
Auteurs
Eindredactie
Daphne
Auteurs
Eindredactie
Daphne
Australië
Start 6
1.1 Sydney 8
1.2 Australië: een enorm land 10
1.3 Australië in de atlas 12
1.4 Australië op de aardbol 14
Finish 16 Online
• Anders actief: Fitzroy Island
• Keuzemenu
Thema’s
• kennismaken met aardrijkskunde
• kennismaken met de atlas
Steden in Nederland
Start 18
2.1 De stad 20
2.2 Wonen in de stad 22
2.3 De stad uit 24
2.4 Bronnen: De veranderende stad 26
Finish 28
Landschappen van Afrika
Start 30
3.1 Natuurlandschappen in Afrika 32
3.2 Breedteligging, temperatuur en neerslag 34
3.3 De mens in het natuurlandschap 36
3.4 Bronnen: Het klimaat is overal anders 38
Verschillen in India
en bevolking
4.4 Bronnen: India als wereldmacht
Online
• Anders actief: Bonaire
• Keuzemenu
Finish 40 Online
• Anders actief: Madagaskar
• Keuzemenu
• Anders actief: Bollywood
• Keuzemenu
• stad en platteland
• opbouw van de stad
• verstedelijking
• bevolkingsontwikkeling
• vegetatiezones op aarde
• klimaatgebieden op aarde
• hoe mensen leven in natuurlandschappen
• cultuur
• verschillen in welvaart en welzijn
• economie van India en globalisering
Vaardigheden en werkwijzen
• kaartlezen: titel, legenda, schaal, noordpijl
• inzoomen en uitzoomen
• wisselen van schaalniveau: Sydney, Australië, wereld
• werken met de atlas
• werken met de atlas
• soorten diagrammen
• kaartlezen
• soorten diagrammen
• aardrijkskundige vragen
• een mening vormen
• soorten diagrammen
• beschrijven
Landschappen in Europa
Start 54
5.1 Klimaat en vegetatiezones 56
5.2 De invloed van zee 58
5.3 De invloed van reliëf 60
5.4 Bronnen: De mens in het natuurlandschap 62
Finish 64 Online
• Anders actief: Toerisme
• Keuzemenu
De Europese Unie
Start 66
6.1 EU: het ontstaan en het doel 68
6.2 Samenwerking binnen de Europese Unie 70
6.3 Regels en invloed 72
6.4 Bronnen: De EU als wereldmacht 74
Finish 76 Online
• Anders actief: Grensmuren
• Keuzemenu
• klimaatgebieden en vegetatiezones in Europa
• seizoenen
• hoe mensen leven in natuurlandschappen
Vaardigheden en werkwijzen
• inzoomen en uitzoomen
• vergelijken
• verbanden leggen en verklaren
• Europese Unie
• samenwerking binnen en uitgaven van de EU
• wetten en regels van de EU
• invloed van bedrijven en burgers op de EU
• de EU in de wereld
• soorten diagrammen
• vergelijken
• verbanden leggen en verklaren
Natuurrampen in Azië
Start 78
7.1 Vulkanen in Indonesië 80
7.2 Japan in de Ring van Vuur 82
7.3 Orkaangevaar in de Filipijnen 84
7.4 Bronnen: Schade door rampen beperken 86
Finish 88 Online
• Anders actief: Natuurrampen in Nederland
• Keuzemenu
• vulkanen en aardbevingen
• tropische orkanen
• natuurrampen en rampenplannen
Turkije
8.1 Bevolking en economie
• soorten diagrammen
• verbanden leggen en verklaren
• onderzoek doen
Online
• Anders actief: Grote klappen in Turkije
• Keuzemenu
• bevolking, economie en cultuur in Turkije
• opbouw van de stad en verstedelijking
• Turkije in de wereld
• welvaart en welzijn
• toerisme
• soorten diagrammen
• vergelijken
• verbanden leggen en verklaren
• een mening vormen
Ook vind je in dit leerboek:
Hoe werk je met De Geo? 4
Vaardigheden 102
Register met alle begrippen 110
Methodeoverzicht / Colofon 112
Bronvermelding 113
Bij De Geo werk je met twee boeken: het werkboek en het leerboek. Op deze bladzijden zie je hoe je bij het vak aardrijkskunde met De Geo werkt.
Zo werk je met het leerboek
Het leerboek heeft acht hoofdstukken. Elk hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd: Start, vier paragrafen en Finish.
Start
De Start in je leerboek begint met een grote foto over het onderwerp of de regio waarover het hoofdstuk gaat. Als je goed kijkt, ontdek je er al van alles over.
Vier paragrafen
Elk hoofdstuk heeft vier paragrafen. De paragrafen bestaan uit leerteksten en bronnen (bijvoorbeeld foto's en kaarten). Om je te helpen bij het leren, werkt De Geo met structuurtekens:
hoofdzaak: waarover gaat deze tekst?
uitleg of opsomming
voorbeeld of extra uitleg
titel van de paragraaf
Structuurtekens helpen je met leren.
In de inleiding staat waarover de paragraaf gaat.
Begrippen staan vet en in het blauw. De definitie van een begrip vind je in de begrippenlijst in de Finish aan het eind van het hoofdstuk.
Elke afbeelding heeft een bronnummer en een bijschrift waarin staat waarover de afbeelding gaat.
terwijl in het dal bomen groeien. Hoe kan dat?
