderzoeken, leren ze van alles over de wereld. Daarnaast doen kinderen kennis op door kijken, proeven, betasten en luisteren. Je geeft het kind de kans om te leren leren.

Het zelf ervaren en onderzoeken krijgt vaak vorm tijdens het spel van kinderen. Kinderen ontwikkelen zich al spelend. Het is belangrijk dat de opvangruimte een plek is waar het kind graag is en dat er speelgoed is dat aansluit bij zijn mogelijkheden, leefwereld en interesses. Goed speelgoed daagt een kind uit: het laat ruimte voor zijn eigen fantasie.

Een kind moet bewegen. Beweegt een kind te weinig, dan leert het zijn lichaam niet goed kennen en niet goed gebruiken. Het kind loopt dan een achterstand op in zijn motorische ontwikkeling. Een kind dat te weinig beweegt, kan bovendien zijn energie niet kwijt. Vaak zijn ze dan rusteloos op momenten dat ze moeten opletten, bijvoorbeeld op school. Ze zoeken afleiding, kunnen zich niet concentreren en gaan dan ruziemaken. Kinderen die overdag te weinig bewegen, slapen 's nachts vaak slecht. Dit is nadelig voor hun hele ontwikkeling.

Figuur 1.18 Voor zijn ontwikkeling is het belangrijk het kind te stimuleren in wat hij doet © Charlotte Bogaert
O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 21

SLIM DOOR GYM

Op basisschool Het Lichtpunt zitten kinderen niet langer dan een half uur achter elkaar stil. De school heeft goed nagedacht over afwisseling tussen prikkelrijk en prikkelarm, binnen en buiten, fysieke en cognitieve inspanning en ontspanning. Directeur Rob Heidenreich vertelt: “Wij vinden het belangrijk dat onze kinderen gedurende de hele dag afwisseling hebben tussen leren en bewegen. We geloven en zien in de praktijk dat dit hen goed doet. We zien blije kinderen, ze zijn gemotiveerd en we hebben minder gedragsproblemen, zoals kleine ruzietjes, op school. In die zin werkt bewegen ook preventief als je even van je plek af mag. Als je even mag rennen, lopen en bewegen. Daarna is de concentratie in de klas groter. Met deze beweegmoment zorgen we ervoor dat kinderen openstaan voor leren, op de momenten dat wij dat willen.”

Gebaseerd op: Sportiefste Basisschool van Nederland: 'Veel bewegen op school moet gemeengoed worden', 28 juni 2022 / allesoversport.nl

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 1 22

BEGRIJP JE DE THEORIE?

Geef bij iedere stelling aan of deze juist of onjuist is.

1 De ontwikkelingspsychologie bestudeert de ontwikkeling van de mens vanaf de geboorte tot volwassenheid.

2 Wetenschappers zijn pas vanaf deze eeuw goed gaan kijken naar de ontwikkeling van mensen.

3 De zone van actuele ontwikkeling hoort bij de theorie van Piaget.

4 Mensen ontwikkelen zich in interactie met hun omgeving.

5 Ontwikkelen wil zeggen dat er sprake is van een vooruitgang of verbetering.

6 Rijping betekent dat je eraan toe bent om iets wel of niet te leren.

7 De juiste volgorde van ontwikkelingsfasen is: baby, kleuter, peuter.

8 Na de fase van de puber teit volgt de fase van de adolescentie.

9 Zelfbepaling speelt pas een rol vanaf de puberteit.

JuistOnjuist
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
10 De eerste duizend dagen is de periode vanaf de conceptie tot 2 jaar.
◯ ◯
11 Vanaf zes weken na de bevruchting spreek je van een embryo.
◯ ◯
◯ ◯
12 Een ontwikkelingstaak is een activiteit die je een kind moet aanbieden, wil hij verder komen in zijn ontwikkeling.
13 De zintuiglijke ontwikkeling van de mens valt onder de sociale ontwikkeling.
◯ ◯
14 De ontwikkeling van denken en taal valt onder de cognitieve ontwikkeling.
◯ ◯ O VER ON tw I kk E l INGS PS yCHO l OGIE 1 23
15 Het bieden van grenzen is een belangrijke ontwikkelingsvoorwaarde.

Over activiteiten

LEERDOELEN

• Je kunt toelichten wat het begrip activiteiten inhoudt.

• Je kunt onderscheid maken tussen het motief van activiteiten en de gevoelswaarde van activiteiten.

• Je kunt kenmerken en aandachtspunten beschrijven van vaste activiteiten en vrije activiteiten.

• Je kunt kenmerken en doelen beschrijven van verschillende soorten activiteiten.

• Je kunt uitleggen wat het verband is tussen activiteiten, ontwikkeling en welzijn.

• Je kunt toelichten wat ontwikkelingsgerichte activiteiten zijn.

• Je kunt voorbeelden beschrijven van activiteitenprogramma's in het pedagogisch werk.

• Je kunt kenmerken en doelen beschrijven van verschillende spelvormen.

• Je kunt toelichten hoe spel de ontwikkeling stimuleert.

• Je kunt voorbeelden geven van spelbevorderende en spelbelemmerende factoren.

Als pedagogisch werker is het je taak activiteiten te bedenken, te organiseren en te begeleiden. Dat doe je zowel in de kinderopvang als in het onderwijs. Met activiteiten stimuleer je de ontwikkeling van kinderen. Je doet allerlei soorten activiteiten, waaronder creatieve, motorische en educatieve activiteiten. Ook spel is een activiteit, een heel belangrijke zelfs. Spel is onmisbaar voor een brede ontwikkeling. Als pedagogisch werker is het je taak kinderen te begeleiden bij allerlei spelvormen. Het is belangrijk spel te stimuleren en de juiste houding te kiezen als kinderen spelen.

2.1 A ctiviteiten

Activiteiten zijn een belangrijk onderdeel van je werk, maar wat zijn nu eigenlijk activiteiten?

Een activiteit is een bezigheid die bestaat uit een of meer handelingen.

Het leven van de mens kun je zien als een eindeloze reeks van activiteiten. Je staat op, kleedt je aan, ontbijt en gaat naar school – dit zijn allemaal

activiteiten. Mensen zijn bijna altijd actief. Zelfs slapen is een activiteit. Dan verwerken je hersenen namelijk de indrukken van de dag. Een leven zonder activiteit is niet denkbaar. Ook niet bij een baby. Een baby is actief op zijn eigen manier. In het pedagogisch werk kom je activiteiten ook volop tegen. Eten, slapen, spelen, sport- en spelac tiviteiten, leeractiviteiten: activiteiten zijn kenmerkend voor jouw werkveld.

2 ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 24

Het motief van activiteiten

Activiteiten zijn nooit zinloos. Er is altijd een motief, een reden om een bepaalde activiteit te ondernemen.

Voorbeelden: motieven van een activiteit

• Renée belt een vriendin omdat ze ergens mee zit.

• Wizal speelt een game. Hij wil zich lekker ontspannen.

• Sven leert een toets. Hij wil een goed cijfer halen.

• Rachelle bakt een cake als traktatie vanwege haar verjaardag.

Eenzelfde activiteit kan verschillende motieven hebben. Renée kan ook bellen om een afspraak te maken. En Rachelle zal waarschijnlijk niet alleen een cake bakken als ze jarig is. Als je in het pedagogisch werk een activiteit gaat organiseren, is het belangrijk na te denken over het motief. Waarom wil je deze activiteit doen? Wat is je doel? Het doel van activiteiten moet passen bij het kind en de jongere. De activiteit moet aansluiten bij zijn behoefte en bij zijn ontwikkeling. Hoe beter activiteiten daarbij aansluiten, hoe groter de kans is dat kinderen en jongeren enthousiast zijn en blijven. In het pedagogisch werk zie je twee behoeften telkens terug: de behoefte iets te leren en de behoefte aan plezier. Het is belangrijk daar rekening mee te houden.

Gevoelswaarde van activiteiten

Activiteiten hebben niet alleen een motief, ze hebben ook altijd een gevoelswaarde. Een activiteit kun je ervaren als leuk, gezellig, vermoeiend,

ontspannend, nuttig en leerzaam. Of als vervelend, maar noodzakelijk. Eenzelfde activiteit kan verschillende gevoelswaarden oproepen bij deelnemers. De gevoelswaarde kan ook veranderen tijdens het doen van een activiteit.

Voorbeelden: verschillende gevoelswaarden van een activiteit

• Wizal en Jeremy spelen dezelfde game. Wizal vindt de game leuk. Jeremy vindt de game saai.

• Sven en Manon leren dezelfde toets. Sven vindt het moeilijk, Manon vindt het gemakkelijk.

Voorbeeld: veranderende gevoelswaarde tijdens een activiteit

Sven leert een toets. Hij wil een goed cijfer halen. In het begin is hij gemotiveerd en heeft hij er een goed gevoel over dat hij zo hard aan het werk is. Gaandeweg stort zijn enthousiasme in. Hij baalt dat hij er zo lang mee bezig is.

Organiseer je een activiteit? Denk dan na over de gevoelswaarde ervan. Daarvoor is het ook nodig de kinderen of jongeren (de doelgroep) goed te kennen. Wat kunnen ze al, wat nog niet? Wat vinden ze leuk? Wat vinden zij saai? Wat is voor hen leerzaam? De doelgroep moet het uitgangspunt zijn, niet wat jij zelf leerzaam, leuk of gezellig vindt.

Indeling van activiteiten

Voor een beter inzicht in activiteiten, is het handig ze in te delen. Dat kan op verschillende manieren. Om te beginnen kun je een algemene indeling maken. Je maakt dan verschil tussen vaste en vrije activiteiten.

Figuur 2.1 Een baby is op zijn eigen manier actief © Getty Images / petrunjela
dagelijkse activiteiten doelgerichte activiteiten activiteiten vaste activiteiten vrije activiteiten
O VER AC t IVI t EI t EN 2 25
Figuur 2.2 Algemene indeling van activiteiten © Tiekstramedia

2.1.1 Vaste activiteiten

De meeste activiteiten die mensen doen, zijn vaste activiteiten. Een vaste activiteit staat steeds op het programma. Kenmerkend voor vaste activiteiten is dat ze het ritme van de dag bepalen en structuur aan het leven geven. Een vaste activiteit die iedere dag terugkeert op min of meer hetzelfde tijdstip, noem je een dagelijkse activiteit. Zo'n activiteit maakt deel uit van het dagelijks leven, zoals opstaan, jezelf wassen, aankleden, eten, boodschappen doen en afwassen. In het pedagogisch werk gaat het bijvoorbeeld om de binnenkomst, samen eten, verschonen en slapen.

Ander gedrag laten zien

• zeggen dat je boos bent (in plaats van een ander kind slaan)

• een eigen ontwerp volgen (in plaats van het nadoen van andere kinderen)

Nieuw gedrag aanleren

• getallen 1 t/m 5 herkennen

• leren tekenen met ecoline

Planmatige aanpak

Bij doelgerichte activiteiten is sprake van een planmatige opzet. Dat is een duidelijk verschil met een vaste dagelijkse activiteit. Bij een dagelijkse activiteit werk je niet met een plan van aanpak. Denk aan het tafeldekken en eten met kleuters.

