9789006731811 Feniks 3/4 vmbo-bk Historisch Overzicht H1

Page 1

Ontdek het

verleden

, begrijp het heden.

Vanaf schooljaar ’23 / ’24 3/4
VMBO-BK en Staatsinrichting

Geschiedenis voor de bovenbouw van het vmbo

Historisch overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting

3/4 vmbo-bk

Auteur

Ronald den Haan

Eugenia Smit

Auteursteam

Ronald den Haan

Cor van der Heijden

Juul Lelieveld

Jan-Wolter Smit

COLOFON

Ontwerp omslag

Studio Fraaj, Rotterdam

Beeld omslag

Diederik Schiebergen, Heiloo

Beeldresearch

Verbaal Visuele Communicatie, Velp

Ontwerp en opmaak

Staalboek, Veendam

Tekenwerk en cartografie

EMK, Deventer

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde. We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 73181 1

Derde herziene editie, eerste druk, 2023

� ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2023

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

INHOUD

Zo werk je met Feniks 4

Waarom is geschiedenis belangrijk? 6

1 Nederland van 1848 tot 1914 10

1.1 Een nieuwe grondwet 12

1.2 De strijd van de arbeiders 20

1.3 Kerk en politiek 26

1.4 Gelijke rechten voor iedereen? 32

1.5 Afsluiting 38

Examentraining 42

2 De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) 44

2.1 Spanningen in Europa 46

2.2 Een gruwelijke oorlog 52

2.3 Een nieuw Europa 58

2.4 Nederland in de Eerste Wereldoorlog 64

2.5 Afsluiting 68

Examentraining 72

3 Het interbellum (1919-1939) 74

3.1 Crisis! 76

3.2 Een sterke leider 80

3.3 Het Duitsland van Hitler 86

3.4 Nederland in het interbellum 92

3.5 Afsluiting 96

Examentraining 100

4 De Tweede Wereldoorlog (1939-1945) 102

4.1 Duitsland begint een nieuwe oorlog 104

4.2 De bezetting van Nederland 110

4.3 De Holocaust 116

4.4 Het einde van de oorlog 122

4.5 Afsluiting 126

Examentraining 130

5 De Koude Oorlog (1945-1989) 132

5.1 Een verdeelde wereld 134

5.2 Crises tijdens de Koude Oorlog 140

5.3 Samenwerken voor vrede en welvaart 146

5.4 Nederland in de Koude Oorlog 150

5.5 Afsluiting 158

Examentraining 162

6 De wereld na de Koude Oorlog 164

6.1 Een nieuwe Europa? 166

6.2 Een nieuwe vijand? 170

6.3 De Europese Unie 176

6.4 Nederland na de Koude Oorlog 180

6.5 Afsluiting 184

Examentraining 188

Onderzoeksopdracht 190

Examentraining 194

Kaartopdracht 198

Kijkwijzer spotprenten 200

Historische vaardigheden 204

Personen 207

3

ZO WErK JE MET FENIKS

Voor je ligt het Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting. Dit ga je voor het centraal schriftelijk eindexamen geschiedenis bestuderen. Dit boek is van jou. Je mag er dus in schrijven en teksten markeren.

In dit boek staan op de rechterpagina de opdrachten die je moet maken. Op de pagina ernaast, de linkerpagina, staan de teksten en bronnen die je voor de opdrachten moet lezen en bekijken. Hoe is dit boek ingedeeld?

Waarom is geschiedenis belangrijk?

Dit boek begint met deze belangrijke vraag. Want waarom moet je weten wat er in het verleden gebeurde? Waarom moet je weten wat mensen toen deden en dachten? Je leest de antwoorden op deze vragen en je oefent ermee.

Zes hoofdstukken

De tijd vanaf 1848 kun je in zes periodes indelen. Elk periode heeft een eigen hoofdstuk. Een hoofdstuk is altijd op dezelfde manier ingedeeld:

Oriëntatie

In de Oriëntatie vind je de hoofdvraag van het hoofdstuk. Door de tekst te lezen en de opdrachten daarbij te maken, weet je waarover het hoofdstuk zal gaan. Dat helpt je om dat wat je gaat leren, beter te begrijpen.

Paragraaf 1 t/m 4

In een paragraaf vind je de volgende onderdelen:

• Onder de titel staat een deelvraag. De opdrachten, teksten en bronnen in de paragraaf vormen samen het antwoord op die deelvraag.

• In Wie was …? lees je over de belangrijkste historische personen uit deze periode. Deze personen moet je voor je eindexamen kennen.

• De begrippen die je moet leren, staan in de tekst vetgedrukt. Op de pagina vind je de uitleg van het begrip.

• Als je vmbo KB doet, moet je voor je eindexamen wat meer weten. Deze onderwerpen herken je aan het symbool en aan de andere kleur van de tekst. Als je vmbo BK doet, dan mag je dit overslaan.

• In een paragraaf lees je teksten die door de auteurs van Feniks zijn geschreven. Je vindt ook bronnen. In Feniks komen bronnen altijd uit de tijd zelf. Een tekstbron is bijvoorbeeld

een brief die een soldaat in de Eerste Wereldoorlog aan zijn vriendin schreef. Een beeldbron is bijvoorbeeld een foto van Rotterdam kort na het bombardement, of een spotprent over Hitler uit 1940. Uit bronnen moet je informatie halen voor je opdrachten.

4

• In de opdrachten lees je welke teksten of bronnen je moet gaan lezen en bekijken. Bij sommige opdrachten staat wat voor soort opdracht het is:

Dit weet je al gaat over wat je al over het onderwerp van de paragraaf weet. Elke paragraaf begint met deze opdracht.

Je oefent: … gaat over een historische vaardigheid, iets wat je moet kunnen. Je oefent bijvoorbeeld het beoordelen van de bruikbaarheid van een bron. Achter in dit boek kun je lezen wat die historische vaardigheid inhoudt.

Het belang van geschiedenis gaat over de vraag waarom geschiedenis belangrijk is voor jou.

Vat samen helpt je om de paragraaf samen te vatten en het belangrijkste te onthouden.

Verdieping hiermee kun je iets extra’s over het onderwerp leren. betekent dat je deze opdracht samen moet doen. betekent dat je bij de opdracht iets online moet opzoeken.

Paragraaf 5 Afsluiting

In de Afsluiting staat alles wat je van de periode van het hoofdstuk moet weten op een rij:

• de leerdoelen van het hoofdstuk

• een tijdbalk met de belangrijkste gebeurtenissen

• de belangrijke personen

• de begrippen met een uitleg

• een kaart.

Met de opdrachten in de Afsluiting kun je dit nog eens oefenen.

Examentraining

Aan het einde van elk hoofdstuk vind je opdrachten die lijken op de opdrachten zoals je die op het eindexamen krijgt.

Na de zes hoofdstukken volgen er nog:

Onderzoeksopdracht hiermee leer en oefen je hoe je zelf onderzoek doet naar iets uit de geschiedenis.

Examentraining in elk eindexamen staan ook opdrachten die niet over de periode van één hoofdstuk gaan, maar over het hele Historisch Overzicht, of over een deel ervan. Hier oefen je dat.

Kaartopdracht op je eindexamen moet je aan de kaart van Europa kunnen zien uit welke periode van de twintigste eeuw deze komt. Met deze kaartopdracht oefen je dat.

Kijkwijzer spotprenten is een stappenplannen waarmee je spotprenten kunt analyseren.

Historische vaardigheden is een korte uitleg van de historische vaardigheden die je moet gebruiken bij de opdrachten.

Personen is een overzicht van alle belangrijke personen vanaf 1848 die je moet kennen voor je eindexamen.

5

Waarom is geschiedenis belangrijk?

Op de vlucht

De kar is erg zwaar. De trekhonden hijgen. Met zulke volgeladen karren kwamen in 1914 honderdduizenden Belgen de grens over, op de vlucht voor de oorlog. Het Duitse leger was België binnengevallen. In Nederland was geen oorlog. De Nederlandse overheid zorgde voor noodhulp. En veel gewone Nederlanders hielpen door kleding, voedsel en slaapplaatsen voor de vluchtelingen te regelen. Maar niet iedereen wilde helpen: sommige Nederlanders zeiden dat de Belgen besmettelijke ziektes en criminaliteit met zich meebrachten.

Negentig procent van de vluchtelingen ging terug naar huis, zodra het er veilig genoeg was. Dat was binnen een paar maanden. Tien procent bleef tot het einde van de oorlog in Nederland. En enkele duizenden Belgen bleven hier zelfs voorgoed: ze begonnen in Nederland aan een nieuwe toekomst.

Een grenswachter beschrijft de komst van Belgische vluchtelingen:

“ De vluchtelingen naderden het stadje Hulst. We stonden met tranen in de ogen en zagen de arme stumperds aankomen. Moeders met baby’s, vaders met knaapjes op de rug. Oude mannen en vrouwen. Jonge meisjes. De een had een koetje, een ander een paard, sommigen hadden een hond of kat.”

Naar: Dagboek van soldaat Marinus Wandel uit 1914.

BrON 2

De opperbevelhebber van het Nederlandse leger schrijft aan de regering:

“ Ik zie dat er Belgische personen in ons land verschijnen die niet voor de vijand zijn gevlucht. Ook zijn zij niet dakloos. Maar zij hebben in België geen werk. Ze zijn dus geen vluchtelingen, maar werklozen, die in ons land gratis voedsel en onderdak krijgen. Dat vind ik erg kwalijk.”

Naar: Brief van generaal C.J. Snijders uit 1914.

BrON 3

Waarom is geschiedenis belangrijk?
Leervraag Waarom leer je over het verleden? BrON 1 Belgische vluchtelingen op zoek naar een veiliger plaats. Foto uit 1914.
6

1 Lees: Op de vlucht. Bekijk bron 1. Maak de zinnen af.

• De mensen op de foto komen uit

• Zij vluchten naar , omdat

2 Lees: bron 2 en 3.

Hieronder staan vier uitspraken over de mensen van bron 1. Bij wie passen de uitspraken het best? Kies steeds de juiste persoon.

1 ‘Ze stellen zich aan!’ - Soldaat Wandel / Generaal Snijders

2 ‘Wat erg voor deze mensen!’ - Soldaat Wandel / Generaal Snijders

3 ‘We moeten deze mensen zo goed mogelijk helpen.’ - Soldaat Wandel / Generaal Snijders

4 ‘De Belgen komen van ons profiteren, terwijl dat echt niet nodig is!’ - Soldaat Wandel / Generaal Snijders

De schrijvers van bron 2 en 3 denken heel verschillend over de vluchtelingen. Hoe kan dat? Bedenk twee redenen.

Ook in onze tijd komen er vluchtelingen naar Nederland. Vergelijk de informatie uit de tekst en bron 2 en 3 met hoe dat in onze tijd gaat. Noem verschillen én overeenkomsten. Eén voorbeeld is al ingevuld.

1914 (bron 1, 2 en 3) Nu

Vluchtelingen komen met heel weinig bezittingen op een hondenkar naar Nederland. Dat blijkt uit bron 1.

Vluchtelingen hebben op de vlucht nog steeds weinig bij zich, maar ze reizen niet meer met een hondenkar.

7 Oriëntatie
3
1 2 4

BrON 4 Ook in Gouda werden Belgische vluchtelingen opgevangen. Eerst in grote ruimtes die er al waren, zoals hier in een plantenkas. Later verhuisden ze naar kleine woningen die snel waren gebouwd. Daar konden ze enkele maanden of jaren wonen.

