Tijdschrift 1895 - juni

Page 1


3e Jaargang. N°. 6. Juni 1895.

TIJDSCHRIFT

VAN DEN NEDERLAND8CHEN SCHAAKBOND.

BESTUUR VAN DEN N. S.: Jhr. D. VAN FOREEST, Voorzitter; E. VAN DIEN, Onder-Voorzitter; C. TEN TUSSCIIEDE, Keizersgracht 100, Amsterdam, Penningmeester; L. H. DEELMAN. Commissaris van Materieel; N. W. VAN LENNEP, Secretaris.

REDACTIE: N. W. VAN LENNER; J. D. TRESLINO.

Waarnemend Seeretaris-Hoofd-Redaeteur: II. J. DEK HERTOG ralxkade ,3' Amsterdam (vóór 20 Aug. Chasséstraat *8, den Haag.)'

Van du b'ad dat omstreeks den lSden van Iedere maand gratis aan de Bondsleden wordt voor Bondsleden" e*tra"nUmmer? veWaar S 20 cents en een geheele jaargang .1 ft.-, eveneens slechts

INHOUDSOPGAAF: Leipziger herinneringen (Slot); De drie en twintigste Algemeene Vergadenng en Wedstrijd van den Nederlandschen Schaakbond.

Leipziger herinneringen. (Slot).

Vijzelaar was een trouwe makker tijdens het tornooi. Ook hij was van meening, dat het onpleizierig is, mee te spelen, wanneer er geen mensch is, wien men zijn nood van tijd tot tijd kan klagen, hetzij over een „erg sterken" tegenstander, hetzij over een afgebroken partij, die blijkbaar niet al te best staat. En nu wil ^ , ter , eere Van V'jze!aar zeggen' dat hij blijk gaf, ten volle de gunstige omstandigheid, waarin hij verkeerde, te waardeeren, want dag en nacht maakte hij ge rui van. s Middags om twee uur, als wij samen gingen eten en ik blij was voor eemge oogenblikken de vermoeiende, in mijn hersens dansende dames en paarden te mogen vergeten, haalde Vijzelaar zijn zak schaakbordje te voorschijn zette de stelling op, waarin zijn partij van denzelfden morgen was afgebroken en dan begon tusschen de uiensoep en de zuurkool door: „Lastig, als ie nu dit doen dan ben ik verloren, ik doe dit, hij doet dat, ik moet dit doen, zijn paard springt zoo, mijn dame geeft schaak, de looper gaat er tusschen en ik ben uitgepraat " „ween, zei ik dan, als hij dien slechten zet zou maken, dien jij aangeeft, zet je den toren hier, dreigende een brilletje, hij moet dit doen, dan donder je met de pionnen op en zijn beste zet is de partij op te geven. Dan weer Vijzelaar met een andere moeilijkheid, ik met mijn „schijnoplossingen" en zóó voort, zoolang het diner duurde, s Avonds bij het souper hetzelfde tooneel en als wij ons eindelijk m °Z u tG b6d begaV6n e" ik meende nu eens werkelijk onder bescherming van Morpheus tegen alle verraderlijke streken van Calssa beveiligd te zijn s morgens vijf uur een vreeselijk gebons tegen den muur (onze kamers grensden).

„ja! riep ik op wanhopigen slaapdronken toon. „Van Lennep, ik heb een variant gevonden. En voor ik nog den tijd had gehad, zoo hard en zoo overtuigend 15

22Ó

mogelijk „stik" te roepen, stond Vijzelaar in hansop en met zijn schaakspel inde hand voor mijn bed. Tableau!

Viizeiaar is, in allen ernst gesproken, de personificatie van de schaak-idee. Ten opzichte van Vijzelaar nog even een kleine unfairheid van Üuitschen, echt Moffrikaanschen kant. Op een Woensdagmiddag greep de probleemoplossingswedstrijd plaats. Een drie- en een vierzet, eerstgenoemde van Max Lange zelf, werden den mededingers voorgelegd. En ofschoon ik nu als toeschouwer bijwoonde, hoe Vijzelaar de eerste was, die den driezet oploste en den prijs van Max Lange uitbetaald kreeg, staat in Wochenschach te lezen: Den Dreizüger löste zuerst Herr cand. Frankenstein.