Een plan van aanpak is wel nodig bij bijvoorbeeld een educatieve activiteit, zoals leren rekenen tot 10 of bij een creatieve activiteit binnen het thema 'herfst'. Je volgt dan altijd het 'Stappenplan activiteiten organiseren'.

Tot de vaste activiteiten behoren ook de doelgerichte activiteiten. Een doelgerichte activiteit is een planmatige activiteit die je organiseert vanuit een bepaald doel gericht op gedragsverandering. In deze omschrijving zie je vier kenmerken terug:

• Het initiatief voor de activiteit ligt bij jou als pedagogisch werker.

• Je werkt met een plan van aanpak.

• Je werkt toe naar een gedragsverandering. Het begrip gedragsverandering moet je breed zien. Het kan gaan om bepaald gedrag meer vertonen, ander gedrag laten zien of nieuw gedrag aanleren.

• Je streeft een of meer doelen na met de activiteit.

Voorbeelden: doelen van activiteiten in relatie tot gedrag

Bepaald gedrag meer vertonen

• verbeteren van de fijne motoriek

• plezier maken, ontspannen bezig zijn

Soms volg je dit stappenplan snel en zet je de stappen vooral in gedachten, bijvoorbeeld bij vaker terugkerende activiteiten. Organiseer je een grotere activiteit, of doe je een activiteit voor het eerst? Dan werk je het stappenplan uit op papier of digitaal.

Figuur 2.3 Brood eten is een voorbeeld van een dagelijkse activiteit © ANPfoto / Marcel van den Bergh
1 beginsituatie bepalen 3 activiteit beschrijven 2 doel vaststellen 4 activiteit uitvoeren 5 activiteit evalueren
Figuur 2.4 Stappenplan activiteiten organiseren © Tiekstramedia
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 26

Stap 1 Beginsituatie bepalen

Bij het bepalen van de beginsituatie onderzoek je als eerste de doelgroep. Wat is de leeftijd, om hoeveel kinderen gaat het, waar staan ze in hun ontwikkeling? Daarnaast kijk je naar de voorwaarden: welke ruimte is er en hoeveel tijd heb je, wat is je budget, welke materialen zijn voorhanden? En hoe zit het met de beschikbaarheid van begeleiding?

EEN ACTIVITEIT MET ECOLINE BRUSHPENNEN

Nathalie loopt stage op de bso. Ze heeft een activiteit uitgewerkt: tekenen met ecoline brushpennen. Haar praktijkopleider Joram kijkt ernaar. 'Leuke activiteit', zegt hij. 'Maar die brushpennen, neem je die zelf mee?' Nathalie kijkt hem vragend aan. 'Die hebben jullie toch?' Joram schudt zijn hoofd. Nathalie zegt: 'Maar ze staan hier in de kast.' Joram zegt: 'Dit is geen bso-kast, wij hebben eigen kasten. Deze kast hoort bij de school waarin wij zitten. Wij hebben wel ecoline, maar geen ecoline brushpennen.'

Stap 3 Activiteit beschrijven

Bij deze stap gaat het erom dat je een plan maakt. Je bedenkt welke activiteit je gaat doen en hoe. Je beantwoordt de vragen: wie, wat, wanneer, waar en hoe. Je maakt een tijdsindeling en een taakverdeling. Bij de taakverdeling gaat het om wat jij doet, wat je collega doet en wat de kinderen doen.

Is de activiteit een evenement? Dan werk je de beschrijving van de activiteit uit in de vorm van een draaiboek.

Een draaiboek is een schema waarin alle activiteiten zijn opgenomen die plaats moeten vinden om een evenement succesvol te laten verlopen.

Bij de beschrijving van de activiteit is het handig uit te gaan van een grove indeling van fasen in een activiteit.

Zeker als je de beginsituatie niet goed overziet of een grotere activiteit organiseert, moet je alle punten een voor een nalopen, zodat je een goed inzicht krijgt in de beginsituatie.

Stap 2 Doel vaststellen

Bij het vaststellen van het doel van je activiteit gaat het om de vraag welk resultaat je wilt bereiken met de uitvoering van de activiteit. Doelen kunnen liggen op alle ontwikkelingsgebieden. Doelen moeten aansluiten bij de beginsituatie. Peuters kun je nog niet leren schrijven. Hun fijne motoriek is nog niet zover ontwikkeld. Doelen zijn leidend voor de verdere keuzes die je maakt. Hierbij geldt wel dat veel doelen op verschillende manieren zijn te behalen. Wil je bijvoorbeeld kinderen de getallen 1 t/m 5 leren, dan zijn er talloze activiteiten mogelijk. Je maakt dus een keuze.

Door uit te gaan van zo'n grove fase-indeling, houd je overzicht en kun je per fase bedenken hoe je het gaat aanpakken, wat je nodig hebt enzovoort.

Stap 4 Activiteit uitvoeren

Als je de activiteit gaat uitvoeren, begin je ermee deze in te leiden. Doel is de interesse van kinderen op te roepen en ze enthousiast te maken. Je kunt zeggen: 'Wie doet er mee met muziek maken?' Maar leuker is natuurlijk om kinderen te prikkelen met een spannender inleiding. Een muziekactiviteit kun je bijvoorbeeld inleiden door een muziekinstrument te gaan bespelen. Voor je het weet, komen er kinderen bij je zitten. Ze zijn nieuwsgierig naar wat er komen gaat! Laat

voorbereiding van activiteit activiteit inleiden activiteit uitvoeren de activiteit zelf activiteit afronden evaluatie van activiteit
Figuur 2.5 Fasen van een activiteit © Getty Images / Pawel Kajak © Getty Images / PeopleImages © Getty Images / fatihhoca © Getty Images / DGLimages © Getty Images / SDI Productions
O VER AC t IVI t EI t EN 2 27

een inleiding niet te lang duren, het moet geen activiteit op zichzelf zijn. Dan zijn kinderen hun aandacht al kwijt voor de activiteit moet beginnen. Dit risico is er zeker bij jonge kinderen. Hun concentratievermogen is nog klein.

Bij de activiteit zelf, let je erop dat kinderen actief zijn. Zijn ze lekker bezig? Prima, stoor ze niet. Zie je dat de aandacht verslapt? Zorg dan voor hernieuwde aandacht door een uitdagende vraag te stellen of een prikkelende opdracht te geven. Soms lopen dingen niet volgens plan. Kinderen gaan anders aan het werk dan je had verwacht.

Bedenk dan wat je wilt. Laat je het gaan, of stuur je bij? Houd altijd de leiding. Zorg ervoor dat vooraf duidelijk is wat de regels zijn en grijp in als kinderen zich niet aan de regels houden of niet naar jou luisteren.

Doe je een activiteit met meerdere kinderen? Zorg dan, als het kan, voor een gezamenlijke positieve afronding. Zo ronden kinderen met een goed gevoel de activiteit af. Je kunt een complimentje geven, bijvoorbeeld: 'Jullie hebben goed samengewerkt.'

Stap Aandachtspunten Uitwerking

Stap 1

Beginsituatie beschrijven

Doelgroepanalyse

Leeftijd

Aantal

Interesses

Sociaal-culturele achtergrond

Andere bijzonderheden

Voorwaarden

Beschikbare tijd

Locatie

Budget

Vervoer

Beschikbare begeleiding

Stap 2

Doelen formuleren

Stap 3

Plan maken

Wat wil je bereiken?

Ontwikkelingsgebieden

Naam van de activiteit

Beschrijving van de activiteit

Duur van de activiteit

Ruimte en locatie

Planning

Benodigdheden

Stap 4

Uitvoeren van de activiteit

Voorbereiden en klaarzetten

Uitleg en presentatie

Uitvoering en begeleiding

Indien nodig: alternatief

Stap 5

Evalueren van de activiteit

Procesvragen

Productvrage n

Tip: Bij afronden hoor t ook opruimen

Is een gezamenlijk afronding niet mogelijk? Let er dan op dat ook kinderen die eerder klaar zijn, opruimen.

Stap 5 Activiteit evalueren

Als de activiteit is afgerond, is het goed deze te evalueren. Dit kun je zelf doen, maar ook met een collega of leidinggevende. Een activiteit kun je ook evalueren met kinderen en jongeren. Bij

Figuur 2.6 Activiteitformulier © Tiekstramedia
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 28

de evaluatie bekijk je of het gelukt is je plan van aanpak uit te voeren, wat er goed ging en wat nog beter kan. Ook bekijk je of de gestelde doelen behaald zijn. Als dat niet zo is, onderzoek je wat daarvan de oorzaak is. Heb je te hoge doelen gekozen, was de activiteit niet de juiste of ligt het aan de omstandigheden? Of had jij als pedagogisch werker anders moeten handelen? Evaluatie zorgt voor persoonlijke groei. Je wordt steeds beter in je werk.

Activiteitformulier

Het is handig om een activiteitformulier te gebruiken als je een activiteit op papier of digitaal uitwerkt.

2.1.2 Vrije activiteiten

Behalve vaste activiteiten, zijn er vrije activiteiten. Een vrije activiteit is een activiteit die niet verplicht is. Spel is een belangrijke vrije activiteit. Een kind of jongere kiest zelf of hij wel of niet meedoet aan een vrije activiteit en welke vrije activiteit hij wil doen. Hij leert veel van vrije activiteiten. Bijvoorbeeld: fietsen op een driewieler op het speelplein verbetert de spierkracht en de grove motoriek van een peuter. In het pedagogisch werk zijn er vaak vooraf bepaalde momenten voor vrije activiteiten.

Voorbeeld: kindcentrum 'Het nest'

7:30 uur

Als alle kinderen er zijn, is er eerst ruimte voor gestructureerd vrij spel.

12:45 uur

Tijd voor spelen en aandacht voor de baby's en voor de oudere kinderen, soms vrij spel, soms aangeboden activiteiten door een van de pedagogisch medewerkers.

In het voorbeeld kom je de term 'gestructureerd vrij spel' tegen. Hiermee geeft het kinderdagverblijf aan dat de spelkeuze voor kinderen niet helemaal vrij is en dat er nog steeds regels gelden. Een kind kan bijvoorbeeld kiezen voor fietsen op een driewieler of een puzzel maken, maar niet voor verven of kleien. Dit soort keuzes kunnen er op

een basisschool ook zijn: er is bij een kortdurende vrije activiteit dan bijvoorbeeld de keuze tussen tekenen of lezen.

Ook vrije activiteiten moet je begeleiden. Soms is ingrijpen nodig, bijvoorbeeld als een kind of jongere erg luidruchtig is of veel rommel maakt. Ook ruzie kan een reden zijn om in te grijpen. En ook bij vrije activiteiten moeten kinderen opruimen. Als ze dat nog niet kunnen, doe je dat samen met hen.

2.2 Verschillende activiteiten

Activiteiten zijn ook in te delen door te kijken naar welke bezigheid centraal staat. Er zijn dan verschillende categorieën, die elkaar deels overlappen.

