






















Ontdek het verleden, begrijp het heden.














Ontdek het verleden, begrijp het heden.
Auteurs
Yvonne Bouw
Cor van der Heijden
Idzard van Manen
Jos Venner
Eindredactie
Ronald den Haan
Over ThiemeMeulenhoff
ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals - met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken.
We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en die bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd.
Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie.
Samen leren vernieuwen.
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 06 86014 6 Editie 3, druk 1, oplage 7, 2025
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2021
Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AI-training en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatieen Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Zo werk je met Feniks 4
Het nut van geschiedenis 6
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
1 Nederland in de negentiende eeuw 8
1.1 Oriëntatie Belgen in opstand 8
1.2 Nederland onder koning Willem I 10
1.3 Nederland als koloniale mogendheid 13
1.4
Economische ontwikkelingen 16
1.5 Sociale verhoudingen 19
1.6 Congo-Vrijstaat 21
1.7 Afsluiting 24
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
2 Naar een democratisch politiek systeem 26
2.1 Oriëntatie Groot of klein, mooi of lelijk: ieder is gelijk! 26
2.2 De grondwetswijziging van 1848 28
2.3 De verzuiling 31
2.4 Het feminisme 35
2.5 De strijd om kiesrecht 37
2.6 Jane Addams, een Amerikaanse feministe 40
2.7 Afsluiting 42
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
3 De Eerste Wereldoorlog 44
3.1 Oriëntatie Oorlogsgruwelen 44
3.2 Europa onder spanning 46
3.3 Van moordaanslag naar wereldoorlog 49
3.4 Oorlog op alle fronten 52
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
3.5 Vrede, maar niet voor iedereen 55
3.6 De Armeense volkenmoord 57
3.7 Afsluiting 60
TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
4 Rusland wordt communistisch 62
4.1 Oriëntatie Op het Rode Plein 62
4.2 De laatste tsaren 64
4.3 Twee revoluties 67
4.4 Burgeroorlog, oorlogscommunisme en Nieuwe Economische Politiek 70
4.5 De Sovjet-Unie onder Stalin 73
4.6 De opkomst van het communisme in China 76
4.7 Afsluiting 78
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
5 Tussen de wereldoorlogen 80
5.1 Oriëntatie Van grote rijkdom naar diepe armoede 80
5.2 Een nieuwe wereldorde na Versailles 82
5.3 De ‘rijke’ jaren twintig 85
5.4 Economische crisis in de Verenigde Staten 88
5.5 De wereld in crisis 91
5.6 Brazilië tijdens het interbellum 94
5.7 Afsluiting 96
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
6 De Tweede Wereldoorlog 98
6.1 Oriëntatie Een totalitaire samenleving 98
6.2 Fascisme en nationaalsocialisme 100
6.3 De wereld brandt 103
6.4 Nederland bezet 106
6.5 De Holocaust 109
6.6 Leven in de Jappenkampen 112
6.7 Afsluiting 114
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
7 De Koude Oorlog 116
7.1 Oriëntatie Op het verkeerde been gezet 116
7.2 Van wereldoorlog naar Koude Oorlog 118
7.3 De Sovjet-invloedssfeer in Europa 122
7.4 Europese samenwerking 125
7.5 Het einde van de Koude Oorlog 127
7.6 Communistisch China 130
7.7 Afsluiting 132
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
8 Koloniën worden onafhankelijk 134
8.1 Oriëntatie Het startschot 134
8.2 De dekolonisatie van Brits-Indië 136
8.3 Nederlands-Indië wordt Indonesië 139
8.4 Vietnams strijd om onafhankelijkheid 142
8.5 Suriname onafhankelijk 145
8.6 Molukkers komen naar Nederland 148
8.7 Afsluiting 150
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
9 Nederland na 1945 152
9.1 Oriëntatie Zorgen, die zijn voor morgen 152
9.2 Handen uit de mouwen 154
9.3 Nederland als multiculturele samenleving 158
9.4 Politiek Nederland 161
9.5 Protesteren en emanciperen 164
9.6 Uitvliegen en inburgeren 166
9.7 Afsluiting 168
TIJD VAN WERELDOORLOGEN
TIJD VAN TELEVISIE EN COMPUTER
10 Brandhaard Midden-Oosten 170
10.1 Oriëntatie Afscheidingsmuren 170
10.2 Joden en Arabieren streven naar zelfstandigheid 172
10.3 Naar een Joodse staat 175
10.4 Arabisch-Israëlische oorlogen 178
10.5 De opkomst van het moslimfundamentalisme 181
10.6 De Verenigde Naties proberen vrede te bewaren 184
10.7 Afsluiting 186
Overzicht van vaardigheden 188
Begrippen 190
Illustratieverantwoording 194
Je gaat werken met de geschiedenismethode Feniks, die bestaat uit een leerboek en een werkboek. De methode is een LRN-line methode. Dat betekent dat de methode ook een digitaal deel heeft. De digitale versie van een aantal opdrachten bevatten daarvoor filmpjes, geluidsfragmenten of bepaalde interactieve elementen.
Leerboek
• Elk hoofdstuk begint met een paragraaf Oriëntatie Je maakt hierin kennis met het tijdvak.
• Aan het begin van elke paragraaf vind je de leerdoelen Dit zijn de vragen waar de paragraaf antwoord op geeft.
• De grote afbeelding en de gekleurde tekst daaronder gaan meestal over een vrij klein onderwerp en zijn vooral bedoeld om je de sfeer van het tijdvak te laten proeven.
• De tweede tekst zoomt uit en vertelt je waar het hoofdstuk over gaat.
• Met de tijdbalk kun je je oriënteren in de tijd.
• Elke paragraaf begint met een grote afbeelding en een gekleurde tekst. Net als in de oriëntatie zijn deze onderdelen bedoeld om je de sfeer te laten proeven. De tekst bevat vaak wel leerstof, dus sla deze niet over!
• Verder heeft elke paragraaf ‘gewone’ tekst, beeldbronnen en tekstbronnen. Bronnen zijn geen leerteksten.
• Sommige paragrafen hebben een kadertekst waarin een historische vaardigheid wordt uitgelegd. Die moet je ook leren voor de toets.
De paragraaf Wereldgeschiedenis gaat over een ander deel van wereld, in de tijd waar het hoofdstuk over gaat. In deze paragraaf leer je nieuwe stof, maar worden ook vergelijkingen gemaakt met de stof uit de eerdere paragrafen. De wereldgeschiedenis-paragraaf is dus een vorm van verbreding.
In de Afsluiting staan alle belangrijke gebeurtenissen, begrippen, leerdoelen en kenmerkende aspecten van het hoofdstuk bij elkaar.
Bij Feniks werk je vanuit de opdrachten. Boven de opdracht staat steeds welke tekst je moet lezen of welke bron je moet gebruiken. Zo heb je altijd de juist stof bij de hand.