Onze medespelers in het Hauptturnier waren over het algemeen zeer vriendelijke menschen. Den eersten dag trachtten zij ons wel het land op te jagen met de geruststellende mededeeling, dat wij niet de minste kans hadden, dat zy Duitschers allen entsetzlich starke schakers waren en dat überhaupt een Duitsch Hauptturme etwas ganz riesiges was, maar toen zij tot de ontdekking kwamen, dat deze wetenschap slechts ons weerstandsvermogen versterkte, begonnen zij spoedig uit een ander vaatje te tappen. Zooals onze lezers zich herinneren zullen, waren de deelnemers aan het Hauptturnier in 4 groepen verdeeld, elk van zes, en het was zeker erg streelend voor ons nationaliteitsgevoel, dat in de vierde groep de beide Hollanders, Vijzelaar en ik, als winners uitkwamen. De acht groepwinners traden nu te zamen in de Siegergruppe. De favorites voor den eersten prijs waren in den aanvang Dr Lewitt en Varain. Doch eerstgenoemde was zoo dom, onder een pseudoniem te spelen en we, onder dat van Mayer. De man 1»d toch ™ eten weten dat volgens van der Linde de L de gepredestineerde schaak-letter is. 89 won Lasker den eersten prijs te Breslau, in 92 LijAe te Dresden en in 94 Van Lennep te Leipzig. Dr. Lewitt had kans gehad, maar Mayer..

Ten slotte nog iets over twee groote festiviteiten. Op een avond, den datum heb ik vergeten, was er eerst een groot Bier-Kommers Twee i driehonderd personen waren zeker tegenwoordig, waaronder zeer veel dames. Dat de laatsten minder bier dronken dan de heeren, durf ik met verz®' keren Een zeer afwisselend programma werd ten gehoore gebracht. Muziek, voordrachten, zang, alles vrij verdienstelijk uitgevoerd. Daarna een Pantomimein één bedrijt: Des Schachspielers Traum. Een schaakspeler loopt in vertwijteli g in zijn kamer op en neer, omdat hij de oplossing van een zes-zet met vinden kan Eindelijk zinkt hij vermoeid op een stoel neer. In den droom verschijnt hem de godin Caïssa in een rijk fantastisch kostuum en toont hem de oplossing. Op haar wenk ontrollen gedienstige geesten het afwisselend zwart en wit gerui e reuzenschaakbord, de stukken door overeenkomstig gekostumeerde kinderen voorgesteld, nemen hun plaats in en de oplossing van het probleem loopt van stape . De apotheose laat den schaakspeler zien, in aanbidding voor Caïssa verzonken, die omringd is door haar ganschen staf officieren. Na deze pantomime, die ik vrij kinderachtig vond, maar die in de Duitsche schaakcouranten opgehemeld werd als het allerschoonste, dat ooit ter wereld gezien werd, - natuurlijk bal Aardiger was de groote gemeenschappelijke maaltijd, den eersten dag van het

227 tornooi. D.; stads-autoriteiten zaten mede aan, evenals de Voorzitter van de schaakclub „Augustea", Geheimrath Rudolf von Gottschall, wiens borst één glinsterende zee van ridderorden vertoonde. De muziek wisselde af met toasten. Met de laatste wil ik u niet bezighouden op één uitzondering na. De dischgenooten hadden elkaar reeds van tijd tot tijd onrustig aangekeken of Paul Schellenberg, die aan het boveneinde zat, het woord niet zou nemen. Paul Schellenberg uit Dresden is een tamelijk oude heer met rooden neus en grijs haar, doch zoo door en door komiek, dat men lacht, voordat hij nog een woord heeft gezegd. Bij gelegenheid van het Dresdner tornooi schreef hij: Der vollkomtnne Schachkorkser, eên boekje zóo eenig humoristisch, zóo geestig, dat ik ieder, die het niet bezit, aanraad, het zoo spoedig mogelijk bij den schrijver voor i Mark te bestellen. Het spreekt van zelf, dat ieder nieuwsgierig was, of vader Schellenberg de misdaad zou begaan, ditmaal zijn mond te houden. Maar neen, vader Schellenberg staat eindelijk en iedereen lacht. Ik geloof den lezers geen beter dienst te kunnen bewijzen dan door hun letterlijk af te schrijven, wat hij zeide In ieder geval vertrouw ik, dat zij nu niet met een geeuw mijn schetsjes ter zijde zullen leggen.