2.2.1 Motorische activiteiten

Een motorische activiteit is simpel gezegd een beweegactiviteit. Het lichamelijke actief bezig zijn in sport of spel staat centraal. Beweegactiviteiten doen kinderen vaak samen met anderen. Denk aan een voetbalwedstrijdje of aan tikspelletjes. Beweegactiviteiten kunnen kinderen ook alleen doen, bijvoorbeeld fietsen of spelen in de speeltuin.

motorische activiteiten educatieve activiteiten creatieve activiteiten activiteiten naar bezigheid ontspannings-
expressieve activiteiten
activiteiten culturele activiteiten
Figuur 2.7 Indeling van activiteiten naar bezigheid © Tiekstramedia
O VER AC t IVI t EI t EN 2 29

Een motorische activiteit is een activiteit waarbij de beheersing van grote en kleine spierbewegingen centraal staat, inclusief het evenwicht en de afstemming tussen handen, voeten en ogen.

Hoeveel kan ik bewegen om gezond te blijven? Jeugd 4 tot 18 jaar

• vergroten van (motorische) vaardigheden;

• verbeteren van de conditie;

• leren overleggen en samenwerken;

• versterken van gevoel van verbondenheid;

• leren omgaan met teleurstellingen;

• trainen van doorzettingsvermogen;

• plezier hebben, zich uitleven.

2.2.2 Educatieve activiteiten

Bij een educatieve activiteit staat het leren centraal. Leren is daarbij een breed begrip. Het gaat verder dan alleen taal- en rekenactiviteiten.

In het pedagogisch werk bied je veel motorische activiteiten aan. Ook zorg je ervoor dat kinderen kunnen bewegen bij vrije activiteiten. Meer dan de helft van de kinderen en jongeren beweegt niet genoeg. Dat schaadt hun ontwikkeling. Bewegen is goed voor:

• spierkracht, lenigheid en conditie;

• ontwikkeling van de motoriek;

• ontwikkeling van de hersenen;

• voorkomen van overgewicht.

Er bestaat een beweegrichtlijn van de Gezondheidsraad. Die maakt duidelijk hoeveel kinderen en jongeren moeten bewegen, zie de 'Beweegrichtlijn van de Gezondheidsraad'.

Doelen van motorische activiteiten kunnen zijn:

Educatieve activiteiten komen natuurlijk vooral voor op scholen, maar je biedt ze zeker ook aan in de kinderopvang. Bijvoorbeeld: vandaag is er een kookactiviteit, morgen een kennisquiz en overmorgen een schaaktoernooi.

Educatieve activiteiten zijn gericht op het aanleren en vergroten van kennis en vaardigheden en op zelfontplooiing. Ook bereid je kinderen en jongeren voor op de toekomst via educatieve activiteiten.

Taal ­ en rekenactiviteiten

In het onderwijs is er veel tijd en aandacht voor taal en rekenen. Dat is niet voor niets: taal en reke-

3x per week spier- en botversterkende ac viteiten Zoals volleybal, dansen, buitenspelen en fietsen. 1 uur per dag ma g intensief bewegen Ma g intensief is als je ademhaling sneller wordt Figuur 2.8 Beweegrichtlijn van de Gezondheidsraad © kenniscentrumsportenbewegen.nl/beweegrichtlijnen
rekenactiviteiten taalactiviteiten natuuractiviteiten educatieve activiteiten zelfzorgactiviteiten techniekactiviteiten digitale activiteiten
Figuur 2.9 Er zijn veel verschillende typen educatieve activiteiten © Tiekstramedia
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 30

nen zijn een voorwaarde voor het meedoen op school. Met een kleine woordenschat snap je niks van een aardrijkskundeboek.

Taalactiviteiten en rekenactiviteiten bied je al aan in de kinderopvang bij baby's en peuters. Bij taal gaat het om het vergroten van de woordenschat, om goed leren luisteren en praten. Op de bso en op de basisschool krijgt dit een vervolg.

Voorbeelden van doelen van taalactiviteiten zijn:

• vergroten van de woordenschat;

• dezelfde klanken leren herkennen;

• vergroten van de uitdrukkingsvaardigheid;

• verbeteren van de leesvaardigheid.

Bij rekenactiviteiten bij baby's en peuters gaat het om het aanbieden van eenvoudige rekenkundige begrippen. Denk aan begrippen als groter en kleiner, meer en minder. Ook de eerste getallen (1 t/m 5) kan een peuter begrijpen. Getallen en rekenkundige begrippen bied je bijvoorbeeld aan via liedjes, bij activiteiten en door boekjes voor te lezen. Ook rekenactiviteiten krijgen een vervolg op de basisschool en de bso.

Voorbeelden van doelen van rekenactiviteiten zijn:

• leren herkennen van kleine hoeveelheden (1 t/m 5);

• leren begrijpen van de plaatsbegrippen 'achter ', 'op', 'voor';

• tellen met sprongen van 10;

• leren vermenigvuldigen.

Tip: Zorg voor een speels karakter

In de kinderopvang is het belangrijk dat taal- en rekenactiviteiten een speels karakter hebben. Je biedt ze dus niet aan als rekenen of taal. Kies op de bso voor prikkelende namen voor activiteiten.

Bijvoorbeeld: 'Opsporing verzocht' in plaats van 'Wie is het?'

Natuuractiviteiten

Bij een natuuractiviteit draait het om het voelen, beleven, waarderen, observeren en/of verzamelen van natuurlijke elementen. Denk aan bladeren, kastanjes of veren.

Baby's en peuters kunnen erg verwonderd zijn door de natuur. Ze knielen neer bij een paardenbloem en aaien een vergeet-mij-nietje. Aandacht

geven aan wat er groeit en bloeit past zeker ook bij oudere kinderen. Je kunt bijvoorbeeld samen met kinderen een herfsttafel maken, maar bij natuuractiviteiten is veel meer mogelijk. Denk aan een boswandeling, vogels spotten of een natuurquiz.

Digitale activiteiten

Digitale activiteiten heten ook wel multimediaactiviteiten of media-activiteiten. Het gaat er bij deze activiteiten om dat kinderen en jongeren actief aan de slag gaan met digitale media. Ze gaan bijvoorbeeld zelf een filmpje maken, of ze maken zelf een website of app. Baby's, peuters en kleuters kunnen dit nog niet. Toch is ook bij hen belangrijk dat ze actief zijn. Alleen maar kijken en luisteren vermindert de betrokkenheid en maakt de leeropbrengst kleiner. Hoe meer ze zelf kunnen doen, hoe beter.

Digitale activiteiten bied je niet te veel aan, zeker niet bij baby's en peuters. Zij moeten de wereld zelf ontdekken. Dat kan alleen door zelf dingen vast te pakken, zelf te bewegen enzovoort. Een peuter leert niet wat een emmer is door te kijken naar een filmpje waarin een ander een emmer vult en leegt. Hij leert wat een emmer is, door die emmer zelf te vullen, te tillen en te legen.

Techniekactiviteiten

Bij techniekactiviteiten staat het werken met hout, metaal, elektriciteit en bewegende constructies centraal. Het gaat om ontdekken, uitvinden, ontwerpen, bouwen, uitproberen en toepassen. Er liggen op dit vlak dus ook doelen van techniekac tiviteiten.

Je begint al met techniekactiviteiten bij peuters. Bijvoorbeeld door samen proefjes te doen, zoals wat blijft wel drijven en wat niet? Wat is wel magnetisch en wat niet? Je hoeft zeker niet alles zelf te bedenken, op internet zijn veel leuke ideeën te vinden.

O VER AC t IVI t EI t EN 2 31

Zelfzorgactiviteiten

Hoe ouder kinderen worden, hoe meer ze kunnen, ook op het vlak van zichzelf en de leefomgeving verzorgen. Zelfredzaamheid aanleren gebeurt voor een groot deel spelenderwijs, maar in een activiteit kun je er ook nadrukkelijk aandacht aan besteden. Je zet dan een bepaalde zelfredzaamheidsvaardigheid centraal. Bijvoorbeeld koken, tuinieren of schoonmaken. Doelen van zelfzorgactiviteiten kunnen zijn:

• vergroten van eigen zelfredzaamheidsvaardigheden;

• versterken van het gevoel van eigenwaarde;

• leren zorgdragen voor zichzelf;

• leren zorgdragen voor een prettige en schone leefomgeving.

2.2.3 Creatieve activiteiten

Bij een creatieve activiteit staat het maken van iets nieuws naar eigen inzichten centraal.

Bij een creatieve activiteit moet een kind of jongere probleemoplossend denken en handelen. Het gaat dus niet om het namaken van een voorbeeld, maar om het zelf bedenken hoe je iets vorm wilt geven.

Creatieve activiteiten bied je zowel in de kinderopvang als in het onderwijs aan. Dat is niet voor niets. Creatieve activiteiten zijn open activiteiten, waarbij kinderen volop kunnen experimenteren en eigen keuzes kunnen maken. Ze moeten telkens keuzes maken.

Voorbeelden van keuzes

• Wat ga ik precies maken? Hoe moet het eruit komen te zien?

• Welk materiaal ga ik gebruiken?

• Welke kleuren kies ik?

• Waar begin ik?

• Ben ik tevreden en ga ik verder of ben ik dat niet?

Creatieve activiteiten passen goed bij kinderen, omdat die een natuurlijke drang hebben om dingen te ontdekken. Bovendien hebben kinderen veel fantasie. Ze hebben nog geen vast idee hoe iets eruit moet zien. Peuters kleuren wolken rustig groen en gras blauw.

Bij een creatieve activiteit is een mooi eindresultaat niet het belangrijkste. Het gaat om het 'lekker bezig zijn'.

Doelen van creatieve activiteiten kunnen zijn:

• gebruiken van de fantasie;

• verbeteren van probleemoplossend vermogen;

• ontdekken van verschillende mogelijkheden;

• vergroten van zelfvertrouwen.

Beeldende activiteiten

Creatieve activiteiten heten ook wel beeldende activiteiten. Toch is er een verschil. Bij een beeldende activiteit staat het omzetten in beelden van je eigen gevoelens en ervaringen centraal. Bij een beeldende activiteit kan ook de expressieve verbeelding centraal staan, denk aan muziek of dans. Muziek en dans noem je over het algemeen geen creatieve activiteiten.

2.2.4 Expressieve activiteiten

Bij een expressieve activiteit staat het zichzelf uiten door woord en gebaar centraal. Denk aan activiteiten op het vlak van drama (toneel) en muziek. In expressieve activiteiten laten kinderen en jongeren iets van zichzelf zien. Bijvoorbeeld wat ze voelen, denken, willen en/of vinden.

Doelen van expressieve activiteiten kunnen zijn:

• bewustwording van het eigen lichaam;

• emoties leren herkennen;

• goed leren waarnemen (zien, horen);

• ontwikkelen van gevoel van ritme.

Figuur 2.10 wat gebeurt er bij mengen? leuk om dat uit te proberen © Getty Images / tagphoto
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 32

2.2.5 Culturele activiteiten

Bij een culturele activiteit laat je kinderen en jongeren kennismaken met de Nederlandse en niet-Nederlandse cultuur en staat een culturele uiting centraal. Ze bezoeken een voorstelling, evenement, museum of molen.

Doelen van culturele activiteiten zijn:

• ontmoeting en recreatie;

• ervaren van de geschiedenis;

• waardering ontwikkelen voor culturele diversiteit.

