
13 minute read
De rechtszitting op 13 augustus 2009 te Arnhem
Onthouding van ambtelijke taal. Het gaat immers om sfeer, duiding, de spot en zelfspot, het gelach en de banaliteit en dit in de weegschaal van het recht in de hand van Vrouwe Justitia ook al wordt deze gevoed met niet controleerbare doch wel zuivere leugens. Neem een zuivere leugen ter kennisgeving aan en het kan ongezien naar een waarheid sluipen, de waarheid van het instituut Douane. Vergezeld van een bondsjurist en vriendin support lopen wij het rechtsgebouw te Arnhem binnen. Staan we daar gezamenlijk in de wachtruimte dicht bij een aantal pilaren, want latente pleinvrees is ons niet vreemd. Komt daar diagonaal over het Italiaanse roze marmer een vrouw aanlopen. Ze stapt op ons af. Ik dacht: ‘Hé, jou ken ik toch?’ ‘Oenemans... we kennen elkaar al...toch?!’ En ze geeft mij een hand. Geen echte hand hoor, nee door gestrekt vanuit de elleboog... en dat is geen echte, hoogstens een blokkade voor het houden van afstand (stoer en angst gaan weer hand in hand, want ze had een hoerenplan). Ik was net te laat om mijn vijand de hand te weigeren. Ik ben immers wat selectief. De vijand had zich voorgesteld. Ik nam de vijand in me op. Ze had geen scheef zittende BH dit keer, alleen ze had haar lippen in een tint van te hard rood aangezet, een tint rood die ik op andere locaties had gezien en ze was manipulatief gekleed. Weet je het lag er te dik bovenop. Als je het doet, doe het dan subtiel, maar echt niet zo. Later bleek dit ter compensatie van haar functie gebrek en had ze last van ‘een aan haar naam gerelateerde eigenschap’. Ze zal beslist andere kwaliteiten hebben. Ik mocht daar jammer genoeg geen deelgenoot in zijn. Daar zaten we dan in de rituelen van de rechtsgang. Dit in compositie vanuit de rechtelijke macht gezien,
rechts de indiaan Oenemans vertegenwoordigster en verweerder van de Douane en links daarvan vriendin support, jurist en ik zei de gek. Collectief gezien ‘de cowboys met de witte hoeden’. Het betoog van verweerder Oenemans was hoog aangezet, theatraal en had enige gevoel voor aarding de wereld verlaten. Ja, dat heb je ervan als je de leugen naar een waarheid wilt tillen. Het lichaam verdraagt het niet en splitst af. De rechtelijke macht, ook niet van gisteren, zaten met verwondering en verbazing te luisteren en gingen toch wel wat vragen stellen aan verweerder Oenemans. De antwoorden waren bedroevend ‘Uuh, nou ja...toch!?’ Met het sprekende lichaam van een drenkeling die hunkert naar een reddingsboei maar deze in de worp net mist. Met de vraag van de rechterlijke macht ‘Dus ú beweert dat Dhr. Kniteew niet mocht gaan sporten tijdens zijn hartrevalidatie?’, bleef zij stug volhouden ter bevestiging van zichzelf. De vraag werd nog een keer herhaald door de rechtelijke macht met ondersteunende bijzinnen dat sporten toch een noodzaak is bij een goede hartrevalidatie. De stilte, na haar volharding, bracht een zwijgende conclusie bij de rechtelijke macht teweeg. Zelfs de rechter die ik ervan verdacht in zijn eentje ‘boter-kaas-en-eieren’ te spelen, keek op in deze stilte. Hij was immers gewend om in het ritme van de dialogen te gedijen en daar was ineens die lange spatie van een stilte. Ze doen dan verder zeer integer hoor maar in de wandelgangen zal er zeker manifest zijn geweest over haar optreden. Ik kreeg compassie met haar, al kon ik dat niet laten blijken. Ze was immers de vijand. Hoe konden ze haar op pad sturen namens de Douane en dat nog wel alleen. Moeilijke en risicovolle operaties doen wij toch in koppelverband? Ach, wat een treurnis dat ze ook nog eens mijn psychische gesteldheid moest duiden. Helaas was dat
Advertisement
ook de enige duiding waar ik mezelf in kon herkennen al vond ik het overbodig en zeker niet hun zaak dienende. Pijnlijk voor mij, ja ook dat nog. De uitspraak (1 december 2009) die na een paar weken in de bus viel was mijn. De rechters vonden het een ongeluk uit een (te) klein hoekje. Geen opzet, grove schuld of nalatigheid en stelde mijn werkgever verder in het ongelijk. Dit conform het politierapport. Verweerder had niet voor niets het politierapport links laten liggen. Dit dan met betrekking tot hun verweer. Ik had mij aan iedere uitspraak geconformeerd en gewoon doorgegaan met werken, al was ik overdonderd door de leugens waar mijn werkgever zich van bediende. Het vieze spel in dienst van hun gewin. Mocht er twijfel bestaan over deze manifestatie van de Douane versus mij, nou dat kan gewoon opgevraagd worden. Dat staat zwart op wit in de kast van de griffier. En Oenemans? ...Ze verdween in het Verdronken land van Saaftingen.