Het belang van geschiedenis

Een nieuwsbericht uit 2022:

“ Er komen honderd vluchtelingen naar een sporthal in de plaats Wijk bij Duurstede. ‘Wij moeten onze verantwoordelijkheid nemen en deze mensen helpen,’ zegt burgemeester Meerts. ‘We kennen allemaal de nare beelden en verhalen over vluchtelingen die buiten moeten slapen, zonder goede hygiëne en zorg. Daarom komen wij te hulp.’ Direct nadat het besluit werd genomen, is de sporthal gereedgemaakt voor opvang. Hoe lang de vluchtelingen er kunnen blijven, is nog niet bekend, maar dit zal hooguit enkele maanden zijn.”

Uit: Algemeen Dagblad (2022).

BrON 5

Waarom moet jij leren over wat er vroeger gebeurde en wat mensen toen deden en dachten? Wat heeft dat voor nut? Op deze vraag zijn veel antwoorden te geven.

Vijf mogelijke antwoorden:

Antwoord 1: Geschiedenis laat zien dat sommige verschijnselen er altijd zijn Vluchtelingen, maar bijvoorbeeld ook armoede, rijkdom, oorlog of onderwijs zijn er altijd geweest. Je kunt leren van hoe mensen er vroeger mee omgingen.

Antwoord 2: Geschiedenis laat je nadenken over moraal Wat vind jij goed en wat vind jij fout? Waarom?

Antwoord 3: Geschiedenis laat je nadenken over jouw rol in de samenleving Kun jij helpen om armoede op te lossen? Om klimaatverandering tegen te gaan? Om jouw woonplaats of land te helpen besturen?

Antwoord 4: Geschiedenis laat je begrijpen waarom dingen in onze tijd zijn zoals ze zijn Waarom vind je nu in bijna elk land een McDonald’s en vijftig jaar geleden niet? Waarom wonen er in Frankrijk veel Algerijnen en in Nederland niet?

Antwoord 5: Geschiedenis laat je begrijpen waarom mensen vaak van mening verschillen over een onderwerp, en waarom ze het soms niet met elkaar eens worden.

Veel opdrachten in dit boek passen bij een of meer van deze antwoorden. Boven zo’n opdracht staat dan: ‘Het belang van geschiedenis’.

8
Waarom is geschiedenis belangrijk?

5 Bekijk: bron 4. Lees: bron 5.

Bij opdracht 4 heb je verschillen en overeenkomsten tussen 1914 en nu opgeschreven. Bij deze opdracht doe je hetzelfde: je vergelijkt de informatie uit bron 4 en 5 met hoe dat in onze tijd gaat. Noem verschillen én overeenkomsten.

1914 (bron 4 en 5) Nu

Praat samen over de vraag: ‘Waarom heb je geschiedenisles?’ Schrijf drie antwoorden op.

7 Lees: Het belang van geschiedenis.

In de tekst staan vijf antwoorden op de vraag waarom geschiedenis belangrijk is.

Verschillende antwoorden passen bij de Belgische vluchtelingen.

Bijvoorbeeld antwoord 2. Eerder las je hoe er met Belgische vluchtelingen werd omgegaan. Daar vind je iets van. Je vindt het bijvoorbeeld goed dat ze hulp kregen. Dat zegt iets over jouw moraal.

Kies nog twee van de vijf antwoorden uit de tekst. Leg uit wat ze te maken hebben met Belgische vluchtelingen.

Veel onderwerpen waarover je bij geschiedenis hebt geleerd, laten zien waarom geschiedenis belangrijk is.

a Lees het voorbeeld in het gele kader hiernaast.

b Je weet al veel over geschiedenis. Kies een van de volgende vragen, of kies zelf een onderwerp waarover je bij geschiedenis hebt geleerd. Werk het net zo uit als het voorbeeld bij opdracht 7.

• Verdienen belangrijke mensen uit de Gouden Eeuw een standbeeld?

Je hebt geleerd over kinderarbeid in de negentiende eeuw. Dit laat je nadenken over hoe jij vindt dat er moet worden omgegaan met kinderen (Antwoord 2). Ook kun je erdoor gaan nadenken of jij iets kunt doen tegen kinderarbeid in onze tijd (Antwoord 3). En je leert begrijpen waarom sommige fabrikanten anders over kinderarbeid denken dan bijvoorbeeld de ouders van de kinderen (Antwoord 5).

• Waar ontstond de islam en hoe verspreidde deze godsdienst zich?

9
6
1 2 3
1 2 8

1 Nederland van 1848 tot 1914

Verkiezingen

De man op de foto ziet er netjes uit, met zijn jasje en zijn hoed. Je ziet het niet aan hem, maar hij zal toch wel moe zijn van het sjouwen van de zware pakken papier. Hij heeft ze voor zich opgestapeld. Het zijn stembiljetten: lijsten waarop mensen kunnen aangeven op wie ze stemmen. Zo’n pak weegt al gauw een kilo of twaalf. En dan die houten kist en de stembus nog…

Was deze foto een paar jaar eerder gemaakt, dan waren de stapels veel kleiner geweest. Toen mochten namelijk veel minder mensen stemmen. Lange tijd mochten alleen rijke mannen meebeslissen over het bestuur van het land. Alleen zij hadden kiesrecht. Die groep werd steeds wat uitgebreid, totdat werd besloten dat álle mannen mochten stemmen, rijk en arm. Dat was in het jaar vóór deze foto werd gemaakt. Vanaf 1919 mochten ook vrouwen meedoen aan de verkiezingen.

In een democratie heeft het volk de macht. Nederland werd vanaf 1848 steeds democratischer. Dat ging niet vanzelf: mensen hebben er hard voor moeten strijden.

In dit hoofdstuk leer je over die strijd en over de gevolgen daarvan voor Nederland in onze tijd.

1 Nederland van 1848 tot 1914
Hoofdvraag Hoe werd Nederland een democratie? BrON 1 In Rotterdam staat een dag voor de verkiezingen alles klaar. Foto uit 1918.
10

1 Bekijk: bron 1.

Er staat een groot vel papier tegen de stembus. Wat zou daar op kunnen staan? Bedenk twee dingen.

2 Lees: Verkiezingen.

a Wat ga je in dit hoofdstuk leren? Schrijf het op in één zin.

b Vul het schema in. Schrijf ja of nee in elk vakje.

Wie hebben kiesrecht?

Rijke mannen Arme mannen Vrouwen Kinderen

1900

1917

1919 Nu

Het belang van geschiedenis: Politiek is belangrijk voor jou, want de mensen die in de politiek werken, bepalen wat jij mag en moet. Geschiedenis kan je helpen hierover na te denken.

a Hoeveel uur jij per jaar naar school moet, is een politieke beslissing. Bedenk samen nog drie voorbeelden van politieke beslissingen die invloed hebben op jullie leven.

b Sommige mensen vinden dat ook jongeren van 16 en 17 jaar kiesrecht moeten krijgen. Wat vinden jullie? Waarom?

a Vul de jaartallen in. Dit hoofdstuk gaat over de periode van tot

b Kies de juiste eeuwen. Deze periode begint in de achttiende / negentiende eeuw en eindigt in de negentiende / twintigste eeuw.

11 Oriëntatie
1
2
3
1 2
3
4

1.1 Een nieuwe grondwet

Deelvraag Welke gevolgen had de grondwet van 1848 voor het bestuur van Nederland?

Revolutiejaar 1848

1848 was een onrustig jaar in Europa. De oogst was mislukt, waardoor het voedsel duur werd. Veel mensen leden honger. Daarom kwamen overal in Europa mensen in opstand. Ze wilden meer voedsel, maar ze wilden ook meebeslissen over het bestuur van hun land: ze wilden democratie. In Frankrijk zetten opstandelingen de koning af. Dat land was toen niet langer een monarchie, maar een republiek

Koning Willem II en Johan Thorbecke

Ook het Nederlandse volk had weinig invloed op de politiek. Koning Willem II besliste vrijwel alles zelf. Er waren wel ministers, maar zij hadden maar weinig macht.

Een groep rijke burgers vond dit oneerlijk: zij mochten nergens over meepraten, terwijl zij wél belasting moesten betalen. Deze mensen noemden zich liberalen. Zij wilden dat de rijke burgers meer macht kregen en de koning minder. Volgens deze liberalen moest de overheid zorgen voor orde en veiligheid in het land en voor goed onderwijs. Verder moest de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeien met de burgers. Zo zouden mensen de meeste vrijheid hebben. Om dit te regelen, moest de grondwet worden veranderd. Toen ook in Nederland rellen uitbraken, gaf koning Willem II toe. Hij gaf de liberale politicus Johan Thorbecke opdracht om de grondwet te wijzigen.

Wie was Johan Thorbecke?

Johan Thorbecke was een liberale professor. In 1844 ging hij in de politiek. Hij probeerde koning Willem II ervan te overtuigen dat de macht in Nederland anders verdeeld moest worden, maar de koning wilde dat niet. Vier jaar later veranderde Willem II van mening en mocht Thorbecke de grondwet aanpassen. Thorbecke was tot aan zijn dood in 1872 afwisselend minister en lid van de Tweede Kamer.

democratie Manier van besturen waarbij het volk veel invloed heeft op de bestuurders.

grondwet De belangrijkst wet van een land. Hierin staat hoe het land bestuurd wordt en welke rechten de burgers hebben. liberalen Mensen die het belangrijk vinden dat iedereen zo veel mogelijk vrijheid heeft. Daarom moet de overheid zich zo weinig mogelijk met de samenleving en de economie bemoeien.

monarchie Land met een koning of keizer.

republiek Land zonder een koning of keizer. Een republiek heeft meestal een president als staatshoofd.

1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 2 Berlijn in 1848.
12

1 Dit weet je al

Welke zinnen staan in de grondwet?

☐ Je mag niet door rood licht fietsen.

☐ Je hebt vrijheid van meningsuiting.

☐ Als je te laat op school komt, moet je de volgende dag een uur vroeger komen.

☐ Alle Nederlanders die 18 jaar of ouder zijn, hebben kiesrecht.

2 Lees: Revolutiejaar 1848.

a Ons land is een monarchie / republiek.

b Noem twee landen die een republiek zijn.

3 Bekijk bron 2.

Je oefent: bruikbaarheid van bronnen

a Lees op pagina 204: Bruikbaarheid van bronnen.

b Welke vragen kun je beantwoorden met bron 2?

☐ Deden er ook buitenlanders mee aan de opstand?

☐ Deden er veel mensen mee aan de opstand?

☐ Was er in 1848 een opstand in Berlijn?

☐ Werd de koning tijdens de opstand afgezet?

c Bedenk nog een vraag die je met bron 2 kunt beantwoorden.

e Vergelijk bron 2 met bron 3. Schrijf twee dingen op die hetzelfde zijn.

d Ruil je boek met dat van een klasgenoot. Beantwoord elkaars vraag bij opdracht 3c.

f Schrijf ook een verschil op tussen bron 2 en bron 3.

4 Lees: Koning Willem II en Johan Thorbecke, en lees: Wie was Johan Thorbecke?

a Nummer de zinnen in de juiste volgorde van tijd. In Frankrijk wordt de koning afgezet. De koning wil niet dat Thorbecke de macht anders verdeelt.

Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet. Koning Willem II schrikt en geeft toe. Ook in Nederland zijn rellen.

b Welke uitspraken zijn van een liberaal in de negentiende eeuw?

☐ Ik heb liever een republiek dan een monarchie.

☐ De overheid moet zich niet bemoeien met mijn bedrijf.

☐ De koning moet meer macht krijgen en de burgers minder.

☐ Burgers moeten meer macht krijgen en de koning minder.

13 1.1 Een nieuwe grondwet
1 2
1 2
BrON 3 Parijs in 1848.

De macht van de koning

Na 1848 veranderde er veel voor de koning. Nederland bleef een monarchie, maar de koning had veel minder macht dan daarvoor. In de nieuwe grondwet stond dat de ministers verantwoordelijk zijn voor alles wat de koning in het openbaar doet of zegt. Door deze ministeriële verantwoordelijkheid kan de koning niet de schuld krijgen als hij iets verkeerds doet of zegt. Daarom moet in Nederland de koning over alles wat hij in het openbaar wil doen eerst met de ministers overleggen. Ook als hij iets over de politiek wil zeggen, moet hij dat van tevoren met de ministers bespreken.

Klassieke grondrechten

De belangrijkste regels in onze grondwet zijn de klassieke grondrechten. Sommige ervan stonden al voor de tijd van Thorbecke in de grondwet. De belangrijkste zijn:

• Vrijheid van godsdienst. Je mag geloven wat je wilt.

• Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers. Je mag alles zeggen en schrijven, zolang je niet discrimineert of aanzet tot haat.

In Thorbeckes grondwet kwamen er nog een paar klassieke grondrechten bij:

• Vrijheid van vereniging en vergadering. Mensen mogen zich organiseren en bij elkaar komen om met elkaar te praten.

• Vrijheid van onderwijs. Iedereen mag een school beginnen, als het onderwijs er maar goed genoeg is. Ook mag iedereen voor zijn kinderen de school kiezen die hij wil.

Grondrechten beschermen je tegen de overheid. Ook de overheid moet zich immers aan de wet houden. Door de grondrechten mag de overheid burgers dus niet discrimineren of een geloof verbieden. Er kan nooit een wet worden aangenomen die in strijd is met de grondrechten. Iedere nieuwe wet moet kloppen met de grondrechten. Daarom zijn de grondrechten de belangrijkste afspraken die er in ons land zijn.

klassieke grondrechten Vrijheidsrechten die de burger beschermen tegen de overheid.

ministeriële verantwoordelijkheid

De ministers zijn verantwoordelijk voor de (politieke) daden en uitspraken van de koning.

Wie waren Willem II en Willem III?

Koning Willem II wilde het liefst alles alleen beslissen. Maar in 1848 keurde hij de nieuwe grondwet goed, waardoor de koning minder macht kreeg. Een jaar daarna overleed hij. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Willem III. Deze vond de grondwet maar niets. Hij wilde weer zélf alle macht in handen hebben. Maar Willem III kon de grondwet niet meer ongedaan maken.

14 1 Nederland van 1848 tot 1914
Koning Willem II Koning Willem III

5 Lees: De macht van de koning.

Je oefent: continuïteit en verandering

a Lees op pagina 206: Continuïteit en verandering.

b Na de wijziging van de grondwet in 1848 bleef / werd Nederland een monarchie / republiek. Dit is een voorbeeld van continuïteit / verandering

c De macht van de koning werd groter / kleiner. Dit is een voorbeeld van continuïteit / verandering

6 Lees: De macht van de koning.

a In 1848 kwam de ministeriële verantwoordelijkheid in de grondwet. Wat betekent dat?

☐ De koning is verantwoordelijk voor de ministers. Als de ministers een fout maken, krijgt de koning daarvan de schuld.

☐ De koning mag besluiten wat hij wil. Als dat verkeerd uitpakt, dan zijn de ministers daar verantwoordelijk voor.

☐ Als de koning een politieke uitspraak wil doen, moet hij dat eerst overleggen met de ministers. Zij zijn verantwoordelijk voor de koning. De koning kan niet de schuld krijgen als er iets fout gaat.

b Stel dat de koning de volgende uitspraken wil doen. Over welke uitspraken moet hij eerst met de minister overleggen?

☐ Mijn dochter Ariane zit op een school in Den Haag en ze heeft het erg naar haar zin.

☐ De minister van Justitie heeft volgens mij een grote fout gemaakt.

☐ Ik vind de uitkomst van de verkiezingen heel goed, want de partij waar ik op stem, is de grootste geworden.

☐ Veel mensen in Afrika worden ziek doordat ze geen schoon drinkwater hebben. Dat is heel erg.

7 Lees: Wie waren Willem II en Willem III?

a Kies steeds de juiste Willem. Vul in: II of III.

1 Willem was de zoon van Willem

2 Willem was bijna kaal.

3 Willem had een snor.

4 Willem was niet blij met de nieuwe grondwet.

5 Willem had eerst veel macht, en later minder.

b Waarom kon Willem III de grondwet niet gewoon afschaffen? Hij was toch koning?

8 Lees: Klassieke grondrechten.

a Waarom zijn de klassieke grondrechten belangrijk? Geef twee redenen.

b Onderstreep in de tekst:

• met blauw: de grondrechten die vóór 1848 in de grondwet stonden.

• met rood: de grondrechten die Thorbecke toevoegde.

9

Het belang van geschiedenis: De rechten in de grondwet gelden voor elke burger en dus ook voor jou. Geschiedenis kan je helpen daarover na te denken.

a Het recht op vrijheid van meningsuiting betekent niet dat je alles mag zeggen. Welke soort uitspraken mag je niet doen, volgens de wet?

b Bespreek met een klasgenoot de volgende twee vragen. Leg steeds je mening uit.

• Zou er totale vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat je alles mag zeggen wat je wilt?

Ja / Nee, want

• Of zou er juist minder vrijheid van meningsuiting moeten zijn, zodat je ook geen mensen meer mag kwetsen of beledigen?

Ja / Nee, want

15 1.1 Een nieuwe grondwet
1 2

Drie machten

In Nederland wonen miljoenen mensen. Die kunnen onmogelijk over iedere beslissing gaan stemmen, want dat zou veel te veel tijd kosten. Daarom kiezen Nederlanders met kiesrecht tijdens verkiezingen de mensen die namens hen de beslissingen mogen nemen. De mensen die gekozen zijn, vertegenwoordigen het volk. Deze volksvertegenwoordigers zitten in het parlement. Het parlement bestaat uit de Eerste Kamer en de Tweede Kamer.

Nederland is dus een parlementaire democratie

De macht is in ons land in drieën verdeeld:

• Het parlement heeft de wetgevende macht: de macht om wetten te maken en wetten te veranderen.

• De regering heeft de uitvoerende macht: de macht om de wetten uit te voeren.

• Rechters hebben de rechterlijke macht: de macht om mensen te straffen die zich niet aan de wet houden.

Iemand kan maar bij één macht horen. Je mag bijvoorbeeld niet tegelijk rechter én minister zijn. Door de verdeling van de machten kan nooit één persoon of één groep alle macht hebben.

Verkiezingen

Iedere vier jaar kiezen Nederlanders de leden van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen worden de 150 zetels (plaatsen in de Tweede Kamer) verdeeld. Haalt een partij twaalf zetels, dan komen er van die partij twaalf mensen in de Tweede Kamer.

Nog nooit haalde een politieke partij een meerderheid,

dat wil zeggen: meer dan de helft van het aantal zetels. Na de verkiezingen wijzen de leden van de Tweede Kamer iemand aan die zorgt dat vertegenwoordigers van de partijen met elkaar gaan praten. Als twee of meer partijen samen een meerderheid hebben en het met elkaar eens zijn, kunnen zij een coalitie vormen. Deze coalitiepartijen bepalen dan welke mensen in de regering komen. De partijen die niet in de coalitie zitten, zijn samen de oppositie

Er zijn ook verkiezingen voor de gemeenteraad (het bestuur van de stad of het dorp waarin je woont) en voor de Provinciale Staten (het bestuur van de provincie). De leden van de Provinciale Staten kiezen de leden van de Eerste Kamer. We zeggen daarom: de Eerste Kamer wordt indirect gekozen.

coalitie De politieke partijen die samen de regering vormen.

kiesrecht Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen.

oppositie Politieke partijen die niet tot de coalitie behoren.

parlement De Eerste Kamer en Tweede Kamer samen. Ook wel Staten-Generaal genoemd. Het parlement heeft de wetgevende macht.

parlementaire democratie Democratie met gekozen volksvertegenwoordigers.

regering De koning en de ministers. De regering heeft de uitvoerende macht.

16 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 4 Het Binnenhof in Den Haag. Hier vergaderen de Eerste Kamer, de Tweede Kamer en de regering. In het ronde torentje links werkt de minister-president.

10 Lees: Drie machten. Bekijk bron 4.

a Welke drie machten zijn er in ons land?

1 2

3

b Kies steeds de juiste macht.

1 Een minister heeft macht.

2 De gemeenteraad heeft macht.

3 De Eerste Kamer heeft macht.

4 Het parlement heeft macht.

5 De regering heeft macht.

c Bekijk bron 4. Welke twee machten vergaderen op het Binnenhof?

11 Lees: Verkiezingen. Onder aan deze pagina staat een schema van de politiek in Nederland. In deze opdracht maak je het schema af.

a Er zijn drie verkiezingen waarbij mensen met kiesrecht mogen stemmen. Schrijf de namen op de juiste plaats: Gemeenteraad – Tweede Kamer –Provinciale Staten

b Hoe heten de Eerste en Tweede Kamer samen? Schrijf het bovenaan in het juiste vak.

c Hoe heten de ministers en de koning samen? Schrijf het bovenaan in het juiste vak.

d Hoe noem je de politieke partijen die samen een meerderheid hebben en een regering vormen?

17 1.1 Een nieuwe grondwet
Burgers
Eerste Kamer (75 zetels) Koning Ministers + Enkele politieke par tijen die samen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer, bepalen wie in de regering komen
(150 zetels) STEM BUS STEM BUS STEM BUS STEM BUS
Schema van het Nederlands politiek stelsel.
met kiesrecht
= burger bij stembus

Taken van het parlement

Het parlement heeft twee taken. Om die taken goed te kunnen uitvoeren, heeft het parlement rechten.

Taak 1 Het parlement moet wetten maken en goedkeuren.

De Tweede Kamer heeft hiervoor twee rechten die de Eerste Kamer niet heeft:

• Recht van amendement. Leden van de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel van een minister wijzigen of aanvullen.

• Recht van initiatief. Leden van de Tweede Kamer mogen een voorstel voor een nieuwe wet doen.

Taak 2 Het parlement moet de regering controleren. Daarvoor heeft het parlement drie rechten:

• Recht van budget. De ministers moeten vertellen waaraan zij geld gaan uitgeven. Het parlement moet dit goedkeuren.

• Recht van interpellatie. Het parlement mag een minister om informatie vragen. De minister is verplicht die informatie te geven, en hij moet daarbij eerlijk en volledig zijn.

• Recht van enquête. Het parlement mag ergens onderzoek naar laten doen.