Kunstzinnige activiteiten

In de praktijk kom je ook de term kunstzinnige activiteiten (of kunstzinnige vorming) tegen. Zeker bij scholen. Een kunstzinnige activiteit is een activiteit die is ontleend aan drama, muziek, beeldende vorming en/of dans. Onder kunstzinnige activiteiten vallen dus creatieve activiteiten, expressieve activiteiten en culturele activiteiten.

2.2.6 Ontspanningsactiviteiten

Cultuur is het geheel van waarden, normen, opvattingen en gewoonten binnen een bepaalde groep of samenleving.

Bij een culturele activiteit kunnen alle culturele uitingen centraal staan, denk aan communicatie, techniek, geschiedenis, architectuur, feesten of de mensen die in het land wonen of woonden. Door culturele activiteiten ervaren kinderen en jongeren de positieve kanten en mogelijkheden van verschillen tussen mensen.

In plaats van eropuit te gaan, kun je voorstellingen en festivals natuurlijk ook op de eigen locatie houden.

Voorbeelden: culturele activiteiten op locatie

• Een voorstelling van een poppentheater op een kinderdagverblijf.

• Een straattheaterfestival, georganiseerd door een basisschool.

• Een workshop van muziekclown Gigi bij een school voor speciaal onderwijs.

Bij een ontspanningsactiviteit staat het ontspannen en/of het plezierig bezig zijn, alleen of samen met anderen centraal. Ontspanningsactiviteiten zijn bijvoorbeeld het spelen van een spelletje, of het maken van kruiswoordpuzzel, sudoku of legpuzzel. Ook lezen en luisteren naar een luisterboek kun je zien als ontspanningsactiviteit. Bied je ontspanningsactiviteit in de vrije tijd aan? Dan is een kind of jongere vrij om te kiezen wat hij wil doen. Ook het leren mag niet vooropstaan. Dit staat het ontspannen genieten in de weg. Doelen van ontspanningsactiviteiten zijn:

• ontspannend bezig zijn;

• samen met anderen bezig zijn;

• afleiding hebben;

• op een plezierige, actieve manier de tijd doorbrengen.

2.3 Activiteiten, ontwikkeling en welzijn

Activiteiten maken een belangrijk deel uit van het leven. Met niets doen kom je niet verder in je leven en het maakt je ook niet gelukkig. Dat is bij kinderen en jongeren niet anders. Het doen van activiteiten is belangrijk voor hun ontwikkeling en welzijn.

Figuur 2.11 Samen muziek maken is een voorbeeld van een expressieve activiteit © Getty Images / Christopher Futcher
O VER AC t IVI t EI t EN 2 33

Activiteiten en ontwikkeling

Een activiteit aanbieden op een niveau dat een kind al beheerst, brengt een kind niet verder in zijn ontwikkeling. Die activiteit is te gemakkelijk en biedt geen uitdaging. Een activiteit aanbieden op een niveau dat een kind nog helemaal niet beheerst, werkt ook niet. De activiteit roept dan frustratie en teleurstelling op bij het kind. Als pedagogisch werker bied je activiteiten aan die kinderen of jongeren uitdagen een volgende stap in hun ontwikkeling te zetten. Activiteiten moeten dus ontwikkelingsgericht zijn.

tuiglijke ontwikkeling, of de taalontwikkeling, de sociale ontwikkeling en de creatieve ontwikkeling. Een activiteit die maar één ontwikkelingsgebied stimuleert, is geen ontwikkelingsgerichte activiteit.

Dit zijn geen ontwikkelingsgerichte activiteiten

• Peuters een kleurplaat geven met de opdracht deze in te kleuren.

• Schoolkinderen een robot van eierdozen precies na laten maken.

• Kleuters laten luisteren naar een dvd met kinderliedjes.

Een ontwikkelingsgerichte activiteit is een doelgerichte activiteit die gericht is op de brede ontwikkeling van het kind of de jongere.

Brede ontwikkeling is de persoonlijke groei van een kind of jongere op meerdere ontwikkelingsgebieden tegelijk.

Hoe ouder het kind, hoe breder zijn ontwikkeling. Bij een baby van 6 maanden kan je doel niet het vergroten van zelfvertrouwen zijn, of het stimuleren van de creatieve ontwikkeling. Dat kan wel bij een kind van 10 jaar.

Brede ontwikkeling is een begrip dat de nadruk legt op de veelheid aan ontwikkelingsgebieden bij een kind of jongere. Brede ontwikkeling omvat de lichamelijke ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de sociale en persoonlijkheidsontwikkeling, de emotionele ontwikkeling, de creatieve ontwikkeling en de seksuele ontwikkeling. Ontwikkelingsgerichte activiteiten stimuleren altijd meerdere ontwikkelingsgebieden. Bijvoorbeeld de motorische ontwikkeling en de zin-

Bij ontwikkelingsgerichte activiteiten heb jij als pedagogisch werker een centrale rol. Het is niet alleen de activiteit zelf die het kind verder brengt in zijn ontwikkeling. Het is ook wat jij doet en zegt.

Figuur 2.12 Ontwikkelingsgerichte activiteiten stimuleren de brede ontwikkeling © Charlotte Bogaert Figuur 2.13 Ontwikkelingsgerichte activiteit: robot van weggooimateriaal maken
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 34

In wat jij doet en zegt, prikkel je het kind of de jongere. Je maakt hem nieuwsgierig, je stimuleert zijn betrokkenheid en je daagt hem uit dingen te onderzoeken.

Voorbeeld: ontwikkelingsgerichte activiteit

Marjon is onderwijsassistente op een basisschool. Samen met de leerkracht heeft ze een ontwikkelingsgerichte activiteit voorbereid. De kinderen gaan in groepjes een robot maken van wegwerpmateriaal. Ze gaan daarbij zelf bedenken hoe de robot eruit moet komen te zien. Voordat ze aan de slag gaan, zal Marjon eerst een verhaal voorlezen. Ook is er een kringgesprek. Wat is een robot eigenlijk? Hoe ziet een robot eruit? En wat kan een robot?

Activiteiten en welzijn

Er is een duidelijk verband tussen actief zijn en welzijn. Door activiteiten aan te bieden, vergroot je het welzijn van kinderen en jongeren.

Welzijn is een toestand waarin het lichamelijk, psychisch en in sociaal opzicht goed met iemand gaat.

Het verband tussen activiteiten en welzijn is groot:

• Activiteiten zorgen voor zingeving. Meedoen aan een activiteit geeft kinderen het gevoel dat ze ertoe doen.

• Activiteiten maken het mogelijk invloed uit te oefenen. Mensen (ook kinderen en jongeren) vinden het fijn als ze invloed kunnen uitoefenen. Het geeft ze een gevoel van controle. Bij activiteiten is er altijd ruimte om invloed uit te oefenen. Kinderen en jongeren moeten altijd keuzes maken: Wat ga ik maken? Wat ga ik doen?

• Activiteiten bieden structuur en zorgen voor een prettige en zinvolle invulling van de tijd. Activiteiten gaan verveling tegen. Ze zorgen voor afwisseling, en dat geeft een prettig ritme aan de dag. Bepaalde activiteiten doen

kinderen samen, andere doen ze alleen. Bij sommige activiteiten moeten ze zich inspannen, bij andere activiteiten kunnen ze zich ontspannen.

• Activiteiten bieden mogelijkheden tot sociaal contact. Contact met anderen is erg belangrijk voor het gevoel van welzijn, ook bij kinderen en jongeren.

• Activiteiten bieden mogelijkheid tot ontwikkeling en zelfontplooiing en helpen kinderen zich voor te bereiden op hun rol in de wereld. Door activiteiten te doen, ontdekken kinderen de wereld, leren ze zelfstandig te zijn en verantwoordelijkheid te nemen. Activiteiten zijn nodig voor hun ontwikkeling: zonder activiteiten geen ontwikkeling.

• Activiteiten zorgen ervoor dat kinderen zichzelf leren kennen. Ze komen erachter wie ze zijn, welke kanten ze in zich hebben, waar ze goed in zijn en welke rollen hun liggen.

2.4 Activiteitenprogramma

Iedere organisatie in het pedagogisch werk beschikt over activiteitenprogramma's. Een activiteitenprogramma is een overzicht van activiteiten dat houvast geeft. Je hoeft niet steeds te bedenken wat je gaat doen. Voor kinderen is een vast programma ook prettig. Ze weten wat er gaat komen en dat geeft ze een veilig gevoel. Met een vast programma zorg je er bovendien voor dat alle ontwikkelings- of leergebieden aandacht krijgen. Er zijn drie soorten activiteitenprogramma's: een dagprogramma, weekprogramma en jaarprogramma.

2.4.1 Dagprogramma

Een dag kun je indelen vanaf de binnenkomst tot het weggaan. Je maakt daarvoor een dagprogramma. Dit zijn de activiteiten die je op een dag in een bepaalde, meestal vaste volgorde aanbiedt. De basis voor het dagprogramma is de dagindeling. Je gaat uit van vaste tijden voor eten, verschonen, vrije en doelgerichte activiteiten. Activiteiten kies je niet zomaar, je zorgt voor afwis-

O VER AC t IVI t EI t EN 2 35

seling. Bijvoorbeeld: na een beweegactiviteit volgt een rustiger activiteit. Alleen bij baby's volg je zo veel mogelijk het individuele ritme van slapen, eten en activiteit, al zijn er ook bij hen vaste momenten. Hoeveel tijd je moet invullen bij het maken van een dagprogramma verschilt. Soms moet je hele dagen invullen, soms een dagdeel. De maaltijd kan er deel van uitmaken, maar dat is niet altijd zo, zoals op de bso.

Peuters help je met het herkennen van het dagritme door gebruik te maken van vaste rituelen. Denk aan het vaste smakelijk-etenliedje en een vast opruimliedje. Ook een vast ritueel bij het naar bed gaan helpt.

Het maakt uit of je wel of niet samen start en eindigt. Bij de peuteropvang en in het onderwijs is sprake van een gezamenlijke start en einde, in de kinderopvang meestal niet. Houd daar rekening mee bij de planning van activiteiten. Bij een niet-gezamenlijk(e) start en einde is er meer onrust. Bedenk ook dat het vervelend is als een kind midden in de activiteit wordt opgehaald. In de kinderopvang voeg je groepen samen als het merendeel van de kinderen is opgehaald.

Voor de kinderen die nog blijven, leg je dan spelmaterialen klaar waarmee ze zonder begeleiding kunnen spelen, gemakkelijk mee kunnen stoppen en die snel op te ruimen zijn. Op de peuteropvang is er soms een vrije inloop van een kwartier tot een half uur. Tijdens de inloop kunnen ouders een activiteit of spelletje doen met hun kind. Na het vrije spel is er een gezamenlijk moment in de kring of aan tafel. Hierbij drinken en eten de kinderen ook wat. Na dit sociale moment volgt vaak een ontwikkelingsgerichte activiteit. Op een kinderdagverblijf is de lunch een belangrijk sociaal moment voor kinderen. Samen aan tafel zitten, op de beurt wachten, reageren op elkaar, elkaar nadoen: allerlei sociale vaardigheden zijn nodig. Jonge baby's hebben hun eigen eetpatroon en je geeft ze hun flesje als het daar tijd voor is. Peuters gaan na de lunch naar bed. Met de oudste kinderen die niet slapen, kun je nu een activiteit doen. Plan dit goed, want zodra de jongere kinderen weer wakker zijn, is het tijd voor fruit en drinken. Daarna gaan ze meestal vrij spelen. Met kleinere groepjes kinderen kun je nog

Wakker worden, ontbijten en vrij spelen

Welkomstactiviteit

Fruit eten en water drinken.

