De varkenshandel van Piet Govers

Januari 2024
Verantwoording
Deze publicatie is geschreven op verzoek van de Heemkundekring Schaijk-Reek (www.heemkundeschaijkreek.nl) en in juni 2024 verschenen in nummer 43 van hun periodiek ‘Sprokkeling’. De auteurs zijn de jongste en oudste dochter van Piet Govers, geboren in, respectievelijk, 1955 en 1943. Wat zij hier beschreven hebben is gebaseerd op hun herinneringen en de verhalen van hun broers en zussen die boven komen drijven als er over ‘vroeger’ wordt gepraat. Ook de overleveringen van ooms en tantes en andere betrokkenen die in die tijd een nauwe band hadden met varkenshandel Govers vormden een bron van inspiratie. Daarnaast is gebruik gemaakt van stukken die bewaard zijn gebleven in het ‘familiearchief’, van fotoalbums die hun moeke achtergelaten heeft, en van documentatie die beschikbaar is in openbare archieven zoals Delpher (www.delpher.nl) en het Brabants Historisch Informatie Centrum (www.bhic.nl/onderzoeken/archieven).
Met dank aan Paul en Leo Govers voor het kritisch nalezen van de tekst.
Varkenshandel Govers is een Reeks familiebedrijf. Het eerste deel beschrijft de geschiedenis van het bedrijf vanaf de oprichting tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw en de varkenshandelaren die aan het roer stonden. Het tweede deel belicht verschillende aspecten van de varkenssector in de vorige eeuw en schetst een beeld van de activiteiten van een varkenshandelaar in die tijd.
1. De handelaren
Piet Govers is de grondlegger van het Reekse bedrijf dat nu opereert onder de naam VAEX Group B.V Als zoon van de Osse varkenshandelaar Pôls Govers leert hij al op jonge leeftijd de kneepjes van het vak. Nadat Piet in 1941 trouwt met Mientje de Louw verhuist hij naar Reek. Na zijn overlijden in 1961 neemt zijn oudste dochter Annie zijn taken over en houdt het bedrijf in stand om zo’n tien jaar later geleidelijk het stokje over te dragen aan haar broers Toon en Leo.
1.1. Hoe het ooit begon – Pôls Govers, varkenshandelaar van het eerste uur
De bakermat van de Govers dynastie ligt in Oss. Pôls Govers begint met handelen in varkens in 1903. Zijn zonen Piet, Paul en Antoon gaan al op jonge leeftijd meewerken met hun vader. Het wordt een familiebedrijf met begin jaren vijftig een afsplitsing als de oudste zoon Piet zijn eigen bedrijf begint in Reek.
De eerste varkenshandelaar in de familie is Paulus Govers geboren in Oss op 23 november 1876. Zijn roepnaam is Paul of Pôls. In 1903 op 27-jarige leeftijd begint hij naast zijn boerenbedrijf met het handelen in varkens. Vijftig later wordt hij op de Osse markt gehuldigd: de gouden varkenshandelaar die ‘ruim 500.000 krulstaarten zou hebben verhandeld’ Een krantenartikel uit 1953 schetst een beeld van zijn vijftigjarige loopbaan. Op zijn 77-ste staat hij nog volop in het leven. Hij is nog wekelijks te vinden op de Osse veemarkt en gaat ook nog regelmatig met de vrachtwagen mee naar de markten in Meppel en Zwolle, toentertijd een lange rit van zo’n drie uur. Pôls Govers blijft vitaal tot op hoge leeftijd. Hij overlijdt op 11 september 1960 na een kort ziekbed, 83 jaar oud.
Pôls Govers en zijn vrouw Joanna Maria Boeijen krijgen 16 kinderen waarvan er zeven kort voor de geboorte of als baby overlijden. Joanna overlijdt in 1928. Ze is nog jong, pas 45 jaar, en Pôls blijft alleen achter met negen kinderen. De oudste dochter Anna
neemt moeders taak over en wordt de matriarch van de familie. Het intense verdriet over het verlies van de moeder wordt aangewakkerd als zes jaar later dochter Truus overlijdt, slechts 14 jaar oud. Het gezin woont op een boerderij aan de Heeschenweg 112 in Oss. In maart 1934 woedt er een felle brand en wordt alles vernield. Een 40-tal varkens komt om in de brand en nog meer varkens en ook koeien moesten worden afgemaakt De boerderij wordt weer opgebouwd en Pôls blijft er wonen tot zijn overlijden in 1960
Krantenartikel uit dagblad De Tijd van 11 maart 1934.
Krantenartikel gedateerd 23 november 1953. Bron onbekend.
Pôls Govers is een bekende figuur in de varkenswereld. Niet alleen op de veemarkten in Noord-Brabant -Den Bosch, Oss en Uden- is hij wekelijks te vinden, ook op de markten in Meppel en Zwolle komt hij regelmatig om te handelen. Er wordt geboden en gevraagd en met handjeklap komen verkoper en koper steeds dichter bij elkaar tot de koop gesloten wordt. Op de markten verhandelen Pôls Govers en zijn zonen zeugen en biggen. De biggen worden vervolgens afgeleverd bij de boeren om vetgemest te worden. Na zo’n 3 tot 4 maanden worden de vetgemeste varkens weer opgekocht door de handelaar voor verkoop aan slachterijen. Rond 1900 komen de grote slachterijen in bedrijf. Voor de aanvoer van slachtrijpe varkens schakelen zij tussenpersonen in, de zogeheten commissionairs die een vaste commissie ontvangen over de varkens die ze bij het slachthuis afleveren. Voor de oorlog levert Pôls Govers als commissionair aan de Osse slachterijen Hartog en Zwanenberg. Later, na de oprichting van de Varkens Inkoop Organisatie (VIO), een bundeling van zeventien slachterijen, wordt ook aan andere slachterijen geleverd soms ver buiten de regio.
Advertentie in de Noordbrabantsche Courant van 16 mei 1942.
Drie van de vier zonen treden in de voetsporen van vader Pôls en worden varkenshandelaar: Piet, Paul en Toon (Antoon). Johan, de tweede zoon, wordt boer. Tot begin vijftiger jaren werken ze nauw samen met hun vader. Ook nadat de oudste zoon Piet in 1941 trouwt en in Reek gaat wonen blijft het familiebedrijf in stand. Advertenties in de krant noemen niet alleen Oss maar ook Reek als standplaats. Piet werft nieuwe klanten in een grote cirkel rondom Reek. Begin jaren vijftig begint hij voor zichzelf en legt zo de basis van het Reekse bedrijf.
1.2. De grondlegger Piet Govers
In 1941 trouwt Piet met Mientje de Louw en verhuist naar Reek. Een mededeling in de krant van 8 februari 1951 onder de kop “Kamer van Koophandel Den Bosch e.o. Inschrijvingen in Januari”, luidt: ‘P. Govers, Reek, Noordhoek E 86 Schaijk, Handel in varkens’. Dit markeert de start van Varkenshandel Govers, Reek. Piet legt de basis en maakt er een bloeiend bedrijf van. Op 51 jarige leeftijd overlijdt hij na een zwaar ziekbed van tweeënhalf jaar.
Petrus Johannes Dominicus Govers, roepnaam Piet, wordt geboren in Oss op 27 oktober 1909. Hij is de oudste zoon en het derde kind van Paulus Govers en Joanna Maria Boeijen. Hij groeit op met vijf zussen en drie broers.