Hoogteverschillen
► Europa kent veel hoogteverschillen in het landschap. Dat noem je reliëf
● In gebieden met weinig reliëf zijn de hoogteverschillen maximaal 500 m. Als er heuvels zijn van minder dan 200 m hoog, spreek je over laagland. Bijna heel Nederland en het noorden van Duitsland zijn bijvoorbeeld laagland. Zijn er heuvels van 200 tot 500 m hoog, dan noem je het heuvelland Zuid-Limburg is hiervan een voorbeeld.
● In gebieden met veel reliëf zijn de hoogteverschillen groter dan 500 m. Er zijn middelgebergten, zoals de Eifel, met bergen tussen 500 en 1.500 m hoog. En er zijn hooggebergten, zoals de Alpen, met toppen van meer dan 1.500 m (bron 12).
Temperatuur en hoogte
► Hoog in de bergen is het kouder dan in de dalen. Hoe hoger je in een gebergte komt, hoe lager de gemiddelde temperatuur van de lucht is. ● In de hogere delen van de bergen komt de gemiddelde temperatuur in de zomer niet boven de 10 °C uit. Zo’n gebied heeft een toendraklimaat. Het is er een groot deel van het jaar erg koud, ook in de herfst en de lente. Waar de temperatuur het hele jaar gemiddeld onder 0 °C blijft, heerst een hooggebergteklimaat. Er valt veel sneeuw, die op sommige plekken in de zomer niet helemaal wegsmelt. Hierdoor ontstaan gletsjers, ijsmassa’s die vanaf de bergtoppen langzaam naar het dal stromen (bron 13). Door klimaatverandering stijgt de gemiddelde temperatuur op aarde. Daardoor komt het hooggebergteklimaat in de Alpen op steeds minder plekken voor. Steeds meer sneeuw en ijs smelten, waardoor de gletsjers kleiner worden.
Hoogtegordels
► De temperatuurverschillen in de bergen hebben gevolgen voor de plantengroei. Op verschillende hoogten zie je verschillende soorten vegetatie. De indeling in verschillende soorten vegetatie van laag naar hoog in een gebergte noem je hoogtegordels (bron 14). Het maakt uit of je aan de zuidkant of de noordkant van een gebergte bent. Op het noordelijk halfrond ligt de grens tussen de vegetatiezones aan de zuidkant wat hoger dan aan de noordkant.
● Tot ongeveer 1.000 m hoogte vind je de loofboomgordel Voor loofbomen moet het in de zomer gemiddeld warmer zijn dan 15 °C. Daarboven ligt de naaldboomgordel Naaldbomen kunnen beter tegen de kou, maar rond 2.000 m is het ook voor hen te koud. De zomertemperatuur ligt er gemiddeld lager dan 10 °C. Hier ligt de boomgrens Boven de boomgrens vind je de alpenweiden, met veel gras en mos. In de zomer bloeien hier veel bloemen (bron 15). Vanaf 2.500 m worden de alpenweiden steeds rotsachtiger en kaler. Het wordt te koud voor planten. Hier ligt de rotsgordel Vanaf ongeveer 3.500 m smelt de sneeuw in de zomer niet meer weg. Hier ligt eeuwige sneeuw en vormt zich ijs.
Neerslag door een gebergte
► Een gebergte heeft invloed op de hoeveelheid neerslag die in een gebied valt. ● Lucht die tegen een gebergte waait, moet stijgen (bron 16). Stijgende lucht koelt af. Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht. Daardoor condenseert in de opstijgende lucht de waterdamp tot waterdruppels. Er ontstaan wolken
Finish
Het hoofdstuk eindigt met de Finish. Hier staan alle begrippen uit het hoofdstuk met hun definitie (betekenis).
Zo werk je met het werkboek
Anders actief
Online vind je het onderdeel Anders actief. Hier ga je dieper in op een bepaalde regio of een bepaald onderwerp. Je gaat actief aan de slag, meestal in een groepje.
Keuzemenu
Online vind je het onderdeel Keuzemenu. Dit zijn vier of vijf opdrachten over verschillende onderwerpen. Je mag zelf kiezen welke opdracht je gaat doen. Soms werk je alleen en soms samen.
Vaardigheden
Achter in het leerboek vind je een overzicht van de vaardigheden die je nodig hebt bij het vak aardrijkskunde. Deze vaardigheden oefen je in het werkboek.
Je begint altijd in het werkboek. Hierin staan alle opdrachten. Bij elke opdracht staat welke teksten en bronnen (foto’s, kaarten en diagrammen) je nodig hebt om die opdracht te maken. Die teksten en bronnen vind je in het leerboek of het werkboek. Voorin het werkboek (bij Hoe werk je met De Geo?) staat hoe je met het werkboek werkt.
Elke opdracht heeft een nummer en een titel.
Op deze vraag krijg je antwoord in deze paragraaf.
5.2 De invloed van de zee
Deelvraag: Welke invloed heeft de zee op het klimaat?
1 Verschil in ligging Gebruik in je leerboek bron 7 en 10. a Zie je op de foto’s van bron 7 en 10 een gebied met een zeeklimaat of een landklimaat?
2 Land en zee
Lees in je leerboek Opwarming en afkoeling en gebruik bron 8. a Bekijk online het filmpje over de temperatuurverschillen op land
in zee.
Gebruik bron 8 en het filmpje om de tekening in bron W8 compleet te maken.
warmt langzaam | snel op. Dat komt doordat de zonnestralen diep | niet diep in het oppervlak doordringen. Dit zie je aan de rechterkant | linkerkant van bron W8. Zee warmt langzaam | snel op. Dat komt doordat de zonnestralen diep | niet diep in het water doordringen. Bovendien mengt het warmere water zich wel | niet met het diepe koudere water. Zo wordt de warmte over een kleiner | groter volume verdeeld.
Elke bron in het werkboek heeft een bronnummer dat begint met een W.
