

Gespecialiseerd pedagogisch medewerker

































































































































Gespecialiseerd pedagogisch medewerker
Auteurs
Eindredactie
Colofon
Auteurs
R. Bax H. Brefeld
I.F.M. de Jonge
R.F.M. van Midde
A.C. Verhoef
Eindredactie
R.F.M. van Midde
Met medewerking van
N. van Os F. Spijkerman
Fotografie omslag
Peter Bak, Rotterdam
Omslagontwerp
Studio Fraaj, Rotterdam
Vormgeving binnenwerk
Studio Michelangela
Opmaak binnenwerk
Crius Group, Hulshout
Over ThiemeMeulenhoff
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leer oplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 978 90 06 915754
Vierde druk, eerste oplage, 2022
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2022
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbe stand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onder wijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
Voorwoord
Deze uitgave is onderdeel van Traject, dé methode voor de welzijnsopleidingen Pedagogisch werk en Maatschappelijke zorg. Deze uitgave bevat een licentie voor de online leeromgeving.
Traject is gebaseerd op het kwalificatiedossier 2021, maar ook op de nieuwe wet- en regelgeving, bij voorbeeld de Wet IKK. Daarnaast is er meer aandacht voor online communicatie en sociale media en is het materiaal ingericht op het breder inzetbaar zijn van de pedagogisch medewerker in de toekomst. In Traject hebben al deze elementen een plek gekregen en de methode heeft een opzet, onder andere met leerdoelen gekoppeld aan theorie en opdrachten, die aansluit bij actuele manieren van leren en verwerken.
Traject bestaat uit:
• theorieboeken, inclusief een licentie voor de online leeromgeving;
• een online leeromgeving met verwerkingsopdrachten, praktijksituaties, beroepsvaardigheden, zelf toetsen, evaluatie- en reflectieopdrachten.
Traject is modulair opgebouwd. Deze uitgave bestaat uit meerdere modules. Elke module heeft een vaste opbouw. In deze uitgave zijn de volgende onderdelen terug te vinden:
• Een korte praktijksituatie met oriëntatieopdrachten om voorkennis te activeren.
• Actuele theorie die alle benodigde basiskennis en achtergrondinformatie bevat bij de betreffende werkprocessen. De theorie bevat veel voorbeelden uit de beroepspraktijk.
• Begrijp je de theorie; stellingen waarmee de student controleert of zij de theorie voldoende beheerst.
• Een begrippenlijst.
Bovenstaande onderdelen zijn ook opgenomen in de online leeromgeving. Daarnaast bevat de online leeromgeving bij iedere module de volgende onderdelen:
• Een grote variëteit aan verwerkingsopdrachten met directe feedback.
• Praktijksituaties. Dit zijn realistische beschrijvingen van situaties uit de beroepspraktijk inclusief opdrachten gekoppeld aan houdingsaspecten, vaardigheden en kenniselementen.
• Beroepsvaardigheden met opdrachten en BPV-opdrachten voor het stapsgewijs aanleren van ver schillende vaardigheden.
• Een zelftoets waarmee de student zelfstandig kan beoordelen of zij de stof beheerst.
• Een moduletoets die de docent kan inzetten om te beoordelen of de studenten de stof voldoende beheersen.
• Door de module heen zijn allerlei evaluatie- en reflectieopdrachten opgenomen.
We wensen alle studenten en docenten veel plezier en succes met het werken met Traject.
Amersfoort 2022, Auteurs, redactie en uitgever
Module 1 Werken in de gespecialiseerde opvang 9
Je hebt het met Glenn over de bso-plus 10
1 Doelgroepen gespecialiseerde opvang 14
1.1 Overzicht en kenmerken doelgroep 14
1.2 Kinderen met een verstandelijke beperking 16
1.3 Autismespectrumstoornis 21
1.4 Aandachtsstoornis 22
1.5 Kinderen met DCD 24
1.6 Kinderen met NLD 25
1.7 Kinderen met niet-aangeboren hersenletsel 26
1.8 Kinderen met een communicatiestoornis 30
1.9 Kinderen met een zintuiglijke beperking 31
1.10 Kinderen met een angststoornis 35
1.11 Obsessieve-compulsieve stoornis 37
1.12 Kinderen met gedragsproblemen 38
1.13 Kinderen met hechtingsproblemen 41
1.14 Kinderen die hoogbegaafd zijn 44
1.15 Kinderen die hooggevoelig zijn 45 Begrijp je de theorie? 46
2 Organisaties in de gespecialiseerde opvang 47
2.1 Overzicht en kenmerken niet-reguliere opvang 47
2.2 Overzicht en kenmerken van gespecialiseerde opvang 50 2.3 Dagbehandeling Jonge Kind (DBJ) 59
2.4 Medisch kinderdagverblijf (MKD) 60
2.5 Therapeutische peutergroep (TPG) 61
2.6 Kinderopvang plus 62
2.7 Naschoolse dagbehandeling tot 12 jaar 64
2.8 Dagbehandeling of naschoolse dagbehandeling 12 jaar en ouder 65
2.9 Kinderdienstencentrum (KDC) 67
2.10 Internaat 67
2.11 Behandelgroep in de jeugdzorg 69 Begrijp je de theorie? 73
3 Methodiek in de gespecialiseerde opvang 74
3.1 Wat is methodiek? 74
3.2 De basis van methodieken 77
3.3 Observatie- en screeningsmethodieken 87
3.4 Opvoedkundige (ondersteunings)methodieken 88
3.5 Communicatieversterkende methodieken 93
3.6 Ontwikkelingsstimuleringsmethodieken 94
Ervaringsgerichte methodieken 97
Vaardigheidstrainingen 99
Cognitieve methodieken 105
Overige methodieken 109 Begrijp je de theorie? 111
4 Huishoudelijke en verzorgende taken 112
4.1 Persoonlijke verzorging 112
4.2 Zorgbehoefte 113
4.3 Ontbrekende vaardigheden bij de doelgroep 116
4.4 Ondersteunen bij een psychische zorgbehoefte 119
4.5 Ondersteunen bij lichamelijke zorgbehoefte 125
4.6 Ondersteunen bij een sociale zorgbehoefte 127
4.7 Verzorgende handelingen 130
4.8 De rol van interactievaardigheden 134
4.9 Effectief handelen 137
4.10 Huishoudelijke taken in de gespecialiseerde opvang 142
4.11 Ondersteunen bij huishoudelijke werkzaamheden 146
4.12 Voeding en voedselveiligheid 151
Begrijp je de theorie? 154
Begrippen 155
Module 2 Werken bij een IKC 163
Jij hebt verschillende taken 164
1 Het integraal kindcentrum 168
1.1 Wat is een IKC? 168
1.2 Wat is een combifunctionaris? 172
1.3 Opvang in het IKC 177
1.4 Onderwijs in het IKC 180
1.5 Ontwikkeling 184
Begrijp je de theorie? 189
2 De combifunctionaris aan het werk 190
2.1 Belangenbehartiger van het kind 190
2.2 Organiseren van activiteiten 194
2.3 Communicatie 200
2.4 Talenten 204
2.5 Onderzoekende en lerende houding 208
Begrijp je de theorie? 210
Begrippen 211
Module 3 VVE aanbieden 215
Je stimuleert de taalontwikkeling van Noor 216
1 Situatie en achtergrond kennen 220
1.1 Wat is VVE? 220
1.2 VVE-methoden 224
1.3 Ketenregie 232
1.4 Ouderbetrokkenheid 235
Begrijp je de theorie? 237
2 Ontwikkelingsgericht werken 238
2.1 Ontwikkelingskansen 238
2.2 Ontwikkeling volgen 249
Begrijp je de theorie? 254
Begrippen 255
Module 4 Coördineren en beheren 259
Je grijpt mis in het magazijn 260
1 Coördineren 263
1.1 Communicatie 263
1.2 Beleid ondersteunen 264
1.3 Planning maken 269
1.4 Pedagogisch medewerkers begeleiden 271
1.5 Multidisciplinaire samenwerking 275
Begrijp je de theorie? 282
2 Beheren 283
2.1 Beheertaken 283
2.2 Voorraadbeheer 284
2.3 Onderhoud 289
2.4 Financiën beheren 294
Begrijp je de theorie? 299
Begrippen 300
Register 303
Werken in de gespecialiseerde opvang
De gespecialiseerde opvang is een breed en divers werkveld. Je biedt begeleiding en ondersteuning aan kinderen en jongeren waarbij de ontwikkeling anders dan 'gewoon' verloopt, of die om een andere reden bijzondere opvang nodig hebben. In deze module leer je over verschillende doelgroepen waarmee je te maken kunt krijgen en over verschillende soorten organisaties die gespecialiseerde opvang aanbieden. Uiteraard verdiep je je ook in de verschillende methodieken die je in diverse begeleidingssituaties kunt inzetten en de aandachtspunten die daarbij belangrijk zijn. Daarnaast leer je over het maken en uitvoeren van een ontwikkelplan. De module sluit af met een hoofdstuk over huishoudelijke en verzorgende taken waarin je leert over specifieke zorgbehoeftes van de doelgroepen. Je leert ook hoe je een kind of jongere stapsgewijs begeleid door interactievaardigheden in te zetten en effectief te handelen.