Piet is een jongen met ambities. Na de lagere school gaat hij bij de paters Karmelieten naar de handelsdagschool gevestigd aan de Molenstraat in Oss en de voorloper van het latere Titus Brandsma Lyceum Maar dat is van korte duur, hij voelt zich daar niet op zijn gemak en door omstandigheden wordt thuis een beroep op hem gedaan. Zijn moeder is langdurig ziek en er moet hard gewerkt worden om de kost te verdienen. Hij gaat thuis werken en met zijn vader de boer op om te handelen.
Mededeling in de Provinciale Noord-Brabantse Courant van 8 februari 1951 dat P. Govers te Reek zijn bedrijf ‘Handel in varkens’ heeft ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Piet Govers als jongeman.
Piet gaat als jonge varkenshandelaar op de fiets de boer op om slachtvarkens, zeugen en biggen te kopen en verkopen. Hij verkent de dorpen in de wijde omtrek van Oss en zo belandt hij ook in Duifhuis, een gehucht in de toenmalige gemeente Reek gelegen op de weg naar Zeeland en niet ver van café de Kleine Elft waar Piet een regelmatige bezoeker is. In Duifhuis komt hij bij de grote boerenfamilie de Louw en ontmoet daar Mientje, de jongste dochter die thuis in het huishouden en op de boerderij werkt. Ze krijgen verkering maar Piet moet nog wel wat barrières overwinnen om het vertrouwen van moeder de Louw te winnen. In de beslotenheid van de Brabantse dorpjes worden buitenstaanders met argusogen bekeken en al helemaal als ze het gemunt hebben op de meisjes. Bovendien is Piet geen boer maar een handelaar en dan nog wel uit Oss, een plaats die toentertijd berucht was, denk maar aan de ‘Bende van Oss’ Maar vader de Louw mag Piet wel en uiteindelijk wordt hij als toekomstige schoonzoon geaccepteerd. Dit speelt zich af in de jaren dertig, de crisisjaren met de opkomst van het nazisme en als gevolg de bezetting.
Anderhalf jaar na de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog trouwen de 32-jarige Piet en de 29-jarige Mientje, op 24 november 1941 voor de wet in het Gemeentehuis te Reek en een dag later voor de kerk in de parochiekerk Sint Antonius Abt. Ze gaan wonen in de Noordhoek op nummer E 86 in een huis dat ze huren van Piet van Casteren. Hij kent Piet Govers als de man met de grote klompen die tegenover zijn huis bij het café van Frans van Duren op de stoep varkens komt wegen. Twee jaar na het huwelijk wordt hun eerste kind Annie geboren. Tijdens de bevalling vlucht Piet naar buiten en gaat op een ton zitten wachten tot de baby geboren is. En dan snel naar het postkantoor, naar Pietje Henst in de Monseigneur Borretstraat, om de familie in Oss te bellen en het goede nieuws te melden. Na Annie volgt Willie, Truus, Paul en Antoon, ieder jaar/anderhalf jaar komt er eentje bij. De eerste familiefoto uit 1947 gemaakt voor het huis in de Noordhoek toont een gelukkig gezin: vier gezonde kinderen, de meisjes mooi aangekleed met strikken in het haar, en een trotse vader en moeder.
Het gezin Govers in het najaar van 1947 voor hun huis op Noordhoek E 86 in Reek. Piet Govers met Truus op schoot, Willie, Mientje de Louw met Paul op schoot en Annie.
Piet gaat de boer op, altijd op de fiets. Op maandag fietst hij ’s ochtend naar de markt in Uden en op dinsdag naar Oss om te handelen, en ook een bezoek aan de Bossche markt op woensdag is vaste prik. Hij werkt dan nog steeds samen met zijn vader Pôls en zijn broers Paul en Toon. Ze hebben gezamenlijk een vrachtwagen aangeschaft om hun handelswaar te vervoeren en rijden daarmee naar de markten verder weg. Op donderdag op en neer naar Meppel en op vrijdag vaak naar Zwolle, lange ritten met onderweg altijd een rustpauze bij De Woeste Hoeve.
Piet is altijd op pad, gaat vroeg weg en komt vaak laat thuis. Zijn vrouw is weleens angstig dat hem iets overkomt zoals een overval door iemand die uit is op zijn geld. Zij heeft thuis de zorg over de groeiende kinderschare. In 1950 wordt nummer zes geboren, Leo. Het wordt tijd om te verhuizen naar een groter huis met mogelijkheden om het bedrijf uit te breiden. In 1951 kopen zij voor 12.000 gulden het huis op Heitmorgenstraat E 121, ook wel Hartjesberg genoemd. Op het Bewijs van Eigendom (Acte d.d. 17 mei 1951) staat als beschrijving Heerenhuis op kadasternummers ‘926 en 518, samen groot 61 Are 78 centiare’. Genoeg ruimte voor een varkensmesterij. Het statige huis dat sinds 1973 een Rijksmonument is, wordt gekocht van Arnold Smits, familie van de bekende Reekse orgelbouwers. Het is lange tijd verhuurd geweest en is uitgeleefd. De waterleidingen en elektriciteitsleidingen zijn eruit gesloopt, het achterhuis is afgebrand en een bouwval, en achter het huis is het een dichtbegroeide wildernis van struiken en bomen met achterin een waterkolk. In de schuur linksachter het huis was ooit een wasblekerij gevestigd waar waskaarsen werden gemaakt. Piet laat deze schuur, de ‘auw’ schuur genoemd, verbouwen tot varkensschuur. Hij roept hulp in van de Nederlandsche Heidemaatschappij om het perceel op te schonen en de kolk te dempen. De struiken en monumentale bomen worden gerooid, ook aan de voorkant van het huis. In de jaren die volgen laat Piet nieuwe schuren bouwen met een voor toen moderne inrichting. Om de varkens te verzorgen en de kooien uit te mesten worden knechten ingehuurd waaronder de Reekenaren Hein Barten, Toontje van Berkel, Joske van Melis en Harrie van Gaal.
In 1951 verhuist het gezin Govers van de Noordhoek naar Hartjesberg, het huis op Heitmorgenstraat E 121. Deze foto is een of twee jaar na de verhuizing gemaakt.
Het bedrijf groeit en bloeit en de handelsactiviteiten breiden zich uit. In 1954 schaft Piet zijn eerste eigen vrachtwagen aan, een Dodge, met ruimte voor zo’n 35-40 slachtvarkens. Adriaan Hendriksen die eerder al in Oss bij het familiebedrijf werkte, wordt aangenomen als chauffeur. Zijn bijnaam is de Zeeuw verwijzend naar zijn geboortegrond in provincie Zeeland. Ook Jan Sleenhoff en Harry van Gaal rijden als chauffeur op de vrachtwagen en Ab Zandschulp gaat vaak mee om varkens te laden. Als de varkensstallen leeg staan moet er geschrobd worden en dan komen Marie van Melis en Nolda Veld in beeld, hardwerkende vrouwen uit het dorp die de schuren weer klaarmaken voor een nieuwe lading biggen die vetgemest worden voor de slacht.
De vrachtwagen van varkenshandel P. Govers.
Ook het gezin groeit. Tijdens de verhuizing naar de Heitmorgenstraat is moeke zwanger van nummer zeven. De drie jongste kinderen, Lenie, Toosje en Francientje, worden op de Heitmorgenstraat geboren in de ouderslaapkamer, de kamer beneden linksachter die later gebruikt wordt als kantoor. Dit is ook de kamer met de twee grote ingebouwde kasten met, in één daarvan, een ingebouwd brandkastje bedoeld om de stapeltjes bankbiljetten op te bergen die een handelaar altijd bij de hand moet hebben. De briefjes van honderd en duizend gulden zitten in portefeuilles van bruin leer die Piet meeneemt naar de markten en als hij de boer op gaat.