Gebruik de atlas. • Hoe heet de hoogste berg in de Pyreneeën?
zuidwesten van Frankrijk | bij het Balatonmeer De gemiddelde wintertemperatuur is lager in het zuidwesten van Frankrijk | bij het Balatonmeer c Verklaar waarom de plekken van bron 7 en 10 niet hetzelfde klimaat hebben, terwijl ze wel op dezelfde breedtegraad liggen.
• Hoe hoog is deze berg? m. c Als je naar de hoogteligging kijkt, bij welk soort gebergte horen de Pyreneeën dan? 10 Terugblik
a Beantwoord online de deelvraag door de samenvatting in te vullen.
b Maak online Test jezelf
c Geef in het overzicht bij ieder leerdoel aan of je het leerdoel beheerst.
Wat moet je kennen en kunnen?
d Welke conclusie kun je op basis van bron 9 trekken over de gemiddelde temperatuur in de zomer en in de winter als je steeds verder landinwaarts gaat in Europa? In Europa overheersen westelijke winden, die in de zomer koele | warme lucht aanvoeren en in de winter koude | warme lucht. Hoe verder je van zee naar het binnenland gaat, hoe lager | hoger de gemiddelde temperatuur in de zomer en hoe lager | hoger de gemiddelde temperatuur in de winter. Het temperatuurverschil tussen de gemiddelde temperatuur in de zomer en de winter is landinwaarts dus steeds groter | kleiner Dit komt doordat de invloed van de zee dan steeds groter | kleiner wordt. Dit geldt wel | niet voor alle continenten op de wereld.
Leerdoelen
{ Je kunt beschrijven welke soorten reliëf er zijn.
{ Je kunt de soorten reliëf op een kaart herkennen.
{ Je kent de algemene regel dat hoe hoger je in een gebergte komt, hoe lager de gemiddelde temperatuur van de lucht is (of: hoe kouder het wordt).
{ Je kunt beschrijven welke klimaten er in een hooggebergte kunnen voorkomen.
{ Je kunt beschrijven welke hoogtegordels er in een hooggebergte kunnen voorkomen, en uitleggen hoe deze samenhangen met de gemiddelde temperatuur.
Bij veel opdrachten staan iconen. Dit icoon betekent: hiervoor heb je het leerboek nodig
Aan het eind van elke paragraaf in het werkboek staat welke leerdoelen je moet halen. Hiervoor heb je het leerboek én het werkboek nodig.
{ Je kunt uitleggen waarom de hoogtegordels op het noordelijk halfrond aan de zuidkant van een gebergte hoger liggen dan aan de noordkant van het gebergte.
{ Je kunt uitleggen hoe bij een gebergte neerslag ontstaat en dat er een loefzijde en een lijzijde is.
Vaardigheden
• 4 Inzoomen en uitzoomen
• 9 Vergelijken
10 Verbanden leggen en verklaren
Begrippen alpenweide, boomgrens, gletsjer, heuvelland, hooggebergte, hooggebergteklimaat, hoogtegordel, laagland, lijzijde, loefzijde, loofboomgordel, middelgebergte, naaldboomgordel, regenschaduw, reliëf, rotsgordel
Aan het eind van sommige paragrafen in het werkboek staat welke vaardigheden je moet kunnen toepassen.
Aan het eind van elke paragraaf in het werkboek staat welke begrippen uit het leerboek je moet kennen.
Sydney is de grootste stad van Australië. Hoe ziet deze stad eruit? Je kunt dit onderzoeken met kaarten.
► Aardrijkskunde gaat over gebieden. Een gebied is een stuk van de aarde. Dat kan een klein stuk van de aarde zijn, zoals de buurt waarin je woont, maar ook een heel land of een werelddeel. Of een stad zoals Sydney.
● Als je een gebied onderzoekt, stel je vragen. Bijvoorbeeld over waar dingen zijn en waarom ze daar zijn: Waar is de haven in Sydney en waarom is die daar? Waar wonen mensen en waarom daar?
● Om antwoord te krijgen op je vragen, kun je bijvoorbeeld naar Sydney toe gaan, of foto’s bekijken (bron 1, 2 en 6). Maar je kunt ook kaarten gebruiken. Een kaart is een verkleinde tekening van een gebied. Op sommige kaarten kun je zien waar dingen zijn, zoals straten en havens (bron 3). Op andere kaarten zie je heel andere dingen, zoals hoeveel mensen er op één vierkante kilometer (km2) wonen (bron 4). Dat is de bevolkingsdichtheid
► Om een kaart goed te kunnen begrijpen, moet je kunnen kaartlezen. Daarbij let je in ieder geval op vier onderdelen van de kaart: de titel, de noordpijl, de legenda en de schaal.
● Aan de titel van de kaart kun je zien over welk gebied of over welk onderwerp de kaart gaat.
● De noordpijl geeft aan waar het noorden is. Als deze pijl niet op de kaart staat, is de bovenkant van de kaart het noorden.
Dit is Pippa, samen met haar vrienden Gabriella en Indie. Pippa en haar vrienden wonen in Blacktown, Sydney. ‘Ik zit hier samen met Gabriella en Indie op school, op het Nagle College. We lopen daar elke dag samen naartoe. Sommige kinderen komen met de schoolbus. Andere vrienden fietsen naar school. Maar dat is niet zo veilig, omdat er weinig fietspaden zijn. Ik woon in een vrijstaand huis met een tuin. In Blacktown is bijna geen hoogbouw. Met de City Rail ben ik in ongeveer vijf kwartier in het centrum van Sydney. Maar in Blacktown kun je ook fijn winkelen! We gaan dan naar een shopping mall in de buurt. Dat is een groot winkelcentrum met veel parkeerplaatsen. Daarom komen veel mensen met de auto daarnaartoe.’