FEN_e3_vmbo_BK_HO_H1_09.pdf 1 15-3-2023 09:08:50

Stap 1

Uit een nieuwsbericht:

“ Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie heeft voorgesteld om een wet te wijzigen. Hij wil dat gevangenen voortaan meebetalen aan hun verblijf in de gevangenis. ‘Wie door strafbare feiten hoge kosten veroorzaakt, moet daaraan meebetalen,’ zegt de minister. In de Tweede Kamer is er voldoende steun voor het plan, maar in de Eerste Kamer niet. Het CDA vreest dat het plan ertoe kan leiden dat ex-gevangenen hun oude slechte gewoontes weer oppakken. ‘Wij zijn bezorgd dat de criminaliteit toeneemt bij mensen die met schulden uit de gevangenis komen,’ zegt CDA-Kamerlid Oskam.”

Naar: Trouw (2015).

BrON 6

voor voor

Stap 2

Stap

Stap 4 de nieuwe wet

5

tegen tegen

de minister of het Tweede Kamerlid moet het voorstel aanpassen

18 1 Nederland van 1848 tot 1914
SP
(15) PvdA (38) Partij voor de Dieren (2) GroenLinks (4)
D66
(12) 50PLUS (2)
VVD
(41)
CDA
(13) ChristenUnie (5) SGP (3) PVV (15) een minister of een Tweede Kamerlid doet een wetsvoorstel de Tweede Kamer stemt over het voorstel 3 de Eerste Kamer stemt over het voorstel wordt aangenomen BrON Van wetsvoorstel tot wet. BrON 7 Zetelverdeling in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2012.

12 Lees: Taken van het parlement.

a Welke twee taken heeft het parlement?

15 Vat samen

b Vul het schema in.

1 Schrijf in de eerste kolom de vijf rechten van het parlement.

2 Kruis in de tweede kolom de rechten van de Eerste Kamer aan.

3 Kruis in de derde kolom de rechten van de Tweede Kamer aan.

Rechten van het parlement Eerste Kamer Tweede Kamer

Recht van ☐ ☐

Recht van ☐ ☐ Recht van ☐ ☐ Recht van ☐ ☐ Recht van ☐ ☐

13 Lees: Taken van het parlement. Bekijk: bron 5.

a Wie mogen een wetsvoorstel doen?

Vul de juiste woorden in. In 1848 werd een nieuwe gemaakt door de liberaal . Voortaan waren ministers voor de politieke daden en uitspraken van de koning. Nederlandse burgers met mogen volksvertegenwoordigers kiezen. In de grondwet staan vrijheidsrechten. We noemen deze de

16 Verdieping

a De Tweede Kamer heeft zetels. Kijk in het schema op pagina 17 als je het niet meer weet.

b De meerderheid is minimaal de helft plus één. In de Tweede Kamer zijn dat dus zetels.

c Gebruik bron 7. Hebben de politieke partijen PvdA en VVD samen een meerderheid?

Ja / Nee

d PvdA en VVD vormden samen een coalitie. Maar stel dat dat niet was gelukt? Er was dan een coalitie van andere partijen gekomen. Bijvoorbeeld een coalitie van PvdA + SP + D66 + CDA. Die coalitie had dan zetels.

b Wie mogen over het wetsvoorstel stemmen?

e Bedenk nog twee andere mogelijke coalities. Schrijf er steeds bij hoeveel zetels zij samen hebben.

c Wie mag een wetsvoorstel veranderen?

14 Lees: bron 6. Bekijk: bron 5.

De wetswijziging van minister Van der Steur ging niet door. Bij welke stap van bron 5 liep zijn voorstel vast?

19 1.1 Een nieuwe grondwet
1 2
1 2
1 2

1.2 De strijd van de arbeiders

Deelvraag Welke gevolgen had de opkomst van de industrie voor de arbeiders?

Industrialisatie

In de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde ons land snel. Dat kwam door industrialisatie. Na de uitvinding van de stoommachine werden er veel nieuwe machines bedacht die op stoomkracht werkten. Veel zwaar werk dat tot die tijd met de hand werd gedaan, werd nu door machines gedaan, die in fabrieken stonden. In fabrieken konden snel heel veel producten worden gemaakt, zodat die producten goedkoper werden. Overal in ons land werden fabrieken gebouwd, meestal in of bij een stad.

Een zwaar bestaan

Eeuwenlang hadden de meeste mensen op het platteland gewoond en gewerkt. Ze leefden van de opbrengst van het land en het vee. Hun inkomen vulden ze aan met handwerk, zoals het weven van stoffen. Maar dit soort werk werd nu door machines in fabrieken gedaan. Daarom verhuisden veel mensen naar de stad. Ze gingen werken in de fabrieken. Het werk in de fabriek was zwaar. Arbeiders maakten lange dagen voor weinig geld. Vaak werkte niet alleen de man in de fabriek, maar ook zijn vrouw en kinderen. Dat was nodig, om genoeg geld te hebben om als gezin te kunnen overleven. De werkloosheid was hoog. Als een arbeider protesteerde tegen het lage loon, kon de fabrikant hem makkelijk ontslaan en iemand anders in dienst nemen. Er waren geen wetten die de arbeiders beschermden tegen slechte bazen. Thuis hadden de arbeiders het ook moeilijk. Ze woonden met grote gezinnen in slechte woningen. Er was geen riolering en het drinkwater was vervuild. Regelmatig braken er besmettelijke ziektes uit.

industrialisatie Er komen steeds meer fabrieken waarin producten met machines worden gemaakt. Tot die tijd maakten mensen deze producten thuis met de hand.

20 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 8 Krotwoning in een Amsterdamse arbeidersbuurt. Foto uit 1913.
1910 50 60 15 75 x 1.000 jaar 35 25 20 30 40 45 55 65 70 1830 1840 1850 1860 1890 1870 1880 1900 Haarlem Dordrecht Den Bosch Nijmegen FEN_e3_vmbo_BK_HO_H1_12.pdf 1 15-3-2023 09:08:47
BrON 9 Aantal inwoners van vier Nederlandse steden tussen 1830 en 1910.

1 Dit weet je al

Schrijf de nummers van de woorden in het juiste vak van het schema: 1 gereedschap – 2 industrie – 3 spinmachine –4 spierkracht – 5 spinnenwiel – 6 stoomkracht –7 thuis.

Handwerk Fabriekswerk

2 Lees: Industrialisatie.

a De industrialisatie had voordelen voor mensen. Welke twee voordelen staan in de tekst?

4 Lees: Een zwaar bestaan. Bekijk: bron 8.

Vul het schema in. Schrijf links welke dingen het werk in de fabriek zwaar maakten. Schrijf rechts wat het leven thuis moeilijk maakte.

Het leven van arbeiders

Op het werk Thuis

3 Lees: Een zwaar bestaan. Bekijk: bron 8 en 9.

Je oefent: gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling

a Lees op pagina 206: Gebeurtenis, verschijnsel, ontwikkeling.

b In bron 8 zie je een gebeurtenis / verschijnsel / ontwikkeling

c In bron 9 zie je een gebeurtenis / verschijnsel / ontwikkeling

d Bron 8 is een gevolg van wat je in bron 9 ziet. Leg dit uit.

5

Het belang van geschiedenis: Wanneer is iemand arm? Op die vraag geven mensen heel verschillende antwoorden. Door voorbeelden van vroeger te bekijken, leer je over dit onderwerp nadenken.

a Praat samen over deze vragen. Is iemand die in onze tijd leeft, arm wanneer hij of zij…

• niet elke dag kan ontbijten? Ja / Nee

• niet elke dag een broodje in de kantine kan kopen? Ja / Nee

• niet elk jaar op vakantie kan? Ja / Nee

• thuis geen wifi heeft? Ja / Nee

• niet de nieuwste telefoon heeft? Ja / Nee

• helemaal geen telefoon heeft? Ja / Nee

b Stel dat je de mensen in bron 8 de eerste drie vragen van opdracht 5a zou stellen. Wat zouden hun antwoorden zijn, denk je? Is iemand arm wanneer hij of zij…

• niet elke dag kan ontbijten? Ja / Nee

• niet elke dag een broodje in de kantine kan kopen? Ja / Nee

• niet elk jaar op vakantie kan? Ja / Nee

c Zie je verschillen tussen jullie antwoorden en die van de mensen in bron 8? Zo ja, hoe verklaar je de verschillen?

21 1.2 De strijd van de arbeiders
1 2
b Welk nadeel staat in de tekst?

Vakbonden

Wat als alle arbeiders tegelijk zouden protesteren? Een fabrikant kon niet álle arbeiders van zijn fabriek ontslaan. Het werk zou dan stil komen te liggen. En dan verdiende de fabrikant niets meer. Daarom gingen arbeiders samenwerken. Overal in Europa richtten arbeiders vakbonden op. Deze organisaties gingen namens grote groepen arbeiders praten met een fabrikant. Ze probeerden de fabrikant over te halen om meer salaris te betalen, of beter op de veiligheid in de fabriek te letten. Lukte het niet om betere arbeidsomstandigheden te krijgen, dan kon de vakbond zijn leden vragen te gaan staken. Dat betekende dat de arbeiders tijdelijk stopten met werken.

De leden van een vakbond betaalden iedere maand wat geld aan de vakbond. Dat geld werd gebruikt bij een staking. Arbeiders die staakten, kregen geen loon. Doordat ze geld van de vakbond kregen, was het mogelijk om tóch te staken.

In 1886-1887 onderzocht de overheid de arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Uit een interview met een fabrikant:

Vraag: Het gebeurt dus dat arbeiders, met een zeer klein rust-uurtje tussendoor, dertig uur achter elkaar doorwerken?

Antwoord: Ja, dat gebeurt wel eens.

Vraag: Vindt u dat geen zeer zware arbeid?

Antwoord: Jawel, maar ze mogen van zes uur tot acht uur wel even slapen.

Vraag: Op de grond?

Antwoord: Natuurlijk. Maar het is best lekker warm, door de verwarmingsbuizen.”

Naar: Rapport staatscommissie, 1890.

22 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 10 vakbond Organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers.
BrON 11 ‘De staking’. Schilderij van Robert Koehler, 1886.
➁ ➂ ➃ ➄

6 Lees: Vakbonden, en lees: bron 10.

a Stel, jij bent lid van een vakbond. Je hoort dat een fabrikant zijn personeel slecht behandelt. Je wilt een staking in die fabriek organiseren en je vraagt een arbeider of hij mee wil doen. De arbeider antwoordt: ‘Als ik staak, krijg ik geen loon. Dat geld kan ik niet missen!’

Hoe kun je hem overtuigen om toch mee te doen?

c Kies nog iemand in het schilderij. Omcirkel die. Geef hem of haar een naam en vertel waarom hij of zij op die plaats is.

b De arbeider geeft nog een andere reden om niet te staken. ‘Als ik staak, word ik waarschijnlijk ontslagen. Dan heb ik helemaal geen inkomen meer.’

Hoe kun je hem overtuigen om toch mee te doen?

d Wat zegt of denkt de persoon die je bij opdracht 7c koos?

8 Bekijk: bron 12.

a Welke ontwikkeling zie je in bron 12?

7 Bekijk: bron 11.

Je oefent: standplaatsgebondenheid

a Lees op pagina 206: Standplaatsgebondenheid.

b Bedenk wat de mensen op het schilderij zeggen of denken. Gebruik je fantasie, maar zorg dat je antwoord klopt met de geschiedenis. Kijk bij de nummers in bron 11 wie de personen zijn.