Het gezin Govers in het voorjaar van 1957. De jongste zoon Leo, in het midden tussen vader Piet en moeder Mientje, heeft net zijn Eerste Heilige Communie gedaan. Fransientje, de jongste, en Lenie staan links van vader. Toosje staat rechts van moeke met naast en achter haar Antoon en Paul. De oudste drie, Truus, Willie en Annie, staan (vlnr) op de achterste rij.
De varkensmesterij bij huis wordt opgebouwd en Piet blijft al fietsend de boer op gaan om te handelen. Het fietsen is een noodzaak; hij ziet slecht en mag geen autorijden. Hij ziet zo slecht dat hij niet kan zien wie er aan de andere kant van weg fietst. Hij groet wel altijd en als zijn vrouw naast hem fietst vraagt hij haar wie ze net zijn tegengekomen. Ook met het lezen van de kleine letters in de krant heeft hij grote moeite. Zijn broer Paul heeft dezelfde handicap. Het ‘zit in de familie’, een erfelijke oogafwijking maar hoe het precies zit wist men toen niet. Dat is pas jaren later uitgezocht.
Een gelukkig gezin in volle bloei en een bedrijf dat op volle toeren draait. Naast de knechten komen er ook meiden, meisjes die binnen helpen in het huishouden en bij de zorg voor de kinderen maar ook ‘achter’ als dat nodig is. Eerst Hanneke van Rosmalen, toen Annie Verwegen en Dinie Cuppen. Ze zijn er dag en nacht, alleen op zondag gaan ze naar hun ouderlijk huis. Een en al bedrijvigheid en moeke is altijd in de weer, een zorgzame moeder en een dienstbare echtgenote. Piet gaat veel op pad, hij is ondernemend en wordt gerespecteerd in de handelswereld. Er wordt genoeg verdiend om te investeren. Als de aankoop van een ‘luxe’ auto binnen bereik is kopen Piet Govers en Jan Linders, een andere ondernemer uit het dorp, samen één personenauto, een Chevrolet. Dat is in 1956 een deelauto ‘avant la lettre’. Maar Piet kan zelf niet rijden dus ook in deze ‘luxe’ auto fungeren Jan Sleenhoff en Harry van Gaal regelmatig als chauffeur. Ook jongens uit de buurt die net hun rijbewijs hebben springen bij als het nodig is waaronder Piet van Casteren van twee huizen verderop, een van de jongens van de ‘twedde van Casteren’.
Visitekaartje uit eind jaren vijftig. Na de omschakeling op een landelijk automatisch telefoonnetwerk maakt nummer 24 plaats voor een nieuw nummer
Op de weinige foto’s die er zijn van Piet Govers ziet hij eruit als een sterke, gezonde man. Genoeg lichamelijke activiteit met al dat noodzakelijke fietsen van jongs af aan. Maar een borreltje op z’n tijd hoort er ook bij. Op zondag is het vaste prik om na de hoogmis thuis of in het café bij Klievink met de boeren en dorpsgenoten wat te drinken. En daar hoort ook een sigaretje bij. Hij is verslaafd aan het roken, niet ongebruikelijk voor mannen in die tijd. Er is geen besef dat roken ongezond zou
kunnen zijn; dat komt pas later. In september 1958 krijgt Piet last van zijn keel en dat is de voorbode van een lange lijdensweg. Hij wordt door huisarts Langendijk verwezen naar het ziekenhuis in Oss maar al snel doorgestuurd naar het St Radboudziekenhuis, het jonge academische ziekenhuis in Nijmegen dat pas sinds 1956 in bedrijf is. Daar komt Piet onder behandeling van de keel- neus en oorspecialist Prof. Brinkman en hij ligt dat najaar zes weken aaneengesloten in het ziekenhuis. Vele behandelingen, bestralingen, operaties en ziekhuisopnames volgen. Maar het mag niet baten, de keelkanker slaat ongenadig toe. Het praten gaat steeds moeizamer, Piet verliest zijn stem en hij heeft veel pijn. In de zomer van 1960 wordt hij opnieuw opgenomen, nieuwe behandelingen hebben weinig of geen effect maar hij blijft nog negen maanden in leven. Mientje gaat door de week bijna iedere dag bij haar man op bezoek, ‘s middags op en neer naar Nijmegen met de bus. De hele middag is ze dan van huis terwijl ze het zo druk heeft met het huishouden en de kinderen. Omdat Piet niet kan praten gaat het communiceren moeizaam. Hij moet alles uitschrijven in notitieboekjes of op een uitwisbare lei. Op 13 maart 1961 overlijdt Piet Govers in het ziekenhuis in Nijmegen. Op 16 maart wordt hij begraven op het kerkhof in Reek. Moeke blijft achter met negen kinderen.
1.3. Verder zonder Piet aan het roer
Tijdens zijn ziekte blijft Piet de touwtjes in handen houden tot hij echt niet meer kan. Hoe moet het met het bedrijf als hij er niet meer is? Wie kan het overnemen? Zijn zoons zijn nog te jong, maar Annie, zijn oudste dochter die hij ingewijd heeft in het vak, kan zij het aan? Als meisje van 17 staat ze voor een grote uitdaging en wordt kostwinner. Een paar jaar later stapt Toon in de voetsporen van zijn vader, en ook Leo heeft ambities en sluit zich aan.
Het overlijden van Piet Govers in 1961 is een grote terugslag voor het eens zo bloeiende bedrijf. Piet laat zijn gezin achter zonder verzekering, de kinderen zijn nog klein en er moet brood op de plank komen. Zijn vrouw is van nature geen zakenvrouw. Moeke is druk met het huishouden en zet koffie voor de mensen die over de vloer komen. Ook zorgt ze dat de knechten te eten krijgen en dat er iedere dag schone overalls zijn maar ze bemoeit zich niet of nauwelijks met de inhoudelijke kant van de varkenshandel. Piet heeft haar daar nooit in betrokken. Hoe anders is dat met zijn oudste dochter. Annie, geboren in 1943, is al van jongs af aan zijn vertrouweling Ze vindt het als klein kind al leuk om met hem mee te gaan de boer op. Ze is leergierig en hij gaat daarin mee. Als haar vader ziek wordt is zij 14 en zit op kostschool in Schijndel. Net na de start van het schooljaar, ze zit dan in de vierde klas van de MULO waarvan ze klas 2 heeft overgeslagen, gaat haar vader naar Schijndel om haar op te halen. Hij heeft voor een paar weken haar hulp nodig, zegt hij. Maar het loopt anders. Annie gaat niet meer terug naar de kostschool. Een paar weken helpen is niet genoeg. Dat helpen wordt overnemen, en als Piet tweeënhalf jaar later overlijdt gaat Annie door met de varkenshandel en de varkensmesterij. Ze staat als enige vrouw, een meisje nog, op de veemarkten, gaat de boer op en leert al snel autorijden, ook in een vrachtwagen. Al voordat ze haar rijbewijs heeft zit ze achter het stuur maar alleen als het niet anders kan. Nood breekt wet.
Annie leert al op jonge leeftijd handelen. Haar vader en Roelof Slagter, een bevriende varkenshandelaar uit Hoogenveen, maken er een spel van. Annie herinnert zich nog dat zij als kind van een jaar of tien via bieden en ‘handjeklap’ twee biggen kocht bij Roelof, een roodbonte en een zwartbonte. Thuisgekomen uit Drenthe krijgen de biggen een plekje in een kooi in het achterhuis waar Piet de biggen houdt die hij verhandelt. Tot haar verbijstering verkoopt hij haar biggen een paar dagen later aan Frans Jans. Als hij ziet dat Annie daarvan overstuur is lost Piet het op door de week daarop andere bonte biggen uit Meppel voor haar mee te nemen.