• De leerdoelen uit het leerboek staan ook in het werkboek aan het begin van elke paragraaf. Aan het begin van een paragraaf staat altijd een opdracht waarmee je kennis die je al hebt, ophaalt.
• Aan het begin van een opdracht, staat vaak een gekleurde instructieregel over de tekst of bronnen die je moet gebruiken. Heeft een opdracht geen gekleurde instructieregel? Dan geldt de instructie van de vorige opdracht ook voor deze opdracht.
• Soms heb je een computer of een tablet nodig, bijvoorbeeld om iets op te zoeken. Dat zie je aan het tablet-icoontje
• Goed lezen is bij elk vak belangrijk. Sommige opdrachten zijn speciaal bedoeld om dat te oefenen. Je herkent ze aan het icoon
• Sommige opdrachten doe je met z’n tweeën, of in een groepje. Bij deze opdrachten staat een icoontje met twee hoofdjes (tweetal) , of met drie hoofdjes (groepje) .
• Soms gaat een opdracht niet alleen over vroeger, maar ook over jou, of over de wereld van nu. Dat wordt uitgelegd in de gekleurde balkjes over relevantie
• Het werkboek heeft ook tekstbronnen en beeldbronnen Voor het nummer ervan staat een W (van werkboek).
• Aan het einde van elke paragraaf vind je een samenvatopdracht
• Tot slot zie je wat voor soort opdrachten je hebt gemaakt. Dan kun je voor jezelf nagaan in welke opdrachten je goed bent, en welke je extra moet oefenen.
• Waarom leer je over het verleden?
Bron 1 Belgische vluchtelingen op weg naar een veiliger plaats. Foto uit 1914.
Op de vlucht
De trekhonden hijgen. Ze hebben er al een hele reis opzitten en hun last is zwaar. Vele karren zoals deze, volgeladen met mensen, passeerden in de zomer en herfst van 1914 de Nederlandse grens. Het Duitse leger was België binnengevallen. Hoe en waarom dat gebeurde, leer je later dit jaar. Zoals vaak wanneer er oorlog uitbreekt, sloegen veel mensen op de vlucht. Een deel van hen vluchtte naar Nederland, waar geen oorlog was. Het zuiden van ons land werd overspoeld door honderdduizenden Belgen, die vrijwel allemaal onmiddellijk hulp nodig hadden. De Nederlandse overheid zette noodvoorzieningen op, maar ook individuele burgers boden hulp. Er werden overal verenigingen opgericht door mensen die zoveel mogelijk kleding, voedsel en slaapplaatsen voor vluchtelingen probeerden te regelen. Maar niet elke Nederlander was zo hulpvaardig: volgens sommigen brachten de Belgen voornamelijk ziektes en criminaliteit met zich mee. De Belgen waren op hun beurt meestal dankbaar voor alle hulp, maar sommigen klaagden: de erwtensoep die ze kregen, vonden ze oneetbaar: ze noemden het béton armé (gewapend beton) en gooiden het uit het raam. Negentig procent van de vluchtelingen ging binnen enkele maanden terug naar huis, zodra het veilig genoeg was. Tien procent bleef tot het einde van de oorlog in Nederland. Enkele duizenden Belgen bleven zelfs voorgoed: ze stichtten een gezin, bouwden of kochten een huis en begonnen in Nederland aan een nieuwe toekomst.
Bron 2
Een grenswachter beschrijft de komst van Belgische vluchtelingen:
‘De vluchtelingen naderden het stadje Hulst, blij dat ze hier werden binnen verwacht om liefderijk te worden ontvangen. We stonden beiden met tranen in de ogen en zagen de arme stumperds die alles hadden verlaten met het vege lijf aankomen. Moeders met zuigelingen, vaders met knaapjes op de rug. Oude mannen en vrouwen. Jonge meisjes. De een had een koetje, een ander een paard, sommigen hadden een hond en kat. En al stappende kwamen ze dichterbij en toen ze ons zagen, ging er bij sommigen nog een rilling door de leden en met schuwe blikken staarden ze ons aan.’
Uit: Dagboek van soldaat M. Wandel (1914).
Geschiedenis: nuttig?
Bron 3
De opperbevelhebber van het
Nederlandse leger schrijft aan de regering: ‘Ik zie dat er Belgische personen in ons land verschijnen die niet voor de vijand zijn gevlucht. Ook zijn zij niet zonder dak geraakt wegens het vernielen van hun woning, maar zij hebben in België geen werk. Ze zijn dus geen vluchtelingen, maar werkelozen, die in ons land gratis voedsel en onderdak genieten. De aanwezigheid van allerlei Belgen die in ons land hun heil zoeken, vind ik zeer bedenkelijk.’
Uit: Brief van generaal C.J. Snijders (1914).
In Gouda werden Belgische vluchtelingen opgevangen. Eerst vooral in grote ruimtes die al bestonden, zoals hier in een plantenkas. Later werd een steeds groter deel van de vluchtelingen opgevangen in speciaal gebouwde tijdelijke huisjes en barakken.
Waarom je Engels leert, of waarom je bij biologie de werking van je lichaam onderzoekt, spreekt voor zich. Maar waarom is het nuttig om te weten wat er eeuwen geleden gebeurde en wat mensen toen deden en dachten? Op deze vraag zijn veel antwoorden. Vijf ervan:
1 Geschiedenis laat zien dat sommige verschijnselen er altijd zijn. Bijvoorbeeld vluchtelingen. Door als er iets gebeurt, vergelijkbare situaties uit het verleden te bestuderen, kun je leren van hoe mensen er toen mee omgingen.
2 Geschiedenis laat je nadenken over moraal: wat vind jij goed, wat vind jij fout, waarom?
3 Geschiedenis laat je nadenken over jouw rol in de samenleving. Kun jij of moet jij iets doen om armoede te helpen oplossen? Om het milieu te beschermen? Om je woonplaats of je land te helpen besturen?
4 Geschiedenis laat je beter begrijpen waarom dingen in onze tijd zijn zoals ze zijn Waarom hebben vrouwen niet overal dezelfde rechten als mannen? Waarom vind je nu in vrijwel elk land ter wereld een McDonald’s en vijftig jaar geleden niet? Waarom wonen er in Frankrijk veel Algerijnen en in Nederland niet?
5 Geschiedenis laat je beter begrijpen waarom er vaak meerdere standpunten zijn over een onderwerp en waarom mensen het soms heel moeilijk eens worden Iets dat nuttig is, of van belang, is ‘relevant’. Dit woord staat in je werkboek bij elke opdracht die past bij een of meer van de vijf punten hierboven.
• Hoe waren de economische en sociale omstandigheden in Nederland in de negentiende eeuw en welke pogingen werden er ondernomen om deze te verbeteren?
Te wapen!