Slaaptijd.

Met de kindjes die wakker zijn gaan we lekker buiten spelen, knutselen, spelen, samen opruimen en tafel dekken. Samen eten en melk drinken.

Slaaptijd.

Met de kindjes die wakker zijn gaan we dansen, zingen, spelletjes doen, buiten spelen en een uitstapje maken.

Koekje eten en sap drinken.

Buiten spelen, liedjes zingen, kleien, samen opruimen.

Warm eten of een soepstengel met water.

Vrij spelen en het ophalen van de kindjes.

Figuur 2.14 dagprogramma van kinderdagverblijf dotjes © dotjes.nl / uitvoering Tiekstramedia

2.4.2 Weekprogramma

In het pedagogisch werk is er niet alleen een dagprogramma. Je werkt ook met een weekprogramma.

Onderdelen van een weekprogramma

• De kleuters van basisschool De Turfmolen gaan op dinsdag, donderdag en vrijdag gymmen.

• Op bso De Wiekslag kunnen kinderen dinsdagmiddag deelnemen aan gitaarlessen. Daar wordt wel een eigen bijdrage voor gevraagd.

• Op kinderdagverblijf De Tuimelaar staat op iedere dag van de week een andersoortige activiteit op het programma, waaronder een expressieve activiteit, een bewegingsactiviteit en een creatieve activiteit.

Met een weekprogramma zorg je voor een gevarieerd activiteitenaanbod: op verschillende dagen bied je verschillende activiteiten aan. Op een

06.30 - 09.00 09.00 - 09.30 09.30 - 10.00 10.00 - 11.30 11.30 - 12.00 12.00 - 14.30 14.30 - 15.00 15.00 - 16.30 16.30 - 17.00 17.00 - 18.00
een activiteit doen. Ook lekker buiten spelen is een goed idee.
dagschema peutergroep
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 36

kinderdagverblijf wissel je activiteiten op verschillende dagen af, omdat kinderen er op wisselende dagen wel en niet zijn.

In het basisonderwijs zorg je met een weekprogramma ook voor evenwicht tussen inspanning en ontspanning. Na een educatieve activiteit volgt bijvoorbeeld een creatieve activiteit.

2.4.3 Jaarprogramma

Aan het begin van een nieuw schooljaar maak je op hoofdlijnen een jaarprogramma. In de loop van het jaar vul je de details in. In de kinderopvang doe je dat aan de hand van thema's. Bijvoorbeeld de boerderij, in het circus en de tuin. Seizoenen en belangrijke feestdagen zijn ook een thema. Denk aan sinterklaas, ramadan en kerst. Ook belangrijke evenementen neem je erin op, zoals de Kinderboekenweek, het voorleesontbijt, opa- en omadag en vakanties.

Sommige thema's staan vast, andere kies je. Ook vaste thema's moet je soms nog verder invullen. Bijvoorbeeld het boekenweekthema, dat is ieder jaar anders. De activiteiten die je doet, pas je dus ieder jaar aan.

In het jaarprogramma staan ook excursies, schoolreisjes en andere uitstapjes. Excursies passen zo veel mogelijk bij thema's. Bij het thema 'dieren' breng je bijvoorbeeld een bezoek aan een dierentuin en bij het thema 'circus' ga je naar een theatervoorstelling die daarover gaat. In het pedagogisch werk bedenk je thema's niet altijd zelf. Veel organisaties werken met een programma of methode. In de kadertekst 'Uk & Puk' staat een voorbeeld van zo'n programma.

natuurlijke wijze een brede ontwikkeling door en leren ze spelenderwijs nieuwe vaardigheden. Het programma van Uk & Puk bestaat uit thema's die aansluiten bij de belevingswereld van baby's, dreumesen en peuters.

Bij ieder thema horen activiteiten, voor grote groepjes, kleinere groepjes of individueel. De activiteiten zijn zo beschreven dat baby's, dreumesen en peuters op hun eigen manier kunnen meedoen. Zo krijgen de kinderen de ruimte om zich ieder op hun eigen tempo te ontwikkelen.

2.5 Spel

Spel is een bepaald type vrije activiteit die enorm belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen.

Spel is een vrijwillig gekozen activiteit waarbij het kind actief bezig is en betrokkenheid, plezier en ontspanning centraal staan.

UK & PUK

Bij Kind & Co vinden we de ontwikkeling van uw kind belangrijk. Daarom werken we met de erkende methode Uk & Puk om de kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling. Bij deze methode gaat het niet alleen om leren, maar om lekker spelen, actief ontdekken en bewegen. Zo maken de baby's, dreumesen en peuters op

Dat plezier en ontspanning centraal staan, wil niet zeggen dat een kind niets van spel leert. Een kind leert juist veel van spel! Maar dat leren staat niet voorop, het genieten van het spelen zelf staat wel voorop. Er is sprake van een hoge betrokkenheid, vooral ook omdat het initiatief tot spelen bij het kind zelf ligt en hij er actief mee bezig is. Een kind bedenkt dus zelf waarmee hij gaat spelen en wat hij nodig heeft. Bijvoorbeeld bij spelen met de poppen: poppen, kleertjes en een poppenwagen.

Figuur 2.15 © kmnkindenco.nl
O VER AC t IVI t EI t EN 2 37

Waarmee een kind speelt, wordt erg beïnvloed door wat er aanwezig is. Leg je een puzzel voor een peuter neer, dan is er grote kans dat hij gaat puzzelen. Had je blokken neergelegd, dan was hij daarmee gaan spelen. Kinderen spelen met alles, ook met gewone huis-, tuin- en keukenvoorwerpen. Hun fantasie is enorm. Een lepel kan een trommelstok, toverstok en een schep zijn. Een blokje kan een auto of een hondje zijn. Of natuurlijk gewoon een blokje. Niet alleen kinderen en jongeren spelen, ook volwassenen doen dat. Denk aan toneelspelen, stoeien en gamen.

Sport en spel

Sport is een begrip dat samenhangt met het begrip spel. In het werkveld kom je de term sporten spelactiviteiten veel tegen.

De lichamelijke spelactiviteit staat centraal bij fysieke sporten, denk aan voetbal, zwemmen en bergbeklimmen. De geestelijke spelactiviteit staat centraal bij denksporten, zoals schaken, dammen en scrabble. Wat wel en geen sport is, verandert door de jaren heen. Sporten verdwijnen en er komen nieuwe sporten bij.

BOSSABALL: EEN NIEUWE SPORT

Bossaball is een dynamische sport die voetbal, volleybal en turnen combineert op een opblaasbaar speelveld met trampolines. Klinkt dat niet super tof?! Er zijn op dit moment meerdere clubs in Nederland waar je in verschillende leeftijdsgroepen bossaball kunt spelen. Er is een scheidsrechter die de regels handhaaft. Ook verzorgt hij de muzikale begeleiding met een fluitje, microfoon, percussie en een dj-set. Je speelt dus op muziek!

Een sport is een lichamelijke of geestelijke spelactiviteit waarbij bepaalde regels gelden en deelnemers tegen elkaar of tegen zichzelf strijden.

Bij sport gaat het vaak om het neerzetten van de beste prestatie. Bij die prestatie kan het gaan om kracht, snelheid, behendigheid en/of denkvermogen. Voor verschillende sporten gelden verschillende regels, deze variëren vaak ook met de leeftijd.

Solitair spel en sociaal spel

Kinderen kunnen alleen spelen, maar ook samenspelen. Je spreekt van solitair spel en sociaal spel. Solitair spel wil zeggen dat het kind alleen speelt. Solitair spel zie je veel bij peuters terug. Zij spelen wel graag in de buurt van andere kinderen, maar nog niet echt samen met andere kinderen. Vanaf de kleuterfase gaan kinderen steeds meer samenspelen.

Figuur 2.16 Bij spel staan plezier en ontspanning centraal, al kan een kind er ook veel van leren © Getty Images / FatCamera Figuur 2.17 © ANPfoto / Rein van Zanen Bron: freshhh.nl
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 38

Sociaal spel is spel waarbij een kind samen met anderen (kinderen of volwassenen) speelt.

Bij sociaal spel gelden er vaak spelregels. Die kunnen op papier staan, maar kinderen bedenken ze ook zelf tijdens hun spel. Bijvoorbeeld 'Jij bent moeder, ik vader.' Bij sociaal spel moeten kinderen samenwerken, overleggen en afspraken maken, bijvoorbeeld 'Beginnen we meteen, of pas als je zes gooit?' Soms is er een taakverdeling nodig 'Als jij het huis bouwt, bouw ik de garage.' Het sociaal spel verloopt bij kinderen niet altijd goed, soms ontstaat er ruzie. Dit gebeurt vooral gemakkelijk bij kleuters. Dat komt omdat het sociale gevoel van hen nog onvoldoende ontwikkeld is.

Spelontwikkeling

In verschillende ontwikkelingsfasen breidt een kind zijn spelvaardigheden uit. In verschillende ontwikkelingsfasen zie je dus andere vormen van spel. Er is sprake van een spelontwikkeling.

Spelvormen

Je kunt verschillende spelvormen onderscheiden. Een spelvorm is een spelsoort waardoor kinderen en jongeren leren.

2.5.1 Bewegingsspel

Spelontwikkeling is de manier waarop het kind zich ontwikkelt in zijn spel. bewegings-

Bij het bewegingsspel beweegt het kind zijn lichaam en oefent het allerlei lichamelijke vaardigheden, zoals kijken, grijpen, vasthouden, rollen, lopen en rennen. Het kind oefent ook evenwicht en coördinatie tussen handen en voeten. Het bewegingsspel kom je al veel tegen bij de baby: het kind is bewegend bezig met zijn eigen lichaam, met speelgoed en met andere voorwerpen. Bewegingsspel is erg belangrijk voor zijn ontwikkeling. Het bewegingsspel stimuleert de oog-handcoördinatie. Dit is de samenwerking tussen ogen en handen. Wanneer een baby bijvoorbeeld een rammelaar grijpt met zijn handjes, gaat dat samen met zien. Een baby oefent daarmee zijn zintuiglijke waarneming en zijn motoriek. Het bewegingsspel is tijdens de hele kindertijd favoriet. Peuters op de peuteropvang rennen vaak als eerste naar de fietsjes of de glijbaan. Maar ook kleuters en schoolkinderen hebben veel behoefte aan beweging. Met bewegingsspelletjes leven ze zich uit.

spel manipulerend spel fantasiespel
spel
digitaal spel
regel-
spel constructiespel Figuur 2.18 Spelvormen © Tiekstramedia
O VER AC t IVI t EI t EN 2 39
Figuur 2.19 Het bewegingsspel is bij veel kinderen favoriet © Alamy / Imageselect / Maskot

Tegenwoordig is er veel aandacht voor het bewegen van kinderen. Steeds meer kinderen hebben een achterstand in hun motorische ontwikkeling. Ook hebben steeds meer kinderen overgewicht. Veel bewegen is nodig voor een goede ontwikkeling.