● In de legenda staat de betekenis van de kleuren en symbolen (zoals stippen en lijnen) op de kaart.
● De schaal van de kaart laat zien hoeveel het gebied op de kaart is verkleind. Als er bijvoorbeeld staat 1 : 100.000 (100.000 noem je het schaalgetal), dan is 1 cm op de kaart in werkelijkheid 100.000 cm (dat is 1.000 m, of 1 km). Zo kun je uitrekenen hoe groot afstanden tussen plekken op de kaart in werkelijkheid zijn. Soms staat er (ook) een schaalstok in een kaart.
Sydney is een grote stad, maar het is maar een klein stukje van Australië. Op kaarten kun je zien hoe groot dit land is.
► Als je heel Australië op een kaart wilt zien, en niet alleen Sydney, dan moet je uitzoomen. Je ziet dan een steeds groter gebied afgebeeld op de kaart.
● Bij uitzoomen wordt de werkelijkheid steeds meer verkleind. Je ziet dan steeds minder details. Zo zie je Sydney op een kaart van heel Australië terug als een stip (bron 8 en 9).
► Als je op de kaart niet een groot gebied wilt zien, maar een kleiner gebied, dan moet je inzoomen. Je ziet dan een steeds kleiner gebied afgebeeld op de kaart.
● Bij inzoomen wordt de werkelijkheid steeds meer vergroot. Op een kaart van Sydney zie je veel details, zoals wegen en scholen.
► Als je uitzoomt naar heel Australië, zie je dat het land ontzettend groot is. Het is ongeveer 185 keer groter dan Nederland. Je bent dan ook wel even onderweg als je van Sydney naar Perth wilt reizen (bron 8).
● De afstand tussen twee plaatsen, gemeten in een rechte lijn, noem je de absolute afstand of de afstand hemelsbreed (bron 8). De absolute afstand tussen Sydney en Perth in een rechte lijn gemeten is 3.378 km.
● Je kunt de afstand tussen twee plaatsen ook meten in reistijd of in kosten. Dit noem je de relatieve afstand (bron 8). Als je reist, is het handig te weten hoelang je over een afstand doet en hoeveel de reis je kost. Met de trein doe je er van Sydney naar Perth drie hele dagen over en een ticket kost ongeveer Australische $ 2.000. Met de auto is de afstand ongeveer 3.934 km. Je doet er zo’n 41 uur over en het kost meer dan Australische $ 500 aan benzine.
1.000 km
1 : 45.000.000 Bron 8
afstand in km hemelsbreed over de weg
Indische Oceaan
Solomoneilanden
Bron 9 Australië.
● De relatieve afstand kan verschillen. Het maakt uit of je met de auto, met de trein of met het vliegtuig reist. Het vliegtuig is sneller. De reis tussen Sydney en Perth duurt dan ongeveer vijf uur. Daarom vliegen mensen in Australië vaak. En als je met de auto gaat, maakt het uit of je over de snelweg rijdt, of over bochtige binnenwegen.
► In Australië en ook in de rest van de wereld komen twee soorten landschappen voor: natuurlandschap en ingericht landschap.
● Een natuurlandschap is een landschap dat niet door mensen is ingericht. Er zijn alleen natuurlijke elementen, zoals bossen, bergen en rivieren. Een voorbeeld is het berggebied bij Sydney, de Blue Mountains (bron 10). Ook heb je in Australië in het binnenland uitgestrekte woestijngebieden, zoals de Grote Victoriawoestijn (bron 7).
● Een ingericht landschap is een landschap dat mensen hebben ingericht door er bijvoorbeeld huizen te bouwen en wegen, akkers en weilanden aan te leggen. Dit noem je inrichtingselementen. Vooral in het oosten, zuidoosten en westen van Australië is veel ingericht landschap (bron 11). Daar wonen ook de meeste mensen.
Grote Oceaan
Nieuw-Caledonië
In een atlas zitten veel kaarten. Welke soorten kaarten zijn er? En hoe kun je met een atlas werken?
► Kaarten geven je veel informatie over gebieden. Er zijn twee soorten kaarten: overzichtskaarten en thematische kaarten.
● Een overzichtskaart geeft je een overzicht van een gebied. Je ziet daarop waar dingen liggen, zoals landen, steden, wegen, spoorlijnen, meren, bergen en woestijnen. Een voorbeeld van een overzichtskaart is bron 3.
● Een thematische kaart gaat over een bepaald onderwerp (thema), zoals het klimaat, talen of de bevolkingsdichtheid. Een voorbeeld van een thematische kaart is bron 13.
► De kaart van bron 13 laat de bevolkingsdichtheid van Australië zien. In Australië komen gebieden voor met een hoge en een lage bevolkingsdichtheid.
● De grote steden van Australië, zoals Perth en Sydney, zijn dichtbevolkt (bron 14). In het centrum van Sydney wonen mensen in hoge woontorens (bron 15). Daarom is de bevolkingsdichtheid daar meer dan 1.200 inwoners per km2. In de buitenwijken vlak bij het centrum wonen meer mensen in vrijstaande huizen en rijtjeshuizen. De bevolkingsdichtheid is er dan ook lager, ongeveer 400 inwoners per km2. In de wijken verder bij het centrum vandaan wonen nog minder mensen per km2.