De mannen en vrouwen op dit schilderij hebben weinig op met hun koning. Een van de Brusselaars leest op de Grote Markt de Belgische Onafhankelijkheidsverklaring voor. Om dit extra kracht bij te zetten, zwaait iemand driftig met de Belgische vlag. Koning Willem I wist in september 1830 al enige tijd dat er iets broeide. Zijn zorgen namen toe vanaf het moment dat er in de straten van Brussel kreten klonken als ‘Weg met de Hollanders, we moeten ze aan de lantaarns ophangen!’ Tijdens de opvoering van een
opera waarin vrijheid een belangrijke rol speelde, sloeg de vlam in de pan. Toen galmde ‘Aux armes!’ door de schouwburg, ‘Te wapen!’. Dit bleek het beginsignaal voor een opstand. Mannen en vrouwen, jong en oud, beklommen de barricades. De Nederlandse soldaten deden heldhaftig hun best, maar zonder succes. De in 1815 samengevoegde Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werden in twee aparte landen gesplitst. Willem I, de eerste koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, trad niet veel later teleurgesteld af.
In dit hoofdstuk
In 1830 ging het niet goed in Nederland. De Gouden Eeuw, de tijd waarin de Republiek een politieke en economische hoofdrol speelde, was ver weg. De Franse overheersing was nog maar net voorbij. Die had in Nederland diepe en blijvende sporen nagelaten, vooral op politiek gebied. Het meest opvallend was de staatsvorm. Nederland was geen republiek meer, maar een koninkrijk.
In dit Verenigd Koninkrijk der Nederlanden had de burgerij veel invloed. Deze rijke ondernemers waren tevreden over koning Willem I, die veel moeite deed om de handel te stimuleren. Dat deed hij in Nederland en in Europa, maar ook de economische ontwikkeling van Nederlands-Indië had zijn aandacht. Hierdoor kregen bewoners van steeds meer Indische eilanden met Nederlandse overheersing te maken. Voor het versterken van de Nederlandse macht in Nederlands-Indië waren niet alleen economische motieven. Ook politiek speelde een rol: koloniale gebieden waren een manier om de macht van het eigen land te laten zien, zo vond men. Tijdens de regeerperiode van Willem I ontstond het Nederland zoals we dat nu kennen.
Bron 2 Onder het mom van vrijheid van meningsuiting scheldt op deze prent uit 1828 de ene vrouw de andere uit.
• Waarom is in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gevormd en waarom scheidde België zich daarvan af?
De zoon van de stadhouder komt terug
‘U kunt zich geen voorstelling maken, mijn allerliefste moeder, van de ontvangst die mij ten deel is gevallen, of van de vreugde van de natie over het vertrek van de Fransen en mijn terugkeer in het vaderland.’ Dit schreef prins Willem Frederik van Oranje enkele dagen nadat hij op 30 november 1813 ’s avonds laat in Scheveningen voet aan wal had gezet.
Deze zoon van Willem V, de inmiddels overleden laatste stadhouder, was in het diepste geheim met een Engels oorlogsschip naar Nederland gebracht, op uitnodiging van een aantal Nederlandse politici. Matrozen roeiden de prins naar het land. Vanaf het strand reed iemand een boerenkar het water in. In het halfdonker keken vanuit de duinen enkele nieuwsgierigen toe. Britse soldaten, aanwezig om een eventuele Franse aanval af te kunnen slaan, hielden hen in de gaten. De prins werd zo snel mogelijk naar Amsterdam gebracht. Hier werd hij officieel tot ‘soeverein vorst’ uitgeroepen. Wat dat precies zou inhouden, zou later worden vastgesteld.
Dertien jaar voor de komst van Willem Frederik, dus rond 1800, veroverde Frankrijk grote delen van Europa, waaronder de Republiek. In 1806 benoemde keizer Napoleon zijn jongere broer Lodewijk tot koning van wat toen het Koninkrijk Holland ging heten. Maar vier jaar daarna besloot Napoleon het Koninkrijk Holland officieel in te nemen. Het werd onderdeel van het Franse Rijk, tot in 1813 duidelijk werd dat Napoleon bijna door zijn vijanden was verslagen.
De overwinnaars van Napoleon wilden in Europa een machtsevenwicht, zodat Frankrijk in de toekomst geen nieuwe veroveringsoorlogen zou kunnen beginnen. Daarom moesten de landen die om Frankrijk heen lagen sterk genoeg zijn om toekomstige Franse aanvallen te kunnen afslaan. In het zuiden kon Spanje dat doen, in het oosten Pruisen en Oostenrijk.
Maar ten noorden van Frankrijk was geen sterk land. Daar lagen de Oostenrijkse (of Zuidelijke) Nederlanden, het huidige België. In 1815 besloten de grote mogendheden om deze Zuidelijke Nederlanden samen te voegen met de voormalige Republiek. Zo ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, met Willem Frederik van Oranje als koning Willem I. De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden hadden al meer dan twee eeuwen niet meer bij elkaar gehoord. Ze hadden zich politiek, economisch, sociaal en cultureel heel verschillend ontwikkeld. Koning Willem I kreeg de zware taak om twee onderling sterk verschillende gebieden tot één geheel te maken.
De koning is de baas
Bron 5 George Cruikshank maakte in 1815 een prent over het Congres van Wenen. Napoleons overwinnaars bespraken daar hoe het nieuwe Europa eruit moest zien, toen de verbannen Napoleon ineens opnieuw een greep naar de macht deed.
In 1814 werden in een grondwet de belangrijkste rechten en plichten van burgers en overheid vastgelegd. Nederland werd dus een constitutionele monarchie. Maar de koning liet er geen misverstand over bestaan wie de baas was: hij, en niemand anders. De grondwet maakte dat mogelijk, want daarin stond dat de koning de ministers benoemde en dat die bovendien aan hem verantwoording moesten afleggen. Onder leiding van Willem I werd Nederland een gecentraliseerde eenheidsstaat. Er was een sterk centraal bestuur en de provincies hadden weinig macht.
In 1815 hadden de Zuidelijke Nederlanden ongeveer drieënhalf miljoen inwoners en de Noordelijke Nederlanden twee miljoen. Om overheersing door het Zuiden te voorkomen, eiste het Noorden hetzelfde aantal vertegenwoordigers in de StatenGeneraal, zoals het Nederlandse parlement heette, als het Zuiden. Dat gebeurde. Maar het parlement kreeg weinig rechten. Doordat de koning het parlement bovendien vaak simpelweg negeerde, was het bestuur in de praktijk meestal een onderonsje tussen de koning en zijn ministers. Het parlement had daarop maar weinig invloed. De twee bekendste bijnamen van Willem I, Koning Koopman en Kanalenkoning, laten zien waarop de aandacht van de koning vooral was gericht: de economie. Die kan niet bloeien zonder goede infrastructuur. Willem I investeerde daarom veel geld en mankracht in de aanleg van kanalen en, later, spoorwegen. Zo wilde hij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden welvarender maken.
Ontevredenheid in het Zuiden
De aandacht die de koning had voor de economie, werd gewaardeerd. Maar zijn sterke machtspositie riep vooral in het Zuiden kritiek op. Vooral liberalen wilden de macht van de koning terugdringen.