1 De fabrikant:

2 Herman, een vakbondsman:

b Bron 12 bewijst dat er tussen 1901 en 1910 meer vakbonden kwamen. Bedenk een argument vóór en een argument tegen deze uitspraak.

Voor: Tegen:

Gemiddeld aantal stakingen per jaar in de vier grote steden 1901 - 1905 1906 - 1910

3 Bertie, een arbeidersvrouw:

4 Jacob, haar man:

5 Corneel, een arbeider:

BrON 12 Gemiddeld aantal stakingen tussen 1901 en 1910 in de vier grote steden.

23 1.2 De strijd van de arbeiders
Amsterdam 5
0 10 15 20 25 30 35 40
Rotterdam Den Haag Utrecht

Censuskiesrecht

De strijd van de vakbonden zorgde in sommige fabrieken voor betere arbeidsomstandigheden. Maar waarom regelde de overheid dat niet met wetten?

Dat kwam doordat niet iedereen kiesrecht had. Alleen mensen die veel belasting betaalden, mochten stemmen. Dit heet censuskiesrecht. Thorbecke had dit niet veranderd in de grondwet. Hij vond: wie veel belasting betaalt, heeft een goed inkomen. En wie veel verdient, is ergens heel goed in – en dus slim. Op die manier wilde Thorbecke bereiken dat alleen slimme mensen invloed hadden op het bestuur. Arme mensen en vrouwen gaf hij geen kiesrecht. Door het censuskiesrecht zaten in het parlement alleen mensen die de rijke burgers vertegenwoordigden. Daardoor kwamen er geen goede wetten voor de arbeiders.

Socialisme

Een grote groep mensen vond de ongelijkheid tussen arm en rijk verkeerd. Deze sociaal-democraten wilden dat rijke mensen meer belasting gingen betalen. Dat geld kon de overheid gebruiken om de armoede te bestrijden. Er moesten wetten komen om deze veranderingen mogelijk te maken. Daarom wilden sociaal-democraten algemeen kiesrecht. Want als ook arbeiders konden stemmen, zouden er in de Tweede Kamer meer sociaal-democraten komen. Zij konden dan wetten maken die goed waren voor de arbeiders. Weer andere mensen vonden dat te lang duren. Zij wilden dat de arbeiders in opstand kwamen en de macht grepen, desnoods met geweld. Dan konden ze alle bezittingen afnemen van rijke mensen. Na die revolutie zou er een nieuwe samenleving komen. Daarin zou geen verschil meer zijn tussen rijk en arm. Mensen die dit wilden, noemden zich communisten Sociaal-democraten en communisten wilden dus allebei een samenleving met meer gelijkheid. Dit heet socialisme en de mensen die dit willen noem je socialisten. Maar er waren twee groepen socialisten: sociaal-democraten en communisten.

Wie was Pieter Jelles Troelstra?

Troelstra wilde iets doen tegen het onrecht in de samenleving. Samen met twee vrienden richtte hij een politieke partij op: de SociaalDemocratische Arbeiders Partij (SDAP). De SDAP streed voor algemeen kiesrecht. Troelstra zat ruim twintig jaar in de Tweede Kamer. Hij riep in lange en felle toespraken op tot veranderingen.

BrON 13 Spotprent uit 1908. Onder de tekening stond: ‘Maar beste man, het is toch makkelijk om kiesrecht te krijgen? Gewoon eerlijk je belasting betalen en je hebt het zó.’

algemeen kiesrecht Recht van alle burgers (vanaf een bepaalde leeftijd) om bij verkiezingen te mogen stemmen.

censuskiesrecht Alleen mensen die veel belasting betalen, mogen stemmen.

communisten Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen door een revolutie van de arbeiders.

sociaaldemocraten Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen met behulp van wetten.

socialisme Een samenleving waarin geen of weinig verschil is tussen rijk en arm.

24 1 Nederland van 1848 tot 1914

9 Lees: Censuskiesrecht.

a Wie kregen kiesrecht in de grondwet van Thorbecke?

b Leg in één zin uit waarom juist deze mensen kiesrecht kregen.

11 Vat samen

Leg uit hoe dit het leven van arbeiders kon verbeteren:

1 Algemeen kiesrecht:

c Hoe democratisch vind jij dit van Thorbecke? Geef het aan op een schaal van 1 (helemaal niet democratisch) tot 5 (heel erg democratisch).

d Werk samen met een klasgenoot. Leg aan elkaar je antwoord bij opdracht 9c uit.

10 Lees: Socialisme, en lees: Wie was Pieter Jelles Troelstra?

a Geef met de juiste letters aan bij welke groep de zin hoort.

S = socialisten

C = communisten

SD = sociaal-democraten

1 Communisten en sociaal-democraten samen:

2 Zij willen dat arbeiders meer macht krijgen, maar willen geen revolutie:

3 Zij willen een revolutie door de arbeiders:

4 Zij willen meer gelijkheid en gebruiken daarvoor geweld als dat nodig is:

5 Zij willen wetten maken die zorgen voor een samenleving met meer gelijkheid:

b De naam van de partij van de sociaaldemocraten is slim gekozen. In het kader staan de vier woorden van de naam. Schrijf de nummers van de drie zinnen achter het juiste woord.

SDAP = Sociaal Democratische Arbeiders Partij

1 Voor deze groep mensen zette de SDAP zich vooral in.

2 De SDAP wilde algemeen kiesrecht, dus meer …

3 De SDAP wilde dat de overheid meer zou doen voor mensen die het moeilijk hadden.

2 Vakbond:

3 SDAP:

12 Verdieping

Bekijk: bron 13.

a De twee mannen op de spotprent beelden elk een groep uit. Schrijf een 1 bij de rijke burger. Schrijf een 2 bij de arbeider.

b Noem van elke groep een beeldelement dat past bij je antwoord bij opdracht 12a.

Arbeider:

Rijke burger:

c Leg uit dat de tekening over het censuskiesrecht gaat.

d Vindt de tekenaar het censuskiesrecht eerlijk?

Ja / Nee, want

25 1.2 De strijd van de arbeiders
➁ ➂ ➃ ➄

1.3 Kerk en politiek

Deelvraag Welke groepen gingen strijden voor emancipatie?

Confessionelen

In de negentiende eeuw waren vrijwel alle mensen in Nederland christelijk: protestants of katholiek. Protestantse geestelijken – dominees – waren vaak streng-gelovig. Zij vertelden dat al het gezag door God was goedgekeurd. De mensen moesten dus gehoorzaam zijn aan de overheid. Maar dan moest de overheid zich wél houden aan de regels in de Bijbel. Van nieuwe ideeën, zoals het socialisme, moesten protestanten niets hebben. Ook katholieken waren tegen het socialisme. Maar om een andere reden: zij vonden dat het socialisme zorgde voor ruzie tussen werkgevers en werknemers. De katholieken wilden daarom dat de overheid de armen ging helpen. Dan was socialisme niet meer nodig. En net als protestanten vonden katholieken dat de overheid zich aan de regels in de Bijbel moest houden. In de politiek werden protestanten en katholieken samen de confessionelen genoemd.

Wie was Abraham Kuyper?

Abraham Kuyper was een dominee. In 1879 richtte hij de eerste politieke partij van Nederland op: de AntiRevolutionaire Partij (ARP). Met die naam gaf hij aan dat zijn partij tegen de idealen van de Franse Revolutie was. Godsdienstvrijheid, belangrijk in die revolutie én erna, vond de ARP verkeerd. Er was immers maar één juiste godsdienst, was de overtuiging. De ARP-leden noemden zich anti-revolutionairen. Het waren meestal ‘kleine luyden’: gewone mensen, zoals winkeliers, onderwijzers en boeren. Ze werkten hard, waren niet straatarm, maar zeker ook niet rijk. Daardoor hadden de meesten geen kiesrecht. Kuyper wilde het kiesrecht uitbreiden, zodat ook mensen die niet zoveel belasting betaalden, kiesrecht kregen. Dan konden ook de ‘kleine luyden’ stemmen. In 1901 werd Kuyper minister-president.

26 1 Nederland van 1848 tot 1914
confessionelen Mensen die hun ideeën over politiek en bestuur baseren op hun godsdienst. BrON 14 Confessionelen richtten eigen scholen op. Dan wisten ze zeker dat hun kinderen het juiste godsdienstonderwijs kregen. Docenten op katholieke scholen waren meestal nonnen (op een meisjesschool) en paters (op een jongensschool). Foto uit 1941.

1 Dit weet je al

Vanaf de zestiende eeuw was de christelijke kerk verdeeld in katholieken en protestanten. Hier is een aantal woorden die passen bij katholieken of bij protestanten: paus – dominee – bisschop – priester –veel versieringen in de kerk – pater –geen versieringen in de kerk – monnik –non – Rome

Onderstreep:

• met groen: de woorden die bij katholieken horen.

• met blauw: de woorden die bij protestanten horen.

Weet je het niet? Zoek het op!

2 Lees: Confessionelen.

a Welke twee overeenkomsten tussen protestanten en katholieken worden er in de tekst genoemd?

1 Beide groepen waren tegen

2 Beide groepen vonden dat de overheid

b De protestanten en katholieken werden in de politiek samen de genoemd.

3 Bekijk: bron 14.

a De foto is gemaakt in een katholieke school. Dit staat in het bijschrift. Leg met een beeldelement uit dat je dit ook in de foto kunt zien.

4 Lees: Wie was Abraham Kuyper?

a Welke veranderingen zouden de antirevolutionairen steunen, denk je?

☐ Er moet een verbod komen op christelijk onderwijs.

☐ De kleine luyden moeten stemrecht krijgen.

☐ Schoolkinderen moeten leren hoe geweldig de Franse Revolutie was.

☐ De ARP komt aan de macht.

☐ De overheid moet verbieden dat mensen tegen godsdienstvrijheid protesteren.

☐ Abraham Kuyper wordt minister-president.

b Kuyper wilde het kiesrecht verruimen, maar hij wilde geen algemeen kiesrecht. Om Kuypers standpunt te begrijpen, moet je eerst de volgende hulpvragen beantwoorden.

1 Wie hebben er kiesrecht bij censuskiesrecht? de rijken / de kleine luyden / de arbeiders

2 Wie krijgen er kiesrecht als het kiesrecht wordt verruimd? de rijken / de kleine luyden / de arbeiders

3 De groep die overblijft zijn: de .

4 Veel / Weinig mensen in deze groep waren socialist.

5 Hoe dacht Kuyper over de socialisten?

c Leg nu in één zin uit waarom Kuyper geen algemeen kiesrecht wilde.

b Wat valt je op als je de klas op de foto vergelijkt met jouw eigen klas? Noem drie dingen.

c Zit jij op een confessionele school, of zat jij op een confessionele basisschool? Zo ja, schrijf de naam op van de school. Schrijf ook op bij welk geloof de school hoort.

27 1.3 Kerk en politiek
1 2 3

Katholieke emancipatie

Katholieken waren in Nederland een grote minderheidsgroep. Tot 1848 hadden zij minder rechten dan protestanten. Katholieken mochten bijvoorbeeld geen kerken bouwen en protestanten mochten dat wel. In de grondwet van Thorbecke (van 1848) kregen katholieken dezelfde rechten als alle andere mensen. Maar in de praktijk merkten ze daar weinig van. ‘Dienstmeisje gezocht. Katholieke meisjes hoeven niet te reageren’: teksten als deze waren heel normaal. Katholieken hadden dan wel dezelfde rechten, maar ze werden nog steeds gediscrimineerd. Daarom streden zij voor emancipatie: ze wilden niet alleen voor de wet, maar ook in de praktijk dezelfde rechten en kansen hebben als protestanten.