● In gebieden buiten de grote steden en in het binnenland van Australië, de outback, wonen maar weinig mensen (bron 12 en 16). De bevolkingsdichtheid is er vaak minder dan 1 inwoner per km2. Het is er dunbevolkt
aantal inwoners per km2
minder dan 1 1 - 10 10 - 50 meer dan 50
stedelijk gebied met 1 - 6 miljoen inwoners
Bron 13 Bevolkingsdichtheid Australië.
► Een atlas is een boek met kaarten en afbeeldingen. Bij aardrijkskunde is een atlas erg handig, omdat je er veel informatie over gebieden uit kunt halen. Er staan niet alleen overzichtskaarten en thematische kaarten in, maar ook grafieken. Als je iets wilt opzoeken in een atlas, kun je de bladwijzer, de registers, de inhoudsopgave en de algemene legenda gebruiken.
● Bladwijzer: Met de bladwijzer kun je een plaats of gebied zoeken waarvan je ongeveer weet waar het ligt. Een bladwijzer is een kaart met vakken waarin de nummers van de kaartbladen staan. De bladwijzer zit aan de binnenkant van de kaft voor in de atlas.
● Topografisch register: In het register van topografische namen of het topografische register kun je de ligging van een plaats opzoeken als je de naam van de plaats weet. Alle namen staan in dit register op alfabetische volgorde. Erachter staat een verwijzing naar de kaart en het kaartvak waar je de plaats kunt vinden.
● Trefwoordenregister: In het trefwoordenregister kun je een kaart zoeken over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld het klimaat.
● Inhoud: In de inhoud of de inhoudsopgave staan de titels van alle kaarten in de atlas. Ze staan in volgorde van dichtbij (Nederland) naar veraf (wereld). Als je de titel van een kaart weet, kun je hier zoeken.
● Legenda: Bij veel kaarten in de atlas staat een legenda. Als een symbool of naam daar niet wordt uitgelegd, kijk je in de algemene legenda, achter in de atlas.
Je hebt op overzichtskaarten misschien al horizontale en verticale lijnen zien staan met getallen erbij en daarachter °. Dat zijn de graden. Waar komen die lijnen vandaan en wat kun je ermee?
► De aarde heeft de vorm van een bol en draait om een as. Deze aardas kun je je voorstellen als een denkbeeldige lijn door het middelpunt van de aarde tussen de noordpool en de zuidpool (bron 18). De evenaar ligt precies tussen de twee polen in en verdeelt de aardbol in twee helften of halfronden. Het gebied ten noorden van de evenaar is het noordelijk halfrond. Het gebied ten zuiden van de evenaar is het zuidelijk halfrond
● Je meet de afstand van een plaats tot aan de evenaar in graden (°). Dit noem je de breedteligging van die plaats. Bij de evenaar staat 0° en bij de polen 90°. Alle plaatsen ertussen hebben een breedteligging tussen de 0° en de 90°. Op het noordelijk halfrond spreek je over noorderbreedte (N.B.), op het zuidelijk halfrond over zuiderbreedte (Z.B.). Amsterdam ligt bijvoorbeeld op ongeveer 52° N.B. en Sydney op ongeveer 33° Z.B.
● De evenaar is een breedtecirkel (parallel). Deze lijn verbindt alle punten met elkaar die op 0° liggen. Tussen 0° en 90° lopen alle breedtecirkels evenwijdig (parallel) aan de evenaar. Voorbeelden zijn de Kreeftskeerkring, die alle punten met elkaar verbindt die op 23½° N.B. liggen, en de Steenbokskeerkring die op het zuidelijk halfrond ligt op 23½° Z.B. (bron 21).
► De nulmeridiaan loopt vanaf de noordpool, via Greenwich bij Londen, naar de zuidpool en verdeelt de aardbol in het oostelijk halfrond en het westelijk halfrond (bron 19).
● De lengteligging is de afstand in graden van een plaats tot de nulmeridiaan. Op het oostelijk halfrond is dit de oosterlengte (O.L.), op het westelijk halfrond de westerlengte (W.L.). Amsterdam ligt bijvoorbeeld op ongeveer 5° O.L. en Sydney op ongeveer 151° O.L.
23½° N.B Kreeftskeerkring
0° evenaar
23½° Z.B. Steenbokskeerkring
Bron 18 Breedteligging.
● De nulmeridiaan is een lengtecirkel (meridiaan). Deze lijn verbindt alle punten met elkaar die op 0° liggen. De 30° O.L.-meridiaan verbindt bijvoorbeeld alle punten die op 30° O.L. liggen. Je kunt doortellen tot 180° ten oosten en 180° ten westen van de nulmeridiaan.
● De breedtecirkels en meridianen vormen samen een graadnet op het aardoppervlak. Met dit graadnet weet je altijd precies waar je bent of waar een plaats op een kaart ligt. Elke plaats op aarde ligt namelijk op een uniek snijpunt van een breedtecirkel en een meridiaan. Dit snijpunt noem je de absolute ligging van die plaats. Het snijpunt leg je precies vast met de coördinaten. De coördinaten van Sydney zijn bijvoorbeeld 33° Z.B. 151° O.L.
► Australiërs wonen vooral in het oosten, zuidoosten en westen van Australië. Daarvoor zijn verschillende redenen.
● In het oosten, zuidoosten en westen van Australië is het niet te heet of te koud, en niet te droog. Daardoor is landbouw er goed mogelijk (bron 20). In deze gebieden liggen de meeste steden.