Ook was er ontevredenheid over de taalpolitiek van de koning, die het Nederlands belangrijker maakte, ten koste van het Frans. En katholieken uit het Zuiden vonden dat Willem I zich te veel bemoeide met de godsdienst. Liberalen en katholieken gingen samenwerken tegen Willem I, ondanks dat beide groepen eigenlijk niet bij elkaar pasten. Veel liberalen waren namelijk niet zo godsdienstig, terwijl veel katholieken het liberalisme verafschuwden.
In reactie op die tegenstand maakte Willem I de taalpolitiek minder strikt en draaide hij enkele maatregelen op kerkelijk gebied terug.
Desondanks werd het steeds duidelijker dat de koning niet slaagde in zijn belangrijkste opdracht: Noord en Zuid tot een eenheid smeden.
Bron 6 De aanleg van het Noord-Hollands Kanaal was een van de duurste projecten uit de regeerperiode van Willem I. In 1830 vroren in dit kanaal enkele schepen vast. Groepen mannen moesten stukken ijs rondom de schepen loshakken.
In 1829-1830 ging het economisch slecht. De winter was zeer koud. Fabrieken lagen wekenlang stil. Werkloosheid en voedselprijzen stegen schrikbarend en de onrust groeide. In Brussel liep het uit de hand: er ontstonden rellen. De Belgische Opstand was begonnen. Willem I stuurde zijn oudste zoon, de kroonprins, met een legermacht naar Brussel. Maar in plaats van de stad te veroveren, ging prins Willem met de opstandelingen onderhandelen. Dat was niet naar de zin van de koning, die zijn tweede zoon, prins Frederik, opdracht gaf om met een militaire actie een eind aan de opstand te maken. Korte tijd later vloeide er bloed in de straten van Brussel. Daarop riepen woordvoerders van de opstandelingen de Belgische onafhankelijkheid uit. Onder druk van Engeland en Pruisen werd besloten het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden op te splitsen in twee onafhankelijke staten: Nederland en België. Een nieuwe militaire actie van Willem I, die later de Tiendaagse Veldtocht ging heten, kon dit niet voorkomen. Pas jaren later, in 1839, ging Willem I officieel akkoord met de Belgische onafhankelijkheid.
vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Bron 7 Tijdens de Tiendaagse Veldtocht werd tijdens een veldslag het paard van de kroonprins, de latere koning Willem II, aangeschoten. De prins, omringd door officieren, staat naast zijn gewonde paard. Schilderij van Nicolaas Pieneman, 1833.
Willem I erkent de Belgische onafhankelijkheid
• Waarom en hoe breidde Nederland in de negentiende eeuw zijn aanwezigheid in Nederlands-Indië uit?
was het volksvoedsel in Nederlands-Indië.
Een van de meest tragische liefdesverhalen uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis begint op een plek als op deze foto: in de sawa’s (rijstvelden) in Nederlands-Indië. Saïdjah en Adinda groeien op in een dessa (plattelandsdorp) op Java. Saïdjahs vader is de trotse bezitter van een buffel waarmee hij zijn rijstvelden bewerkt. Deze buffel is niet alleen sterk, maar ook moedig. Wanneer een tijger de dorpelingen bedreigt, gaat de buffel het gevecht aan en spietst de tijger op zijn horens. Maar de heldenstatus duurt voor de buffel niet lang.
Het districtshoofd neemt het sterke beest in beslag om het te laten slachten. Saïdjahs vader komt deze tegenslag niet meer te boven. Hij wordt ten slotte krankzinnig verklaard en sterft korte tijd later in de gevangenis. Van het gedroomde huwelijk van Saïdjah en Adinda komt overigens ook niets terecht. Ben je nieuwsgierig? Lees dan het hele verhaal in Max Havelaar, het boek dat de Nederlandse schrijver Eduard Douwes Dekker (beter bekend als Multatuli) in 1860 schreef over de situatie op Java in het midden van de negentiende eeuw.
Nederlands-Indië
In de tijd van de Republiek had de VOC in Azië handelsnederzettingen (factorijen) die verspreid lagen over een groot gebied. Buiten die nederzettingen had de VOC weinig macht. In 1799 was de VOC failliet verklaard. Koning Willem I besloot de VOC geen nieuw leven in te blazen. In plaats daarvan kreeg de Nederlandse overheid een deel van de vroegere VOC-factorijen in handen. Willem I liet de Nederlandse bestuursmacht over een steeds groter gebied uitbreiden. Veel inlandse vorsten waren er niet gelukkig mee dat zij een deel van hun macht moesten afstaan. Dit leidde tot rellen en opstanden. Onder leiding van de Javaanse prins Diponegoro verspreidden deze zich over grote delen van Java. Er volgde een bloedige strijd: de Java-oorlog (1825-1830). Diponegoro was de zoon van een sultan en een diepgelovige moslim. Hij meende dat hij uitverkoren was om over heel Java te heersen en dat het zijn taak was om de ‘heidenen’ te verjagen. Na vijf jaar was het duidelijk dat de Javanen de strijd niet konden winnen. Er werden
onderhandelingen gestart. Prins Diponegoro werd een vrijgeleide beloofd, maar na drie uur onderhandelen werd hij gearresteerd en verbannen naar een uithoek van de Indische archipel.
Het Cultuurstelsel
Indië kostte veel meer geld dan het opbracht. Ieder jaar verloor Nederland miljoenen op de kolonie. Koning Willem I wilde dat veranderen. Als oplossing hiervoor werd het Cultuurstelsel ingevoerd. De bedenker hiervan, gouverneurgeneraal Johannes van den Bosch, bedacht hoe de inlandse edelen en dorpshoofden een hoofdrol konden spelen. Via hen werd de Javaanse bevolking verplicht om een vijfde deel van haar grond te bebouwen met tropische exportgewassen, vooral koffie, suiker, thee, tabak en indigo (een blauwe kleurstof voor de textielnijverheid). De producten werden tegen een laag bedrag (het ‘plantloon’) gekocht, naar Nederland verscheept en daar verkocht. De winst (‘baten’) kwam in de Nederlandse schatkist terecht. Dat bedrag werd ‘het batig slot’ genoemd.
Indische exportgewassen
Het Cultuurstelsel had grote gevolgen voor Java. Om de verbouwde producten naar havensteden te kunnen vervoeren, moest men veel wegen aanleggen en bruggen bouwen. Hierdoor konden ook Nederlandse fabrieksproducten makkelijker worden verkocht. Dankzij het plantloon had de Javaanse bevolking een beetje contant geld, dat zij gedeeltelijk besteedde aan het kopen van Nederlandse producten. Vooral in Twente gemaakte katoenen stoffen waren erg in trek.
Toch waren voor Javanen de nadelen van het Cultuurstelsel groter dan de voordelen. De inlandse edelen en dorpshoofden die moesten zorgen voor de levering van de landbouwproducten, kregen als beloning een percentage van de opbrengst. Dat zij dus persoonlijk voordeel hadden van een zo groot mogelijke opbrengst, werkte misbruik in de hand. Ze eisten dat boeren de beste gronden gebruikten voor de verbouw van de exportgewassen; rijst (het belangrijkste voedsel) moest op slechte gronden worden geplant.