„WIT haben bereits die verschiedensten Geniisse zu verteilen gehabt, ausser den materiellen sehr schone Reden und Festlieder, aber gar keine Telegramme. Das ist im Grundc genommen eine Gemeinheit. GUückhcherweise ist wenigstens etwas Schriftliehes mit der Post soeben angekommen eine Postkarte. Das ist zwar nicht üblich bei Schacl.congressen, aber wenn die Herren erlauben' werde ich Ihnen den Inhalt der Postkarte vorlesen :

Bekanntlich hat man kürzlich bei einer Ausgrabung aus dem Pyramidenfelde von Sakara eine Grabkammer blossgelegt, die einem Angehörigen der VI. Dynastie (ca. 3000 v. Chr) errichtet wurde und in der sich wohlerhaltene, das Schachspicl betreffende Wandmalereien befinden Bei weiteren Nachforschungen entdeekte man dort anch einen Papyrus, der wie die soeben beendeten Entzifferungen ergeben, aussehliesslieh von. Schachspicl handelt und uuter vielem anderen eine vollstandige Weissagung fïïr die Jahre 3000 v. Chr. bis 2000 n. Chr. enthalt.

Des aktuellen Interesses wegen sei für den Augenblick nur die auf das .Tahr 1894 n. Chr. erausgegnffen, wonn es heisst, das dieses Jahr sich auszeichnen werde durch eine grosse Laskerade aufgefuhrt im Lande Bruder Jonathans; und weiter wird gesprochen von einem gar schreeklichen rz-te, bekannt dafur, dass er die Kranken gesund maehe, die Gesunden aber schonungslos umbringe der ein junges, blondes, ahnungsloses Leben an die Ufer der Pegnitz locken und mit 7 furehterlichen' Schnitten ins Jenseits befördern werde. 1) Und endlich berichtet der kundige Seher von einem Jam,," geplanten Massenmorden, das zur Zeit der Pflaumenreife in einer famosen grossen Gosen-Stadt statt tinden und die Aufmerksamkeit der ganzen Welt auf sich lenken werde. Es sei fur einere spatere Gelegenheit vorbehalten, die Prophezeiungen der 5000 Jahre einzeln und vollstaendig zu geben; fur heute moge man es sich genugen lassen an den nachstehenden guten e ren, die aus dem reichen Inhalte des Papyrusfundes hiermit zunachst veröffentlicht werden zu Nutz und Frommen derer, die sie nötig haben.

Die Makamen der Schachiri.

32 Spriïche der Weisheit und Tuf/end.

1. Merk auf, mein Sohn, und lass es dir gesagt sein : Wer Schach lernt, wird geschunden und geplagt sein.

2. Zwar giebt es Manchen, dein das alles eins ist: Er spielt und nennt es Schach, auch wenn es keins ist.

3. Wenn jener ganz dem Denken hat geweiht sich, schonet dieser sein Grehirn und freut sich. i) Dit laatste doelt op de match Dr Tarrasch-Walbrodt te Nürnberg {Noot van den copüst).

4. Drum prüfe, wenn du einst vor der Wahl stehst, Ob du den Weg der Freude oder den der Qual gehst.

5. Der eine ist's, wozu du den Verstand brauchst, Der andere, wozu du nur die Hand brauchst.

6. Das eine is zwar nur ein hölzern Kegelspiel, Das andere aber ist ein festes Regelspiel.

7. ünd wenn du meinst, dass dieses dir zuviel ist, So halt's mit. jenem, das ja auch ein Spiel ist.

8. Und fragst du nun, wie man's zu etwas bringen thut, So inerke dir, was Not vor allen Dingen thut!

9. Zunachst bedingt und wert der Edlen Schweiss ist, Zu wissen stets, was Schwarz ist und Weiss ist.

10. Das Brett prag' dir nicht bloss alphabetisch ein : Nicht minder will's gelernt und arithmetisch sein.

11. Ergründe dann, sonst war's ein schwer Versaumuis, Der Steine tief verborgenes Geheimnis.

12. Der König schliigt; indess, wie er sich auch betragen wird — Es ist nicht Brauch, dass wieder er geschlagen wird.

13. Gleichwohl kann schwer getroffen er von Streichen sein. Und fallt er urn, so soli's ein sehlimmes Zeichen sein.

14. Die Dame dann, gleich viel ob jung sie oder schon Matrone ist, Man merkt es allezeit ihr an, dass sie nicht ohne ist.