Voorbeelden van bewegingsspelen Tikkertje, klimmen en klauteren en touwtjespringen.

2.5.2 Manipulerend spel

Manipulerend spel zie je veel bij peuters, kleuters en schoolkinderen.

Bij manipulerend spel gaat het om dingen met de handen doen, maar het gaat ook om het gebruik van gereedschap. In de zandbak gaat het bijvoorbeeld om trechters, gieters, zeven, vormpjes en schepjes.

2.5.3 Fantasiespel

Het fantasiespel is een spelvorm waarbij deelnemers doen alsof. Denk aan imitatiespel of een rollenspel. Bij beide staat het doen alsof centraal.

Imitatiespel is een spelvorm waarbij het nadoen van anderen centraal staat.

Manipulerend spel is een spelvorm waarbij kinderen hun handen gebruiken, hun fijne motoriek oefenen en zo veel te weten komen over eigenschappen van voorwerpen.

In de peuterperiode is manipulerend spel enorm belangrijk. Een peuter moet een goede controle krijgen over zijn vingers en hij moet de wereld leren kennen. Door dingen in en uit elkaar te halen, door iets te vullen en weer leeg te maken, en door dingen te stapelen en weer om te gooien, komt een kind veel te weten over de voorwerpen waarmee hij speelt. Dat kan van alles zijn, en vooral huis-tuin-en-keukenspulletjes zijn favoriet, denk aan lege bakjes, pannen, blikjes, dozen en lepels. Ook het spelen met zand en water en het spelen met klei zijn voorbeelden van manipulerend spel.

Het imitatiespel ontwikkelt zich in de peuterfase. Het is in eerste instantie een spel dat de peuter alleen speelt. De peuter doet de schoenen van vader aan en 'is' vader. Hij pakt de tas van moeder en 'is' moeder. In het imitatiespel betekenen bestaande voorwerpen iets anders: een peuter bakt taartjes van zand en met een blokje aan zijn oor doet hij alsof hij telefoneert. Bij oudere peuters verandert het imitatiespel. Het wordt meer een rollenspel dat de peuter met een ander kind of met jou speelt.

Rollenspel is een spelvorm waarbij het spelen vanuit rollen centraal staat en waarbij het kind die rollen op eigen manier invult.

Bij een rollenspel is er een rolverdeling: 'Ik ben de vader en jij het kind' of: 'Ik ben juf, dan ben jij leerling.' De kinderen geven samen invulling aan het rollenspel. Er ontstaat een verhaal: de vader moet klussen, hij is boos want hij wil eerst koffie. Het kind moet koffiezetten.

Bij het rollenspel speelt de fantasie een grote rol: een aantal stoelen achter elkaar, is een trein. En wil niemand leerling zijn? Dan zet de kleuter gewoon pop en beer neer.

Figuur 2.20 Spelen met zand en water is een voorbeeld van manipulerend spel © Getty Images / AfricaImages
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 40

2.5.4 Constructiespel

Hoe ouder kinderen worden, hoe leuker ze het vinden om iets te bouwen. Dit spel heet constructiespel.

Constructiespel is een spelvorm waarbij het maken of bouwen centraal staat (construeren = maken).

2.5.5 Regelspel

Met name schoolkinderen houden van regelspelen. Ze sluiten goed aan bij hun prestatiedrang. Maar ook veel jongeren spelen ze graag.

Regelspel zijn alle spelvormen met spelregels. De spelregels bepalen hoe het spel gespeeld moet worden. Ook wel: prestatiespel.

Bij het constructiespel bouwt een kind een huis van DUPLO, een auto van K'NEX of hij maakt een tekening of een puzzel. Constructiespel is vooral bij kleuters en schoolkinderen favoriet. Voor hen is het een uitdaging. En het is gericht op resultaat. Beide zaken passen goed bij kleuters en schoolkinderen. Het kind bouwt doelgericht: het maakt bijvoorbeeld een draaimolen die ronddraait. Het ene kind volgt het liefst bouwtekeningen, een ander kind gebruikt liever zijn fantasie. Sommige kinderen vinden beide leuk.

Hoe ouder het kind, hoe ingewikkelder de bouwwerken. Gaat het om een eigen bouwsel, dan vraagt dat veel van hem. Hij moet vooruit kunnen denken. Ook is concentratie en doorzettingsvermogen nodig. Een ingewikkeld bouwwerk is niet na een uurtje af. Vaak is een kind er meerdere dagen mee bezig.

De spelregels bij het regelspel bepalen wanneer een kind 'af' is of wanneer hij een punt scoort en wint of verliest. Bij de term prestatiespel staat het behalen van een goede prestatie meer centraal. Daarom heeft die term niet de voorkeur. Het is vaak beter het winnen niet te centraal te zetten. Voorbeelden van regelspelen zijn slagbal, trefbal en tikkertje. Maar ook gezelschapsspelen zijn voorbeelden van dit type spel, denk aan MONOPOLY, Mens erger je niet en Rummikub. Als teams tegen elkaar spelen, is het nodig dat kinderen samenwerken. Ook al is elke individuele speler goed, om te winnen is meer nodig. Niet ieder kind kan goed omgaan met spelregels. Sommige kinderen begrijpen ze niet, of ze willen ze niet begrijpen. En er zijn ook kinderen die niet tegen hun verlies kunnen. Het ene kind gaat dan huilen, een ander kind wordt boos.

Figuur 2.21 Rollenspel waarin een kind muziekles geeft aan knuffelbeesten © Getty Images / THEPALMER Figuur 2.22 Constructiespeelgoed daagt kinderen uit © Pixabay / Efraimstochter
O VER AC t IVI t EI t EN 2 41

2.5.6 Digitaal spel

Er zijn veel spellen die je kunt spelen dankzij ICT (informatie- en communicatietechnologie), zoals computerspelen, games, apps en videospelen. Je spreekt van digitaal spel.

2.6 Spel en ontwikkeling

Kinderen en jongeren ontwikkelen zich al spelend. Kinderen spelen graag, maar pubers vinden spelen met LEGO, K'NEX of barbies niet stoer. Een puber kan van de ene op de andere dag besluiten dat hij te oud is om te spelen. Jammer, want spel stimuleert de ontwikkeling, of je nu 5 of 15 bent. Het is niet zo dat jongeren helemaal niet meer spelen. Maar ze spelen wel minder vaak en minder gevarieerd. Soms gamen ze alleen nog maar. Als een jongere alleen nog maar gamet in zijn vrije tijd, heeft dat een negatieve invloed op zijn brede ontwikkeling. In iedere leeftijdsfase is het nodig om voldoende te bewegen, te ontspannen en contact te hebben met anderen. Als pedagogisch werker kan het nodig zijn om kinderen en jongeren uit te dagen tot spel. Spel stimuleert de ontwikkeling namelijk op alle gebieden.

Spel bevordert de lichamelijke ontwikkeling

Digitaal spel is een spelvorm waarbij ICT centraal staat.

Er zijn allerlei soorten digitaal spel, denk aan vechtspelen, adventuregames, kaartspelen, racespelen en sportgames. Bij een deel ervan is sprake van virtueel spel: je bevindt je dan in een denkbeeldige wereld die alleen op de computer bestaat. Als je zo'n game online speelt, kun je met iedereen over de hele wereld in contact komen. Het digitale spel begint soms al bij baby's, met speciale apps. Deze eenvoudige spelen verschillen totaal van de digitale spelen die pubers en adolescenten spelen. Bij de games voor jongeren is goed te zien hoeveel er tegenwoordig mogelijk is op digitaal gebied.

Kinderen en jongeren kunnen veel leren van digitaal spel. Wat precies, hangt af van wat ze spelen en met wie ze spelen. Het grootste nadeel van digitaal spel is dat kinderen te weinig bewegen en te veel binnen zitten. Ook is er het risico van verslaving.

Met spel oefenen kinderen hun motorische vaardigheden, ze leren hun lichaam kennen en gebruiken. Met rennen, klimmen, springen, vangen en gooien oefenen ze hun grove motoriek. Met knippen, plakken, kralen rijgen en vouwen oefenen ze hun fijne motoriek. Ook games kunnen de fijne motoriek verbeteren. Spel bevordert ook de zintuiglijke ontwikkeling. Bij spel komt het aan op kijken, voelen, proeven, horen en ruiken.

Spel bevordert de cognitieve ontwikkeling

Kinderen leren via spel de eigenschappen en mogelijkheden van voorwerpen kennen. Een peuter leert bijvoorbeeld dat je blokken kunt ordenen van groot naar klein. Hij leert dat je blokken op elkaar kunt stapelen en dat dit met ballen niet zal lukken. Een jongere leert bijvoorbeeld abstract en ruimtelijk te denken en in te schatten wat er nog komen gaat.

Spelen is voor kinderen en jongeren een natuurlijke en plezierige manier om kennis op te doen. Het stimuleert ook het geheugen en voorstellingsvermogen. Hoe bouw ik een tunnel in het zand? Hoe maak ik een dak van LEGO? Hoe bouw ik een digitaal pretpark?

Figuur 2.23 Bijna alle bordspelen zijn een prestatie- of regelspel © Getty Images / blackCAT
ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 42

Spel stimuleert vooral ook de taalontwikkeling. Kinderen leren bij spelen allerlei woorden en begrippen kennen. Vooral bij fantasiespel speelt taal een grote rol.

Spel bevordert de sociale ontwikkeling

Door te spelen met anderen, leren kinderen en jongeren samen te werken met anderen en rekening te houden met wensen en behoeften van anderen. Op een ander moment is het juist nodig dat ze voor zichzelf opkomen. Hoe je dat op een goede manier doet en hoe je omgaat met reacties van anderen, zijn in dat geval leerpunten. Sociale vaardigheden als helpen, luisteren, de leiding nemen en complimenten geven, komen tijdens het spelen met andere kinderen of jongeren zeker ook aan bod. Ook tijdens het spelen met jou als pedagogisch werker. Wees je bewust dat je een voorbeeldfunctie hebt.

Spel stimuleert de persoonlijkheidsontwikkeling

Door middel van spel leren kinderen of jongeren ook zichzelf kennen. Ze ontdekken wat ze wel en niet leuk vinden om te doen. Ze komen erachter welke rol wel en niet bij hen past. Ook door feedback van anderen. Een kind kan bijvoorbeeld te horen krijgen: 'Ik doe niet meer mee. Jij speelt de baas. Dat vind ik niet leuk.'

Spel stimuleert de creatieve ontwikkeling

Spel doet een beroep op creativiteit en fantasie. Een kleuter doet alsof de pop een ziek kind is. Een schoolkind maakt met een tafelkleed een tent: dit is zijn plek. Ook moeten kinderen creatieve oplossingen bedenken voor problemen die ze tegenkomen tijdens spel.

Voorbeelden: creativiteit bij jongeren

• Rebecca (14 jaar) speelt met een paar jongens en meiden een potje voetbal. Al snel ligt de bal in de sloot. Door de wind drijft de bal af. Samen overleggen ze hoe ze de bal uit de sloot kunnen krijgen. Een stok of tak alleen is te kort. Kunnen ze takken aan elkaar binden? Ze proberen het, maar dat mislukt. Dan bedenkt Rebecca dat je door stenen achter de bal te

gooien, de bal de juiste kant op kunt laten bewegen. Zo gezegd, zo gedaan. Na korte tijd drijft de bal voldoende nabij om hem verder met een tak naar de kant te krijgen.