Annie aan het werk als varkenshandelaar. In gesprek met Jan Borg bij de mestvaalt (links), varkens selecteren voor de slacht (midden) en bij het achterhuis in overleg met moeke en Toon.
Tot midden vijftiger jaren is het beroep varkenshandelaar een vrij beroep. Dat verandert in 1954 met de bekrachtiging van de ‘Vestigingswet Bedrijven’ die gericht is op het stellen van bekwaamheidseisen voor ondernemers die een bepaald vak uitoefenen. Een jaar later wordt door de overheid het ‘Bedrijfschap voor de Handel in Vee’ ingesteld, in 1962 gevolgd door het ‘Vestigingsbesluit Handel in Vee’. Het bedrijfschap heeft tot taak de bekwaamheid van de veehandelaren te toetsen. Piet Govers had na de lagere school geen enkele vervolgopleiding afgerond. Hij had het vak in de praktijk geleerd en er werden geen diploma’s gevraagd. Voor Annie is dat anders. De nieuwe wetgeving vereist dat zij beschikt over een Middenstandsdiploma en een Diploma Vakbekwaamheid. Het eerste diploma behaalt ze in Nijmegen in juli 1963. Het vakexamen voor de handel in varkens doet ze in Utrecht op 28 januari 1964. Ze slaagt met hoge cijfers voor de theoretische vakken waaronder fokkerij, voeding, gezondheidsleer en natuurlijk scoort ze ook goed in de ‘Practische Vakbekwaamheid’, ze heeft immers al ruim 6 jaar praktijkervaring. Annie is waarschijnlijk de eerste vrouw met dit diploma op zak. Op basis van de diploma’s krijgt Mej. Johanna W.M. Govers in 1966 een vergunning tot het uitoefenen van ‘handel in VARKENS’ en de bevoegdheid om als beheerder en bedrijfsleider op te treden.
In 1964 wordt mejuffrouw Annie Govers gediplomeerd Handelaar in Varkens en kan zij het bedrijf op haar naam als ondernemer inschrijven bij het Bedrijfschap voor de Handel in Vee.
In 1966 krijgt mejuffrouw Johanna W.M. Govers de vergunning voor het uitoefenen van handel in varkens.
Het Parool van 6 december 1967.
Voor Annie is het zwaar. Het verlies van vader drukt zwaar op het gezin. Ze heeft een grote verantwoordelijkheid, moet keihard werken, maakt lange dagen en is veel op pad. Ze rijdt enkele tienduizenden kilometers per jaar. En alleen maar mannen om zich heen: de collegae handelaren, de boeren, knechten en chauffeurs, en weinigen van haar eigen leeftijd. Ze is vaak veel tijd kwijt bij de klanten want de boerinnen roepen haar naar binnen voor een tas koffie en om nog even te komen ‘buurten’. De bijzondere verdiensten van deze jonge vrouw blijven niet onopgemerkt. In 1966 verschijnt er een reportage in het damesweekblad Prinses De interviewer is getipt door iemand die denkt dat hier een goede reportage in zit: een meisje dat sinds haar 16de varkenshandelaar is en kostwinner voor een groot gezin. Annie houdt niet van deze aandacht. Ze heeft er niet voor gekozen om handelaar te worden, het is op haar pad gekomen en ze neemt plichtsgetrouw de verantwoordelijkheid op zich. Twee jaar later staat ze weer met tegenzin in de schijnwerpers en haalt de landelijke pers als laureaat van de Visser-Neerlandia Prijs. Koppen als ‘Een wilskrachtig meisje’ (Het Parool) en ‘Als zeventienjarige jarige zorgen voor een gezin van tien mensen’ (Algemeen Dagblad) roepen vele reacties op. De felicitaties stromen binnen. Op de oorkonde die ze op 17 februari 1968 in Den Haag in ontvangst neemt staat dat de prijs is toegekend ‘voor haar getoonde wilskracht en volharding na de dood van haar vader’. Annie ondergaat het maar is in gedachten al bezig met de toekomst. Kan ze geleidelijk uit de varkenshandel stappen en het bedrijf overlaten aan ‘de jongens’? Ze heeft de ambitie om verder te leren en een ander beroep te kiezen. Voor de varkensmesterij hebben ‘de jongens’ weinig belangstelling en die wordt in 1968 verkocht
‘De jongens’ Paul, Antoon en Leo zijn nummer vier, vijf en zes in het gezin van negen. De middelste is een baldadig en nieuwsgierig jongentje dat al op jonge leeftijd in een blauw overalletje rondloopt en achter meehelpt in de varkensschuren. Het liefst gaat hij mee met Adriaan, de Zeeuw, met de vrachtwagen. Als Piet Govers overlijdt is Antoon bijna 12 jaar. Net als zijn drie oudste zussen en oudere broer Paul, wordt hij na de lagere school naar kostschool gestuurd voor de vervolgopleiding, naar ‘De La Salle’ in Stevensbeek waar Paul ook zit. Antoon vindt het maar niks op het internaat, hij heeft heimwee en weet steeds weer te ontsnappen. Hij leent een fiets van een klasgenoot of van een varkensboer in Overloon die hij kent als klant waar vader en Annie de varkens opkopen en fietst naar huis, toch gauw zo’n 25 km. De broeders
in Stevensbeek herinneren zich Antoon als ‘de held op de fiets’. Keer op keer wordt hij weer teruggebracht naar kostschool maar hij wil er echt niet blijven. Dan maar extern naar een school in Heesch, met bus of fiets op en neer, en na school zo snel mogelijk naar huis en mee met de vrachtwagen, zijn lust en zijn leven. Verder leren hoeft voor hem niet en al op 15-jarige leeftijd werkt hij voltijds mee in het bedrijf. Antoon wordt Toon. Hij moet vaak vroeg uit bed en met Adriaan op pad om bij de boeren slachtvarkens op te halen die naar de slachterij moeten. ’s Middags met vrachtjes biggen op stap en langzaamaan ontdekken hoe dat werkt in de handel. Hij is nog geen 18 als hij zelf de vrachtwagen gaat besturen en al snel kan hij als een klein baasje alleen op pad. Eind jaren zestig is ook de tijd dat er voor het eerst buiten de landsgrenzen gehandeld wordt. Toon rijdt twee tot drie keer per maand naar Cloppenburg in het noorden van Duitsland om biggen op te halen. Hij verovert zo een eigen plekje in het bedrijf, zoekt zijn eigen weg en werft zijn eigen klanten. Hij heeft een gemoedelijk karakter, legt makkelijk contacten en heeft snel door hoe hij iets aan moet pakken. Het handelen met handjeklap op de veemarkten gebeurt steeds minder, de boerenbedrijven worden groter en gaan specialiseren. Toon legt contacten met grotere mesterijen en fokkerijen en is net als zijn vader een ondernemer met ambities.
De professionalisering van het bedrijf gaat gepaard met een eigen logo dat prijkt op het briefpapier, de enveloppen en de nieuwjaarswensen die verstuurd worden naar klanten en zakenrelaties.