Auteurs
I.F.M. de Jonge
R.F.M. van Midde A.C. Verhoef
Eindredactie
R.F.M. van Midde
Je hebt het met Glenn over de bso-plus
Je werkt op bso De Boomhut. Een van de kinderen op de groep is Glenn (8). Glenn heeft ADHD. Hij komt drie keer in de week naar de bso, maar dat gaat niet geweldig. Glenn is snel afgeleid en heeft er vaak moeite mee zich te concentreren. Hij houdt van spelen met PLAYMOBIL®, maar ook dan verstoort bij vaak zijn eigen spel. Hij gooit bijvoorbeeld per ongeluk zijn eigen poppetjes om, die hij net heel zorgvuldig had opgesteld. Glenn wordt vervolgens heel boos op zichzelf. Jij en je collega's hebben dan moeite om hem weer te kalmeren. Als mentor van Glenn heb je al een paar keer coaching-on-the-job gekregen van een jeugdzorgmedewerker om gerichte adviezen te krijgen rondom zijn begeleiding.
Glenn houdt erg van voetballen en andere bewegingsactiviteiten. Rustig aan tafel zitten is lastiger. Bij het eten en drinken loopt hij vaak weg. Dat kan bij groepsmomenten voor veel onrust zorgen. Ook vandaag gaat het weer mis. 'Glenn, we blijven allemaal tijdens het fruit eten aan tafel zitten. Kom jij ook terug?' Glenn reageert heel boos. Om een escalatie te voorkomen neem je Glenn apart. Je vraagt waarom hij zo boos is. 'Ik vind de bso zo druk en jullie hebben een hekel aan me, want jullie zijn vaak boos.' Je maakt ruimte voor zijn emoties en neemt de tijd voor een gesprek met Glenn. 'Weet je nog dat je laatst ging wennen op de bso-plus, Glenn?', vraag je. Glenn knikt. 'Je gaat daar vol gende week echt starten', vervolg je en je legt er meer over uit.

1 ADHD
Glenn heeft de aandachtsstoornis ADHD.
Beantwoord de vragen over ADHD.
1. Waar staat de afkorting ADHD voor?
2. Welke gedragskenmerken horen bij een kind met ADHD?
3. Ken je zelf iemand met ADHD? Zo ja, welke gedragskenmerken zijn jou opgevallen bij deze persoon? Hoe vond je het om daarmee om te gaan?
2 BRAINSTORMEN OVER DE BSO-PLUS
Glenn komt in aanmerking voor de bso-plus, een vorm van gespecialiseerde opvang. Vorm tweetallen. Zorg samen voor een leeg vel papier of een digitaal document en noteer in het midden 'bso-plus'. Bespreek samen wat je al weet over de bso-plus. Neem daarna eens een kijkje op de website van verschillende aanbieders (organisaties) voor bso-plus.
Noteer puntsgewijs de informatie die jullie hebben gevonden over de bso-plus. Denk aan werkwijze, specifieke kenmerken en verschillen met de reguliere bso.
Bespreek de opdracht na met een ander tweetal.
DOELGROEPEN GESPECIALISEERDE OPVANG
Als gespecialiseerd pedagogisch medewerker vang je kinderen en jongeren op die extra onder steuning nodig hebben. Kinderen met ADHD zoals Glenn zijn daar een voorbeeld van, maar er zijn nog veel meer doelgroepen waar je mee te maken zou kunnen krijgen.
Vul de tabel verder aan met ontwikkelingsstoornissen en ontwikkelingsproblemen die je in de beroepspraktijk kunt tegenkomen.
Je noteert wat je al weet. Je hoeft dus niet op zoek te gaan naar informatie. Na het invullen van de tabel vorm je drietallen en wissel je kennis uit. Werk de tabel daarna bij.
Doelgroep Wat weet ik hier al over?
Autismespectrumstoornis
• Het is een aangeboren stoornis.
• Iemand met autisme verwerkt prikkels op een andere manier.
• Geobsedeerd zijn door bepaald speelgoed kan een kenmerk zijn van autisme.
ADD
4 MOEILIJKE WOORDEN IN DEZE MODULE
In deze module kunnen woorden voorkomen waarvan je de betekenis nog niet kent. Dit kunnen beroepswoorden of vaktaalwoorden zijn, die je nog nooit eerder hebt gelezen. Zorg ervoor dat je ze begrijpt en kunt gebruiken in de module. Als je de woorden begrijpt, is het gemakkelijker om opdrachten in deze module te maken.
Noteer tijdens het lezen van de theorie de woorden die je niet begrijpt. Geef van elk woord de betekenis en een voorbeeldzin.
Tip: In de begrippenlijst van deze module vind je alvast een selectie van vaktaalwoorden die met deze module te maken hebben.
Doelgroepen gespecialiseerde opvang
LEERDOELEN
• Je kunt toelichten wat de kenmerken zijn van specifieke ontwikkelingsstoornissen en -problemen.
• Je kunt uitleggen wat de oorzaak is van de verschillende ontwikkelingsstoornissen en -problemen.
• Je kunt uitleggen waar je rekening mee houdt bij de begeleiding van kinderen met specifieke ontwikkelingsstoornissen en -problemen.
De meeste kinderen ontwikkelen zich normaal. Zij bezoeken reguliere kinderdagverblijven en bso's. Bij sommige kinderen verloopt de ontwikkeling echter anders. Veel van deze kinderen bezoeken nog altijd reguliere kinderdagverblijven en bso's, maar dat is niet voor iedereen mogelijk. Deze kinderen hebben meer nodig dan de reguliere opvang kan bieden. Ze hebben gespecialiseerde opvang nodig. In dit hoofdstuk bespreken we om welke kinderen het zoal gaat.
1.1 Overzicht en kenmerken doelgroep
In de gespecialiseerde opvang kom je kinderen tegen met een extra zorgvraag. Deze kinderen kunnen niet terecht in de gewone opvangvoorzie ningen. Op de gespecialiseerde opvang doet men er alles aan om ervoor te zorgen dat ieder kind de juiste begeleiding krijgt. De individuele ontwikke ling en mogelijkheden van het kind zijn dus het uitgangspunt. Voor ieder kind wordt daarbij een individueel ontwikkelplan opgesteld.
In de gespecialiseerde opvang kom je vooral kin deren tegen met een ontwikkelingsstoornis. Maar je komt er ook kinderen tegen met ontwikkelings problemen.
1.1.1 Ontwikkelingsstoornissen
Een ontwikkelingsstoornis is een aandoening die de ontwikkeling van een kind ernstig belemmert. Een ontwikkelingsstoornis treedt altijd op in de kindertijd of puberteit.
ADHD, een autismespectrumstoornis en een ver standelijke beperking zijn voorbeelden van ont wikkelingsstoornissen.
Een depressie is geen ontwikkelingsstoornis. Iemand kan ook pas als volwassene een eerste depressie krijgen.
De belangrijkste oorzaak van een ontwikke lingsstoornis is aanleg. De omgeving oefent wel invloed uit op de stoornis, maar de omgeving is niet de oorzaak.
Soms is de ontwikkelingsstoornis zo groot dat deze meteen na de geboorte duidelijk is, zoals
bij het syndroom van Down, maar dat is lang niet altijd zo. Dat een kind ADHD heeft, wordt bijvoor beeld pas veel later duidelijk.
Bij een ontwikkelingsstoornis is er een direct verband tussen de stoornis en het gedrag en de mogelijkheden van het kind. Hierdoor lijken kinderen die eenzelfde stoornis hebben, in hun gedrag op elkaar en hebben ze vergelijkbare begeleiding nodig: structuur, leren door ervaring en intensieve begeleiding zijn voor alle kinderen met een ontwikkelingsstoornis onontbeerlijk. Zonder de juiste begeleiding zal hun ontwikkeling tot stilstand komen. Dat komt doordat de ontwik kelingsstoornis de zone van naaste ontwikkeling aantast. Het kind heeft geen of minder vermogen zich verder te ontwikkelen en zonder intensieve begeleiding zal het kind zich geen nieuwe vaardig heden eigen maken. Het kind blijft hangen in zijn huidige ontwikkelingsstadium.