15. Bejammernswert und hilfslos ist, wer keine hat, Wohl dem jedoch, der zeitweis mehr als eine hat.

16. Der Turm bewacht des Reiches Grenzen scharf Und liebt' es wenn er auch sonst noch glaenzen darf.

17. Zum Beispiel kann er leicht auf Qualitaten geh'n, Doch könneu sie auch durch ihn floten geh'n.

18. Das Ross, auch Springer oder Pferd genannt, Wird haufig nicht nach seinem Wert erkannt.

19. Und stets erhebt sich lautes Ach-Herrjeh-Klagen Bei seinem hinterlist'gen Schach-Gardez-Sagen.

20. Der Laufer kann dein Retter, doch auch dein Verderb sein, Er muss zu deinem Wohle richtig stets gefarbt sein.

21. Ob Bischof oder Narr — der Kopf thut es allein nicht Er kann entbehren ihn, doch weh, wenn er die Beine bricht.

22. Die Banen schone gut, auch wenn du ihrer acht hast. Wie bald geschieht's, dass du dein Spiel durch sie verkracht hast.

23. Die feindlichen jedoch, gleichviel ob ihnen auch gênant war's. Die haue weg und sprich: Ja, Bauer, das ist ganz was anders.

24. Du weisst nun, welches deine Waffen sind, Zu welchem Zwecke sie geschaffen sind.

25. Und angenommen, dass dirs passt und das du d'ran warst, So zieh nun los, doch mach dir sorgsam einen Plan erst.

26. Den halte fest, bis ihn der Feind vereiteln und durchqueren thut, Dan suche einen neuen auf, der besser sich bewahren thut.

27. Vermeide hübsch, was Bock man, Schnitzer oder Bummel nennt, Nimm an stets, das der Feind so gut wie du den Rummel kennt.

28. Verschmah indess zu Zeiten nicht die Schlinge und die Hinterlist, Wenn auch im Leien sonst die Offenheit gesünder ist.

29. Sei kühn, doch auch bedacht und von Begriffen fest — Und hüte dich, dass du dich nicht verbluffen lasst.

30. Zur Hand muss immer dir ein überzeugtes „Also doch" sein, Gar leicht meint dann der Feind, es müss' in seinem Plan ein Loch sein.

229

31. So mag der Himmel denn auf deinen Wegen sein Und dir mit vollen Handen seinen Segen streu'n.

32. Und schiitzen soll er dich in allen Lebenskamplen Vor dem, wogegen Götter selbst vergebens kampfen. En nu, waarde lezer, tot weerziens uit Hastings!

N. W. VAN LENNEP.

Drie en Twintigste Algemeene Vergadering en Wedstrijd. 28 Juli—2 Augustus 1895.

Laat mij maar onmiddellijk ter algemeene kenschetsing mededeelen, dat de Algemeene Vergadering voor het Hoofd-Bestuur een schitterend fiasco, de wedstrijden voor den Nederlandschen Schaakbond een schitterend succes zijn geweest.

Het lokaal, dat de Arnhemsche Afdeeling ter recipieering der Congres-leden had uitgekozen, was alleszins geschikt, een groot aantal menschen te ontvangen. Ruim, van levendige constructie en van vijf lucht- en lichtgevende ramen voorzien, stak onze Groote Societeit, hoewel minder grootsch en statig van boiseering, niet te zeer af bij Tivoli, waar wij verleden jaar te Rotterdam werden ingekwartierd. — De Onder-Voorzitter, E. van Dien, opent de Vergadering ongeveer half één en deelt allereerst mee, dat een telegram is ingekomen van den Voorzitter, die tot zijn grooten spijt door zeer drukke en ernstige beroepsplichten verhinderd is, de Vergadering te presideeren. Na eenige welkomstwoorden tot de aanwezigen te hebben gericht, geeft de Voorzitter het woord aan den Secretaris ter voorlezing van de notulen, die onder dankbetuiging worden goedgekeurd.

De Voorzitter geeft nogmaals het woord aan den Secretaris ter voorlezing van het volgende

Jaarverslag over 1894/95

Uitgebracht 28 Juli 1895, te Arnhem.

Mijne Heeren!

Dit is de tweede maal, sinds ik de eer genoot, door U tot Secretaris te worden benoemd, dat ik een jaarverslag moet uitbrengen.

Eigenlijk is dit een taak, die ik mijzelf heb opgelegd. Immers, in ons reglement wordt den Secretaris niets van dien aard opgedragen, en evenmin is ooit op een Algemeene Vergadering een wensch in deze richting vernomen. En terecht. Een jaarverslag in de beteekenis, die men gewoon is aan dit woord te hechten, zou geheel overbodig zijn. De verrichtingen van den Bond, zijn wedstrijden, het aantal zijner leden en afdeelingen, dit alles wordt zoo uitvoerig in het tijdschrift beschreven, dat het minstens ongepast zou zijn, U nogmaals op een opsomming daarvan te tracteeren.