Ook Leo, de jongste zoon, wil niets liever dan thuis in het bedrijf werken. Ook hij loopt als kind in een overalletje en is gefascineerd door wat er thuis allemaal gebeurt. Veel minder baldadig dan Toon en ietwat verlegen en zorgelijk van aard. De bezorgdheid om zijn vader die zo ziek is drukt zwaar op hem. ’s Avonds blijft hij wakker tot moeke terug is van het ziekenbezoek en wil dan weten hoe het gaat. Als vader overlijdt is Leo 10 jaar oud. Na de lagere school gaat ook hij naar een kostschool, de Ruwenberg in St. Michielsgestel. Net als Toon heeft Leo veel heimwee maar hij houdt het vol; de vierjarige opleiding Middelbare Handelsschool sluit hij af met een diploma. Hij gaat verder met leren maar wil persé thuis wonen. Dan kan hij na schooltijd meewerken op het bedrijf en goed in de gaten houden wat er allemaal gebeurt. Dat zit in zijn aard. Hij gaat naar Oss naar het Titus Brandsma Lyceum, iedere dag op de Puch op en neer. HBS-A met boekhouden, economie en talen, dat komt goed van pas voor een handelaar zeker nu de ambities van ‘Varkenshandel Govers’ verder reiken dan de landsgrenzen. Na de HBS nog een jaar de praktijkopleiding varkens- en pluimveehouderij in Horst, maar dan wil Leo toch echt volledig thuis aan de slag. Hij heeft al ruimschoots laten zien wat hij waard is. Het kantoor, de kamer linksachter in het ouderlijk huis, is zijn domein geworden. Toon houdt niet zo van papierwerk en voor Annie is Leo een prima maatje die altijd bereid is om mee te helpen. De weegbriefjes sorteren, berekeningen maken, de rekeningen uitschrijven, telefoontjes
plegen, al het papierwerk; dat alles deed Leo al naast school maar met de uitbreiding van de activiteiten waaronder het exporteren van slachtvarkens naar het buitenland, wordt de administratie een dagvullende taak. Ter ondersteuning komt in 1973 de eerste administratieve kracht in dienst, Greetje van Susteren uit Ravenstein. Er komen ook steeds meer verplichtingen voor ondernemers, voortdurend nieuwe regels en wetten, en de boekhouding moet op orde zijn voor de belastingdienst. Het kasboek met onleesbare krabbels dat Piet Govers hanteerde voldoet niet meer.
Voor Annie komt er nu wat ruimte om aan iets anders te beginnen. Zo ervaart ze het echter niet, het verantwoordelijkheidsgevoel blijft ze houden, nog vele jaren. Toch zet ze door, stroomt na de avond-MULO door naar de avond-HBS en meldt zich in 1970 aan voor een deeltijdopleiding op de Sociale Academie in Breda. Het struikelblok is de verplichte praktijkervaring naast de studie. Hoe moet dat? Annie vindt immers dat het thuis in het bedrijf veel te druk is en dat ze nog niet gemist kan worden. Toch wordt ze toegelaten, ze durven het wel aan met een student met zoveel levenservaring. Als ze een half jaar bezig is met de opleiding wordt ze gevraagd om in Ravenstein te komen werken als coördinator van de gezinszorg. Dat vergt wel wat overredingskracht. De toezegging dat ze flexibele werktijden krijgt zodat ze ook thuis in het bedrijf kan blijven meedraaien, geeft de doorslag. De grote stap is gezet, het loslaten is begonnen en als ze in 1973 de overstap maakt naar het maatschappelijk werk in Boekel en zelfstandig gaat wonen in Uden, voelt dat voor haar als een overwinning. Haar carrière als varkenshandelaar loopt ten einde.
Toon en Leo daarentegen staan aan het begin. Hoe zal het gaan als ze met z’n tweeën aan het roer staan? Willen ze samen verder? Kunnen ze samen verder? Twee tegengestelde karakters, extrovert en introvert, hoe zal dat gaan? Het moet wel klikken. Verschillende expertises, dat is mooi dan kunnen ze elkaar aanvullen. Allemaal vragen en bedenkingen maar ze wagen de sprong. Na de aanloopfase begin jaren 70 nemen Toon en Leo in 1974 officieel het bedrijf over en maken een nieuwe start.
Leo (links) en Toon aan het werk op het kantoor op Heijtmorgen 19. Bron: Ton Cruijsen 1985.
In de varkenssector opereert de handelaar op vele fronten. De verdiensten komen onder meer uit de aan- en verkoop van biggen en zeugen, het leveren van slachtvarkens aan slachthuizen en het verhandelen van levende varkens, meestal voor de export. De varkensboeren nu, met hun megastallen, zijn niet te vergelijken met de kleine boeren waar Pôls en Piet Govers over de vloer kwamen. Hoe ging het vroeger? Hoe werd er gehandeld, wie waren de klanten en hoe werd het geld verdiend?
2.1. De varkenshandelaar gaat de boer op
In de eerste helft van de vorige eeuw bestond het platteland in Nederland grotendeels uit landbouwgrond en werd er volop geboerd. Op de schrale zandgrond in NoordBrabant hadden de boeren vaak een gemengd bedrijf, een combinatie van veeteelt en akkerbouw. Varkens zaten in een kooi of scharrelden op het erf samen met de kippen, de koeien liepen in de wei en stonden ’s winters op stal. De varkenshandelaar ging naar de boerderijen, ‘hij ging de boer op’ om biggen te kopen en verkopen en om vetgemeste varkens op te kopen. Het kwam ook voor dat de boer een mestcontract afsloot en de biggen te leen kreeg van de varkenshandelaar. Die bleef eigenaar van de biggen maar het huisvesten en het vetmesten werd uitbesteed aan de boer. Die ontving dan ‘voergeld’ en was zo verzekerd van een vaste bron van inkomsten onafhankelijk van de fluctuerende handelsprijzen. Het risico was voor de varkenshandelaar. Vaak was bij zo’n constructie ook de ‘mulder’, betrokken, de man die het veevoer leverde. Door het voer te leveren was de mulder medefinancier en deelde in de winst.
Naast de boeren waren er ook arbeidersgezinnen die een paar varkens hielden. De vader was kostwinner en had meestal een baan op een fabriek of in de agrarische sector als boerenknecht. De varkens waren voor eigen slacht of voor extra inkomsten in de vorm van ‘voergeld’. De klanten van de varkenshandelaar waren dus niet alleen boeren maar ook ‘werklui’, mensen uit de arbeidersklasse met een varkenskot achter het huis.
2.2. ….. en bijna dagelijks naar de veemarkt
De veemarkten speelden een centrale rol. Daar werd niet alleen gehandeld in levende varkens, runderen, en paarden, maar ook gepraat, koffiegedronken en geborreld. Bij uitstek de plaats om contacten te leggen en een netwerk op te bouwen. En natuurlijk ook om de nieuwtjes te horen en de prijsontwikkeling in de gaten te houden. Iedere dag was er wel ergens een markt waar gehandeld werd in levend vee. In 1965 kende Nederland nog zeventien veemarkten, maar in het begin van deze eeuw waren ze bijna allemaal gesloten.
Op de veemarkten konden de kopers het koopwaar goed bekijken. Ze liepen langs de aangelijnde koeien en paarden, de opgehokte zeugen of de manden of lage houten bakken met biggen. Het vee werd meestal middels handslag verkocht, oftewel handjeklap. Daarbij slaat de persoon die een prijs noemt de hand van boven naar beneden op de opgehouden open hand van de ander. Dit gaat door tot men een prijs heeft bereikt die voor beiden aanvaardbaar is. Dan geeft men elkaar een hand om de koop te bezegelen. Lukt dat niet, dan gaat de hand op de rug. Als het handjeklap lang duurde, werd er stevig over de prijs onderhandeld.