De zone van naaste ontwikkeling is dat wat een kind nog net niet kan, maar met wat hulp wel. De zone van naaste ontwikkeling maakt duidelijk welke ontwikkeling het kind nog kan maken.
bij ernstig probleemgedrag heeft het kind gespe cialiseerde opvang nodig.
Een ontwikkelingsprobleem tast de zone van naaste ontwikkeling niet aan, maar heeft vooral invloed op de huidige ontwikkeling van het kind. In principe heeft het kind nog steeds het vermo gen zich verder te ontwikkelen.
1.1.3 Normtabellen
Er bestaan normtabellen die het verloop van de ontwikkeling aangeven op de verschillende ont wikkelingsgebieden. Deze normtabellen zijn geba seerd op gemiddelden. Normtabellen geven aan hoe kinderen zich gewoonlijk ontwikkelen.
1.1.2 Ontwikkelingsprobleem
Een ontwikkelingsprobleem is iets anders dan een ontwikkelingsstoornis. Om te beginnen wordt de ontwikkeling een stuk minder belemmerd dan bij een ontwikkelingsstoornis. Een tweede verschil is dat bij een ontwikkelingsprobleem de omgeving de belangrijkste oorzaak is. Traumatische gebeur tenissen als seksueel misbruik of een ernstige vechtscheiding bij de ouders kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn. Op traumatische gebeurtenissen reageren kinderen verschillend. Het ene kind wordt heel angstig, het ander kind reageert agres sief. Bij een ontwikkelingsprobleem is dus geen rechtstreeks verband tussen het probleem en het gedrag van het kind.
De reguliere kinderopvang kan kinderen met ont wikkelingsproblemen veel vaker opvangen dan kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Alleen
Het is gebruikelijk om bij de normen voor nor male ontwikkeling bepaalde marges te hante ren. Een kind zet gemiddeld bij 15 maanden zijn eerste stapjes, maar er zijn ook kinderen die met 11 maanden hun eerste stapjes zetten. En er zijn er ook die dat pas doen als ze 2 jaar zijn. Pas wan neer een kind dan nog niet loopt, is sprake van een achterstand in de ontwikkeling. Dat hoeft niet meteen te wijzen op een ontwikkelingsstoornis. Er kan ook sprake zijn van een ontwikkelingsachter stand die het kind met hulp kan inlopen. Om te onderzoeken hoe groot of klein een ont wikkelingsachterstand is, is het altijd belangrijk om te kijken naar de totale ontwikkeling van een kind. Is er alleen sprake van een motorische ach terstand of is er ook een achterstand op cognitief, sociaal en/of emotioneel vlak?
Wanneer zich op meerdere vlakken een achter stand voordoet, wijst dat op een groter probleem.
Voorbeeld
Lotte is nu bijna 4 jaar. Als je kijkt naar Lotte's gedrag, denk je dat ze nog geen 3 jaar is. Ze praat weinig, maakt alleen korte zinnetjes en is bovendien slecht te verstaan. Niet alleen haar taalgebruik loopt achter. Ook lijkt ze vaak niet goed te begrijpen wat je tegen haar zegt. Het gaat helemaal mis als je twee opdrachten geeft: bij voorbeeld leg de pop maar in bed en pak daarna je schoenen. Dan legt ze de pop in bed en gaat er daarna weer mee spelen. Lotte is bovendien nog niet zindelijk.
1.1.4
Doelgroepen gespecialiseerde opvang
In de gespecialiseerde opvang kun je met veel verschillende doelgroepen in aanraking komen. De meest voorkomende doelgroepen zijn kinde ren en jongeren met:
• een verstandelijke beperking;
• ASS: autismespectrumstoornis;
• aandachtsstoornissen (ADD en ADHD);
• DCD: Developmental Coordination Disorder (lichte motorische stoornissen);
• NLD: Nonverbal Learning Disabilities (non-ver bale leerstoornissen);
• niet-aangeboren hersenletsel;
• communicatiestoornissen;
• zintuiglijke beperkingen;
• angststoornissen;
• obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) (dwangstoornis);
• gedragsproblemen;
• hechtingsproblematiek;
• hoogbegaafdheid;
• hooggevoeligheid.
1.2 Kinderen met een verstandelijke beperking
In de gespecialiseerde opvang kun je gaan werken met kinderen met een verstandelijke beperking. De term 'verstandelijke beperking' maakt duide lijk dat:
• het gaat om gewone kinderen, net als ieder ander;
• de persoon een beperking heeft (hij is het niet!);
• er sprake is van een probleem bij het intellec tuele functioneren.
1.2.1 Wat is een verstandelijke beperking?
Het is belangrijk om uit te gaan van een goede definitie van een verstandelijke beperking. We gaan uit van de definitie die wereldwijd het meest wordt gebruikt.
Bij een verstandelijke beperking is sprake van duidelijke beperkingen in zowel het intellec tuele
functioneren als het aanpassingsvermogen. De beperking in het aanpassingsvermogen wil zeg gen dat men niet voldoet aan de normen die horen bij de leeftijd op het vlak van conceptuele, sociale en praktische vaardigheden. De beperkin gen treden op vóór de leeftijd van 18 jaar. In de omschrijving komt een aantal zaken naar voren:
• Er is sprake van een duidelijke beperking in het intellectuele functioneren.
Dit wil zeggen dat er duidelijk tekorten op ver standelijk gebied zijn. Oftewel: dat er (grote) problemen zijn bij het leren, denken en ont houden van zaken. Je moet hierbij denken aan theoretische, maar ook aan praktische zaken. Jezelf kunnen aankleden bijvoorbeeld stelt eisen aan je (motorische) vaardigheid, maar het eist ook van je dat je de volgorde waarin je de kleren moet aantrekken onthoudt en (vooral) de logica daarvan inziet.
• Naast de intellectuele beperking zijn er beper kingen in het aanpassingsvermogen.
Denk aan het vermogen te kunnen inspelen op anderen of op situaties. Mensen passen zich voortdurend aan. De situatie thuis is een andere dan op school, bij vrienden thuis of bij de sportvereniging enzovoort. Mensen zijn in staat om zich telkens aan te passen aan de situatie. Maar ze zijn ook in staat om dat wat ze in de ene situatie geleerd hebben, te gebrui ken in een andere situatie. Mensen met een verstandelijke beperking hebben hier in meer dere of mindere mate moeite mee.
• De betrokkene voldoet niet aan de normen die horen bij de leeftijd. Wat iemand kan en niet kan, hangt af van de leeftijd. Een kind met een verstandelijke beperking blijft achter in zijn ontwikkeling.
• Een persoon met een verstandelijke beperking heeft problemen op het vlak van conceptuele, sociale en praktische vaardigheden.
Bij conceptuele vaardigheden gaat het om vaardigheden die te maken hebben met den ken: redeneren, ordenen, verbanden leggen, conclusies trekken, oorzaken bedenken enzo voort.
Bij sociale vaardigheden gaat het om vaardig heden als praten en luisteren, contact leggen
en onderhouden en voor jezelf opkomen en kunnen omgaan met feedback. Wat opvalt is dat mensen met een verstandelijke beperking vaak gemakkelijk zijn te beïnvloeden. Bij praktische vaardigheden gaat het om het gemak waarmee je dingen doet. Voorbeelden zijn tuinieren, koken, jezelf verzorgen, fietsen, telefoneren, e-mailen, boodschappen doen enzovoort.
Door zijn beperkingen is een persoon met een verstandelijke beperking niet of niet goed in staat zelfstandig deel te nemen aan de maat schappij. Er zijn problemen bij deelname aan het verkeer, bij zelfstandig wonen, bij het zorg dragen voor de eigen veiligheid en gezond heid. De mate waarin sprake is van problemen verschilt per persoon.
• De verstandelijke beperking komt voor het 18e jaar tot uiting. Voor die tijd is duidelijk dat er sprake is van: een te trage ontwikkeling; stilstand in de ontwikkeling; terugval in de ontwikkeling; een incomplete ontwikkeling.
Er kan sprake zijn van een lichte, matige, ernstige en zeer ernstige verstandelijke beperking.
1.2.2 Niveaus van functioneren
Het maakt nogal wat uit of een kind een lichte of zeer ernstige verstandelijke beperking heeft. Er is een groot verschil in niveau van functioneren. Het gaat dan niet alleen om het verstandelijk functio neren, het gaat ook om het sociaal functioneren en om de praktische vaardigheden. Ook is er ver schil in de mentale leeftijd die het kind/de jongere kan bereiken. De mentale leeftijd is de leeftijd die overeenkomt met het verstandelijke niveau van de persoon. Deze mentale leeftijd loopt dus niet gelijk met de kalenderleeftijd.