Op 29 december 2009 tekent mijn werkgever hoger beroep aan tegen de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak wordt mij niet gegund. Voor mij is de maat vol. Met welke leugens willen ze de leugens van ‘het meisjes dat uit verveling rechten was gaan studeren’ gaan beteugelen?
Hier was mijn breekpunt, zoals iedereen in zijn leven kan tegenkomen. Alles heeft zo zijn grens.
Het jaar voorafgaande aan de rechtszitting van het hoger beroep breekt bij mij het lijntje. De maat is vol. Alles had zich opgestapeld. In 2010 nog voordat de uitspraak van het hoger beroep zou plaatsvinden stop ik met werken. Ze bekijken het maar. Ik wil niets meer met deze werkgever te maken hebben. Ik ben de strijd
beu. Op ieder punt in de voorvallen die plaatsvonden lieten zij het afweten. Alles werd in de wandelgangen weggeslagen door intimidatie, ontkenning, bedreiging en discriminatie. In heb geen gebrek aan nederigheid maar om zo stelselmatig vernederd te worden daar pas ik voor. 38 jaar dienst heb ik er dan opzitten. Je hebt mensen die ‘bij de overheid werken’ en je hebt er die ‘voor de overheid werken’. De houding van deze overheid bedient zich nog steeds van dezelfde mechanismes als die ze vertoonde in het Nederland Indonesië conflict. Maar er zijn altijd wel vervangende handelingen om oorlog met mensen te voeren. De zoetheid van macht kan een overheid altijd wel botvieren.‘Frank, ga weg bij deze mensen, weg bij dit instituut, laat je niet piepelen!’ Dit zijn geen leefbare verwijten meer, maar onderdrukkingen, intimidatiepraktijken, discriminatie en vernederingen. De neuroloog verbood de inname van de Tramadol. Op naar de pijnpoli voor spuiten in het achterhoofd. Ja, er was verlichting van pijn... al was het jammer genoeg van korte duur.
Op zoek naar die Balinese Sarong in het onvoltooid verleden Het is hoog zomer als ik in de vroege ochtend op de overloop sta voor de deur van een kamer uit een ver verleden. In de houten deurknop van die toegangsdeur staan afdrukken van kindertandjes daar waar het kind zijn spanning in weg beet en het bitter van het hout proefde op zijn tong. De kamer nooit, misschien ooit te gebruiken als stilstaan onvermijdelijk is. Op mijn Teva’s sta ik daar op die versleten wollen vloerbedekking waar de slijtplekken van eenzijdige passage zichtbaar zijn. Ik kom nooit op deze kamer, want ik had de vaart erin. In gedachte noem ik het de kamer van Blauwbaard, waar nooit iemand in mag kijken. Ja, zelf ik niet meer.