Over deze vormen van machtsmisbruik en uitbuiting gaat Max Havelaar, het boek van de ambtenaar Eduard Douwes Dekker. Mede door dit boek groeide ook bij Nederlandse politici de weerstand tegen het Cultuurstelsel. Vooral liberalen waren er kritisch over. Dat was niet alleen vanwege het misbruik van inlandse boeren, maar ook omdat particuliere ondernemers niet met Indië mochten handelen. Dat mocht immers alleen de Nederlandse overheid.
allerlei handelsgewassen verbouwd. De mannen op de foto planten tabak op een nieuwe plantage op Sumatra.
In 1870 werd de Agrarische Wet ingevoerd, die een einde maakte aan het handelsmonopolie van de overheid. Nu konden Nederlandse planters zich op de eilanden vestigen en er plantages aanleggen. Daar produceerden zij suiker, koffie, thee en tabak. Ook bleek Nederlands-Indië rijk aan grondstoffen: er werd aardolie en tinerts gevonden en men ontdekte dat rubberbomen goed groeiden op de eilanden Borneo en Sumatra.
Na 1870 breidde Nederland met behulp van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) het koloniaal gezag uit naar steeds meer eilanden. Daarbij werd soms bruut geweld gebruikt. Toch duurde het tot 1914 voor de laatste tegenstand was gebroken en vrijwel heel Nederlands-Indië onder Nederlands bestuur viel.
Het Cultuurstelsel was intussen een stille dood gestorven; ondernemers kregen een steeds groter deel van de productie in handen. Dat de economische verhoudingen veranderden, betekende niet dat de positie van de inlanders verbeterde. Steeds meer Nederlanders vonden het oneerlijk dat Nederland niets terugdeed voor de winst die Nederlands-Indië opleverde. Ook werd vaak de vraag gesteld hoe men de Indische bevolking meer ‘beschaving’ kon bijbrengen. Vooral christelijke politici hielden zich hiermee bezig. Zij wilden de Indische bevolking het christendom bijbrengen, maar ook het onderwijs en de gezondheidszorg verbeteren. In 1901 sloeg de Nederlandse regering officieel een nieuwe koers in: de Ethische Politiek. Nederland verplichtte zichzelf om de welvaart en het welzijn van de Indische bevolking te verbeteren.
Bron 11
Geen genade voor kwaadwilligen
‘Ook het schieten door de huizen, zonder voorafgaande waarschuwing, zou nog vaak voorkomen. Een luitenant zou er zich op durven beroemen, dat hij bij een nachtelijke omsingeling en doorschieting van een huis, waarin men wist dat zich een vrouw bevond, deze vrouw met haar baby had gedood. Ook moet het gebeurd zijn dat na de omsingeling en doorschieting van een huis, waarin zich zogenaamde djahats (kwaadwilligen) bevonden, behalve een paar van deze, ook twee vrouwen waren gedood en een vrouwelijk kind was verwond en dat het laatste toen door een sergeant bij een beentje gepakt, aan de trap neergegooid en met een geweerschot afgemaakt werd, het zogenaamde genadeschot, waarvan ook schromelijk misbruik wordt gemaakt.’
Naar: Brief van J.J.B. Fanoy aan A.F. de Savornin Lohman (1903).
• Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor in de landbouw, industrie en handel?
Bron 12 Het merendeel van de ambachtslieden in Nederland werkte in de huisnijverheid, of in kleinschalige ondernemingen. Deze mandenvlechter werkte aan huis. De foto is rond 1915 gemaakt.
Waarom veranderen? Het gaat toch goed!
‘En, wat is er voor nieuws?’ Zo zal het gesprek tussen deze man en vrouw ongetwijfeld zijn begonnen. De kans was klein dat ze de wereldpolitiek bespraken. Internet, televisie en zelfs radio bestonden nog niet. Het is ook de vraag of deze mandenvlechter een krant las.
Zijn leefwereld beperkte zich vooral tot het dorp waar hij woonde en de streek daar direct omheen. Zelden kwam hij verder dan 25 kilometer van huis.
Foto’s zoals deze konden in de negentiende eeuw en in de eerste decennia van de twintigste eeuw overal in Nederland worden gemaakt. Zelfs in de kleinste dorpen stonden werkplaatsen waar een ambachtsman, eventueel geholpen door een zoon of een knecht, spullen voor zijn dorps- of streekgenoten maakte. Karren, meubels, klompen, paardentuig, manden en honderden andere voorwerpen werden in de kleine werkplaatsen geproduceerd. In Nederland bleef dit soort kleine bedrijfjes heel lang belangrijk. De industrialisatie kwam in Nederland laat op gang. Men speelde liever op safe. Deze mandenvlechter heeft ongetwijfeld een groot deel van zijn leven over nieuwe productietechnieken gedacht: ‘het zal mijn tijd wel duren’.
Bron 13
Nederlandse beroepsbevolking per sector, 1849-1909.
1849 1889 1909
Landbouw (incl. jacht en visserij)
Nijverheid en industrie
Specialisatie in de landbouw
Rond 1800 waren er in de Nederlandse landbouw grote regionale verschillen. In de vruchtbare kustprovincies was de landbouw kapitaalintensief en gespecialiseerd. Welvarende boeren teelden tuinbouwproducten en handelsgewassen. In de lage, drassige gebieden lag de nadruk op zuivelproductie, bestemd voor verkoop in de steden. Op de arme zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland hadden boeren een klein, gemengd bedrijf met akkerbouw én veeteelt. Samen met hun gezin bewerkten ze de grond, voornamelijk om te voorzien in de eigen behoeften. Na 1850 veranderde de Nederlandse landbouw snel. Doordat in Europa het basisvoedsel (graan en aardappelen) steeds goedkoper werd, hadden meer Europeanen geld voor producten die voorheen voor de ‘gewone man’ onbetaalbaar waren, zoals vlees, zuivel, groenten en fruit. Nederlandse landbouwers speelden in op die toenemende vraag, door meer nadruk te leggen op de export. De steeds betere vervoersmogelijkheden, zoals stoomschepen en treinen, maakten dat mogelijk.
BRON EN VRAAGSTELLING
Bronnen geven jou een beeld van het verleden.
Om dat beeld zo scherp mogelijk te maken, moet je historische vragen stellen. Er zijn drie soorten historische vragen:
1 Beschrijvende vragen. Hiermee verken je een onderwerp: wat gebeurde er, wie speelden daarbij een rol, hoe zag iets eruit?
2 Verklarende vragen. Hiermee probeer je de oorzaken van een verschijnsel of gebeurtenis te achterhalen, om het te kunnen verklaren.
Late industrialisatie
Deze vragen beginnen vaak met ‘waarom’, ‘waardoor’, of ‘hoe’.