Figuur 1.1 Stem jouw handelen af op het niveau van functioneren bij kinderen met een verstandelijke beperking © Charlotte Bogaert

Lichte verstandelijke beperking
Wat met name opvalt bij kinderen met een lichte verstandelijke beperking is hun vertraagde ont wikkeling. De beperking gaat steeds meer opval len naarmate het kind ouder wordt. De lichte verstandelijke beperking zorgt voor een net iets andere manier van functioneren. Wat opvalt, is de combinatie van moeite met leren en begrijpen, beperkte sociale vaardigheden, weinig zelfver trouwen en een te kinderlijke emotionaliteit.
Onzichtbaar
De lichte verstandelijke beperking is meestal niet zichtbaar. Deze kinderen vallen door hun gedrag uit de toon. Ze hebben dat zelf niet altijd door, maar hun leeftijdsgenoten voelen haarscherp aan dat deze kinderen anders zijn. Dat maakt ze kwetsbaar voor pesten en uitsluiting.
Volwassenen overschatten deze kinderen gemak kelijk. Zelf zeggen ze het niet als ze iets niet begrij pen en je ziet het ook niet aan hun reactie. Ook merk je het niet altijd aan hun woordenschat.
Ze gebruiken woorden en zinnen die ze hebben opgevangen, maar die ze zelf niet begrijpen. Vaak hebben kinderen met een lichte verstandelijke beperking zelf geen inzicht in hun beperkingen, al merken ze wel dat ze dingen niet kunnen die hun leeftijdsgenoten gemakkelijk afgaan. Ze doen zich vaak groter voor om dit te verbergen.
Emotioneel jonger
Kinderen met een lichte verstandelijke beper king willen er heel graag bij horen. Ze laten zich
daarbij gemakkelijk beïnvloeden door anderen. Het gevaar van misbruik is daarom groter dan gemiddeld.
Met name in emotioneel opzicht is het kind jon ger dan leeftijdsgenootjes en dit kan al op jonge leeftijd problemen geven in hun gedrag. Het kind kan heftig reageren op 'normale' conflictsituaties. Het pakt speelgoed af van andere kinderen in de groep. En als het kind gefrustreerd raakt, reageert het zich af. Het gaat andere kinderen slaan, bijten of schoppen. Dergelijke driftbuien zijn bij jonge peuters vrij normaal, maar bij een 5-jarige past dit gedrag niet meer. Nogal eens worden de ouders aangekeken en aangesproken op dit gedrag.
Weinig zelfvertrouwen
Vanaf ongeveer 7 jaar wordt steeds duidelijker dat het probleem bij het kind zelf ligt. Het kind valt op door gebrekkige concentratie en matige prestaties.
Deze kinderen hebben van jongs af aan vele erva ringen met falen achter de rug en dat maakt dat hun zelfvertrouwen gering is en dat ze snel de moed opgeven. Op latere leeftijd zijn hun zelf beeld en toekomstbeeld vaak niet realistisch. Het geringe zelfvertrouwen slaat nogal eens om naar overmoed en zelfoverschatting.
Kinderen met een lichte verstandelijke beperking hebben meer gerichte stimulans, aanmoediging en uitleg nodig dan andere kinderen. Ook is het belangrijk om aandacht te besteden aan het ont wikkelen van een positief zelfbeeld.
De mentale leeftijd die een kind met een lichte verstandelijke beperking kan bereiken, is te verge lijken met die van een kind van 10 tot 12 jaar.
Matige verstandelijke beperking
Kinderen met een matige verstandelijke beperking kunnen zich verbaal uiten, maar hun woordenschat is beperkt. Voor het voeren van gesprekken en bij uitleg geven, is het belangrijk hier rekening mee te houden en geduldig te zijn.
Een kind met een matige verstandelijke beperking heeft een eenvoudig inzicht in zichzelf, anderen en de situatie. Het kind snapt lang niet van alles hoe het werkt en snapt daarin duidelijk veel min der dan leeftijdsgenootjes.
Kinderen met een matige verstandelijke beper king hebben moeite zich te concentreren. Het leren is: leren in de praktijk.
Bij het aanleren van vaardigheden – denk aan zelfredzaamheid – moet je uitgaan van leren door te doen en rekening houden met hun korte con centratieboog. Kinderen met een matige verstan delijke beperking zijn meestal in staat om te leren rekening met anderen te houden. Maar je moet er wel veel aandacht aan besteden. Ze stellen zich nogal eens kritiekloos op. Ze vinden wat ande ren vinden, ze doen wat anderen doen. Ze laten zich vooral leiden door diegene met de grootste mond of door wat het meest opvalt.
De motoriek van kinderen met een matige ver standelijke beperking is meestal wat traag en hou terig. De oorzaak is een beperkte coördinatie. Kinderen met een matige verstandelijke beper king zijn in staat om dingen met elkaar in verband te brengen. Ook kun je ze de juiste volgorde van handelingen aanleren. Bijvoorbeeld: 'Naar buiten gaan' bestaat uit een serie handelingen: groeps ruimte uitgaan, schoenen en jas aantrekken, wachten bij de deur. Het kind kan leren de juiste volgorde te onthouden. Zo'n volgorde van hande lingen zie je in heel veel handelingen terug. Denk aan naar de wc gaan, boodschappen doen, tafel dekken, koken enzovoort.
De mentale leeftijd die een kind met een matige verstandelijke beperking kan bereiken, is te verge lijken met die van een kind van 7 tot 9 jaar.
Ernstige verstandelijke beperking Kinderen met een ernstige verstandelijke beperking hebben duidelijk minder contact met de buitenwereld dan kinderen met een matige of lichte verstandelijke beperking. Maar eenvoudige verbale communicatie en een zekere ontwikkeling van de motoriek is wel mogelijk. Toch moet je kin deren met een ernstige verstandelijke beperking vaak stimuleren om tot iets te komen. Ze zijn nogal eens passief. Een van de oorzaken is hun onvermo gen om dingen met elkaar in verband te brengen. Een voorbeeld: wij kunnen bedenken dat als er geen vorken in de besteklade liggen, ze in de afwasmachine moeten zitten. Iemand met een ernstige verstandelijke beperking legt dit soort
verbanden niet. In zo'n situatie kan het kind ver schillend reageren, bijvoorbeeld boos worden, in paniek raken of niets doen.
De mentale leeftijd die een kind met een ernstige verstandelijke beperking kan bereiken, is te verge lijken met die van een kind van 4 tot 6 jaar.
Voorbeeld
Mark heeft een ernstige verstandelijke beperking. Hij is onrustig in zijn gedrag. Uit zichzelf komt hij maar weinig tot gerichte activiteiten. Het liefst wiegt Mark heen en weer met zijn bovenlijf. Op moeilijke momenten heeft hij graag een zachte doek in zijn handen. Hij tikt daarnaast graag tegen voorwerpen en kan urenlang geboeid zijn door bewegende voorwerpen.
Uit zichzelf zoekt Mark zelden contact met andere kinderen in zijn groep. Wel vindt hij het fijn als begeleiders contact met hem zoeken. Hij kan heel knuffelig worden. Ook houdt hij van kietelen. Dan giert hij het uit. Mark praat niet, hij gebruikt geba ren om duidelijk te maken wat hij wil of vindt. Zijn begeleiders merken dat hij veel begrijpt van wat ze tegen hem zeggen. Mark kan ook in een echte mopperstemming zijn.

Onder begeleiding kan Mark zelf eten. Ook kan hij tafeldekken en afruimen en helpt hij graag bij het pakken van materialen. Maar je moet hem wel precies zeggen wat hij moet doen. Doe je dat niet, dan vervalt hij al snel in niets doen en in stereo tiep gedrag. Hij aait dan eindeloos een bord (dat hij op tafel moet zetten) of hij betast zorgvuldig de bal (die hij moet doorgeven).
Kinderen met een ernstige verstandelijke beper king zijn meestal in staat enige zelfredzaamheid te ontwikkelen. Gewoontes zijn hierin erg belangrijk. Als een kind iedere keer als de bus voorrijdt naar het kinderdienstencentrum wordt gebracht, zal het meestal na een tijd het verband snappen tus sen 'de bus die voorrijdt' en 'weggaan naar het kinderdienstencentrum'.
Toch is hun begrip vaak beperkt tot simpele dingen.
Voorbeeld
Jordi weet dat ze gaan eten als de tafel gedekt wordt. Hij snapt dat je uit een beker moet drin ken. Maar als er vijf bekers melk op tafel staan, drinkt hij rustig de ene na de andere beker leeg. Jordi begrijpt dus wel dat de melk is om op te drinken, maar begrijpt niet dat er voor ieder kind één beker is.
Vrijwel altijd herkennen kinderen met een ern stige verstandelijke beperking de begeleiders van een groep. Ook kunnen ze basisbehoeften duide lijk maken. Denk aan honger, slaap en contact. In hun gedrag kunnen ze erg star zijn. Bijvoor beeld: een kind eet altijd eerst een boterham met pindakaas en dan een met jam. Is er geen pin dakaas, dan kan het niet eten. Dit is geen 'lastig doen', dat is 'niet anders kunnen'. Starheid uit zich ook via stereotiep gedrag. Ste reotiep gedrag houdt in dat het kind telkens een bepaalde handeling herhaalt.