Ik had daar zeker beelden bij als ik weer eens een filmpje draaide in mezelf met de regie in eigen hand. Mijn geest was immers een moeilijk te temmen beest. De werkelijkheid was daar een huilend kindje bij vergeleken... of was het misschien andersom? Toen waarschijnlijk wel... en nu weer. Enfin, ik open de deur. Ik ruik een muffe lucht van een oude en lang niet gebruikte kamer. Ik staar in het dode plaatje van die kamer. Het schijnsel van de vroege felle ochtendzon boort zich door de gaten van versleten gordijnen. Bundeltjes licht projecteren zich als schijnwerpers en verlichten de meubels die in de kamer staan. Ik moet er even aan wennen tot alles zichtbaar is. Ik zie stofdeeltjes dwarrelen door de lichtbundeltjes. Links staat een oude klerenkast met een krakelerende laklaag op het matgeel gescheurde asbest zijl. Scheuren waar ik wel eens over was gestruikeld, vooral die ene grote op de naad. Rechts de muur tegenover het bed waar duizend ratten doorheen waren gekropen, wel met een nalatenschap echter zonder een zichtbaar spoor achter te laten. Op het nachtkastje een asbak vol met uitgedrukte sigaretten en daar boven het behang met uitgezakte vlekken met bruine randen, alsof er iemand tegen gespuwd had. Het bed vol oude kussens met lekkend verendons, opgebruikte vaal witte lakens met scheuren en oude dekens met rafels als franjes zonder feest. Dit als restant van een uitgesteld en niet verschoond leven. De dood nog steeds, jammer genoeg, niet binnen handbereik maar wel in een korter voortuitzicht dan dat het leven bedoelt. Er ligt een oude man op bed. Hij ligt op zijn zij half onder de dekens. Ik ga naast hem zitten op de stoel met versleten stoffen zitting waar rafels zich uit het gareel hebben laten vallen. In beweging stoot ik even met mijn voet tegen een fles gemerkt met een vogel die baby’s levert. Ik herken de fles. Een man met een wit boordje leverde
twee decennia lang bij ons aan huis. Vaak opende ik de voordeur dan en nam de fles in ontvangst en hij zei dan altijd in herhaling: ‘Sorry namens de kerk en dat dit maar iets mag verzachten!’ en draaide zich vervolgens om met een rare glimlach achterlatend. Ik herken de klerenkast en het geborduurde doek boven het bed met de tekst ‘Goedemorgen’ die ook nooit weg waren geweest. Op het nachtkastje, waar de erfenis van ‘doe me nog een glaasje water’ als grijze cirkels achtergebleven op de oud beschadigde laklaag. Ook zie ik daarop de aluminium hoekjes, die eens een glasplaat op zijn plaats hielden en die geëindigd was in scherven zonder geluk. Tussen het stof en wat verendons ligt een oud medicijndoosje van karton. Ik pak het doosje en lees de tekst. Doesburg 12 april 1962. Inhoud 20 wikkels Murphyne. Gebruik: bekend. Ik leg het doosje terug en schud aan de man zijn schouder om hem wakker te maken. Zijn hoofd ligt wat schuin omhoog. Hij mummelt wat onverstaanbaars. Ik schud nog een keer en dan draait hij met zijn lichaam zo dat hij op zijn rug komt te liggen. Zijn hoofd komt in vertraging mee. Met grote waterige bloeddoorlopen ogen kijkt hij mij aan en begint melancholisch te lachen. Ik blijf gewoon berustend zitten. Opnieuw die melancholische lach. Hij houdt niet op totdat ik mijn hand op zijn borst leg en zeg: ‘Ik ken je gezicht van vroeger... wat doe je hier?’. Hij kijkt me wat spottend en verontwaardigd aan, alsof ik een naïeve opmerking maak en zegt dan ironisch: ‘Tuurlijk ken je mij - ach, doe niet zo onwetend - je kent me toch - man... ik ben niet eens weggeweest maar je wilde me niet meer zien he!? Murpy... je weet wel... Murpy... ik woon al 55 jaar in jou!’ Ik sta op en trek de versleten oude dekens van hem af. Daar lag het aan het voeteneind. Half weggetrapt tussen de matras en bedrand... mijn Balinese sarong. Ik gris hem weg en kijk hem dan aan. Met een
blik gegooid van stil verwijt doorbreek ik zijn melancholie. Dan, als hij mij weer aankijkt, en ik daar sta met die Balinese sarong in mijn hand, zie ik nog net zijn gezicht wegebben in kinderspijt als restant van een niet gelukte kwalijke daad met de handrem van een ziekte waar kwalijkheid niet gepast is maar de dupe wel. Met de sarong over mijn arm draai ik mij om en word gepakt door de passpiegel die op de deur zit vanwaar ik binnen kwam. Tussen de vlekken van het losgelaten zilvernitraat, net voordat ik het altijd onvoltooid verleden wil verlaten:
zie ik mezelf in het moment van nu, met een geïmpregneerd verleden dat zichtbaar is in het heden en dat het gemuteerde spiegelbeeld zichtbaar word van ‘was en is geworden’ op weg naar het onvoltooide van toen... en morgen.