• Ivo en Jeroen (15 jaar) trekken uit verveling een kleuterspelletje uit de kast: 'Wie is het?' De eerste keer gewoon spelen eindigt in veel gelach en gooien met een dobbelsteen. Bij het volgende potje gooien ze alleen nog maar met de dobbelsteen. Ze gaan daarvoor zo'n drie meter uit elkaar zitten op de grond. Doel is om alle gezichtjes van de ander om te gooien. Als ze merken dat dat toch wel lastig is met een dobbelsteen, vervangen ze die door een klein zacht balletje.

Spel bevordert de emotionele ontwikkeling

Kinderen en jongeren leven zich uit in spel. Soms gaat het erom dat ze zich uiten, zoals bij zingen of toneelspelen. Of als ze lekker sportief bezig zijn en alles op alles zetten om te winnen. Je ziet dan dat ze plezier hebben. In andere gevallen gaat het vooral om afreageren, bijvoorbeeld bij een kussengevecht of bij stoeien.

Een kind zal in zijn spel ook situaties naspelen die hem zijn overkomen, bijvoorbeeld een verblijf in een ziekenhuis. In zijn spel speelt hij na wat hem is overkomen, maar nu heeft hij de controle. Hij is nu dus dokter en niet de patiënt.

O VER AC t IVI t EI t EN 2 43
Figuur 2.24 Spel bevordert de ontwikkeling van kinderen © ANPfoto / Werry Crone

2.6.1 Spelontwikkeling stimuleren

Tijdens vrij spel van kinderen zijn er drie mogelijkheden voor een pedagogisch werker. Je kunt:

1 op de achtergrond blijven;

2 spel op gang brengen;

3 meespelen.

Op de achtergrond blijven

In deze situatie zijn de kinderen zelf bezig, in een eigen hoek of ruimte, zonder jouw directe toezicht. Wat jij doet is op de achtergrond blijven. Je biedt kinderen zo alle ruimte om eigen keuzes te maken en zelf te experimenteren.

Een baby kan bijvoorbeeld spelen in een box zonder jouw directe toezicht. Wanneer kinderen uit het zicht spelen, bijvoorbeeld een peuter op de gang en een kleuter in een hoek, volg je ze vanaf een afstandje of ga je af en toe kijken. Je bemoeit je er niet mee, tenzij het vrije spel niet op gang komt of fout loopt. Is je bemoeienis nodig, dan doe je dat, maar je trekt je weer terug zodra het mogelijk is.

Hoe ouder kinderen worden, hoe meer behoefte ze hebben aan spelen zonder toezicht. Als jij op de achtergrond blijft, moeten kinderen zelf zorgen voor een goed verloop van hun spel en kunnen ze hun fantasie de vrije loop laten. Dat is belangrijk, want ook al doe je niks, als jij erbij bent, zullen kinderen zich anders gedragen. Spelen zonder direct toezicht heeft als nadeel dat je niet precies weet wat kinderen doen. Als er ruzie ontstaat, weet je niet hoe die ruzie is ontstaan. In een groep met een positieve sfeer hoef je daar niet al te bang voor te zijn. Een goede gewoonte is achteraf aan kinderen vragen of het leuk was. Vraag hier zo nodig op door, maar wees niet al te wantrouwend. Wantrouwen als basishouding is niet goed. Beter is het om kinderen complimenten te geven dat ze zo fijn samen spelen met elkaar of iets moois maken.

Spel op gang brengen

Wanneer kinderen een nieuw spel beginnen, hebben ze soms stimulans nodig. Bijvoorbeeld wanneer een kind zegt: 'Ik weet niet waarmee ik wil spelen.' In dat geval kun je met een idee komen dat past bij de leeftijd en interesse van het

kind. Bijvoorbeeld 'De strijkkralen zijn de laatste tijd niet meer uit de kast gehaald. Zullen we die eens pakken?' Je kunt ook gewoon met een activiteit starten, bijvoorbeeld in de vakantie op de bso: poppetjes van klei maken. Grote kans dat er al snel kinderen bij je komen zitten en ook een stukje klei pakken.

Spel op gang brengen is ook aan de orde bij nieuwe spelen, zeker als het gaat om een spel met spelregels. Leg zelf de spelregels uit, zeker bij een ingewikkelder spel: spelregels uitleggen is al moeilijk voor een volwassene en helemaal voor kinderen. Het beste is om een spel stap voor stap uit te leggen en het dan tegelijk te spelen. Je deelt bijvoorbeeld kaarten uit en legt dan uit hoeveel ieder kind er krijgt. Je legt de kaarten in het midden en vertelt wat je met die stapel moet doen enzovoort.

Zodra je een spel op gang gebracht hebt en de kinderen lekker bezig zijn, beslis je of je er bijblijft of dat je jezelf terugtrekt. Het hangt af van het spel: verwacht je dat het spel inzakt of zie je voortekenen van een ruzie, dan kun je er beter nog een tijdje bij blijven. Blijf er niet langer bij dan nodig is. Overigens: kinderen zijn bij ieder spel op een gegeven moment uitgespeeld. Het inzakken van een spel kan dus ook gewoon daarmee te maken hebben.

Meespelen

Meespelen met kinderen kan goed zijn, maar is dat niet altijd. Als jij meespeelt, dan richten kinderen zich al snel op jou. Je staat dus al snel het spelen van kinderen onderling in de weg. Toch kan meespelen soms wel goed zijn, bijvoorbeeld als het spel niet op het gewenste niveau komt. Dan kun jij het spel naar een hoger niveau brengen. Bijvoorbeeld door te laten zien wat er nog meer mogelijk is met het materiaal.

SPEL NAAR EEN HOGER NIVEAU BRENGEN

Devine (2 jaar) loopt de hele tijd rondjes met een poppenbuggy door het speellokaal van de peuteropvang. Pedagogisch medewerker Sianne besluit mee te spelen.

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 44

Ze loopt een tijdje met Devine mee en zegt dan: 'Ga je ook naar het park om de eendjes te voeren?' Devine kijkt eerst wat verbaasd, maar zegt dan 'Ja. Eendjes.' Sianne wijst, ze zegt: 'Kijk daar, daar zie ik ze. Ze komen al op ons af. Zie jij ze ook?' Devine zegt opnieuw: 'Ja. Eendjes.' Als Sianne stil gaat staan, doet Devine dat ook. Sianne zegt: 'Hier heb ik brood. Wil jij ook wat brood? Houd je hand maar op.' Devine aarzelt even, maar houdt dan haar hand op. Sianne doet alsof ze er brood op legt. 'Zo, nu gaan we de eendjes voeren.' Ze maakt werpbewegingen en al snel doet Devine haar na. Als Devine een stap naar voren doet, zegt Sianne: 'Pas op, niet in het water vallen!' 'O', zegt Devine. Ze doet meteen een stap naar achteren. Die middag ziet Sianne dat Devine het spel opnieuw speelt, maar nu met een andere peuter. Nu is het Devine die 'pas op' roept.

• Het kind of de jongere krijgt regelmatig de kans om te bepalen wat en hoe er wordt gespeeld. Neem, wanneer je met hem speelt, niet altijd de leiding over het spel.

Voor speelgoed geldt:

• Speelgoed moet veilig zijn en tegen een stootje kunnen.

• Speelgoed moet aansluiten bij de leeftijd, mogelijkheden, leefwereld en interesse van het kind of de jongere.

• Speelgoed moet, als het even kan, meerdere spelmogelijkheden bieden. Speelgoed waar je maar een kant mee op kunt, verliest al snel zijn aantrekkelijkheid.

• Speelgoed moet uitdagen en ruimte laten voor de eigen fantasie van het kind of de jongere.

Spelbelemmerende factoren zijn tegengesteld aan de spelbevorderende factoren. Hiernaast geldt dat bepaalde groepen kinderen worden belemmerd in hun spel, bijvoorbeeld:

Wanneer contacten tussen kinderen niet tot stand komen, kun je ook een rol spelen. Je kunt stimuleren dat ze elkaar helpen of samen gaan spelen.

Hebben kinderen behoefte aan ongestoord spelen? Dan kun je beter op de achtergrond blijven. De behoefte ongestoord te spelen groeit naarmate kinderen ouder worden.

2.6.2 Spelbevorderende en spelbelemmerende factoren

Een belangrijke vraag is hoe je kunt stimuleren dat kinderen en jongeren veel spelen. Spelbevorderende factoren zijn:

• Het kind of de jongere heeft een eigen plek waar hij graag is en ongestoord kan spelen, zonder telkens op te hoeven ruimen.

• Het kind of de jongere krijgt de tijd en de rust om plezierig en ongestoord te spelen.

• Het kind of de jongere heeft soms behoefte aan samenspel, maar soms ook helemaal niet. Het is de kunst om dit aan te voelen en hierop in te spelen.

• kinderen en jongeren die een beperking hebben;

• kinderen en jongeren die (vaak) ziek zijn;

• kinderen en jongeren die geen rommel mogen maken, die vaak of snel straf krijgen, of die te maken hebben met huiselijk geweld.

O VER AC t IVI t EI t EN 2 45

BEGRIJP JE DE THEORIE?

Geef bij iedere stelling aan of deze juist of onjuist is.

1 Ac tiviteiten hebben altijd een motief en een gevoelswaarde.

2 Bij de organis atie van een grote activiteit bepaal je als eerste de beginsituatie.

3 Vrije activiteiten begeleid je als pedagogisch werker ook.

4 Bij een creatieve activiteit is het eindproduct belangrijk.

5 Toneel is een voorbeeld van een expressieve activiteit.

6 Een museum bezoeken is een voorbeeld van een ontspanningsactiviteit.

7 Kinderen bewegen voldoende als ze elke dag ten minste dertig minuten matig intensief bewegen.

8 Samenwerken aan een project is een voorbeeld van een ontwikkelingsgerichte activiteit.

9 Een weekprogramma maak je door dagprogramma's achter elkaar te zetten.

JuistOnjuist
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
◯ ◯
Het bewegingsspel zie je pas bij kinderen vanaf de peuterleeftijd. ◯ ◯ 11 Bij manipulerend spel oefenen kinderen hun fijne motoriek. ◯ ◯ 12 Het imitatiespel speelt een kind altijd met anderen. ◯ ◯ 13 Construc tiespel noem je ook wel prestatiespel. ◯ ◯ 14 Als kinderen in een eigen hoekje gaan spelen, is het beter in te grijpen. ◯ ◯ 15 Neem de leiding over het spel als je met kinderen samenspeelt. ◯ ◯ ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 2 46
10

Inleiding ontwikkeling en activiteiten

Aanleg Eigenschappen of mogelijkheden die iemand bij de bevruchting heeft meegekregen (in de genen).

Activiteit Bezigheid met de doelgroep die bestaat uit een of meer handelingen.

Activiteitenprogramma

Overzicht van activiteiten, uitgaande van dag, week of jaar om te zorgen voor een goed activiteitenaanbod dat past bij de doelgroep.