Zeer ernstige verstandelijke beperking Een kind met een zeer ernstige verstandelijke beperking leeft in zijn eigen wereld. Het is in zich zelf gekeerd. Wil je contact met hem maken, dan kun je dit vaak het beste via lichamelijk contact doen. Met verbale communicatie bereik je veel minder. Het kind begrijpt je niet en kan zelf weinig tot niets met woorden duidelijk maken.
Er kunnen bij kinderen met een zeer ernstige verstandelijke beperking grote verschillen zijn wat betreft de motorische ontwikkeling. Sommi gen zijn bedlegerig, anderen kunnen met hulp zelfstandig lopen. Maar de motoriek is altijd onvoldoende ontwikkeld. Er is een gebrek aan coördinatie.
Figuur 1.2 Mark heeft een ernstige verstandelijke beperking © ANPfoto / Martin RoemersHet kind gebruikt zijn armen en handen vaak wei nig. Houd je hem een bal of pop voor, dan pakt het deze meestal niet. Het snapt niet wat je hem voorhoudt en het snapt niet dat je wilt dat het iets pakt.
De meeste kinderen met een zeer ernstige ver standelijke beperking zijn nauwelijks in staat enige vorm van zelfredzaamheid te ontwikkelen.
Lichaamsgebonden ervaren
Bij mensen met een ernstige verstandelijke beper king is sprake van lichaamsgebonden ervaren We bedoelen hiermee dat hun belevingswereld vooral bestaat uit lichamelijke en zintuiglijke gewaarwordingen. Er is wel sprake van ervaren, maar niet of nauwelijks van betekenisgeving. Het lichaamsgebonden ervaren zie je terug in het maken van stereotiepe bewegingen met het eigen lichaam. Denk aan het wiegen met het boven lichaam of eindeloos zand door de vingers laten lopen.
De mentale leeftijd die een kind met een zeer ernstige verstandelijke beperking kan bereiken, is te vergelijken met die van een kind van 0 tot 3 jaar. De ontwikkelingsmogelijkheden zijn dus niet groot.
1.2.3 Specifieke doelgroepen
Bij sommige kinderen met een verstandelijke beperking is sprake van een specifiek syndroom, van bijkomende stoornissen en/of aandoeningen. Vooral bij kinderen met een lichte verstandelijke beperking is ook sprake van een ander probleem. Deze groep duid je aan met de term LVB (lichte verstandelijke beperking). Ook dit kun je zien als een specifieke doelgroep.
Syndromen
Een aantal kinderen met een verstandelijke beperking heeft een specifiek syndroom. Bij een syndroom is sprake van een vaste combinatie van bij elkaar horende symptomen die horen bij een bepaald ziektebeeld, een bepaalde afwijking of een bepaalde stoornis. Een syndroom kan bij voorbeeld bestaan uit een combinatie van uiter lijke kenmerken, een verstandelijke beperking,
een stoornis in de motoriek en een aanleg voor bepaalde orgaanstoornissen.
Kinderen die aan hetzelfde syndroom lijden, vertonen vaak uiterlijke overeenkomsten. Maar bedenk altijd dat ze wel op elkaar lijken, maar niet hetzelfde zijn. Er bestaan altijd grote individuele verschillen tussen kinderen, ook al lijden ze aan hetzelfde syndroom. Wel kunnen er overeenkom sten zijn in hun ontwikkeling. Een syndroom kan bovendien duidelijkheid geven over de ontwikke lingsmogelijkheden.
Lang niet alle kinderen met een verstandelijke beperking lijden aan een bepaald syndroom. De meeste syndromen komen maar weinig voor. Enkele vaker voorkomende syndromen zijn:
• syndroom van Down. De oorzaak is een chro mosoomafwijking. Chromosomenpaar 21 is niet in tweevoud, maar in drievoud aanwezig. Meestal is bij het kind sprake van een matige verstandelijke beperking en een vriendelijk en sociaal karakter.
• foetaal alcohol syndroom (FAS). De oorzaak is overmatig alcoholgebruik door de moeder tijdens de zwangerschap. FAS veroorzaakt een ontwikkelingsstoornis die in ernst enorm kan verschillen.
• fragiele-X-syndroom. Bij ongeveer 10% van de jongens met een matige verstandelijke beper king is sprake van het fragiele-X-syndroom. De oorzaak is een afwijking aan het geslachtschro mosoom door overerving via de moeder. Dit syndroom leidt alleen bij jongens tot een verstandelijke beperking. Naarmate ze ouder worden, gaat het niveau van functioneren achteruit. In hun gedrag zijn ze vaak angstig, in zichzelf gekeerd en hyperactief.
• Rett-syndroom. Dit is een erfelijke afwijking die alleen bij meisjes voorkomt. De levensloop van meisjes met het Rett-syndroom vertoont een vast patroon. Als baby ontwikkelen ze zich eerst heel gewoon. Na ongeveer 1 jaar – dit kan ook eerder (vanaf 6 maanden) of later (18 maanden) zijn – is er een knik in de ontwik keling te zien. Eerst komt hun ontwikkeling tot stilstand en daarna volgt achteruitgang. Meis jes die hebben leren lopen, verleren dit. Ook hun spraak verdwijnt.
Bijkomende stoornissen en aandoeningen Stoornissen vinden hun oorzaak in de hersenen. Kinderen met een verstandelijke beperking heb ben een hersenbeschadiging. Daardoor zijn ze vatbaarder voor allerlei andere stoornissen en aandoeningen. Denk aan ADHD, autismespec trumstoornis, epilepsie en gedragsproblemen. Bij gedragsproblemen kunnen ook omgevingsfac toren een rol spelen. Kinderen met een verstan delijke beperking krijgen vaak afwijzende reacties van anderen. Volwassenen zeggen bijvoorbeeld: 'Dat lukt je nooit' of 'Dat kun jij niet'. Of ze hebben te maken met discriminatie en vooroordelen. Dat maakt dat ze eerder een depressie ontwikkelen. Ook het feit dat ze 'minder slim' zijn, vergroot hun kwetsbaarheid. Ze begrijpen de wereld om hen heen minder goed en ze laten zich sneller van de wijs brengen door wat anderen zeggen en doen. Als een ander zegt: 'Jij bent dom, jij kunt echt helemaal niks' zullen ze vaak geloven dat dat waar is. Hierdoor ontwikkelen ze dus gemakkelijk een negatief zelfbeeld.
Bijkomende stoornissen en aandoeningen maken de beperking van het kind groter.
Voorbeeld
• Een kind met een verstandelijke beperking heeft moeite zich te concentreren. Als het kind dan ook nog ADHD heeft, is het nog moeilijker voor hem om zich te concentreren.
• Een kind met een verstandelijke beperking raakt snel overprikkeld. Als het kind dan ook nog een autismespectrumstoornis heeft, raakt het nog gemakkelijker overprikkeld.
LVB-kinderen
Je spreekt van LVB wanneer een kind niet alleen een lichte verstandelijke beperking heeft, maar bovendien een kwetsbare gezondheid, een vorm van autisme en/of psychiatrische problemen.
Deze bijkomende problemen versterken de ver standelijke beperking.
Van deze kinderen kun je zeggen: ze zijn heel gewoon en toch bijzonder. Bij de heel jonge kin deren in de leeftijd van 0-7 jaar is nog geen sprake van LVB. Op deze leeftijd vallen de kinderen op door 'dreigende ontwikkelingsachterstanden'
of 'zorgelijk gedrag'. Een deel van deze kinderen komt uit een gezin waar ook de ouders – en soms ook andere broertjes of zusjes – LVB hebben.
1.3 Autismespectrumstoornis
Het woord 'autisme' is afgeleid van het Griekse woord 'autos' dat 'zelf' betekent. Dit maakt dui delijk waar het bij een autismespectrumstoornis (ASS) in de kern om gaat, namelijk zeer sterk in zichzelf gekeerd zijn.
Een autismespectrumstoornis (ASS) is een aangeboren stoornis in de informatieverwerking in de hersenen, met als gevolg beperkingen in sociale contacten en communicatie, beperkte en herhaalde (stereotiepe) gedragspatronen en star gedrag.
Een ASS komt in verschillende varianten voor. Van het totale aantal mensen met een autismespec trumstoornis is ongeveer 20% normaal begaafd en heeft 80% een verstandelijke beperking.
1.3.1 Verschijnselen van een autismespectrumstoornis
Een autismespectrumstoornis is een ernstige en gecompliceerde stoornis. Het kind verwerkt wat het ziet, hoort en ruikt op een andere manier. Het kan informatie niet samenvoegen. Dat leidt tot allerlei beperkingen en tot extreme, onlogi sche angsten en tot vreemd gedrag. Ook heb ben kinderen met een ASS vaak veel moeite met veranderingen.