3 Waarderende vragen. Hiermee kun je een oordeel of mening vaststellen. Bijvoorbeeld wat een historische persoon vond van een bepaalde gebeurtenis. Maar ook de vraag of een bepaalde leider meer goeds dan slechts heeft veroorzaakt, of andersom, is een waarderende vraag.
Rond 1780 begon in Engeland de Industriële Revolutie. Vanaf 1800 volgden België, Noord-Frankrijk en, iets later, Duitsland. In Nederland bleef de nijverheid in de eerste helft van de negentiende eeuw kleinschalig. Er werd weinig geëxporteerd. Ondernemers werkten zoals de vorige generaties ook hadden gewerkt: ambachtelijk. Het beroemde Delfts blauwe aardewerk werd bijvoorbeeld op vrijwel dezelfde wijze gemaakt als twee eeuwen eerder.
Ondernemingen die wél met behulp van stoommachines op massaproductie probeerden over te gaan, mislukten meestal. Het duurde lang voordat stoommachines zo goed werkten dat ze net zo betrouwbaar en goedkoop in gebruik waren als de wind- en watermolens. Het feit dat steenkool moest worden geïmporteerd, remde de industrialisatie ook af. Na 1850 kwam de industrialisatie in Nederland wél op gang. Op het
platteland begonnen ondernemers bedrijven die agrarische grondstoffen verwerkten. In Oost- en Zuid-Nederland, waar de lonen lager waren dan in het westen, ontstonden arbeidsintensieve industrieën, zoals de katoenindustrie in Twente, de wolindustrie in Tilburg en de leerlooierijen in Noord-Brabant. In Holland ontstond vooral kapitaalintensieve industrie, zoals scheepsbouw en machinefabrieken.
Bron 14 In het oosten en zuiden van Nederland bleef tot ver in de twintigste eeuw spierkracht belangrijk. Veel werk werd met de hand gedaan.
Vanaf de achttiende eeuw was de internationale handel voor Nederlandse kooplieden steeds meer achteruitgegaan. Maar rond 1850 schafte een aantal Europese landen wetten af die de handel belemmerden. Hierdoor kon de internationale handel in Nederland weer groeien. Mede dankzij de verbeterde transportmogelijkheden ging Nederland in de tweede helft van de eeuw weer profiteren van zijn gunstige ligging aan de Noordzee en aan de grote rivieren. De snelgroeiende industrie in het Duitse achterland zorgde voor opbloei van de handel en scheepvaart in Nederland. Nederlandse havens dienden als doorgeefluik tussen het geïndustrialiseerde Engeland en het westelijk deel van Duitsland. Deze vorm van handelen heet transitohandel. Transitohandel is vergelijkbaar met de stapelmarkt in de zeventiende eeuw. Alleen werd de handelswaar niet meer tijdelijk opgeslagen in pakhuizen, maar direct naar de eindbestemmingen vervoerd.
Dat de handel met het buitenland zo belangrijk werd, maakte de Nederlandse economie wel kwetsbaar. Dat zou in de twintigste eeuw tijdens oorlogen en economische crises voor grote problemen zorgen.
16
De tonnages die in Amsterdam en Rotterdam werden geregistreerd, 1870-1913 (� 1000 ton).
Amsterdam Rotterdam
1870 319 1026
1875 320 1412
1880 759 1682
1885 983 2120
1890 992 2939
1895 1135 4215
1900 1536 6360
1905 1763 8375
1910 2147 10877
1913 2627 13047
• Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor in de sociale verhoudingen?
Bron 17
Aan het eind van de negentiende eeuw verscheen het gezelschapsspel ‘Reis door het leven’. Net als bij ganzenbord moeten de spelers allerlei hindernissen overwinnen. Maar op het eind, op nummer 41, wacht de beloning: het huwelijk.
Het kleine meisje moet, zoals het in de negentiende eeuw nog hoorde, geduldig op haar beurt wachten. Ze wil het bruidspaar een boeketje in het park geplukte bloemen aanbieden. Maar de bruid en bruidegom hebben geen oog voor haar. Ze zijn te druk met het in ontvangst nemen van de felicitaties van de andere gasten. Aan hun kleding te zien, behoren zij tot families die aan geld geen gebrek hebben. De heren gaan gekleed in jacquet of rokkostuum en hebben een hoge hoed op het hoofd of in de hand. De dames kunnen met dure jurken en bijpassende hoedjes pronken. Hoe anders gingen de arbeiders in die tijd gekleed: bijvoorbeeld in een vaak gerepareerde, slecht passende broek die met een touw of versleten riem omhoog werd gehouden. En op hun hoofd geen hoed, maar een pet. Daarom wordt de negentiende-eeuwse Nederlandse samenleving ook wel eens in twee groepen verdeeld: je behoorde tot ‘de hoeden’ of tot ‘de petten’.
Sociale misstanden
In de negentiende eeuw leefde een groot deel van de Nederlandse bevolking in armoede. Vooral arbeiders hadden het slecht. Omdat er te weinig werk was, zaten zij een deel van het jaar werkeloos thuis. Geen werk betekende ook: nauwelijks inkomsten. In de industriesteden woonden mensen in kleine, verkrotte woonruimtes. Ze maakten lange werkdagen tegen lage lonen, in een onveilige werkomgeving. Maar ook in de landbouw en in de huisnijverheid waren de woon- en werkomstandigheden vaak slecht. Mensen uit de hogere klassen, zoals artsen, pastoors, dominees, schrijvers en journalisten, schreven over de misstanden. Door hun publicaties over de slechte
Bron 19
omstandigheden in woningen en fabrieken vonden steeds meer mensen dat dit opgelost moest worden. Maar de problemen waren zo groot en veelzijdig, dat er geen snelle oplossing mogelijk was.
Een belangrijke stap was dat de Tweede Kamer in 1874 het zogenoemde Kinderwetje aannam, dat was ingediend door Samuel van Houten. Dit Kamerlid vond het verkeerd dat veel kinderen nooit leerden lezen, schrijven en rekenen doordat ze al jong moesten gaan werken. Zijn wet verbood fabrieksarbeid voor kinderen onder de twaalf jaar. Dit was de eerste sociale wetgeving in Nederland. Maar doordat er weinig controle was en veel ouders de inkomsten van de kinderen niet konden missen, bleef kinderarbeid in Nederland normaal. Pas met de invoering van de leerplicht in 1901 (die wél werd gecontroleerd) veranderde dat.
In de negentiende eeuw waren de sociale verschillen groot:
’Aan beide zijden van de weg rust het oog op behaaglijke buitenverblijven, die een treffend contrast vormen met de zojuist gepasseerde bekrompen woningen van de hardwerkende handwerksman. Terwijl de vermogende sterveling zijn ruim en even prachtig huis in de stad verlaat, om buiten, even ruim en even prachtig gehuisvest, van het leven te genieten, woont de arme dagloner, zomer en winter, met een aantal families onder één dak. Zijn kamertje is krap, zijn huisraad gering, en dikwijls moet hij zijn legerstede [= bed] delen met een aantal kinderen, die in kribben boven elkaar, of in de armen van vader en moeder, deze al slapende gezelschap houden.’