Wanneer ik nu toch het woord heb gevraagd ten einde mijn jaarverslag te kunnen voorlezen, dan beoog ik daarmee slechts, U zoodanige beschouwingen ten beste te geven, die een geschikten grond kunnen leggen, een inleiding kunnen vormen voor de straks te houden beraadslagingen.

De Secretaris is uit den aard zijner betrekking meer dan eenig ander Lid in de gelegenheid zich een oordeel te scheppen over de deugdelijkheid van het Bondsreglement, in 't algemeen over de innerlijke kracht, de levensvatbaarheid van den Bond zeiven. Hij toch administreert en regelt en

23°

leidt, en zoodra er iets hapert, is hij de eerste — zoo hij het kwaad onmiddellijk verhelpen kan, ook de eenige — die het merkt.

Daar er nu een Secretaris is om den Bond zelf langzamerhand zoo goed en zoo krachtig mogelijk te doen worden en niet ten einde wanverhoudingen en fouten van den Bond door eigen goedheid en eigen kracht te bedekken, zoo acht ik het mijn plicht, zoo kort mogelijk aan te geven wat m. i. in onze groote societeit verbeterd kan worden.

Waar het goed is, op fouten te wijzen, ten einde verbetering mogelijk te maken, daar is het zeker het best met die van zich zelf te beginnen. En dan moet ik met schaamte constateeren, dat wij, schoon schrijvende 28 Juli, heden morgen pas het Mei-nummer van het Tijdschrift in ons bezit kregen. Indien ik ü verzeker, dat ik inderdaad door zeer moeilijke omstandigheden verhinderd werd, de verschijning geregeld te doen plaats grijpen, dan wilt U mij zeker wel gelooven, al begrijp ik, dat ik mij daarmee in 't algemeen niet verontschuldigen kan. Het Secretariaat, gevoegd bij het Redacteurschap, brengt zeer veel werk mee, te veel zelfs. Ieder uwer, die wel eens in gelijke omstandigheden heeft verkeerd, zal inzien, dat het voor iemand, die dagelijks zijn gewone werk heeft, bijna ondoenlijk is, de bondsadministratie en correspondentie waar te nemen en een vrij uitgebreid tijdschrift te schrijven, te corrigceren en te verzenden. Waarlijk, mijn geachte voorganger heeft bij het vaststellen der betreffende reglement-bepalingen wel wat te veel rekening gehouden met de uitnemende gaven en talenten, hemzelf eigen, en niet bedacht, dat er na hem konden komen, minder sterk en minder ijverig naar lichaam en geest.

Dat het Hoofdbestuur niet reeds heden tot U komt met een voorstel, strekkende om het werk, nu feitelijk op een persoon gestapeld, over meer personen te verdeelen, vindt zijn reden in de overweging, dat het den bestaanden toestand nog één jaar wilde bestendigen, teneinde op de volgende Algemeene Vergadering met definitieve voorstellen te kunnen optreden, die, in 't leven geroepen door langere ondervinding, ook van blijvende waarde zouden blijken te zijn. Hoe minder een vereeniging afhankelijk is van de daden van een of meer personen, des te hechter zal haar organisatie zijn, des te grooter haar innerlijke kracht.

Nu over een tweede punt.

Ik heb mij wel eens afgevraagd, welke gedachten de meesten Uwer koesteren aangaande het recht van bestaan van onzen Bond. De ervaring zou mij doen gelooven, dat velen in onzen Bond niets anders zien dan een philantropische inrichting, doch tevens verbeeld ik mij, dat een dergelijke opvatting, bij eenigszins nadere beschouwing den toets eener gezonde critiek moeilijk kan doorstaan.

Twee personen, die schaken, doen dit beiden voor hun genoegen, om de heel eenvoudige reden, dat zij het anders zouden laten. Door mijn schaken wordt noch de maatschappij, noch mijn huiselijke vrede, noch het levensgeluk van mijn naaste gebaat. Het schaakspel is geen wetenschap, geen kunst, het is een spel, niets meer en niets minder, het is een uitspanning, een tijdverdrijf, m. a. w. een luxe-artikel.

En luxe-artikels worden verkocht, niet geschonken.