Voorbeelden
• Over zichzelf praten in de derde persoon: 'Henk moet …', in plaats van 'Ik moet …' of ein deloos papegaaien.
• Geobsedeerd door draaiende wieltjes, licht knopjes (aan/uit), een bepaald type auto of het doortrekken van de wc en alleen maar daarmee bezig willen zijn.
•
Een ander niet aankijken, maar langs de ander kijken.
• Alleen contact zoeken om eigen behoeften te vervullen (bijvoorbeeld honger, slaap).
• Geen schone kleren of schoon beddengoed willen (verandering!).
•
Onlogische angsten: helemaal panisch wor den bij de kapper of als het kind een rode auto ziet.
1.3.3 Ondersteunen van kinderen met een ASS
Een ASS is niet te genezen. Een kind met een autismespectrumstoornis zal dus altijd anders dan anderen blijven. Dat wil niet zeggen dat de mate van zijn autistische gedrag zijn hele leven hetzelfde blijft. Bij sommigen zie je een verminde ring van de verschijnselen, terwijl bij anderen een verergering zichtbaar is.
•
Aan alles likken, alles in de mond stoppen.
• Stereotiep gedrag: een bepaalde beweging continu herhalen, bijvoorbeeld een wiegende beweging of het fladderen met de armen of het wapperen met de handen.
• Overdreven gehecht zijn aan een bepaald voorwerp: het kind is geobsedeerd door bij voorbeeld een magneet, een touwtje of een blikje.
Meestal geldt: hoe slimmer het kind, hoe meer het bereikt.
Structuur en regelmaat
In de begeleiding zijn structuur en regelmaat erg belangrijk bij deze groep kinderen. Het doel is ervoor te zorgen dat de wereld voor hen over zichtelijk en voorspelbaar is. Een vast dagpro gramma biedt zekerheid en houvast. Dit is nodig om paniek en angst te voorkomen.

Informeer een kind ruim van tevoren over veran deringen. Maak duidelijk wat het kan verwachten. Zorg wel voor enige variatie, want dat is nodig en goed. Zonder variaties valt het kind terug in obsessies, rituelen en dwangmatig gedrag. Dit is niet wenselijk. Het kind komt tot niets anders meer dan alleen zijn ritueel, bijvoorbeeld de hele dag door de deur open- en dichtdoen, of de hele dag door het licht aan- en uitdoen. Dit gedrag belemmert zijn eigen ontwikkeling en is boven dien erg storend voor anderen.
Meestal geldt: hoe ernstiger de autismespectrum stoornis, hoe meer verschijnselen er zijn en hoe ernstiger die zijn. Toch moet je ook bij lichtere vormen de problematiek niet onderschatten. Ook lichtere vormen kunnen voor veel problemen zorgen.
1.3.2 Oorzaken van autisme
Ongeveer één op de drie- tot vierhonderd men sen lijdt aan een autismespectrumstoornis. Uit onderzoek blijkt dat een ASS in hoge mate een erfelijk bepaalde aandoening is, namelijk in zo'n 90% van de gevallen. Het gaat vermoedelijk om een zwakte in ten minste drie genen. Onderzoek hiernaar is gaande.
1.4
Aandachtsstoornis
Kinderen met een aandachtsstoornis zijn snel afgeleid en hebben moeite zich te concentreren. Het is erg lastig om ze naar je te laten luisteren. Van alles en nog wat leidt hen continu af. Veel – maar niet alle – kinderen met een aan dachtsstoornis zijn ook hyperactief. Hyperacti viteit in combinatie met een aandachtsstoornis heet ADHD. Is er sprake van een aandachtsstoor nis zonder hyperactiviteit en impulsiviteit, dan spreek je van ADD. ADHD betekent 'attention deficit hyperactivity disorder' en ADD 'attention deficit disorder'. Kin deren met ADHD vertonen vaak probleemgedrag.
Figuur 1.3 een kind met een autismespectrumstoornis verwerkt informatie op een andere manier © Charlotte BogaertZe zijn zo druk en reageren zo impulsief, dat het storend is.
1.4.1 Kenmerkende gedragingen
Bij ADHD zie je de volgende gedragskenmerken:
• aandachtsstoornissen: snel afgeleid, moeite om zich te concentreren;
• hyperactiviteit: overbeweeglijk, niet stil kun nen zitten, rusteloos;
• impulsiviteit: direct reageren, eerst doen dan denken, ongeduldig;
• motorische stoornissen: onhandig, onbe heerst, houterig;
• leerproblemen: wat vandaag wordt geleerd, is morgen weer vergeten;
• lage frustratiedrempel: als iets niet lukt, roept dat snel en veel frustratie op.
Bij kinderen met ADHD komen vaak gedragspro blemen voor: ze zijn agressief, lastig, brutaal of ze verzetten zich tegen alles en iedereen. Ook komt angstig en depressief gedrag voor. Daarnaast kunnen ze last hebben van faalangst en van een negatief zelfbeeld. Dit hangt samen met het feit dat ADHD-kinderen vaak veel kritiek en negatieve aandacht krijgen. Ze krijgen bijvoor beeld vaak opmerkingen te horen als: 'Zit stil', 'Kijk me aan', 'Blijf daarvan af', 'Luister naar me'. Hun impulsieve, ongeremde gedrag leidt gemak kelijk tot conflicten met anderen.
Bij ADD zie je de volgende gedragskenmerken:
• aandachtsstoornissen: snel afgeleid, moeite om zich te concentreren;
• apathisch gedrag: niet tot actie overgaan, dro merig reageren, niet taakgericht bezig zijn;
• ongeorganiseerd gedrag: vergeetachtig, niet taakgericht bezig zijn, slordig, chaotisch gedrag;
• niet-sociaal gedrag: moeite om vrienden te maken en vriendschappelijke contacten te onderhouden.
1.4.2 Begeleiden van kinderen met een aandachtsstoornis
Kinderen met een aandachtsstoornis hebben structuur nodig. Bovendien hebben ze behoefte aan positieve aandacht. Bewaak de volgende aan dachtspunten:
• Zorg voor regelmaat.
• Wees duidelijk.
• Help het kind bij het selecteren van informatie.
• Geef positieve aandacht.
• Geef de mogelijkheid zich uit te leven.
Zorg voor regelmaat
Kinderen met een aandachtsstoornis heb ben behoefte aan een prikkelarme omgeving, aan regelmaat en aan duidelijkheid, omdat (onbelangrijke) prikkels hen op die manier zo min mogelijk afleiden. Bij de inrichting van de leefruimte is het belangrijk om hiermee rekening te houden. Bij voorkeur kies je voor een sobere, ordelijke inrichting en indeling van de ruimte. Ook een vaste dagindeling biedt het kind structuur en zal hem helpen in zijn chaotische wereld.
Het is echter belangrijk om niet alleen maar te kiezen voor soberheid en rust. Kinderen met een aandachtsstoornis hebben namelijk ook een hang naar sterke prikkels ('kicks'). Ze zijn op zoek naar spanning en sensatie. Krijgen ze niet genoeg prik kels, dan is de kans groot dat ze ernaar op zoek gaan en vooraan staan als het gaat om kleine cri minaliteit, relletjes, vandalisme enzovoort.
Wees duidelijk
Het is belangrijk dat je consequent en duidelijk bent als gespecialiseerd pedagogisch medewer ker. Hanteer duidelijke regels. Nee is nee, en ja is ja. Ben je niet duidelijk of gaan de dingen anders dan andere keren, dan kan het kind daar vaak niet mee omgaan. Probleemgedrag kan het gevolg zijn. Geef korte en duidelijke opdrachten. Zeg niet: 'Wil je een beker pakken?', maar: 'Willem, nu pak jij een beker.'
Help het kind bij het selecteren van informatie
Kinderen met een aandachtsstoornis worden heel chaotisch van een overdaad aan prikkels.
Ze haken af of dromen weg, doen de dingen half en niet goed, weten niet meer waar ze mee bezig zijn, raken gestrest enzovoort. Dat is lastig, want bij nogal wat opvangorganisaties is sprake van een overdaad aan prikkels. Om te beginnen is er sprake van groepsgewijze opvang. De groep is best groot en kinderen praten, roepen, rennen en maken kabaal tijdens activiteiten. Nogal eens staat ook de muziek aan. De muren zijn niet kaal maar kleurrijk en vaak is er ook nog eens van alles aan de muren opgehangen. Het is belangrijk hierop te letten. Help het kind ook op andere manieren bij het selecteren van informatie. Splits een grote opdracht in kleine opdrachtjes en bied niet te veel informatie in één keer aan.