● In het midden en in grote delen van het zuiden wonen weinig mensen, omdat het daar veel droger en heter is. In veel gebieden zijn woestijnen, en landbouw is er vaak niet mogelijk. De mensen die hier wonen, werken vaak in de mijnbouw (bron 17).
aardas
De as waar de aarde om draait: een denkbeeldige lijn van noordpool naar zuidpool door het middelpunt van de aarde. absolute afstand
De afstand tussen twee plaatsen die je meet langs een rechte lijn, in kilometers. absolute ligging
Het snijpunt van een meridiaan en een breedtecirkel, in lengte- en breedtegraden (de coördinaten). atlas
Boek met landkaarten en afbeeldingen. bevolkingsdichtheid
Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2). breedtecirkel
Denkbeeldige lijn die plaatsen met elkaar verbindt die op dezelfde breedtegraad liggen. Loopt parallel (evenwijdig) aan de evenaar. Heet ook parallel. breedteligging
De afstand van een plaats tot de evenaar. coördinaten
De lengte- en breedtegraden waarop een plaats ligt. Het is het snijpunt van een meridiaan en een breedtecirkel en geeft de absolute ligging aan van een plaats. dichtbevolkt
Er wonen veel mensen per vierkante kilometer. dunbevolkt
Er wonen weinig mensen per vierkante kilometer. evenaar
De lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond. gebied
Een klein of groot stuk van het aardoppervlak. graadnet
Verdeling van het aardoppervlak in parallellen (breedtecirkels) en meridianen (lengtecirkels). ingericht landschap
Een landschap dat door mensen is ingericht met bijvoorbeeld akkers, wegen en huizen. inrichtingselement
Element in het landschap dat mensen hebben aangelegd, zoals akkers, wegen en huizen. inzoomen
Een gebied van dichterbij bekijken. Je gaat van een groot gebied naar een kleiner gebied. Je ziet dan meer details.
kaart
Een verkleinde tekening van een gebied. kaartlezen
Begrijpen wat er op een kaart staat. Daarvoor heb je ten minste vier kaartonderdelen nodig: de titel, de legenda, de noordpijl en de schaal. legenda
Uitleg van de betekenis van kleuren en symbolen op een kaart. lengtecirkel
Denkbeeldige lijn van de noordpool naar de zuidpool die plaatsen met elkaar verbindt die op dezelfde lengtegraad liggen. Heet ook meridiaan. lengteligging
De afstand in graden van een plaats tot de nulmeridiaan.
meridiaan
Denkbeeldige lijn van de noordpool naar de zuidpool die plaatsen met elkaar verbindt die op dezelfde lengtegraad liggen. Heet ook lengtecirkel.
natuurlandschap
Een landschap dat niet door mensen is ingericht. Het is puur natuur. natuurlijk element
Element in het landschap dat niet door mensen is aangelegd, zoals bergen, rivieren en bomen. noordelijk halfrond
De helft van de aardbol ten noorden van de evenaar. noorderbreedte
Breedteligging op het noordelijk halfrond. Wordt afgekort als N.B. noordpijl
Pijl die aangeeft waar het noorden is. noordpool
De noordelijkste plek op aarde. nulmeridiaan
De lijn die de aarde in twee helften verdeelt: het westelijk halfrond en het oostelijk halfrond. oostelijk halfrond
De helft van de aardbol ten oosten van de nulmeridiaan. oosterlengte
Lengteligging op het oostelijk halfrond. Wordt afgekort als O.L. overzichtskaart
Een kaart die een overzicht geeft van een bepaald gebied.
parallel
Denkbeeldige lijn die plaatsen met elkaar verbindt die op dezelfde breedtegraad liggen. Loopt parallel (evenwijdig) aan de evenaar. Heet ook breedtecirkel. relatieve afstand
De afstand tussen twee plaatsen gemeten in tijd of kosten.
schaal
Getal dat laat zien hoeveel het gebied op een kaart verkleind is. thematische kaart
Kaart over een onderwerp (thema), zoals de bevolkingsdichtheid of het klimaat.
titel (van een kaart)
Tekst die vertelt over welk gebied of onderwerp een kaart gaat.
uitzoomen
Een gebied van verder weg bekijken. Je gaat van een klein gebied naar een groter gebied. Je ziet dan minder details.
westelijk halfrond
De helft van de aardbol ten westen van de nulmeridiaan. westerlengte
Lengteligging op het westelijk halfrond. Wordt afgekort als W.L.
zuidelijk halfrond
De helft van de aardbol ten zuiden van de evenaar. zuiderbreedte
Breedteligging op het zuidelijk halfrond. Wordt afgekort als Z.B. zuidpool
De zuidelijkste plek op aarde.
Bron 1 Zo zag dit deel van Rotterdam er in de middeleeuwen waarschijnlijk uit.
Amsterdam is de grootste stad van Nederland. Er wonen en werken veel mensen en er komen elk jaar miljoenen toeristen. Wat is eigenlijk een stad? Welke functies hebben steden en hoe zijn ze opgebouwd?
► Amsterdam is een voorbeeld van een nederzetting. Een nederzetting is een plek waar mensen bij elkaar wonen. Nederzettingen verschillen in grootte: van een grote stad (bron 2) tot een klein dorp (bron 3).
● In een dorp wonen vaak niet meer dan een paar duizend mensen. Behalve woonhuizen vind je er meestal een kerk, een basisschool, enkele winkels en boerenbedrijven. Tegenwoordig werken de meeste inwoners niet in het dorp zelf, maar in een nabijgelegen stad.
● In een stad wonen en werken tienduizenden mensen. Er zijn hoge gebouwen die vaak dicht op elkaar staan.
In de stad liggen ook bedrijventerreinen met kantoren en fabrieken. Er zijn veel voorzieningen die je in een dorp niet hebt, zoals een bioscoop, een ziekenhuis, een voetbalstadion of een centraal station. Voorzieningen zijn bedrijven of instellingen die zorgen voor de dingen die je nodig hebt om prettig te kunnen leven. Die voorzieningen worden ook gebruikt door mensen die buiten de stad wonen.