Noot: Helaas is het niet bij wet geregeld dat er een inhaal verbod geldt voor een verrot verleden, zodat het toch weer zichtbaar wordt in het heden. Ik maak zelf een zegelboekje voor tegoedbonnen, want in de ladekast van mijn jeugd valt echt niets te vinden. Ook het rotte van ‘het systeem’ schuwt mij om het nog aan te kijken. Ik wil weg hier, weg bij de ‘afhouders’ die mij niets gunnen en liegen om gewin. Het recht is immers aan de zijde van het systeem met hun protocollenhollers geïmpregneerd met een aan knaagdier gerelateerde eigenschappen. Het is rumoerig in het riool.
De kast met een droombon
Ik sta voor de kast. Het is een kast waarin ik kijk als alles op is. Dat het idee, met daaraan een gerelateerd gevoel, dat alles nutteloos lijkt en er in mijn hoofd een wedloop naar de urn plaatsvind. Al zijn er moralisten die zulke dingen nooit willen horen, alsof kanker de enige legitieme manier van sterven is. Ik weet het. Tenslotte kent iedereen Siberië van TV beelden, maar was je er ook 12 jaar lang? Enfin, het leven is dan vreselijk. Zonder doel en intentie en dat de steigers van een levensperspectief niet meer zichtbaar of te betasten zijn. Ik maak de kast open en zie niets liggen. Wippend op mijn tenen graai ik op de bovenste plank en voel naar iets. Ja, ik voel wat en kan het met mijn vingertoppen net pakken. Ik kijk. Het is een briefje. Ik vouw het open en lees de woorden. Het zijn de heldere dagdromen van de eerste week van januari 2006. Een droombon voor het bouwen van een vlot op Bali. Met mijn droombon in mijn achterzak vlieg ik op 25 april 2010 naar Bali voor het bouwen van een vlot en ik zal het vlot de naam geven van mijn eerste twee kleinkinderen. Dichtbij in eeuwigheid zit naast me. Straks kan ik weer roken op het vliegveld.
Zoals ik al schreef gingen zij in beroep en bereikte ik mijn breekpunt. Het blamerende optreden van Oenemans moest zo nodig over mijn rug worden goed gemaakt. Het werd mij niet gegund die uitspraak net zoals de voorvallen die ik hier beschreef. Ik schrijf een brief van ‘Niet meer werken voor de overheid’. Een brief met alle voorvallen die ik hier beschreven heb en in de wandelgangen gesmoord werden door bedreiging, discriminatie en intimidatie en wanneer het mij niet aanstond dat ik kon vertrekken. De macht van het verrotte instituut. Het ergste moest echter nog komen. Ik

zag de directie (Rob Farmertree & Els of the Wheels) naarstig wegkruipen in de schuilhut van hun protocollen. Ieder menselijk trekje verdween. Net voordat ze de deur van die schuilhut achter zich dichttrokken hoorde ik haar binnensmonds nog iets zeggen over mijn motivatie van weggaan (de gebeurtenissen zie elders) ’Nou, het verdient geen schoonheidsprijs’. Nog wat oversprong-gedrag was het laatste wat ik aan menselijk gedrag vernam. ‘Ze’ veranderden in ‘het’ en ik vroeg me af of ‘het’ ook nog enig metabolisme zou hebben. Ze waren echter wel een goede vertegenwoordiging van Nederland en het was een exacte kopie der onthouding van hun excuus na de militaire acties (geen politieke) tijdens het koloniaal bewind in Indonesië. Later toen ik wegdook via een zijuitgang en getekend had voor de WW, waar Rob Farmertree en Els of the Wheels hoopvol zaten te kijken toen ik de punt van de pen op deze verklaring zette, kwam er nog iets over haar lippen (wel, nadat ik getekend had). Het had de sfeer van ‘Ja, vervelend dat zulke dingen gebeuren, we zullen toch echt wat meer inventariseren van wat er zo her der gebeurt met een ambtenaar!’ Ach, zo prachtig hoe ze een excuus vermeed. Even zo’n opgetrokken schoudertje tijdens die uitspraak met het woord ‘vervelend’ (ja even afsplitsen). De reanimatie van het verdronken kalf maar wel een stille euforie dat ze er weer heerlijk goedkoop van af waren gekomen. En dit in de breedste zin van het woord. De afhouders hadden keurig hun werk gedaan. Toen ik de kamer verliet, na dat afsluitend gesprek en de gang op liep, meende ik nog te horen: ‘Yes, yes...!’, maar dat kan verbeelding zijn. Later vroeg ik me af wat de motivatie van Margot Oenemans en dit keer dan met Rob Farmertree zou zijn geweest om in hoger beroep te gaan.