Geef positieve aandacht
Het is belangrijk om kinderen met een aandachts stoornis niet te veel te bekritiseren. Met kritiek bereik je niets! Het werkt alleen maar averechts. Heb geduld en toon begrip. Ga gericht op zoek naar de sterke kanten van het kind en geef het kind van daaruit positieve ervaringen. Door posi tieve interacties stijgt zijn zelfvertrouwen, leert het kind nieuwe dingen en wordt zijn zelfbeeld positiever. Het kind zit lekkerder in zijn vel en dat versterkt zijn ontwikkeling op alle fronten.
1.5 Kinderen met DCD

DCD is de afkorting van Developmental Coordi nation Disorder. Een kind met DCD heeft last van (lichte) motorische stoornissen : hun motorische ontwikkeling is vertraagd of verloopt anders. Het is niet gemakkelijk om DCD al bij jonge kin deren vast te stellen. De motorische ontwikke ling kent een grote variatie bij kinderen. Bij som mige kinderen met DCD worden de problemen over het hoofd gezien, maar er zijn ook kinderen die onterecht het etiket 'DCD' krijgen. Bij hen verdwijnen de problemen uiteindelijk toch van zelf.
1.5.1 Verschijnselen van DCD
Een kind met DCD heeft altijd meerdere proble men op motorisch vlak, zoals een lage spierspan ning, een grote bewegingsonrust, coördinatie problemen of problemen met fijnmotorische vaardigheden. Deze problemen kunnen ook apart voorkomen, maar dan spreek je niet van DCD. Bij DCD is altijd sprake van meerdere motorische problemen.
DCD kan in verschillende situaties problemen geven. Een kind met DCD is motorisch onhandig en traag. Het heeft moeite met (leren) lopen, klimmen, schrijven en/of knippen, maar ook met gooien en vangen van een bal, met huppelen en fietsen. Veel kinderen met DCD werken traag en komen niet goed mee op school.
Daarnaast zijn er kinderen met DCD die zich moeilijk kunnen concentreren en die moeite heb ben met het horen, zien en begrijpen van wat er om hen heen gebeurt.
1.5.2 Oorzaken van DCD
Geef de mogelijkheid zich uit te leven
Stilzitten is voor kinderen met ADHD moeilijk. Ze hebben vaak veel energie die ze kwijt moeten. Het is belangrijk hen de ruimte te geven. Geef kinde ren met ADHD voldoende gelegenheid om zich af te reageren, om te bewegen, om zich uit te leven.
De oorzaak van DCD is een niet-optimaal ont wikkeld zenuwstelsel. DCD is een aangeboren stoornis. De stoornis kan ook invloed hebben op andere ontwikkelingsgebieden. DCD gaat daarom vaker dan gemiddeld gepaard met ADHD, een autismespectrumstoornis en met leerstoornissen als dyslexie.
Figuur 1.4 Zorg voor positieve interacties bij een kind met AdHd © Charlotte BogaertBegeleiden van kinderen met DCD
Zodra kinderen kunnen lopen, doen ze niets liever dan bewegen. Dat zie je duidelijk op een kinderdagverblijf of peuteropvang waar veel peuters enthousiast naar de fietsjes rennen. Maar ook voor kleuters en schoolkinderen is bewegen erg belangrijk. Kinderen die hierin niet goed mee kunnen komen, hebben de neiging zich terug te trekken uit het groepsgebeuren. Ze blijven aan de kant zitten of kiezen altijd voor een buitenspeel activiteit die ze wel kunnen, zoals spelen in de zandbak.
Het is belangrijk hier oog voor te hebben en het kind te stimuleren motorisch actief te zijn. Ook probeer je als gespecialiseerd pedagogisch medewerker het kind actief te betrekken bij groepsactiviteiten.
Een kind met DCD heeft bij activiteiten die een beroep doen op zijn motorische ontwikkeling veel gerichte aanwijzingen en stimulans nodig. Bedenk dat dit soort activiteiten extra inspanning kosten en het kind minder opleveren dan bij andere kinderen.
Voorbeeld
Max is een 9-jarige jongen met DCD. Hij heeft een hekel aan creatieve activiteiten. Gespecialiseerd pedagogisch medewerker Casper begeleidt hem bij het maken van een surprise voor het sinterklaasfeest. Het kost Max veel tijd iets uit te knippen. Veel meer tijd dan het hem gezien zijn leeftijd zou moeten kosten. Casper wijst hem er telkens vriendelijk op dat hij zijn schaar verkeerd vasthoudt. Iedere keer helpt dat maar voor even. 'Doe jij het dan!', verzucht Max herhaaldelijk, maar daar trapt Casper niet in. Als Max eindelijk klaar is, ziet het eruit als het werk van een 5-jarig kind. Max ziet dat zelf ook. Boos zegt hij: 'Ik kan het niet. Stomme surprise. Stomme sin terklaas. En jij bent helemaal stom', zegt hij tegen Casper. Boos slaat hij de surprise in elkaar.
Sommige kinderen met DCD hebben last van bewegingsonrust. Het is belangrijk te bedenken dat het kind niet moedwillig onrustig is. Het kind straffen of toespreken helpt niet. Dit zal stress
veroorzaken en het gevolg kan zijn dat het kind nog onrustiger wordt. In plaats daarvan kun je het kind beter af en toe zijn onrust laten uiten door hem of haar even te laten opstaan, een bood schap te laten doen enzovoort.
1.6 Kinderen met NLD
NLD is de afkorting van Nonverbal Learning Disa bilities oftewel van non-verbale leerstoornissen. In Nederland is NLD nog maar weinig bekend. In Amerika en Canada is dat totaal anders; daar is de term even bekend als dyslexie. Niet alle des kundigen vinden dat NLD een eigen afgebakende stoornis is. Zij benadrukken dat er veel overlap is met andere stoornissen, zoals autismespectrum stoornis.
Een kind met NLD heeft problemen met het ver werken van informatie die het ziet en voelt, maar niet met de informatie die het hoort. Het gevolg is dat bij het kind sprake is van een onevenwichtige ontwikkeling. Het kind heeft een grote woor denschat, maar beschikt over zwakke praktische vaardigheden. Wat kan opvallen is dat het kind heel vlot technisch kan lezen, maar helemaal niets begrijpt van wat het leest.
1.6.1 Verschijnselen van NLD
NLD komt niet altijd op dezelfde manier tot uiting. Er is sprake van leer- en gedragsproblemen en problemen in de motoriek. Een kind met NLD heeft dus problemen bij het zich eigen maken van cognitieve, motorische en sociale vaardigheden. Een kind met NLD:
• is passief. Het kind gaat niet op onderzoek uit en is weinig nieuwsgierig. Dat komt omdat het de situatie niet goed overziet en niets kan met de informatie die het binnenkrijgt via zien en voelen.
• beschikt over een grote woordenschat, maar zijn taalgebruik is 'leeg'. Anders gezegd: het kind praat veel, maar er zit weinig begrip en inhoud achter.
• heeft een onhandige motoriek en heeft er veel moeite mee meerdere handelingen tegelijker
tijd uit te voeren. Ook heeft het kind vaak veel ongelukjes door zijn onhandige motoriek.
• heeft problemen met het verwerken van infor matie. Het gevolg is dat het er moeite mee heeft zich aan te passen aan nieuwe of onver wachte situaties. Ook heeft het problemen met het zien van verbanden, bijvoorbeeld bij oorzaak-gevolgrelaties, met plannen en orga niseren. Het kind weet bijvoorbeeld niet waar het moet beginnen, wil te veel tegelijk doen, maakt dingen niet af en mist overzicht.
• heeft een gebrekkig sociaal inzicht. Het kind doorziet situaties niet goed en heeft er moeite mee zijn gedrag af te stemmen op anderen.
• heeft problemen met het regelen van emoties. Op latere leeftijd komen vaak angststoornis sen en depressiviteit voor.
1.6.2 Oorzaken van NLD
Bij een kind met NLD functioneert de rechterher senhelft niet helemaal goed. Hierdoor komen prikkels minder goed door en wordt informatie niet goed verwerkt.
NLD wordt meestal pas vastgesteld als het kind 9 jaar of ouder is. Eerder vallen de problemen nog niet zo op. Vaak wordt het kind in eerste instantie juist te hoog ingeschat door zijn goede verbale vaardigheden.
1.6.3 Begeleiding van kinderen met NLD
In de begeleiding van kinderen met NLD is het belangrijk in te zien dat bij het kind sprake is van onvermogen en geen onwil. Gebruik zijn sterke kanten om zijn zwakke kanten te stimuleren. Leg bijvoorbeeld dus iets in woorden uit en doe dat niet alleen via afbeeldingen. Aan het tonen van een voorbeeld alleen heeft een kind met NLD niets. Vermijd bij je uitleg spreekwoorden en gezegden. Een kind met NLD neemt alles vaak let terlijk. Wees daarom ook voorzichtig met grapjes.