► Steden zijn niet allemaal op dezelfde manier ontstaan.
● Veel steden zijn in de middeleeuwen ontstaan als marktplaats op een kruising van handelswegen. In Nederland was dat vaak een kruising van een landweg en een waterweg. In de rivier was er op die plek een doorwaadbare plaats of lag er een veerboot. Bij zo’n markt woonden ook handwerkslieden zoals timmerlieden, pottenbakkers en wevers. Veel van zulke steden werden beschermd met een stadsmuur en een gracht.
● Later ontstonden ook steden op plaatsen waar fabrieken werden gebouwd. Dat gebeurde soms bij een bestaand dorp. Deze steden hebben geen stadsmuren en grachten en vaak geen dichte bebouwing. Ze liggen wel aan een spoorlijn of kanaal, zodat de grondstoffen voor de fabrieken makkelijk aan te voeren waren en de producten van de fabrieken makkelijk af te voeren.
● Soms zijn steden helemaal nieuw ontworpen. Dat gebeurde op plaatsen waar plotseling ruimte kwam, zoals in polders.
Grote Markt en De Waagh.
► Veel Nederlandse steden hebben dezelfde opbouw, met het oudste deel in het midden en jongere delen daaromheen.
● Het stadscentrum is het deel van de stad waar veel winkels, cafés, restaurants en kantoren zijn. Vaak ligt het stadscentrum rond een station en zijn er parkeergarages vlakbij.
● In steden uit de middeleeuwen is de binnenstad ook een deel van het stadscentrum. Dit oudste deel van de stad herken je aan oude gebouwen, kerken en nauwe straatjes (bron 4). De middeleeuwse houten huizen zijn na verloop van tijd vervangen door stenen huizen.
● Buiten het centrum liggen woonwijken, die soms weer zijn verdeeld in buurten. Een buurt is meestal in een bepaalde periode gebouwd en de huizen lijken erg op elkaar. In een woonwijk zijn ook winkels voor dagelijkse boodschappen.
stadscentrum
voor 1500 (binnenstad) 1500 - 1850
woonwijk met bouwfase 1850 - 1900 1900 - 1950 1950 - 1980 1980 - 2010 na 2010
bedrijventerrein A2
vliegveld haven spoor snelweg
Bron 6 De agglomeratie Amsterdam.
● Aan de rand van de stad liggen bedrijventerreinen. Ze liggen aan grote wegen. Verschillende soorten bedrijven zitten vaak bij elkaar. Er zijn bedrijventerreinen met veel kantoren of fabrieken, maar ook met grote winkels, zoals meubelzaken en autodealers (bron 5).
● Soms grenst een stad aan een andere grote plaats, waardoor je zo van de ene plaats de andere inrijdt. Zo’n stad met eraan vastgegroeide voorsteden heet een agglomeratie (bron 6).
De belangrijkste functie van een stad is wonen. In de Nederlandse steden zijn grote verschillen te zien tussen woningen, buurten, wijken en wijkbewoners.
► Huizen worden gebouwd volgens de eisen van dat moment. Door nieuwe uitvindingen worden die eisen steeds hoger. Vroeger hadden veel huizen bijvoorbeeld enkel glas, lage plafonds en lage deuren. Nu hebben nieuwe woningen meer ramen, ramen met dubbel glas, hogere plafonds en hogere deuren. Omdat huizen vaak worden gebouwd om lang mee te gaan, vind je in steden wijken met huizen uit verschillende tijden.
● Tot 1870 werden huizen in Nederland meestal één voor één gebouwd van hout en baksteen. In de binnensteden staan daarom veel verschillende huizen (bron 7).
● Na 1870 was er steeds minder werk in de landbouw, maar in de steden kwamen steeds meer fabrieken die veel arbeiders nodig hadden. De landarbeiders trokken daarom naar de stad om in die fabrieken te gaan werken. Omdat er veel woningen nodig waren, werden er na 1870 meer huizen tegelijkertijd gebouwd. Door de uitvinding van beton konden er goedkoop rijtjeshuizen en ook huizen met meer verdiepingen worden gebouwd. De straten in deze vooroorlogse wijken zijn vaak recht (bron 8).
● Na de Tweede Wereldoorlog ging de trek naar de stad (urbanisatie of verstedelijking) nog een tijd door. Er werden rondom de binnenstad en vooroorlogse wijken steeds meer flats gebouwd, maar ook rijtjeshuizen met een tuin (bron 9). Door de komst van aardgas in de jaren 1950 kregen nieuwe woningen geen kolenkachel meer, maar een gaskachel of centrale verwarming. Ook kregen huizen een badkamer met een warme douche. Door de groei van de welvaart werden de huizen na 1970 groter. Ook kochten mensen een auto. In de woonwijken kwam meer parkeerruimte voor auto’s en er werden bochtige straten aangelegd, om het verkeer langzaam te laten rijden.
● In de stad werd het steeds drukker. Veel mensen gingen daarom buiten de stad wonen. Dat heet suburbanisatie Ze reden met hun auto heen en weer tussen hun woon- en hun werkplaats. Daardoor ontstonden steeds vaker files.
● Door steeds meer en langere files en nieuwe aantrekkelijke woningen in de grote steden, komen er de laatste jaren weer meer mensen in de stad wonen.
► Welke mensen in een bepaalde wijk wonen, heeft vooral te maken met de prijs van de woningen (bron 10).