Deze redeneering is dunkt mij logisch en niet voor wederlegging vatbaar. En toch, wanneer wij deze eenvoudige waarheid erin vervat niet langer toepassen op een of twee schakers maar op een aanzienlijke menigte, op een grooten Bond, hoe plotseling blijken dan sommige heeren haar niet meer te kunnen of te willen verstaan.

Wat is de Nederlandsche Schaakbond?

A. meent, dat het een Vereeniging is van enkele heeren, die uit pure menschlievendheid overal waar nog de macht der duisternis heerscht, het blijde Schaak-evangelie willen doen zegevieren. Genoemde heeren trachten dit doel te bereiken door het houden van wedstrijden, het gratis uitdeelen van tractaatjes. Wie zich laat doopen, betaalt elk jaar een gulden. B. vindt dien gulden een afschuwelijke afzetterij, der ware filantropie onwaardig. Hij houdt veel van schaken, en de tractaatjes kijkt hij zelfs graag in, maar als hij daarvoor één gulden per jaar moet overhebben, dan blijft hij liever ongedoopt.

Mijne heeren, mag ik U zeggen wat mijn opvatting is over een Schaakbond in het algemeen?

Een Schaakbond is een vereeniging van personen, die gaarne het Schaakspel beoefenen tot aangenaam tijdverdrijf. Deze personen verbeelden zich niet, dat de wereld hierdoor ook maar eenigszins vooruitgaat en al bewonderen zij de speciale eigenschappen en bekoorlijkheden van hun liefhebberij, zij veroorloven zich de weelde, zoo hartstochtelijk verzot op hun partijtje te zijn, dat deze laatste

231

omstandigheid alleen reeds aanleiding kan hebben gegeven, tot de oprichting yan den Bond. De schaakpartij toch, schoon meestal door twee lieden gespeeld, verbergt heerlijkheden in haar boezem, onbereikbaar voor een zoo klein getal, daar dit niet in staat is, schaakgenoegens op groote schaal te bereiden. Natuurlijk dragen alle leden een gelijk bedrag bij, niet ter tegemoetkoming maar ter bestrijding der kosten. Zij, die het werk doen, worden daarvoor behoorlijk betaald. Verder verbeeldt zich niemand, die als lid toetreedt, dat hij hiermee den Bond grootelijks wel doet; hij wordt Lid voor zijn pleizier en omdat l ij de vereischte som voor het Schaakspel over heeft, anders niet. Het lidmaatschap is een luxe-artikel, een lekkernij; die er van houdt, koopt ze tegen den vastgestelden prijs, die er niet van houdt of ze te duur vindt, koopt ze niet. Aldus wordt een gezonde verhouding in 't leven geroepen, zoowel tusschen de leden onderling als tusschen de leden en de buitenwereld. Aldus wordt het schaakspel hooggehouden. Slechts minne waar wordt met kunst en vliegwerk aan den man gebracht en natuurlijk zoo goedkoop mogelijk. Goede wijn behoeft geen krans, de handelaren houden hem op prijs en de liefhebbers betalen gaarne zijn voortreffelijkheid.

Maar. wat zal ik verder zeggen. Spoedig zal het blijken, of de meesten Uwer ons filantropisch Schaakzendingsgenootschap willen perpetueeren of dat zij een Schaakbond willen vormen voor iets dat slechts weelde is en genot.

Te minder behoeven wij ons van een besluit in laatstgenoemden geest afkeerit te toonen, nu allerwege in den lande de liefhebberij voor ons spel begint toe te nemen. Wij gaan vooruit in ledental en invloed, in prestige. Doch dit schitterend en krachtig uiterlijk vertoon legt ons de verplichting op, dat wij innerlijk niet verzwakken. Dit moet het groote doel zijn: onzen Bond te hervormen niet zoo, dat hij het misschien een paar jaar uithoudt, maar zóó, dat zijn bestaan voor goed verzekerd worde. Laten wij daartoe alles uit zijn organisatie verwijderen, wat ongezond, onnatuurlijk en immoreel is.

Ik eindig met een dankbetuiging en wel aan allen, die in het laatste jaar zoo ijverig en zoo welwillend de belangen van den Bond hebben medebehartigd, hetzij door leden te werven, hetzij door aan het Tijdschrift mee te werken, hetzij op andere wijze. Er zijn enkelen, wier naam ik hier wel even afzonderlijk zou willen memoreeren, maar ik doe het niet, uit vrees allen overigen hierdoor te kort te doen. Nogmaals mijne heeren, sprekend zoowel namens het Hoofd-Bestuur als namens de Redactie, verklaar ik mijn erkentelijkheid voor den ondervonden steun en belangstelling.