Wie was Herman Schaepman?

Herman Schaepman was een katholieke priester en politicus. In 1880 werd hij lid van de Tweede Kamer. Met zijn lange, zwarte jas en witte priesterboord viel hij op: iedereen zag dat hij katholiek was. Schaepman deed veel voor de emancipatie van de katholieken. Hij zette zich in voor confessioneel onderwijs, voor de uitbreiding van het kiesrecht en voor een beter leven voor arbeiders. Schaepman en Kuyper konden prima samenwerken. Het kiesrecht werd in 1887 uitgebreid: ook mannen die niet zo rijk waren, mochten voortaan stemmen. Hierdoor kregen Kuyper en Schaepman veel meer stemmen. Nederland kreeg daardoor zelfs een tijdje een confessionele regering. Later richtten katholieken een eigen politieke partij op, net zoals protestanten dat hadden gedaan: de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). Herman Schaepman was toen al overleden.

Liberalen

De liberalen hadden in 1848 geen eigen politieke partij. Dat was niet nodig, want er waren toen nog geen andere politieke partijen en de liberalen hadden de macht. Maar nadat protestanten en sociaaldemocraten wél politieke partijen hadden opgericht, deden de liberalen dat ook. Zij richtten in 1885 de Liberale Unie op. De meeste mensen die op deze partij stemden, waren rijke burgers.

Schoolstrijd

In de grondwet van Thorbecke staat dat er vrijheid van onderwijs is. Protestanten en katholieken mochten dus hun eigen scholen oprichten. Maar de overheid betaalde alleen het openbare onderwijs. Dat waren de niet-confessionele scholen. De confessionelen vonden dat de overheid ook het bijzonder onderwijs moest betalen, zoals zij de nietopenbare scholen noemden. In de Tweede Kamer zaten in die tijd vooral liberalen. Die voelden daar niets voor. Dit conflict over het onderwijs heette ‘de schoolstrijd’ en zou tientallen jaren duren.

28 1 Nederland van 1848 tot 1914
emancipatie De strijd voor het krijgen van dezelfde rechten als alle andere groepen in de samenleving.

5 Lees: Katholieke emancipatie.

a In de negentiende eeuw waren de meeste mensen in Nederland protestants / katholiek

b Volgens de grondwet van 1848 hadden alle Nederlanders gelijke rechten. Waarom streden katholieken tóch voor emancipatie?

a Wat is emancipatie?

6 Lees: Wie was Herman Schaepman?

a Welke zin hoort bij Schaepman (S) en welke bij Kuyper (K)? Schrijf de juiste letter voor de zin. Hoort de zin bij allebei, dan schrijf je SK.

Hij was een dominee.

Hij was een priester.

Hij was tegen het socialisme.

Hij kwam op voor de ‘kleine luyden’.

Hij kwam op voor de arbeiders.

Hij wilde emancipatie voor de katholieken.

Hij wilde meer godsdienstonderwijs op school.

Hij wilde verruiming van het kiesrecht.

b Waarom konden Schaepman en Kuyper goed samenwerken? Kijk naar je antwoorden bij opdracht 6. Geef twee redenen.

b Socialisten wilden dat arme mensen evenveel invloed kregen op de politiek als rijke mensen. Kun je zeggen dat de socialisten zich inzetten voor de emancipatie van arbeiders?

Ja / Nee, want

9 Lees: Schoolstrijd.

a Wat wilden de confessionelen bereiken met de schoolstrijd? Er waren toch al confessionele scholen?

7 Lees: Liberalen.

Waarom richtten de liberalen pas in 1885 een politieke partij op?

b Verplaats je in een liberaal in die tijd. Leg uit waarom jij het oneens bent met de mening van protestanten en katholieken in de schoolstrijd.

29 1.3 Kerk en politiek
1 2
8

Verzuiling

De samenleving was verdeeld geraakt in vier groepen: liberalen, socialisten, protestanten en katholieken. Bijna iedere Nederlander hoorde bij een groep. Elke zuil, zoals de groepen werden genoemd, had een eigen politieke partij, krant en vakbond. De hele samenleving raakte daardoor verzuild: er waren katholieke ziekenhuizen, protestantse zangkoren, socialistische voetbalclubs enzovoort.

De politieke leiders van de zuilen werkten samen, maar gewone mensen hadden weinig contact met mensen van een andere zuil.

30 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 15 De voetbalclub RKSV Mobilia in 1922. RKSV Mobilia is een katholieke voetbalclub: RK staat voor roomskatholiek (‘rooms’ verwijst naar Rome, waar de paus woont). verzuiling Verdeling van de samenleving in groepen die weinig contact hebben met elkaar.

10 Lees: Verzuiling.

a Schrijf de woorden op de juiste plaats in de tekening: boven en onder een zuil, en in de driehoek boven de zuilen.

Liberale Unie – ARP – RKSP – socialisten –de leiders werken samen

b Schrijf de nummers in de juiste zuil.

1 = katholieke sportvereniging, katholieke krant, katholieke vakbond

2 = protestants zangkoor, protestantse krant, protestantse school

3 = socialistische muziekvereniging, socialistische jongerenclub, socialistische vakbond

4= liberale krant, liberale voetbalvereniging, liberaal orkest

Ja / Nee, want

12 Vat samen

Vul het schema in en kies ja of nee

Politieke partij Belangrijke persoon Confessioneel?

Voor algemeen kiesrecht?

Liberalen Thorbecke ja / nee ja / nee

Socialisten SDAP Troelstra ja / nee ja / nee

Protestanten ja / nee ja / nee

Katholieken ja / nee ja / nee

13 Verdieping

Zoek voor deze opdracht op internet naar informatie.

1 De Liberale Unie bestaat niet meer. Maar liberalen houden nog steeds van vrijheid en van democratie. Dat zie je in de naam van hun partij: . Die letters staan voor:

Een belangrijk partijlid in onze tijd:

11 Bekijk: bron 15.

Het belang van geschiedenis: Geschiedenis kan je helpen nadenken over de wereld waarin je leeft en over de samenleving waar jij deel van uitmaakt.

a Wat zou jij ervan vinden als je alleen lid mag worden van een voetbalclub als je een bepaalde godsdienst hebt?

Goed / Niet goed, want

b RKSV Mobilia bestaat niet meer. Veel andere voetbalclubs uit die tijd bestaan nog wel. Vaak hebben ze nog dezelfde naam. Als je online zoekt op ‘RKSV’ vind je er een heleboel. Wat vind jij: moeten deze clubs hun naam veranderen?

2 De SDAP was de partij van de sociaaldemocraten. Deze partij heet nu Die letters staan voor:

Een belangrijk partijlid in onze tijd:

3 De RKSP en de ARP bestaan niet meer. Ze gingen samenwerken in één nieuwe partij: het . Die letters staan voor:

Een belangrijk partijlid in onze tijd:

31 1.3 Kerk en politiek
SDAP protestanten katholieken liberalen

1.4 Gelijke rechten voor iedereen?

Deelvragen Waarom en hoe streden vrouwen voor emancipatie? Wat veranderde er in de grondwet van 1917?

Weinig rechten voor vrouwen

Mannen hadden in de negentiende eeuw meer rechten dan vrouwen. Als een vrouw getrouwd was, had zij niets te zeggen over haar kinderen of over geld. Alleen een man kon bijvoorbeeld een echtscheiding aanvragen of een huis kopen. Vrouwen hadden geen kiesrecht en mochten niet studeren.

Vrouwen van rijke burgers werkten niet. Ze gaven leiding aan hun personeel en konden verder weinig anders doen dan lezen, visite ontvangen, borduren of muziek maken.

Arbeidersvrouwen en de vrouwen van de ‘kleine luyden’ werkten wel, anders zou het gezin niet kunnen overleven. Ze waren bijvoorbeeld dienstbode, naaister of wasvrouw, ze werkten op de boerderij of in de winkel

Wie was Wilhelmina Drucker?

Wilhelmina Drucker was de dochter van een ongetrouwde naaister. In die tijd was het voor een vrouw een grote schande om een kind te krijgen als je niet getrouwd was. Wilhelmina wist wie haar vader was. Toen hij was overleden, schreef ze een kritisch boek over de manier waarop hij haar moeder had behandeld. Wilhelmina vond dat vrouwen dezelfde rechten en kansen moesten hebben als mannen. Daarom richtte ze in 1889 de Vrije Vrouwenvereniging (VVV) op en vijf jaar later de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK). Deze verenigingen zetten zich in voor de emancipatie van de vrouw. Vrouwen die lid waren van deze verenigingen leerden er hoe ze moesten discussiëren, hoe ze een toespraak moesten houden, en hoe ze moesten vergaderen en organiseren.

Veel mensen waren tegen Wilhelmina’s ideeën. Ze werd zelfs een keer bekogeld met rotte appels. Maar Wilhelmina zette door en trok voortaan gewoon een jurk aan die ze makkelijk kon wassen.

van hun man of vader, of in de fabriek. Maar deze vrouwen verdienden minder dan mannen, ook als ze hetzelfde werk deden.

Een groep vrouwen ging strijden voor de emancipatie van de vrouw. Het waren vooral vrouwen van rijke families. Zij werden feministen genoemd. Bekende feministen waren Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker. Zij behoorden tot wat we de Eerste Feministische Golf (1880-1920) noemen.

32 1 Nederland van 1848 tot 1914
feminisme Streven naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen. BrON 16

1

Dit weet je al

a Wat is emancipatie? Kijk op pagina 28 als je het niet meer weet.

3 Lees: Wie was Wilhelmina Drucker?, en lees bron 17. Bekijk: bron 16.

Je oefent: feit en mening

a Lees op pagina 206: Feit en mening.

b In bron 17 noemt Wilhelmina feiten. Geef twee voorbeelden.

b Wie hadden rond 1880 kiesrecht?

☐ alleen rijke mannen

☐ alle mannen

☐ alleen rijke mannen en vrouwen

☐ rijke mannen en ‘kleine luyden’

2 Lees: Weinig rechten voor vrouwen.

a Zijn de volgende uitspraken in de negentiende eeuw van een man of van een vrouw? Schrijf een V (vrouw) of M (man) voor de zin. Leg daaronder steeds je keuze uit.

Ik ga ons geld investeren in een bedrijf in Nederlands-Indië.

c Wilhelmina geeft in bron 17 ook haar mening. Wat is die mening?

d Noem twee feiten uit bron 16.

Ik wil scheiden, maar het kan niet. Ik heb veel plezier gehad in mijn studententijd.

b Bedenk waarom vooral vrouwen uit rijke families zich inzetten voor gelijke rechten voor man en vrouw. Vrouwen uit arme families hadden hier toch ook mee te maken?

e Wilhelmina zal het wel / niet eens zijn geweest m et de boodschap van bron 16, want

Wilhelmina Drucker schreef in 1892 over de ongelijkheid tussen man en vrouw:

“ Steeds als ik een stomdronken kerel tegen een muur of brugleuning zie vallen of in zichzelf vloekend zie voortwaggelen, zeg ik tot mijzelf: zie, dát kan beslissen over de kinderen, dát kan getuigen voor de rechtbank, dát gaat over het huishoudgeld. Terwijl de vrouw, die tobt, en zwoegt en werkt om haar familie brood te verschaffen, of dagen en nachten studeert, veel minder is …”

BrON 17

33 1.4
iedereen?
Gelijke rechten voor
1 2
1 2

Wie was Aletta Jacobs?