Biggenmarkt in Oss (links) en Meppel. Bronnen: Facebook – Meppel Toen en BHIC.
Voor de varkenshandelaar was de levende biggen- en zeugenhandel van belang. De markten in de buurt waar Pôls en Piet Govers iedere week kwamen, waren in Uden op maandag, Oss op dinsdag en ’s Hertogenbosch op woensdag. In Oss en Uden werden voornamelijk biggen verhandeld, en op Bossche markt in de veemarkthallen, zeugen én biggen. Hier verhandelden ze de zeugen die ze bij de boeren opgekocht hadden. In Den Bosch kwamen ze in contact met de gebroeders Karelsen uit de provincie Zeeland, gewilde afnemers van zeugen, met wiens families een vriendschapsband ontstond die jarenlang heeft standgehouden. Op donderdag reisden ze af naar Meppel. Daar was de grootste biggenmarkt in Europa. Op de heenweg gingen regelmatig slachtvarkens mee die via de vrije handel verhandeld waren en bij slachterij Murris in Meppel werden afgeleverd. Op vrijdag was er een veemarkt in Zwolle die regelmatig bezocht werd en op zaterdag in Utrecht waar Piet Govers in de oorlogsjaren vaak naar toe ging.
In de jaren vijftig groeide de mestvarkenssector in Noord-Brabant en er was veel vraag naar biggen. In het noorden van Nederland waren de fokkerijen, en de biggen kwamen in Meppel op de markt waar Piet Govers kwam handelen en kopen. Dat kon in opdracht zijn; een boer bestelde een aantal biggen en de handelaar ontving commissie. Maar er was ook vrije handel; Piet kocht biggen die hij thuis op de Heitmorgenstraat stalde, in het begin in het achterhuis en later in een van de nieuwgebouwde schuren achter het huis, de baggenschuur of ‘klè’n nej’ (de kleine nieuwe schuur). De boeren kwamen dan bij Piet aan huis om de biggen te bekijken en te kopen. Soms gebeurde dat handelen ook op zondag maar dat vond Piet’s vrouw niet zo fijn. ‘Op zondag werken, dat kon toch echt niet; dat had de pastoor verboden’ Piet had daar minder moeite mee.
In de jaren zestig toen Annie de handel deed had ze veel steun van Roelof Slagter, een handelaar uit Hoogeveen. Hij kocht de biggen voor Annie zodat zij niet iedere week zelf naar Meppel hoefde af te reizen om te handelen. Vanaf eind jaren zestig werden de biggen in Noord-Duitsland gekocht. Toon reed om de 14 dagen met de vrachtauto naar Cloppenburg in Nedersaksen om biggen op te halen. Handjeklap is er dan niet meer bij.
2.3. De levering aan slachterijen
Rond 1900 kwamen de grote slachterijen in bedrijf zoals Hartog en Zwanenburg. Een varkenshandelaar was meestal als commissionair bij een slachterij aangesloten. Hij fungeerde als tussenpersoon die zorgde voor de aanvoer van slachtvarkens. Hij handelde op eigen naam met de boeren maar voor rekening van de slachterij en ontving dan een bepaald percentage van het aankoopbedrag als commissie Daarnaast opereerde een varkenshandelaar ook vaak via de vrije handel.
Piet Govers ging naar de boeren en markeerde de varkens met het goede gewicht voor de slacht met een streep op de rug, rood of blauw. Varkens rijp voor de slacht wegen zo’n 90 tot 100 kilo. In die tijd was ‘bacon’ een gewicht na slachting dat in de beste prijsklasse viel, veelal bedoeld voor export naar Engeland. Ook was er een classificatie systeem A, B en C dat een verschil in prijsklasse aangaf en bepaald werd door onder andere het spekgehalte en de hammen. Piet en later dochter Annie waren experts in het schatten van het gewicht en het spekgehalte en ze waren goed in het selecteren van gelten, varkens die geschikt waren voor de fok. Dit zijn slanke varkens met niet te veel vet en mooie ronde hammen.
Een of twee dagen later werden de gemarkeerde varkens met de vrachtwagen opgehaald, bij iedere boer een paar varkens. Voor een volle vracht van 30 tot 35 varkens moest men soms wel langs zeven of acht adressen. Later, toen de boeren steeds meer varkens gingen houden, waren er minder stopplaatsen nodig om de vrachtwagen vol te krijgen. Voordat ze werden geladen kreeg ieder varken een oormerk. De volle vracht werd afgeleverd bij Hartog of Zwanenberg in Oss, Homburg in Cuyk of bij de slachthuizen in Uithoorn, Nijkerk, Olst of Wilp. Op het slachthuis werden de varkens gewogen en de handelaar ontving na aflevering de weeglijsten met alleen het gewicht per varken. Thuis werden de weeglijsten uitgepluisd en per boer werd op een briefje het gewicht van zijn geleverde varkens geschreven. De boeren wilden natuurlijk zo snel mogelijk weten wat de varkens wogen en zouden opbrengen, dus moesten vaak nog op dezelfde dag die briefjes bij de boeren worden afgeleverd. De oudste dochters werden dan met de fiets op pad gestuurd naar de boeren in de buurt.
Een paar dagen later kwam het volledige overzicht uitgesplitst per boer met daarop het gewicht na de slacht, de klasse en de prijs per varken. Piet Govers ontving 1% van het totale bedrag als commissie en een vergoeding voor het vervoer De slachterijen aangesloten bij de Varkens Inkoop Organisatie (VIO) werkten met een vaste prijs die wekelijks kon fluctueren maar in de vrije handel onderhandelden de
Voor en achterkant van een envelop afkomstig van slachterij Zwanenberg hergebruikt als kladpapier
slachterijen en de varkenshandelaar over de prijs. Hier kwam geen classificatie aan te pas, alleen het gewicht telde. De boer kreeg een aanbod van de varkenshandelaar en kon afwegen wat het meeste op zou leveren, de VIO prijs of de vrije handelsprijs. De VIO prijs werd op vrijdagavond bekend gemaakt: gelijk gebleven of een dubbeltje of stuiver meer of minder per kilo, soms wel een sprong van 15 cent. Nadat de telefoon eind jaren zestig gemeengoed was geworden stond deze op vrijdagavond en zaterdag roodgloeiend. ‘Wat hebben de varkensprijzen gedaan?’ was dan de vraag en dat bepaalde of een boer die week wel of niet zijn slachtvarkens wilde leveren. In de vrije handel was de marge tussen aankoop en verkoop de winst of het verlies voor de varkenshandelaar. Slachterijen zoals Picavet in Hulst, Lunenburg in Driebergen en van Swelm in Nijmegen werkten volgens het systeem van vrije handel. Piet Lunenburg, de inkoper uit Driebergen kwam altijd op de Bossche markt voor de vrije handel in slachtvarkens. Later vond de vrije handel plaats op vrijdag op de Utrechtse varkensbeurs waar Toon meestal naar toe ging. Een beurs zonder levende varkens, alleen varkenshandelaren, exporteurs en inkopers van slachthuizen.
Als uitgerekend was wat de boer zou ontvangen moest Piet weer de boer op om de afrekening en de opbrengst in contanten af te leveren. Hij ging met zijn dik gevulde portefeuille op pad, in de vroege jaren met de fiets maar later ook met de ‘luxe’ auto. Piet had zelf geen rijbewijs omdat hij slechtziend was dus moest er altijd iemand mee om te rijden. Ook de oudste dochters moesten regelmatig met geld op pad, op de fiets de boeren langs. De afrekening en het geld werden dan in envelopjes gestopt. Als fooi kregen ze snoepjes die meteen opgesnoept werden maar in de vastentijd moesten die in een trommeltje op de schouw worden opgeborgen tot paaszaterdag.