Ik hoop, dat Uw hart voor de goede zaak moge blijven kloppen.

Ik heb gezegd.

De Voorzitter merkt naar aanleiding van dit jaarverslag op, dat er iets niet in vermeld wordt, wat wel had behooren te geschieden n.1. de overwinning van Van Lennep in Leipzig. Hij brengt hulde aan de wijze, waarop Van Lennep de eer van Nederland in den vreemde heeft hooggehouden, welke woorden met eenig applaus worden begroet.

Inmiddels zijn de presentie-lijsten geteekend en blijkt, dat vertegenwoordigd zijn de afdeelingen:

Rotterdam door de heeren J. Hoes (10 stemmen) en A. B. Bauer (9); Leiden door Dr. A. van Rhijn (14); Utrecht door G. H. B. Hogewind (n); Groningen door J. P. Runsink (8); Amersfoort door A. Faure (10); Helder door S. F. Kleinbentink (10); Arnhem door J. J. Kleinhoonte (4), L. Stlsholz (3), en G. A. Kuyk (3).

Aanwezig zijn de volgende, één of meer stemmen uitbrengende Rechtstreeksche Leden:

E. van Dien (1), H. Gouwentak (4), J. Gouwentak (3), H. J. den Hertog (6), Dr. N. Westendorp Boerma (1), Dr. Schefïfer (3), G. J. van de Stouwe (1); H. Th. van der Grinten (1), S. E. Movig (3), J. F. S. Esser (5), J. J. R. Moquette (2), J. C. ten Tusschedé (1), Jos. Reyalt (2), W. B. H. Meiners (4), N. W. van

Lennep (1), C. C. W. Mann (i), V. Ciccolini (i), L. H. Deelman Izn. (i), Jhr. A. E. van Foreest (i), A. G. Olland (i), J. J. Speet (i).

Aanwezig zijn nog de volgende, geen stem uitbrengende Afdeelingsleden: C. C. de Koek, Iz. A. de Vries, H. B. van Rhijn en P. F. Faber.

De Voorzitter memoreert nog, dat de Vereeniging ter bevordering van het Vreemdelingenverkeer vijf en twintig gulden voor het congres beschikbaar heeft gesteld. Hij meent naar het gevoelen der leden te spreken, wanneer hij genoemde vereeniging voor dit bewijs van belangstelling dankzegt. (Applaus).

Aan de orde zijn de verkiezingen. Uit de vergadering wordt de wensch te kennen gegeven, de punten IV, V en VI te gelijk te behandelen. Aldus wordt besloten.

De aftredende Commissaris van Materieel (DEELMAN) vraagt nu het woord, ten einde te klagen over de behandeling, die hij van de zijde zijner medebestuurders, in 't bijzonder van den Secretaris heeft ondervonden. Hij is buiten alle kwesties gelaten, kreeg geen convocaties voor Bestuursvergaderingen en toen hij voor de eerste maal zijn functie als Commissaris waarnam door in September 1893 klokjes naar Breda te zenden, werd hem onmiddellijk daarna door den Secretaris het materieel ontnomen en voor goed.

De SECRETARIS antwoordt hierop, dat Deelman bij genoemde gelegenheid de klokjes onvoldoend verpakt, in kranten en touw, naar Breda had gezonden, zoodat er aanzienlijke reparatie-kosten besteed moesten worden. Hierom en ten einde bij voorkomende wedstrijden met af- en aanspel de klokjes steeds bij de hand te hebben, had hij ze tot zich genomen. Wat betreft het niet convoceeren tot Bestuursvergaderingen, Deelman had voor een paar maanden reeds bedankt als Lid van het Hoofdbestuur en van dat oogenblik af had de Secretaris hem niet meer als zoodanig beschouwd.

De VOORZITTER sluit de debatten. Na protest hiertegen van Van Foreest en na stemming door de Vergadering worden de debatten heropend.

VAN FOREEST meent, dat het niet aangaat, een nieuwen Commissaris van Materieel te kiezen, alvorens de zekerheid verkregen is, dat de nieuwe titularis niet weer als kwajongen behandeld zal worden. SPEET verzacht eenigszins de beschuldiging, door Van Lennep ingebracht, en deelt mee, dat de verpakking der klokjes niet in kranten en touw maar in een kistje, zij het dan ook op zeer onvoldoende wijze was geschied; BAUER meent, dat de Secretaris Deelman in kennis had moeten stellen van de Bestuursbesluiten en dat, al had Deelman eenige maanden te voren reeds bedankt, hij toch gecenseerd moest worden, Hoofdbestuurslid te zijn totdat een opvolger was benoemd.