Uit: Symeon Anton, Allerlei lectuur voor rijken en armen, ouden en jongen, blijgeestigen en zwaarmoedigen enz. enz. (1845).
Bron 20
Een onderwijzer over de leefomstandigheden van arbeiders in de touwslagerijen in Moordrecht: ‘Vergelijk de behoeften eens met de inkomsten, dan worden u de tranen uit de ogen geperst. Bij de lagere stand vraagt men niet: wat zullen we eten, maar: zullen wij eten? En wanneer men nog verdiensten heeft, dan is het niet: zullen wij vlees eten, maar: wij zijn al blij, dat wij ons maal mogen doen met slechte rijst in enkel water gekookt, of met een stuk droog roggebrood, of met brij uit slecht meel gekookt. Daar kan men aan geen andere kleding denken dan die, welke de liefdadigheid uitreikt. Daar is de slaapplaats vaak ene walgelijke zak met kaf of stro, en de dekking niets meer dan enige lompen.’
Uit: G.B. Lalleman, Slavernij in Nederland (1855).
• Hoe en waarom werd Congo een Belgische kolonie?
Bron 21 In de meeste dorpen in het Congolese binnenland stond een spleettrommel, gemaakt van een stuk uitgeholde boomstam. Door hierop te slaan, worden er twee tonen geproduceerd: een hoge en een lage. Zo werden berichten over grote afstand doorgeseind.
Schepen zo groot als een paleis
Het is al laat in de avond. De vrouwen en kinderen zijn de hele dag druk bezig geweest met het verwerken van maniok. De dikke wortelknollen, die ze een paar dagen eerder met een graafstok uit de grond hebben gehaald, zijn nu droog genoeg om tot meel te worden vermalen. De mannen zijn de dag begonnen met het kappen van de glibberige noten in de palmoliebomen. Dat is gevaarlijk, maar wel dankbaar werk. De dikke, oranje olie die ze daarna uit deze vette noten persen, is een van de hoofdbestanddelen van het menu van deze oerwoudbewoners. Wat ze zelf niet nodig hebben, ruilen ze tegen vis van stamgenoten die veertig kilometer verderop aan de oever van de rivier wonen. Na een gevarieerde maaltijd horen ze in de verte een samenspel van hoge en lage tonen. Ieder weet dat hij zich dan stil moet houden. Aandachtig proberen ze het met de spleettrommel verspreide bericht te ontcijferen. Het bericht zelf is niet zo moeilijk, maar de betekenis ervan gaat deze dorpelingen boven de pet: ‘In Matadi verschenen drie schepen zo groot als een paleis. Witte mannen met armen en benen van ijzer. Met stokken die kunnen brullen. En die verderop zelfs de sterkste man dood kunnen laten neervallen.’
Op zoek naar ivoor en slaven
De volken en stammen in Afrikaanse kustgebieden kregen vanaf de zestiende eeuw te maken met Europeanen. Maar de Europeanen kwamen nooit in het binnenland. Daar, in Centraal-Afrika, leefden zo’n vierhonderd etnische groepen in gesloten samenlevingen. Elk had eigen gewoonten, eigen culturele tradities en vaak ook een eigen taal of dialect. Rond het midden van de negentiende eeuw drongen vanaf het oosten Arabische
handelaren het gebied binnen. Zij waren vooral op zoek naar ivoor en naar slaven. Tussen 1850 en 1870 breidde de ivoor- en slavenhandelaar Tippo Tip zijn werkgebied uit tot het oostelijk deel van Congo. In plaats van moeizaam te onderhandelen met het plaatselijke dorpshoofd, koos hij ervoor om het dorp maar meteen plat te branden. Dat leverde naast ivoor óók slaven op. Deze konden meteen het ivoor naar de handelspost aan de kust dragen. Raiding werd belangrijker dan trading.
In 1874 begon de Brits-Amerikaanse journalist Henry Morton Stanley aan een ontdekkingsreis: hij wilde Centraal-Afrika van oost naar west doorkruisen. De tocht ging door moerassen, rivieren met gevaarlijke stroomversnellingen en gebieden waar kannibalistische stammen leefden. De kans was dan ook klein dat hij de reis zou overleven. Maar Stanley had zijn tocht uitstekend voorbereid: zijn schip kon bijvoorbeeld worden gedemonteerd, zodat zijn helpers het in onderdelen over land naar een volgende bevaarbare rivier konden dragen. Terwijl Stanley nog bezig was met zijn ontdekkingsreis, raakte de Belgische koning Leopold II bezeten van dit nog onbekende gebied. In 1876 liet hij vijfendertig geografen, zakenlui en ontdekkingsreizigers naar zijn paleis komen. Ze richtten een internationale vereniging op om het gebied in kaart te brengen en er handelsposten te openen.
Stanley maakte ondertussen zijn reis af en werd in 1877 prompt uitgenodigd in het koninklijk paleis in Brussel. Koning Leopold II en Stanley bereikten een akkoord. Twee jaar later vertrok Stanley opnieuw naar Centraal-Afrika om voor Leopold II handelsposten te stichten in Congo. Protestantse zendelingen en katholieke missionarissen volgden hem. Voor de Belgische kerkgenootschappen was verspreiding van het christendom onder de Congolezen vanaf het begin belangrijk. En hoewel voor Leopold II de mogelijkheid om geld te verdienen aan de kolonie het belangrijkst was, vond ook hij dat zendelingen en missionarissen alle ruimte moesten krijgen om hun werk te kunnen doen.
Bron 22 Henry Morton Stanley met Kalulu, zijn vaste bediende. Stanley kreeg de toen achtjarige jongen van een Arabische slavenjager. Sindsdien waren ze onafscheidelijk. Stanley heeft deze foto laten maken om mensen te nieuwsgierig te maken, zodat ze zijn artikelen en reportages zouden lezen en naar zijn lezingen kwamen luisteren.
Het modern imperialisme leidde tot steeds meer concurrentie tussen Europese landen. Om de grenzen van de koloniën vast te stellen, kwamen de grootmachten bijeen in Berlijn. Ze vonden dat Centraal-Afrika, waar Leopold II zijn handelsposten stichtte, een ideale buffer vormde tussen de gebieden die de Portugezen, Britten en Fransen in handen hadden. Zo ontstond aan de tekentafel Congo-Vrijstaat. In andere West-Europese landen mochten staatshoofden koloniaal gebied niet als persoonlijk bezit beschouwen. Het parlement en de regering waren er verantwoordelijk voor. Maar in Congo-Vrijstaat heerste Leopold II uit eigen naam. Officieel had het koninkrijk België niets te maken met Congo. Toevallig hadden beide gebieden hetzelfde
staatshoofd. In België was Leopold II een constitutioneel monarch met beperkte bevoegdheden; in Congo was hij een absoluut vorst. Leopold II moest op eigen kosten wegen en spoorlijnen aanleggen en een bestuurssysteem opzetten. Tegen 1890 had hij al miljoenen aan Congo uitgegeven en er nauwelijks inkomsten aan overgehouden. Zijn grote erfenis was in rook opgegaan: de koning was zo goed als bankroet. De Schotse veearts Dunlop bracht redding. In 1888 vond hij de opblaasbare rubberband uit. In een tijd dat nieuwe vervoermiddelen, zoals de auto en de fiets, nog houten wielen hadden, kwam die rubberband als geroepen. In 1891 leverde Congo 100 ton rubber op, in 1896 al 1300 ton en in 1901 6000 ton. Leopold schraapte de miljoenen binnen.