Aletta Jacobs wilde arts worden, net als haar vader. Daarom schreef ze in 1871 een brief aan een minister. Ze vroeg hem of zij mocht studeren. De minister antwoordde dat dat goed was. Maar eerst schreef hij een brief aan Aletta’s vader, want hij wilde zeker weten dat deze het eens was met de plannen van zijn dochter. Aletta was het eerste meisje dat in ons land aan een universiteit afstudeerde en de eerste vrouwelijke arts. Ze werd huisarts in Amsterdam. Ze zette zich vooral in voor de gezondheid van vrouwen. Bijvoorbeeld door voorlichting te geven over voorbehoedsmiddelen. Arme mensen hielp ze gratis. Aletta zette zich ook in voor het verbeteren van vrouwenrechten. Ze streed tientallen jaren voor vrouwenkiesrecht en wilde dat meisjes hetzelfde onderwijs kregen als jongens. In 1903 werd Aletta Jacobs voorzitster van de VvVK.

Het einde van de schoolstrijd

Tot 1917 waren er twee belangrijke onderwerpen in de politiek: de schoolstrijd en de verruiming (uitbreiding) van het kiesrecht. De socialisten wilden algemeen kiesrecht, maar de protestanten en katholieken wilden dat niet. Wél wilden zij een verruiming van het kiesrecht. De confessionelen en de socialisten gingen elkaar steunen: de socialisten steunden de confessionelen in de schoolstrijd, en de confessionelen steunden de socialisten in hun strijd om algemeen kiesrecht. Samen hadden de socialisten en de confessionelen een meerderheid in de Tweede Kamer. Zo werden twee politieke discussies die al heel lang duurden, opgelost. De schoolstrijd werd beëindigd: voortaan werd ook het bijzonder onderwijs door de overheid betaald. En het algemeen kiesrecht werd ingevoerd. Deze dubbele afspraak tussen de socialisten en de confessionelen heet de Pacificatie van 1917.

34 1 Nederland van 1848 tot 1914
BrON 18 Een vrouw zit in bad en neemt het ervan. Over het huishouden maakt ze zich niet druk, dat doet haar man. Hij zorgt ook voor hun baby. Onder deze tekening stond: Wat de Vrije Vrouwenvereniging wil!

4 Bekijk: bron 18.

a Denk je dat wat je op de tekening ziet, écht is wat de Vrije Vrouwenvereniging wilde?

Ja / Nee, want

b Is de tekening gemaakt door iemand die de Vrije Vrouwenvereniging goed vindt, of juist niet?

Leg je antwoord uit.

Het belang van geschiedenis: Geschiedenis kan je laten nadenken over wat jij goed en slecht vindt, en waarom.

Lees: Wie was Aletta Jacobs?

a Aletta hielp arme vrouwen gratis. Ook in onze tijd zijn er arme mensen. Wat vind jij: moeten dokters deze mensen gratis helpen, als ze ziek zijn?

Ja / Nee / Soms, want

b Over voorbehoedsmiddelen werd in die tijd nog heel geheimzinnig gedaan. Toch was het vooral voor arme vrouwen erg belangrijk om voorbehoedsmiddelen te gebruiken. Bedenk waarom.

6 Lees: Het einde van de schoolstrijd.

Vul de namen van de zuilen in.

De wilden algemeen kiesrecht. De p en de k hielpen hen aan een meerderheid. De p en de k wilden dat de overheid het bijzonder onderwijs betaalde. De hielpen hen aan een meerderheid.

7 Bekijk: bron 19.

a Lees de zinnen. Zet daarna de nummers op de juiste plaats in de spotprent.

1 De minister-president deelt cadeautjes uit en is daarom afgebeeld als Sinterklaas.

2 De leider van de protestanten is blij.

3 Op dit cadeau staat ‘bijz. school’.

4 De socialisten zijn blij.

5 Aletta Jacobs is verdrietig, want zij krijgt niet wat ze wilde hebben.

b Schrijf een T bij Pieter Jelles Troelstra en een K bij Abraham Kuyper.

c Wat vind jij, zouden voorbehoedsmiddelen gratis moeten zijn voor arme mensen?

Ja / Nee, want

35 1.4
voor iedereen?
Gelijke rechten
5
BrON 19 Spotprent over de Pacificatie van 1917.

Algemeen kiesrecht

In 1917 werd opnieuw de grondwet veranderd. Er kwam algemeen actief kiesrecht voor mannen. Vrouwen kregen in 1917 passief kiesrecht, zij mochten wel verkozen worden door kiezers, maar ze mochten zelf nog niet stemmen. In 1918 werd voor het eerst een vrouw lid van de Tweede Kamer. In 1919 kregen vrouwen ook actief kiesrecht.

Een nieuw kiesstelsel

In de grondwet van 1917 werd ook een nieuw kiessysteem vastgelegd. Nederland had tot die tijd een districtenstelsel. Het land was in een aantal gebieden (districten) verdeeld. Je kon alleen stemmen op iemand uit je eigen district. Wie in een district de meeste stemmen kreeg, werd lid van de Tweede Kamer. Dit systeem had als voordeel dat de vertegenwoordiger van een district het gebied goed kende. Daardoor kon hij opkomen voor de belangen van de mensen die er woonden. De mensen in het district kenden bovendien de mensen op wie ze konden stemmen. Die kwamen immers uit hun eigen gebied. Het districtenstelsel had ook een nadeel: uit elk district kwam maar één persoon in de Tweede Kamer. Daardoor werden alle mensen die niet op die persoon hadden gestemd, niet vertegenwoordigd in de Tweede Kamer.

In 1917 werd het districtenstelsel vervangen door evenredige vertegenwoordiging. Voortaan was er één landelijke lijst met kandidaten. Mensen uit het hele land kozen uit dezelfde personen. In onze tijd is dat nog steeds zo.

actief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. districtenstelsel Kiessysteem waarbij je alleen kunt stemmen op iemand uit je eigen gebied (district). Per district is er één volksvertegenwoordiger: de persoon met de meeste stemmen. evenredige vertegenwoordiging Kiessysteem met één landelijke kandidatenlijst. Wie een bepaald aantal stemmen krijgt, wordt volksvertegenwoordiger.

passief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen gekozen te worden.

BrON 20 De titel van deze prent is ‘Het vrouwenkiesrecht’. Onder de prent stond: De arbeider: ‘Moed houden! Met deze polsstok ben ik er ook gekomen’.

36 1 Nederland van 1848 tot 1914

8 Lees: Algemeen kiesrecht. Bekijk: bron 20.

a Vul in: wel of niet.

Als je actief kiesrecht hebt, mag je

stemmen op iemand en zelf gekozen worden.

Als je passief kiesrecht hebt, mag je

stemmen op iemand en zelf gekozen worden.

b Bron 20 past het best bij het jaar 1915 / 1917 / 1919, omdat vrouwen toen actief / passief kiesrecht hadden en geen actief / passief kiesrecht.

9 Lees: Een nieuw kiesstelsel.

a Noem een voordeel en een nadeel van het districtenstelsel.

Voordeel:

Nadeel:

b Bedenk een voordeel en een nadeel van evenredige vertegenwoordiging.

Voordeel:

Nadeel:

10 Vat samen

Welke twee grote politieke veranderingen werden in de grondwet van 1917 geregeld?

11 Verdieping

a Hieronder staan gebeurtenissen. Geef per gebeurtenis met een stip in de grafiek aan hoe gelukkig feministen er mee waren.

2 = heel gelukkig

1 = een beetje gelukkig

0 = neutraal

–1 = een beetje ongelukkig

–2 = erg ongelukkig

1871: Aletta Jacobs mag naar de universiteit.

1878: Aletta Jacobs wordt arts.

1880: De Amsterdamse Kalverstraat is tussen 12 en 16 uur afgesloten voor vrouwen, omdat er dan mannen van en naar de beurs lopen.

1883: Aletta Jacobs vraagt kiesrecht aan, omdat ze genoeg belasting betaalt.

1887: In een nieuwe wet staat dat vrouwen nooit kiesrecht hebben, ook niet als ze genoeg belasting betalen.

1889: Oprichting van de Vrije Vrouwenvereniging.

1894: Oprichting van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht.

1898: De Nationale Tentoonstelling Vrouwenarbeid in Den Haag.

1917: Pacificatie van 1917.

1918: Suze Groeneweg is de eerste vrouw in de Tweede Kamer.

1919: Invoering van het algemeen actief kiesrecht voor vrouwen.

1921: De eerste verkiezingen waarbij vrouwen mogen stemmen.

b Verbind de stippen in de grafiek met een lijn.

c Trek twee conclusies uit de grafiek.

37 1.4 Gelijke rechten voor iedereen?
1 2
1 2 2 1 0 – 1 – 2 1870 1880 1890 1900 1910 1920 1930 FEN_e3_vmbo_BK_HO_H1_29.pdf 1 15-3-2023 09:08:43

1.5 Afsluiting

1840 1848 grondwet van Thorbecke

1848 onrust in Europa, revoluties in verschillende Europese landen

1800 - 1900

Tijd van burgers en stoommachines

Leerdoelen

• Je kunt aangeven welke gevolgen de grondwet van 1848 had voor het bestuur van Nederland.

• Je kunt beschrijven welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor de arbeiders.

• Je weet welke groepen gingen strijden voor emancipatie.

• Je kunt uitleggen waarom en hoe vrouwen streden voor emancipatie.

• Je weet wat er veranderde in de grondwet van 1917.

Personen

Wilhelmina Drucker

Feministe. Zij richtte in 1889 de Vrije Vrouwenvereniging (VVV) op, en in 1894 de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK).

Aletta Jacobs

Eerste vrouwelijke huisarts in Nederland. Ze zette zich in voor de emancipatie van de vrouw en streed voor vrouwenkiesrecht.

Abraham Kuyper

Protestantse politicus. Hij richtte de ARP op. In 1901 werd hij minister-president.

Herman Schaepman

Katholieke priester en politicus. Hij zette zich als Tweede Kamerlid in voor de emancipatie van de katholieken.

Johan Thorbecke

Liberale politicus. Hij schreef de grondwetsherziening van 1848.

Pieter Jelles Troelstra

Socialist. Hij richtte in 1894 de SDAP op en zat ruim twintig jaar in de Tweede Kamer.

1900 - 1950

Tijd van wereldoorlogen

1910 1917

1917

Pacificatie van 1917: einde schoolstrijd grondwetswijziging: invoering algemeen kiesrecht voor mannen en passief kiesrecht voor vrouwen. Kiesstelsel volgens evenredige ver tegenwoordiging

1919 algemeen actief kiesrecht voor vrouwen

Willem II

Koning der Nederlanden van 1840 tot 1849. Hij liet Thorbecke de grondwet wijzigen, waardoor ons land een parlementaire democratie werd.

Willem III

Koning der Nederlanden van 1849 tot 1890.

38 1 Nederland van 1848 tot 1914
1850 1870 1880 1890 1860 1920 1900

1 Plaats in de tijd

a Sinds wanneer heeft Nederland algemeen kiesrecht? Kleur die periode in de tijdbalk.