2.4. De boekhouding - ‘Wie schrijft blijft’
Als het handjeklap op de veemarkten gevolgd werd door handen schudden dan was de koop bezegeld en kwam de portefeuille tevoorschijn. Een varkenshandelaar moest altijd contact geld op zak hebben. Piet Govers had een paar bruinleren portefeuilles met ruime vakken en een drukknop als sluiting. Zo’n portefeuille kon wel tot 5 cm uitdijen en de sluiting ging meestal niet lang mee. Met zo’n portefeuille gevuld met stapels bankbiljetten ging hij op pad, voornamelijk briefjes van 100 of 1000 gulden, meiers of ruggen, en als wisselgeld geeltjes, 25 gulden, en joetjes of tientjes. Er gaan grote bedragen om in de varkenshandel en toentertijd ging alles contant; de handel op de markt, de uitbetalingen aan de boeren en ook de knechten kregen hun loon handje-contantje.
Op een gegeven moment was Adriaan, de Zeeuw die de vrachtwagen bestuurde en biggen en varkens ging laden en lossen, niet meer tevreden met wat hij in zijn loonzakje aantrof, 60 gulden per week, en hij wilde loonsverhoging. Piet ging daar niet in mee en Adriaan vertrok. Hij ging als seizoenarbeider op het land werken in de Noordoostpolder. Dat deed ie wel vaker want dat verdiende goed. Maar Piet kon Adriaan toch niet missen, die was na zes weken weer terug in Reek. Om het conflict op te lossen bedacht Piet het volgende: Adriaan kon de vrachtwagen van Piet op de pof kopen en kreeg voortaan betaald per vracht. Van die inkomsten moest hij de aflossing betalen en zijn levensonderhoud. Wat overbleef ging in een spaarpot die door Piet werd beheerd en zo kon Adriaan wat reserves opbouwen. Een ZZP-er ‘avant la lettre’.
‘Wie schrijft blijft’, was een gevleugelde uitspraak van Piet, iets wat hij zelf in de praktijk bracht. Hij hield een kasboek bij waarin voor iedere klant of zakenrelatie een eigen pagina was gereserveerd voor het noteren van betalingen en/of ontvangsten in chronologische volgorde Er staan posten in zoals ‘voergeld’, ‘meel’, ‘biggen’, ‘varkens verkoop’, varkens inkoop’, en ‘Hartog’ en ‘Nijkerk’ verwijzend naar de slachterijen. Piet kon goed rekenen, in de kasboeken staan berekeningen van ‘winst’ en ‘verlies’ op basis van optellen en aftrekken, en her en der een staartdeling. Misschien had Adriaan als ZZP-er ook wel een eigen pagina in een van Piet’s kasboeken.
Enkele bladzijden uit het kasboek. Per klant de gemaakte kosten links onder ‘ontvangsten’ en de opbrengsten rechts onder ‘uitgaven’. Het verschil resulteert in winst (boven) of verlies (onder).
Thuis werd het geld bewaard in een brandkastje, ingebouwd in een vaste kast in de ouderslaapkamer op de begane grond. Nadat Piet was overleden ging moeke boven slapen en lagen de portefeuilles ’s nachts onder haar hoofdkussen. Eenmaal per jaar
werd door boekhouder Emons uit Oss de balans opgemaakt. Dat was een momentopname. Wat zijn de bezittingen op dat moment, wat zijn de schulden, en hoeveel contant geld is er in huis? Dit werd vastgelegd in een formeel document en op basis daarvan werd belasting geheven. Dat was eigenlijk het enige wat op papier stond. Er waren geen bankafschriften waarop transacties met de klanten stonden of inkomsten van slachterijen. Pas begin jaren zestig kwam het bankverkeer op gang. De slachterijen gingen uitbetalen met cheques die bij de bank geïnd werden. De klanten echter, werden nog steeds uitbetaald in contacten en zelfs tot in de jaren tachtig was een groot deel van het geldverkeer in de varkenshandel in contacten. Een goede boekhouding werd steeds belangrijker Een paar jaar na het overlijden van Piet werd de voormalige ouderslaapkamer ingericht als kantoor. Er kwam een bureau, een typemachine en een telmachine, en de wandtelefoon die voor in het huis in de ‘grote’ kamer hing, de speelkamer met een biljarttafel, werd vervangen door een tafeltoestel en een tweede toestel in de woonkamer. In het kantoor stond ook een hele rij telefoonboeken, voor ieder district een boek waarin per dorp of stad alle telefoonabonnees op alfabet met bijbehorend nummer vermeld stonden.
De huisbankier was de ABN in Oss. De keuze voor deze bank, 15 km van huis, en niet de plaatselijke Boerenleenbank had een reden. Toen Piet Govers in 1951 aanklopte voor een lening kreeg hij geen steun van het bestuur van de coöperatieve Boerenleenbank in Reek. Ze wezen het verzoek af. Piet vroeg de lening als voorschot op de uitkering van de verzekeringsgelden voor de vrachtwagen. Die was door een ongeluk bij de Woeste Hoeve op weg naar de veemarkt in Meppel flink beschadigd geraakt en er moest een nieuwe worden aangeschaft Een woordvoeder van het bankbestuur bestaande uit welgestelde boeren zei: “Piet, we vertrouwen je wel, maar het zijn geen landbouwdoeleinden”. Dat voelde als een belediging en daarom ging Piet naar de Nederlandsche Handel-maatschappij in Oss, de voorloper van de ABN, waar ze hem wel hielpen.
Allengs werd de bedrijfsvoering ingewikkelder. Het simpele kasboek van Piet Govers voldeed niet meer. In het kantoor werd ordner na ordner gevuld. De boekhouding nam steeds meer tijd in beslag, vooral toen in de jaren zestig de varkenshandel de grens over ging. Internationale handel deed zijn intrede, biggen importeren maar vooral slachtvarkens exporteren. Jan van Renselaar uit Nunspeet was een van de eerste exporteurs van levende varkens met afzet in Frankrijk, Duitsland en Italië en hij zette een trend die door verschillende varkenshandelaren gevolgd werd Bij levering aan Nederlandse slachterijen werden de varkens bij aankomst op de slachterij gewogen, maar voor de export moest de handelaar zelf één voor één de varkens wegen of laten wegen voordat ze op transport gingen. Er kwamen her en der zogeheten weeginrichtingen, ook eentje bij Govers op de Heitmorgenstraat. Hier werden de varkens die waren opgehaald bij de boeren gelost, gewogen, en weer in de vrachtwagen geladen. De weegschaal stond in een soort sluis, een hangweegschaal met aan kettingen een metalen bak met deurtjes aan de voor- en achterkant. De varkens werden één voor één door de sluis geleid. Voor ieder varken werd een langwerpig weegbriefje in de daarvoor bestemde gleuf van de weegschaal geschoven en bij een druk op de knop werd het gewicht vastgelegd op het weegbriefje. Het kantoor lag bezaaid met stapeltjes weegbriefjes, per klant bijeengehouden met een
elastiekje. Op de langwerpige strookjes stond het gewicht gedrukt met een volgnummer. Per klant werden de gewichten van de varkens opgeteld op de telmachine en het telstrookje werd aan de afrekening geniet. De weegbriefjes werden in de weeginrichting in duplo gedrukt met behulp van carbonpapier dat gelijmd zat tussen twee langgerekte strookjes papier. Op het kantoor werden de strookjes van elkaar getrokken en gestapeld; een stapeltje voor de klant en een stapeltje voor de administratie. Een omslachtige procedure.