Voorbeeld
Jilke (10 jaar) heeft NLD. Pedagogisch medewer ker Thalita vraagt bij een natuuractiviteit aan Jilke
om de loeppotjes uit de kast te pakken. 'Ze staan helemaal bovenin de kast. Daar kun je toch wel bij?', vraagt ze. Jilke antwoordt: 'Moet ik een trap pakken en daar inklimmen? Ik kan het toch ook zo pakken?'
Wees realistisch in je eisen. Overschat het kind dus niet op basis van zijn verbale vaardigheden. Overvraging kan namelijk leiden tot gedragspro blemen, zoals faalangst of driftbuien. Gerichte training kan nodig zijn. Denk aan een socialevaardigheidstraining. Een kind met NLD zul je moeten helpen bij orga niseren en plannen. Een meervoudige opdracht geven werkt niet. Het kind raakt het overzicht kwijt, weet niet meer wat het moest doen en raakt in paniek of krijgt een driftbui. Pas de situa tie en je handelen aan het kind aan. Geef bij voorbeeld een planning op papier, zorg voor een duidelijke nummering en markeer belangrijke woorden. Controleer telkens of het kind je begre pen heeft en geef eenduidige opdrachten.
Een kind met NLD praat vaak veel en wil voortdu rend met je in discussie gaan. Kap deze eindeloze discussies af. Ze hebben geen zin, ze lossen zijn probleem niet op. Richt je aandacht op wat het doet, niet op wat het zegt. Stelt het kind je allerlei vragen, kaats die vragen dan terug, zodat het zelf leert na te denken over wat de reden van iets is of hoe het iets kan aanpakken. Ten slotte is het belangrijk een kind met NLD te stimuleren om te blijven bewegen. Houd hierbij wel rekening met zijn motorische problemen, maar laat een kind met NLD (en ook andere kin deren) niet aan de kant zitten, ook niet als het kind zelf zegt dat het dat wil of niet erg vindt.
1.7
Kinderen met nietaangeboren hersenletsel
De hersenen zijn een ingewikkeld en kwetsbaar orgaan. Als de hersenen beschadigd raken, heeft dat vaak zeer ingrijpende gevolgen. Allerlei grote en kleine beperkingen kunnen het gevolg zijn. Een hersenbeschadiging kan tijdelijk maar ook blijvend zijn. Meestal is een hersenbeschadiging
aangeboren, maar die oorzaak laten we hier bui ten beschouwing.
Niet-aangeboren hersenletsel is een verzamelnaam voor alle beschadigingen aan de hersenen die op latere leeftijd zijn ontstaan.
In het kader lees je iets meer over de kwetsbaar heid en de functie van de hersenen.
Over de hersenen
De hersenen bestaan uit ongeveer tien miljard her sencellen. Hersencellen zijn enorm kwetsbaar. Ze kunnen slechts korte tijd zonder zuurstof leven en sterven gemakkelijk af. Het lichaam is maar beperkt in staat om dode hersencellen te vervangen. Wat wel kan, is dat andere hersencellen de functie van beschadigde hersencellen overnemen.
Wat de hersenen allemaal doen, is bijna onvoor stelbaar. Ze verwerken informatie, nemen waar, zorgen voor aansturing (van bijvoorbeeld de spieren) en controleren voortdurend dat een en ander in ons lichaam goed verloopt (ademhaling, temperatuur enzovoort).
Het lichaam van de mens bestaat uit twee helften en dat is ook terug te vinden in de hersenen: er is een linker- en rechterhersenhelft. Elke hersenhelft is min of meer verantwoordelijk voor één helft van het lichaam, maar let op: de linkerhelft zorgt voor de rechterzijde van het lichaam en de rech terhersenhelft voor de linkerzijde. Verder is de linkerhersenhelft meer betrokken bij emoties en bij het opnemen van informatie via de ogen, en de rechterhersenhelft meer bij het rationele, dat wil zeggen het logische denken.
Behalve de indeling in hersenhelften kunnen we de hersenen ook in vier delen opsplitsen:
• De hersenstam zorgt ervoor dat we in leven blijven en regelt de ademhaling, de bloeddruk en de lichaamstemperatuur.
• De tussenhersenen selecteren de binnengeko men informatie en geven deze door.
• De grote hersenen regelen ons bewustzijn, onze persoonlijkheid en ons denkvermogen.
• De kleine hersenen sturen aan de lopende band boodschappen naar de spieren, zodat bewegingen soepel verlopen.
Onze hersenen stellen ons in staat te zijn wie we zijn en te doen wat we doen. De hersenen zijn flexibel: ze veranderen voortdurend en reageren continu op de informatie die binnenkomt via onze zintuigen. Onze hersenen herkennen de bin nengekomen informatie en zijn daarom in staat om adequaat te reageren.
Figuur 1.5 Zijaanzicht van de hersenen © Ad Gruter
1.7.1 Verschijnselen van nietaangeboren hersenletsel
Een hersenbeschadiging is van (grote) invloed op de flexibiliteit van de hersenen. De hersenen herkennen dan bijvoorbeeld de binnenkomende informatie niet. En dat betekent dat de betrok kene er niet goed op kan reageren. Niet-aangeboren hersenletsel is een verzamel term. Wat precies de gevolgen zijn van de her senbeschadiging verschilt enorm van kind tot kind. Het hangt af van de plek waar het letsel zit en uiteraard ook van de omvang van het letsel. Er kan sprake zijn van:
• cognitieve stoornissen en problemen. De problemen kunnen even groot zijn als een ernstige verstandelijke beperking, maar het kan ook gaan om kleinere problemen als pro blemen bij praten, onthouden, concentreren, redeneren, ordenen, plannen. Deze kinderen kunnen iets maar een paar minuten onthou

Deze uitgave is onderdeel van de methode Traject, de methode voor de welzijnsopleidingen Pedagogisch werk en Maatschappelijke zorg.
Traject Welzijn Pedagogisch werk is gebaseerd op het kwali catiedossier 2021, maar ook op de nieuwe wet- en regelgeving, bijvoorbeeld de Wet IKK. Daarnaast is er meer aandacht voor online communicatie en sociale media en is het materiaal ingericht op het breder inzetbaar zijn van de pedagogisch medewerker in de toekomst. Traject sluit daarop aan met actueel en vernieuwend materiaal dat is ontwikkeld in samenwerking met docenten en experts uit het werkveld. Bovendien is Traject exibel inzetbaar, zodat het altijd past bij de manier waarop de opleiding het onderwijs vormgeeft. Het materiaal is modulair opgebouwd en het is mogelijk de modules te arrangeren. Er kan op verschillende manieren met de methode worden gewerkt: blended, een combi van boeken en digitaal of volledig digitaal of met maatwerkboeken.
Traject bevat onder andere de volgende elementen:

De theorie bevat alle benodigde basiskennis en achtergrondinformatie bij de betre ende werkprocessen. De praktijkvoorbeelden die de theorie ondersteunen, zorgen voor een verbinding met de beroepspraktijk.
De praktijksituaties zijn realistische beschrijvingen van situaties uit de beroepspraktijk, inclusief opdrachten gekoppeld aan houdingsaspecten, vaardigheden en kenniselementen.
De beroepsvaardigheden bevatten opdrachten voor het stapsgewijs aanleren van instrumenteeltechnische, communicatieve, verzorgende en sociaal-agogische vaardigheden.
Traject biedt verschillende opdrachten: Oriëntatieopdrachten om voorkennis te activeren; Verwerkingsopdrachten die bestaan uit verschillende vraagtypen om de kennis en vaardigheden te begrijpen en toe te passen;
Casuïstiekopdrachten om op basis van een praktijksituatie de kennis en vaardigheden toe te passen en te analyseren;
Moduleopdrachten als activerende en motiverende opdrachten op de module; Vaardigheden die oefenopdrachten en BPV-opdrachten bevatten; Toetsen.
Het aanbod van Traject bestaat in grote lijnen uit: theorieboeken inclusief een licentie voor de online leeromgeving met een heldere en gestructureerde uitleg over de benodigde vakkennis, verduidelijkt met veel praktijkvoorbeelden; maatwerkboeken die door de opleider worden samengesteld door een selectie te maken uit het brede aanbod van modules voor de betre ende opleiding; een online leeromgeving met theorie, verwerkingsopdrachten, toepassingsopdrachten, zelftoetsen en evaluatie- en re ectievragen bij iedere module. Daarnaast bevat de online leeromgeving ondersteunend materiaal voor de docent, zoals toetsen bij iedere module.
Wil je weten welke materialen er nog meer beschikbaar zijn bij Traject? Kijk dan op https://www.thiememeulenho .nl/mbo/welzijn/traject























Auteurs:
R. Bax H. Brefeld
I.M. de Jonge
R.F.M. van Midde
A.C. Verhoef
Eindredactie:
R.F.M. van Midde