1840 1870 1900 1930 1960 1990 2020

b Zet de letters van de gebeurtenissen op de juiste plaats boven de tijdbalk.

A Vrouwen krijgen passief kiesrecht.

B De koning heeft niet langer de macht in handen.

C Mannen krijgen algemeen kiesrecht.

c Thorbecke schreef de nieuwe grondwet jaar geleden.

d Tussen de grondwet van Thorbecke en het algemeen mannenkiesrecht zit jaar.

2

Het belang van geschiedenis: In een democratie hebben burgers, dus ook jij, veel invloed op het bestuur. Geschiedenis kan je daarover laten nadenken.

Over een paar jaar mag je stemmen. Lees de volgende uitspraken.

1 ‘Ik ga niet stemmen, want de politiek gaat alleen over dingen die mij niet interesseren.’

2 ‘Ik ga niet stemmen, want mijn stem maakt geen verschil. Politici doen toch alleen wat zij zelf willen.’

3 ‘Ik ga wel stemmen, want dan heb ik invloed op hoe Nederland bestuurd wordt.’

a Welke uitspraak is onjuist? Leg uit waarom.

3 Personen

a Bij welke zuil horen ze?

1 Troelstra

2 Schaepman

3 Thorbecke

4 Kuyper

b Van welke persoon of personen uit dit hoofdstuk kunnen de volgende uitspraken zijn?

1 ‘Alleen rijke en goed opgeleide burgers kunnen iets verstandigs zeggen over het bestuur van Nederland.’

2 ‘Ik ben erg tevreden met de Pacificatie van 1917.’

3 ‘Maatschappelijke problemen kun je het best oplossen met behulp van de Bijbel.’

4 ‘Het moet voor iedereen mogelijk zijn om aan de universiteit te studeren.’

5 ‘Mijn vader had Thorbecke nóóit die nieuwe grondwet moeten laten maken!’

4 Lees: bron 21.

Wie van de personen uit dit hoofdstuk kan deze tekst geschreven hebben? Leg je antwoord uit.

b Leg uit met welke uitspraak bij opdracht 2a jij het het meest eens bent. Als je het met geen enkele uitspraak eens bent, leg je uit hoe je er dan wél over denkt.

“ Huisgezinnen waarin de vrouw nummer één is geworden en manlief de ondergeschikte speelt, houden zich niet aan Gods wil. Een man die zijn vrouw in huis de baas laat spelen, is laf en onmannelijk. De vrouw is aan de man onderworpen, de man is de baas in huis.”

BrON 21

39 1.5 Afsluiting

Begrippen

actief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen.

algemeen kiesrecht Recht van alle burgers (vanaf een bepaalde leeftijd) om bij verkiezingen te mogen stemmen.

censuskiesrecht Alleen mensen die veel belasting betalen, mogen stemmen.

coalitie De politieke partijen die samen de regering vormen.

communisten Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen door een revolutie van de arbeiders.

confessionelen Mensen die hun ideeën over politiek en bestuur baseren op hun godsdienst.

democratie Manier van besturen waarbij het volk veel invloed heeft op de bestuurders.

districtenstelsel Kiessysteem waarbij je alleen kunt stemmen op iemand uit je eigen gebied (district). Per district is er één volksvertegenwoordiger: de persoon met de meeste stemmen.

emancipatie De strijd voor het krijgen van dezelfde rechten als alle andere groepen in de samenleving.

evenredige vertegenwoordiging Kiessysteem met één landelijke kandidatenlijst. Wie een bepaald aantal stemmen krijgt, wordt volksvertegenwoordiger.

feminisme

Streven naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen. grondwet De belangrijkst wet van een land. Hierin staat hoe het land bestuurd wordt en welke rechten de burgers hebben.

industrialisatie Er komen steeds meer fabrieken waarin producten met machines worden gemaakt. Tot die tijd maakten mensen deze producten thuis met de hand.

kiesrecht

Het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen.

klassieke grondrechten Vrijheidsrechten die de burger beschermen tegen de overheid.

liberalen Mensen die het belangrijk vinden dat iedereen zo veel mogelijk vrijheid heeft. Daarom moet de overheid zich zo weinig mogelijk met de samenleving en de economie bemoeien.

ministeriële verantwoordelijkheid De ministers zijn verantwoordelijk voor de (politieke) daden en uitspraken van de koning.

monarchie Land met een koning of keizer. oppositie Politieke partijen die niet tot de coalitie behoren. parlement De Eerste Kamer en Tweede Kamer samen. Ook wel Staten-Generaal genoemd. Het parlement heeft de wetgevende macht. parlementaire democratie Democratie met gekozen volksvertegenwoordigers. passief kiesrecht Het recht om bij verkiezingen gekozen te worden. regering De koning en de ministers. De regering heeft de uitvoerende macht. republiek Land zonder een koning of keizer. Een republiek heeft meestal een president als staatshoofd.

sociaal-democraten

Mensen die het verschil tussen arm en rijk willen opheffen met behulp van wetten. socialisme Een samenleving waarin geen of weinig verschil is tussen rijk en arm. vakbond Organisatie die opkomt voor de belangen van werknemers. verzuiling Verdeling van de samenleving in groepen die weinig contact hebben met elkaar.

40 1 Nederland van 1848 tot 1914

5 Begrippen

Welk begrip hoort er niet bij? Omcirkel het. Leg daaronder uit waarom het begrip niet in het rijtje past.

a actief kiesrecht – feminisme – industrialisatie

Dit begrip past niet in het rijtje, omdat

8 Vat samen: paragraaf 1.3

Bekijk: bron 22.

a Leg uit wat bron 22 te maken heeft met verzuiling.

b ministeriële verantwoordelijkheid – monarchie –vakbond

Dit begrip past niet in het rijtje, omdat

c coalitie – districtenstelsel – oppositie

Dit begrip past niet in het rijtje, omdat

6 Vat samen: paragraaf 1.1

In 1848 wijzigde Thorbecke de grondwet. Leg uit wat deze begrippen daarmee te maken hebben:

• ministeriële verantwoordelijkheid

b Schrijf de cijfers in de juiste kolom van het schema.

1 ARP – 2 confessioneel – 3 emancipatie –

4 Kuyper – 5 RKPS – 6 Schaepman –

7 godsdienstonderwijs op school –

8 stemrecht voor ‘kleine luyden’ (mannen) –

9 tegen het socialisme

Protestanten Katholieken Protestanten en katholieken

• klassieke grondrechten

7 Vat samen: paragraaf 1.2

Communisten en sociaal-democraten hadden hetzelfde doel, maar ze wilden dit doel elk op een andere manier bereiken. Leg dit uit:

• Wat wilden ze bereiken?

• Hoe wilden communisten dit doel bereiken?

BrON 22

9 Vat samen: paragraaf 1.4

a Wat wilden feministen rond 1900?

b Hoe wilden zij dat bereiken? Door voor de vrouw.

c Wanneer kregen zij dat?

In 1917 door

In 1919 door

• Hoe wilden sociaal-democraten dit doel bereiken?

41 1.5 Afsluiting

Examentraining

bron 1

Een politicus schrijft aan zijn vrouw (12 april 1848):

‘Mijn lieve vrouw! Ik heb gisteravond het nieuwe ontwerp voor een wijziging van de grondwet opgesteld. Het ontwerp wordt nu gedrukt en morgen moet ik dat misschien nog aanpassen. Daarna zal ik het ontwerp aan de koning geven.’

bron 2

De hoeveelheid energie die stoommachines in fabrieken in Haarlem leverden.

bron 3

Vaandel (vlag) van het trein- en trampersoneel uit Gouda.

‘R.K.’ betekent: rooms-katholiek.

bron 4

Een deel van een brief in een krant (1901):

‘Lang niet alle onderwijzers op de openbare scholen zijn socialisten, o nee! Maar toch wel meer dan een derde! Zeg zelf, kunnen christenouders aan zulke onderwijzers hun kinderen toevertrouwen? Aan mannen die het kind kritiek leren op Vaders Bijbel en Moeders gebed?’

1 Nederland van 1848 tot 1914
1910 1.500 2.000 0 kW jaar 1.000 500 1860 1870 1880 1890 1900
42

Gebruik bron 1.

1p 1 Hoe heet de politicus die deze brief geschreven heeft?

Gebruik nogmaals bron 1.

1p 2 De brief gaat over een wijziging van de grondwet. Welke wijziging stond in deze grondwet? Kies het juiste antwoord.

A Voortaan is er algemeen mannenkiesrecht.

B Voortaan wordt er gestemd via evenredige vertegenwoordiging.

C Voortaan is de koning onschendbaar.

Gebruik bron 2.

2p 3 Was er in Haarlem tussen 1860 en 1910 industrialisatie? Verklaar je antwoord.

Doe het zo:

Er was in Haarlem (kies uit: wel / geen ) industrialisatie, want … (geef een verklaring).

Gebruik bron 3.

2p 4 Drie begrippen: communisme, districtenstelsel, verzuiling.

Maak de zin af.

Dit vaandel past bij het best bij … (kies begrip), omdat … (geef uitleg).

Gebruik bron 4.

2p 5 Geef per zin aan of de zin waar is, of niet waar.

1 De schrijver van deze brief vond de schoolstrijd onzin: alle kinderen kunnen gewoon naar dezelfde school.

2 De schrijver van de brief was een confessioneel.

3 De schrijver van de brief was een communist.

Let op: heb je twee antwoorden goed, dan krijg je 1 punt. Heb je 1 antwoord goed, dan krijg je 0 punten.

1p 6 Een lid van de Tweede Kamer dient een wetsvoorstel in: voortaan moeten leerlingen die in de examenklas zitten, op zaterdagochtend examentraining volgen.

Welk recht gebruikt dit Kamerlid? Kies het juiste antwoord.

A Het recht van interpellatie.

B Het recht van initiatief.

C Het recht van amendement.

D Het recht van budget.

43 Examentraining

Geschiedenis voor de bovenbouw van het vmbo

Beeld op het omslag

Het speelgoed-vliegtuig voor op dit boek kreeg Joop Levy in 1944 voor zijn achtste verjaardag. Het was toen oorlog: de Tweede Wereldoorlog. Overal werd gevochten. Vliegtuigen waren daarbij heel belangrijk. Ze werden gebruikt om snel land te veroveren door parachutisten boven een gebied te droppen en door bommen te gooien op een stad ver in het land van de vijand.

Het vliegtuigje van Joop stelt zo’n bommenwerper voor. Hij was er heel blij mee, want hij had weinig speelgoed en geen vriendjes. Dat kwam doordat hij en zijn ouders waren ondergedoken. Ze hadden zich bij een boer mogen verstoppen voor de Duitse soldaten die hen gevangen wilden nemen. ’s Nachts hoorde hij soms echte bommenwerpers over de boerderij vliegen, op weg naar het Duitsland van Hitler om daar steden en fabrieken te bombarderen.

De Tweede Wereldoorlog was ruim tachtig jaar geleden, in de twintigste eeuw. In die eeuw zijn veel uitvindingen gedaan die het leven gemakkelijker maakten en werd Nederland welvarend. Maar er was ook veel geweld en oorlog. Over deze eeuw gaat dit Historisch Overzicht.

Scan de QR-code voor meer informatie over het vliegtuig van Joop Levy.

www.thiememeulenhoff.nl/feniks
9 789006 731811
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.