Oude, kleine woningen zijn goedkoper dan nieuwe, grote woningen. Maar ook de ligging bij voorzieningen, zoals winkels en scholen, heeft invloed op de keuze die mensen voor een bepaalde wijk maken.
● Voor jonge en rijke mensen zijn binnensteden en vooroorlogse wijken aantrekkelijk. Ze vinden de oude huizen sfeervol en mooi en er zijn veel voorzieningen in de buurt. In sommige oude wijken zijn daarom veel huizen opgeknapt.
Bron 9 Vinkhuizen in Groningen, met naoorlogse woningen. Zuidoost
● De buurten in oude wijken die niet zijn opgeknapt, en de flats uit de tijd na de Tweede Wereldoorlog zijn nu verouderd. De woningen zijn er daarom goedkoper. In die wijken wonen meer mensen met lagere inkomens (bron 11).
● In de nieuwere wijken wonen meer mensen met hogere inkomens.
Bron 10 Gemiddelde waarde van woningen per wijk in Groningen, 2023. Bron 11 Percentage huishoudens met een laag inkomen per wijk in
Waarom gaan mensen buiten een stad wonen? En wat betekent dit voor het omliggende gebied van steden?
► Vroeger stonken de grachten, vooral in de zomer als het warm was. Later werden verkeersoverlast, fabrieksstank en criminaliteit vertrekredenen. Gebieden buiten de stad waren aantrekkelijk vanwege het groen, de rust en ruimere woningen. Dit noem je vestigingsredenen. Hoeveel mensen buiten de stad gaan wonen, hangt onder andere af van de mobiliteit en de welvaart van mensen.
● Mobiliteit is de mogelijkheid die mensen hebben om zich te verplaatsen. Toen de tram en de trein kwamen, konden meer mensen een grotere afstand reizen. Na 1900 werden plaatsen als Bussum en Hilversum groter. Rijke stedelingen uit bijvoorbeeld Amsterdam trokken ernaartoe. Vestigingsredenen waren het station, het groen en de rust. Arme arbeiders die in de landbouw geen werk meer vonden, trokken in die tijd juist naar de grote steden, zoals Rotterdam en Amsterdam. ● Vanaf 1960 werd Nederland welvarender en konden steeds meer mensen een auto betalen. De mobiliteit nam daardoor sterk toe, en de afstand waarover mensen verhuisden, werd groter. Ook groeide de bevolking in Nederland (bron 13).
Voor al die mensen waren woningen nodig. Om te voorkomen dat het hele land werd volgebouwd, wees de overheid groeikernen aan, gemeenten die veel huizen mochten bouwen (bron 14). Stedelingen gingen nu ook in plaatsen verder van de stad wonen, zoals Amsterdammers die naar Lelystad en Hoorn verhuisden.
► De mensen die de stad verlieten om buiten de stad te wonen, bleven wel in de stad werken. Ze werden forens. Een forens is iemand die in een andere plaats werkt dan waar hij woont. De meeste forensen willen niet langer dan 45 minuten onderweg zijn naar hun werk (bron 16).
● De bereikbaarheid, het gemak waarmee je op een bepaalde plaats kunt komen, is voor een stad belangrijk. Niet alleen de werkplekken van forensen moeten goed bereikbaar zijn, maar ook de voorzieningen in de stad. Hier maken niet alleen de stedelingen zelf, maar ook de mensen die buiten de stad wonen gebruik van.
50
Hoorn Heerhugowaard
Alkmaar
Purmerend
Amsterdam Zaanstad
Haarlem
gem. Haarlemmermeer
Nieuw-Vennep
Zoetermeer
Rotterdam
Spijkenisse
Hellevoetsluis
Barendrecht
Roosendaal
Leeuwarden
Lelystad
Almere
Huizen
Den Haag Utrecht Houten
Capelle a/d IJssel
Apeldoorn
Amersfoort
Nieuwegein
Sliedrecht
Groningen
Assen
Emmen
Zwolle
Deventer
Enschede
Zutphen
Arnhem Duiven
Nijmegen Tiel
s-Hertogenbosch
Tilburg Breda
Eindhoven Helmond
BELGIË
groeikern
Vinex-wijk
Maastricht
DUITSLAND
Bron 16 Avondspits in Amsterdam.
Bron 14 Groeikernen en Vinex-wijken in Nederland.
● Omdat het aantal auto’s in Nederland nog altijd groeit, wordt het steeds drukker op de weg. De overheid legt daarom steeds meer wegen aan. Tegelijkertijd probeert de overheid ook om mensen weer in de grote steden te laten wonen, door bij steden nieuwe wijken te bouwen. Deze wijken noem je Vinex-wijken (bron 12 en 14). Veel van de vroegere nadelen van de stad gelden in deze wijken niet.
Bron 15 De Spiegelwaal (links) en de Waal (rechts) bij Nijmegen.
►Het grootste deel van de oppervlakte van Nederland wordt gebruikt voor landbouw. Vroeger werden beperkt houdbare producten dicht bij de stad verbouwd. Door sneller vervoer en een betere houdbaarheid van de producten hoeft dat niet meer. In de supermarkt kun je nu bijvoorbeeld sperziebonen kopen uit Egypte en vlees uit Argentinië.
● De mensen die in de stad wonen en werken, gaan in hun vrije tijd op zoek naar ruimte en rust buiten de stad, in het landelijke gebied. Ze gaan daar bijvoorbeeld fietsen, wandelen of zwemmen (bron 15). Dat besteden van vrije tijd buiten je eigen huis heet recreatie. Soms worden weilanden en akkers daarom bijvoorbeeld omgebouwd tot een golfbaan of er wordt bos op aangeplant.