Bewegingsspel Spelvorm waarbij de motorische activiteit op de voorgrond staat.

Brede ontwikkeling Persoonlijke groei van een kind of jongere op meerdere ontwikkelingsgebieden tegelijk.

Cognitieve ontwikkeling Ontwikkeling van het denken, het geheugen en de taal. Ook wel: verstandelijke ontwikkeling.

Competentie

Geheel van kennis, inzicht, vaardigheden, houding en persoonlijke eigenschappen die iemand in staat stelt zijn beroep goed uit te voeren of een vaardigheid goed toe te passen.

Constructiespel

Creatieve activiteit

Creatieve ontwikkeling

Spelvorm waarbij het maken of bouwen centraal staat (construeren = maken).

Activiteit waarbij het maken van iets nieuws naar eigen inzichten centraal staat.

Ontwikkeling van het gebruik van fantasie, het vermogen iets nieuws te verzinnen en oplossingen te bedenken voor een probleem.

Culturele activiteit

Activiteit waarbij kinderen of jongeren kennismaken met de Nederlandse en/of niet-Nederlandse cultuur en waarbij een culturele uiting centraal staat.

Cultuur Geheel van waarden, normen, opvattingen en gewoonten binnen een bepaalde groep of samenleving.

Dagelijkse activiteit

Activiteit die dagelijks terugkomen, zoals eten, drinken, slapen, jezelf verzorgen, schoonmaken, opruimen, boodschappen doen, koken en – afhankelijk van de leeftijd en omstandigheden – school, huiswerk en werk.

Begrippen
BEGRIPPEN 47

Dagprogramma

Digitaal spel

Activiteiten die op een dag in een bepaalde volgorde worden aangeboden. Vaak is sprake van een vaste volgorde.

Spelvorm waarbij ICT centraal staat.

Doel Het vastgestelde te bereiken resultaat. Ook wel: doelstelling.

Doelgerichte activiteit

Planmatige activiteit die de pedagogisch werker organiseert vanuit een bepaald doel gericht op een gedragsverandering.

Draaiboek Schema waarin alle activiteiten zijn opgenomen die plaats moeten vinden om een evenement succesvol te laten verlopen.

Educatieve activiteit Activiteit waarbij het leren centraal staat.

Emotionele ontwikkeling Ontwikkeling van het gevoelsleven. Het herkennen en kunnen omgaan met gevoelens.

Expressieve activiteit

Activiteit waarbij het zichzelf uiten door woord en gebaar centraal staat.

Fantasiespel Spelvorm waarbij de deelnemers doen alsof.

Fijne motoriek Het beheersen van de spieren waarmee kleine, precieze bewegingen worden gemaakt, bijvoorbeeld kralen rijgen of schrijven.

Genderidentiteit

Of iemand zich een vrouw, man, een combinatie of geen van beiden voelt.

Grove motoriek Het beheersen van de spieren waarmee grotere bewegingen worden gemaakt, bijvoorbeeld lopen en klimmen.

Imitatiespel Spelvorm waarbij het nadoen van anderen centraal staat.

Lichamelijke ontwikkeling Ontwikkeling in groei, spierkracht, zintuigen en motoriek.

Manipulerend spel Spelvorm waarbij kinderen hun handen gebruiken, hun fijne motoriek oefenen en zo veel te weten komen over eigenschappen van voorwerpen.

Miskraam Spontane uitdrijving of spontaan afsterven van de ongeboren vrucht tussen één en twintig weken zwangerschap.

Motorische activiteit

Activiteit waarbij de beheersing van grote en kleine spierbewegingen centraal staat, inclusief het evenwicht en de afstemming tussen handen, voeten en ogen.

Natuuractiviteit

Ontspanningsactiviteit

Ontwikkelingsaspect

Ontwikkelingsdomein

Activiteit waarbij het voelen, beleven, waarderen, observeren en verzamelen van natuurlijke elementen centraal staat.

Activiteit waarbij het ontspannen en/of het samen met anderen plezierig bezig zijn centraal staat.

Gebied waarop de mens zich ontwikkelt, zoals een lichamelijk, cognitief of emotioneel gebied. Ook wel: ontwikkelingsgebied.

Ontwikkelingsgebied (of onderdeel daarvan) dat een organisatie in het pedagogisch werk volgt bij een kind of jongere.

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 48

Ontwikkelingsfase

Periode in het leven van de mens die afgebakend kan worden. Bij elke periode horen bepaalde kenmerkende gedragingen. Onderscheiden worden: ongeboren kind, baby, peuter, kleuter, schoolkind, puber, adolescent, volwassene, oudere mens. Ook wel: levensfase.

Ontwikkelingsgebied

Ontwikkelingsgerichte activiteit

Gebied waarop de mens zich ontwikkelt, zoals een lichamelijk, cognitief of emotioneel gebied. Ook wel: ontwikkelingsaspect.

Doelgerichte activiteit die gericht is op de brede ontwikkeling van het kind of de jongere.

Ontwikkelingskans Mogelijkheid om de ontwikkeling door te maken die in aanleg in een individu zit.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Aangeboren vermogens van de mens om zich te ontwikkelen.

Ontwikkelingsopgave Persoonlijke ontwikkelingsopdracht van een kind of jongere, die samenhangt met externe factoren en/of zelfbepaling.

Ontwikkelingspsychologie

Wetenschap die het gedrag bestudeert van de mens in de verschillende fasen van zijn ontwikkeling, met als doel dit gedrag te begrijpen en te verklaren.

Ontwikkelingsstimulering Het stimuleren van de brede ontwikkeling van jonge kinderen door het aanbieden van activiteiten met het doel ontwikkelingsachterstand te verminderen of te voorkomen.

Ontwikkelingstaak Stap die ieder kind of iedere jongere in zijn ontwikkeling moet nemen om verder te komen in die ontwikkeling.

Persoonlijkheidsontwikkeling

Ontwikkeling van het karakter, de eigenschappen en kenmerken die passen bij een bepaalde persoon.

Prenatale fase Periode van gemiddeld 266 dagen tussen de bevruchting en de geboorte.

Prenatale ontwikkeling Ontwikkeling van de mens tussen de bevruchting en de geboorte.

Psychologie

Wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert.

Regelspel Spelvorm met spelregels die bepalen hoe het spel gespeeld moet worden. Ook wel: prestatiespel.

Rijpingsproces

Natuurlijk ontwikkelingsproces dat leidt tot volgroeien, tot ontwikkeling komen.

Rollenspel Spelvorm waarbij het spelen vanuit rollen centraal staat en waarbij het kind die rollen op eigen manier invult.

Seksuele ontwikkeling Ontwikkeling van seksueel gedrag, ontwikkeling van lichaamsen lustbeleving en ontwikkeling van waardering voor het eigen lichaam.

Sociaal gedrag In het gedrag rekening met anderen houden en niet alleen aan zichzelf denken.

BEGRIPPEN 49

Sociaal spel

Spel waarbij het kind of de jongere samen met anderen speelt.

Sociale ontwikkeling Ontwikkeling van de omgang met anderen, ontwikkeling van acceptatie van anderen en ontwikkeling van sociaal gedrag.

Solitair spel Manier van spelen van een peuter waarbij hij alleen speelt.

Spel Vrijwillig gekozen activiteit waarbij het kind actief bezig is en waarbij betrokkenheid, plezier en ontspanning centraal staan.

Spelontwikkeling Manier waarop het kind zich ontwikkelt in zijn spel.

Spelvorm Spelsoort waardoor kinderen en jongeren leren.

Sport Lichamelijke of geestelijke spelactiviteit waarbij het erom gaat de beste prestatie neer te zetten binnen vooraf vastgestelde regels.

Taalontwikkeling Manier waarop een kind zich ontwikkelt in taalgebruik en woordbegrip.

Vaste activiteit Activiteit binnen een organisatie die steeds op het programma staat.

Vrije activiteit

Welzijn

Activiteit die het kind of de jongere zelf uitkiest of waarbij hij zelf kiest om er wel of niet aan mee te doen.

Toestand waarin het geestelijk, lichamelijk en sociaal goed met iemand gaat.

Zelfbepaling Mogelijkheid om zelf richting te geven aan de eigen ontwikkeling.

ONA MODULE 1 I N l EI d ING ON tw I kk E l ING EN AC t IVI t EI t EN 50

Deze uitgave is onderdeel van de methode Traject, de methode voor de welzijnsopleidingen Pedagogisch werk en Maatschappelijke zorg.

Traject Welzijn Pedagogisch werk is gebaseerd op het kwalificatiedossier 2021, maar ook op de nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de Wet IKK. Daarnaast is er meer aandacht voor online communicatie en sociale media en is het materiaal ingericht op het breder inzetbaar zijn van de pedagogisch werker in de toekomst. Traject sluit daarop aan met actueel en vernieuwend materiaal dat is ontwikkeld in samenwerking met docenten en experts uit het werkveld.

Bovendien is Traject flexibel inzetbaar, zodat het altijd past bij de manier waarop de opleiding het onderwijs vormgeeft. Het materiaal is modulair opgebouwd en het is mogelijk de modules te arrangeren. Er kan op verschillende manieren met de methode worden gewerkt: blended, een combi van boeken en digitaal of volledig digitaal of met maatwerkboeken.

Traject bevat onder andere de volgende elementen: De theorie bevat alle benodigde basiskennis en achtergrondinformatie bij de betreffende werkprocessen. De praktijkvoorbeelden die de theorie ondersteunen, zorgen voor een verbinding met de beroepspraktijk.

De praktijksituaties zijn realistische beschrijvingen van situaties uit de beroepspraktijk, inclusief opdrachten gekoppeld aan houdingsaspecten, vaardigheden en kenniselementen.

De beroepsvaardigheden bevatten opdrachten voor het stapsgewijs aanleren van pedagogische, didactische, communicatieve en verzorgende vaardigheden.

Traject biedt hiervoor verschillende opdrachten:

-Oriëntatieopdrachten om voorkennis te activeren;

-Verwerkingsopdrachten die bestaan uit verschillende vraagtypen om de theorie te begrijpen

-Casuïstiekopdrachten om op basis van een praktijksituatie de leerstof toe te passen en te analyseren;

-Moduleopdrachten als activerende en motiverende opdrachten;

-Vaardigheden die oefenopdrachten en BPV-opdrachten bevatten;

-Toetsen

Het aanbod van Traject bestaat in grote lijnen uit:

- theorieboeken inclusief een licentie voor de online leeromgeving met een heldere en gestructureerde uitleg over de benodigde vakkennis, verduidelijkt met veel praktijkvoorbeelden;

-maatwerkboeken die door de opleider worden samengesteld door een selectie te maken uit het brede aanbod van modules voor de betreffende opleiding;

-een online leeromgeving met theorie, verwerkingsopdrachten, toepassingsopdrachten, zelftoetsen en evaluatie- en reflectievragen bij iedere module. Daarnaast bevat de online leeromgeving ondersteunend materiaal voor de docent, zoals toetsen bij iedere module.

Wil je weten welke materialen er nog meer beschikbaar zijn bij Traject?

Kijk dan op https://www.thiememeulenhoff.nl/mbo/welzijn/traject

Auteurs:

A.C. Verhoef

Eindredactie:

R.F.M. van Midde

Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.