2.5. De varkensmesterij aan de Heitmorgenstraat
Met de verhuizing van het huurhuis in de Noordhoek naar het koophuis op de Heitmorgenstraat ging bij Piet Govers een grote wens in vervulling. Hij had nu genoeg ruimte om een eigen varkensmesterij te beginnen. Een bestaande schuur, de ‘auw schuur’, werd omgebouwd tot varkensschuur en Piet liet drie nieuwe schuren bouwen. Midden achter het huis de ‘klè’n nej’ - de kleine nieuwe schuur - met behalve varkenshokken ook een grote ruimte middenin om de vrachtwagen te stallen, rechts daarvan de ‘baggenschuur’ en linksachter, in het verlengde van de ‘auw’ schuur, ‘de grote schuur’. Natuurlijk waren er ook mestvaalten en gierkelders, en aan bijna alle schuren zaten buitenhokken zodat de varkens naar wens naar buiten konden lopen. Later kwam daar nog de kapschuur bij achter de ‘baggenschuur’ en de ‘klè’n nej’, en ‘de schuur van Hendrik’, in het achterhuis van de linkerburen Hendrik en Dina wat later de weeginrichting werd Als er weer een nieuwe schuur af was nodigde Piet de pastoor uit voor de inzegening. In de grote schuur was een nis met daarin een beeld van Antonius met een varken. Antonius was een kluizenaar die leefde in Egypte in de 3de eeuw, en die beschouwd wordt als de beschermheilige tegen ziektes bij varkens.
Hier stond een van de eerste grote varkensmesterijen in de regio en met name de grote schuur was een pronkstuk met veel moderne stufjes. Een silo voor het veevoer en kleppen boven de troggen of voerbakken die open en dicht konden. In de ‘dicht stand’ konden de troggen vanuit het middenpad gevuld worden met meel en water dat met een grote klopper gemengd werd. Als het etenstijd was werden de kleppen opengezet en konden de varkens bij het voer. Naast de trog zat een waterbak. Na schooltijd moesten de kinderen het voer mengen, de waterbakken vullen en de kleppen openzetten. In een mum van tijd was het voer op waarna de kleppen dicht gingen en de troggen weer gevuld werden met meel en water voor de volgende ochtend. Overdag vulden de knechten de troggen. Die mestten ook de kooien uit, binnen en buiten, en legden er schoon stro in. In de beginjaren waren dat Hein Barten, Toontje van Berkel, Joske van Melis en Harrie van Gaal. Later was ook Jan Sleenhoff vaak achter aan het werk en werd Jan Borg met zijn gezin vanuit Overijssel naar Reek gehaald om op de varkensmesterij te komen werken. Tussen al die schuren was nog steeds genoeg ruimte om te spelen. Een schommel en een wip, een keeshond in een kooi en een pony in de wei, Resie die bijna ieder jaar een veulen baarde. Resie werd op zondag voor de wagen gespannen en dan maakte Piet met zijn kinderen op de ponywagen een ritje in Reek en omgeving. Aan weerszijden van de grote schuur, langs de buitenhokken, lag een strook cement,
‘De grote schuur’ telde 20 hokken met uitloop naar buiten met in ieder hok 8 tot 10 varkens. Met de kleppen open (links onder) hadden de varkens toegang tot het voer in de trog. Met de kleppen dicht konden de troggen gevuld worden met meel en water. Bron: Wikimedia Commons; Farms in Maashorst.
breed genoeg om op te rolschaatsen. Wel op tijd afremmen want achter de schuur was een mestvaalt en een open put met gier die vanuit de schuur via een geul naar de put stroomde. In de schoolvakanties konden de kinderen hun energie kwijt met het schoonmaken van de varkensschuren. Zodra de varkens afgevoerd waren voor de slacht konden ze aan de slag met de hogedrukspuit en de schrobbers. Regelmatig
werd er een slachtrijp varken achtergehouden voor een thuisslachting. De ladder werd klaargezet in het washok en dan was moeke een paar dagen bezig om alles te verwerken. Bloedworst, hoofdkaas en brij maken, hammen roken en vlees wecken of invriezen in de huur-vrieslade bij de Boerenbond en later in haar eigen diepvries. Ook daarbij was hulp van de kinderen zeer welkom.
Met de komst van de varkensmesterij kwamen ook de veevoederhandelaren over de vloer. Meulemans mengvoeders in Ravenstein leverde het meel. Jan van den Hoogen was de verkoper in dienst van Meulemans en die kwam het geld ophalen, uiteraard contant Ook voorlichters in dienst van de veevoederfabrikanten kwamen op de koffie om hun kennis over het vetmesten van varkens te delen. De VW Kever van Toon van den Burgt stond regelmatig voor de deur en ook Toon van den Akker kwam vaak in Reek. Die laatste gaf ook advies op het gebied van dierengeneesmiddelen en had, als het nodig was, altijd wel een voorraadje van het een of ander in de achterbak van de auto
Gedurende een paar jaar was ‘de grote schuur’ een proeftuin van Big Dutchman, een Amerikaans bedrijf dat zich specialiseerde in geautomatiseerde voerinrichtingen in varkensstallen. Ze voerden er testen uit met hun installaties en dat trok veel aandacht. Er werd gefilmd en de pers kwam polshoogte nemen; de kinderen vonden het allemaal erg spannend. Ook spannend waren de tijden dat er besmettelijke dierziektes rondwaarden zoals varkenspest en mond- en klauwzeer. Dat bracht spanning. Op de deuren van de schuren werden plakkaten opgehangen met teksten als ‘Varkenspest, besmet terrein’, een waarschuwing dat niemand het terrein mocht betreden of de schuur in mocht. Het voelde als een schande als je varkens besmet waren en het was een belemmering voor de handel. Ook werden een paar keer alle varkens geruimd vanwege het besmettingsgevaar en dat waren rampzalige scenario’s voor het varkensbedrijf en de hele keten. Het optreden van dergelijke epidemieën had tot gevolg dat er controles kwamen. Op zaterdagmiddag kwam Bouten, een voormalige politieagent, controleren of de vrachtwagen goed genoeg ontsmet was met natronloog. Als hij het goedkeurde zette hij een stempel en een handtekening in een speciaal boekje, het ontsmettingsboekje, dat bij de vrachtwagen hoorde.
In 1968 verkocht de familie Govers de varkensmesterij aan Piet van der Velden. Alleen de ‘Auw schuur’ zat niet in de verkoop en werd omgebouwd tot werkplaats voor het onderhoud van de vrachtwagens. Als afscheiding tussen huis en schuren werd een muur gebouwd. De varkensmesterij is tot eind jaren tachtig in bedrijf geweest. Daarna zijn alle schuren afgebroken en was er niets meer over van de eens zo moderne varkensmesterij.
Epiloog
Ons moeke vertelde dat ze Piet Govers regelmatig hoorde zeggen ‘Wie schrijft blijft’. Dat is hier in de praktijk gebracht. Met deze inkijk in het wel en wee van een Reeks familiebedrijf en de beslommeringen van een varkenshandelaar in de vorige eeuw, is een stukje geschiedenis vastgelegd. De geschiedenis van ons familiebedrijf, van Piet Govers, en van ons gezin. Door dit schrijven blijven wij, en delen we onze herinneringen zodat die blijvend blijven.