Rubberplantages waren er nog niet. Er werd alleen ‘wilde’ rubber verzameld. Het oogsten daarvan was een lastig en tijdrovend werk. Inlanders werden verplicht om veertig uur per maand voor het nieuwe staatshoofd te werken. Ze moesten het oerwoud in, rubberlianen insnijden, het sap opvangen en dat tot kleverige hompen bewerken. Voortaan moest de plaatselijke bevolking manden met rubber als belasting afdragen. De bestuurders stelden de hoeveelheid vast en soldaten zorgden ervoor dat die werkelijk werd geleverd. De belastinginning werd overgelaten aan ondergeschikten met een geweer. Omdat hun blanke chefs wilden dat zij hun wapen alleen gebruikten voor het innen van de belastingen en niet om op dieren te jagen, moesten ze kunnen bewijzen wat ze met hun kogels hadden gedaan. Zo ontstond het gebruik om doodgeschoten slachtoffers de rechterhand af te snijden en deze mee te nemen als bewijsmateriaal voor afgevuurde munitie. Om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen voor wie erover dacht geen belasting te betalen, werden soms zelfs van levende Congolezen de handen afgehakt. Zowel binnen als buiten België kwam er veel weerstand tegen deze praktijken. De internationale druk op Leopold II nam toe. Hij moest afstand doen van ‘zijn’ kolonie en België moest deze overnemen. De koning stribbelde lang tegen en met grote tegenzin gaf hij zijn levensproject uit handen. In 1908 veranderde Congo-Vrijstaat in Belgisch Congo.
Bron 24
De Brusselse jurist en hoogleraar Félicien Cattier oordeelt over de koloniale praktijken in Congo: ‘De helderste en meest onweerlegbare waarheid die uit dit werk opdoemt, is dat Congo-Vrijstaat geen gekoloniseerde staat is, nauwelijks een staat is, maar een financiële onderneming. De kolonie werd niet bestuurd in het belang van de inlanders, niet eens in het economisch belang van België: de vorst-soeverein een maximum aan middelen verschaffen, dat was de drijfveer.’
Uit: F. Cattier, Etude sur la situation de l’Etat Indépendant du Congo (1906).
KENMERKENDE ASPECTEN
• De Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving. Vergeleken met omringende landen begon in Nederland de Industriële Revolutie laat. Dit had te maken met de sterke en marktgerichte agrarische sector en met de handel en scheepvaart waarop de welvaart vroeger vooral was gebaseerd.
• De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie. Gedurende de negentiende eeuw breidde de Nederlandse overheid met militaire middelen haar politieke en economische invloed in NederlandsIndië sterk uit.
• Discussies over de ‘sociale kwestie’.
Grote delen van de Nederlandse bevolking (in de stad en op het platteland) leefden in armoede.
Journalisten, onderwijzers en geestelijken stelden misstanden aan de kaak. Mondjesmaat kwamen dankzij wettelijke maatregelen verbeteringen tot stand.
LEERDOELEN
1 Je kunt uitleggen hoe en waarom in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ontstond.
2 Je kunt de regeerstijl van koning Willem I beschrijven.
3 Je kunt beschrijven hoe en waarom de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden uit elkaar gingen.
4 Je kunt beschrijven wat het Cultuurstelsel is en wat de gevolgen daarvan waren voor de Nederlandse en de Javaanse economie.
5 Je kunt uitleggen welke gevolgen de Agrarische Wet had voor Nederland en Nederlands-Indië.
6 Je kunt de ontwikkelingen in de Nederlandse economie in de negentiende eeuw beschrijven.
7 Je kunt uitleggen hoe de sociale verhoudingen in Nederland veranderden.
1813 prins Willem Frederik van Oranje uitgeroepen tot ‘soeverein vorst’ van Nederland
1815 vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
1825-1830 Java-oorlog
begin van de Belgische Opstand
1830 invoering Cultuurstelsel
1839 Willem I erkent de Belgische onafhankelijkheid
1800 - 1900 Tijd van burgers en stoommachines
Multatuli publiceert het boek Max Havelaar invoering Agrarische Wet
1874 kinderwetje van Van Houten
invoering Ethische Politiek
1901 invoering van de leerplicht
Gecentraliseerde eenheidsstaat
Een staat met een sterk centraal bestuur en weinig macht voor de provincies.
Gouverneur-generaal
De hoogste Nederlandse gezagsdrager in NederlandsIndië.
Inlands
Uit het land zelf (ook wel ‘inheems’ of ‘autochtoon’ genoemd).
Machtsevenwicht
Een situatie waarin op politiek en militair vlak twee of meer machtige staten ongeveer even sterk zijn.
Parlement
Volksvertegenwoordiging.
Sociale wetgeving
Wetten die zijn bedoeld om slechte woon-, werk- en leefomstandigheden op te lossen of te voorkomen.
Transitohandel
Doorvoerhandel; de aangevoerde goederen worden direct doorgevoerd en niet, zoals op de stapelmarkt, in afwachting van een prijsstijging tijdelijk opgeslagen.
Nijverheid in Nederland percentage van de beroepsbevolking werkzaam in de nijverheid minder dan 20 20 - 25
25
scheepsbouw textielnijverheid
www.thiememeulenhoff.nl/feniks
Op foto’s en spotprenten zijn ze vaak te zien: soldaten die een helm met een punt dragen. Deze Pickelhaube, zoals zo’n helm heet (Pickel betekent punt), geeft meestal aan dat het Duitse soldaten zijn. Ook legers van een aantal andere landen gebruikten korte tijd dit soort helmen, maar het Duitse leger hield het langst vast aan de Pickelhaube: tot in de Eerste Wereldoorlog. De helm op de voorkant is tijdens die oorlog door een Duitse soldaat gedragen. Toen bleek dat de Pickelhaube in een moderne oorlog het hoofd van de soldaat niet goed genoeg beschermde. De Duitsers vervingen hem daarom door de Stahlhelm, de pothelm die ze ook in de Tweede Wereldoorlog nog gebruikten.
In de loop van de eeuwen zien soldaten er steeds anders uit. Hun uitrusting past zich aan aan de manier waarop ze moeten vechten. Verandert de oorlog, dan verandert ook het uiterlijk van de soldaat. Hoe zullen soldaten er over honderd jaar uitzien?
Scan de QR-code voor meer informatie over de Pickelhaube.