DEN HERTOG heeft voor veertien dagen een brief geschreven aan het HoofdBestuur, waarin hij heeft meegedeeld, dat hij zich niet herkiesbaar stelt als Redacteur, tenzij hij voldoende waarborg heeft, dat de verschijning van het Tijdschrift in 't vervolg geregeld plaats grijpt. Hij vraagt, of het Hoofdbestuur reeds een besluit in deze richting heeft genomen. De VOORZITTER antwoordt, geen brief te hebben gezien. Het Hoofdbestuur is echter bereid, onmiddellijk na de Vergadering met Den Hertog in overleg te treden, ten einde voldoende maatregelen te treffen.

DEN HERTOG verklaart, hierin geen voldoende waarborgen te vinden en stelt zich niet herkiesbaar.

De VOORZITTER benoemt een commissie van stemopneming, die met haar taak begint. Hij stelt voor, inmiddels aan den Penningmeester het woord te geven ter uitbrenging van zijn verslag.

De PENNINGMEESTER brengt alsnu het volgende verslag uit:

M. K!

Eer ik U vergast op eene dorre opsomming van zaken en getallen, wil ik u even mêedeelen, hoe het met die getallen en zaken geschapen staat.

Toen ik op den J2n Augustus van het vorige jaar tot uw Penningmeester was benoemd, had ik geen flauw begrip zelfs van de moeilijkheden, die mij te wachten stonden.

Allereerst dacht ik 111 den loop dier maand van mijn voorganger een keurig archief te zullen overnemen, en, voorgelicht door zijn accurate administratie, mijn taak als Penningmeester te aanvaarden. — Doch dit viel anders uit.

Wel kreeg ik, kort na den 12n Augustus van den heer Van Lennep het verzoek, om eens een avondje met hem naar den Haag te gaan, ten einde aldaar van een en ander op de hoogte gesteld te worden, en waarschijnlijk den heelen administratieven winkel fik vermoedde toen natuurlijk niet, hoe n luttel zoodje het was) meê naar huis te sjouwen, waarvoor ik feestelijk bedankte. En, dat was maar goed ook; want eerst den 12n November was mijn voorganger met zijn afrekening gereed.

28 September d. a.v. kreeg ik een schrijven uit Sas van Gent, waarin mij gemeld werd, dat hierbij aan mij werd gezonden een spaarbankboekje en een sommetje geld, — dat de kas waarschijnlijk wel eenige guldens rijker was, maar dat dit wel terecht zou komen bij de definitieve afrekening die binnen enkele dagen, wellicht, zou plaats hebben.

Daarop wachtte ik tot 12 November, toen ik weer een schrijven uit Sas van Gent ontving met een soort afrekening, en eenige bescheiden, die daarop betrekking hadden, maar, hoe duidelijk en volledig ze ook m het oog van den afzender mochten zijn, — ik kon er niets van snappen.

Bovendien ontving ik de belofte, dat het restje spoedig zou volgen.

Zeven .lagen later kwam het restje (eenige pakketten kwitantie-diploma's) vergezeld van een schrijven, waarin opnieuw getracht werd, mij de zaak duidelijk uiteen te zetten, maar veel wijzer werd ik er niet van.

Nadat ik hiervan (namelijk van mijn stompzinnigheid) bericht zond aan mijn voorganger, kreeg ik eindelijk op 4 Januari '95 een laatste schrijven van gelijke strekking als het vorige, en met gelijk resultaat wat mijn stompzinnigheid betreft.

Ziehier, M. H.! den zuiveren loop der zaken, en nu vraag ik u, kon het anders, dan dat, onder zulke omstandigheden, de boêl een beetje in de war liep?

Van een archief dus geen sprake; dat mocht ik zelf op touw zetten; - In 't kort, de heer Van Lennep die er, even als ik, kop noch staart aan kon vinden, besloot eindelijk, maar'aan te pakken en te beginnen met het innen van, naar zijne meening, onbetaalde contributie. — Maar daar had je de poppen aan het dansen. - Uit Botterdam, Leiden, Utrecht, den Haag, van alle kanten werd Ik op de vingers getikt voor gemaakte fouten. - 'tls wel prettig, op die manier getracteerd te worden, als men meent, geheel ter goede trouw te zijn.

Als de heeren soms lust hebben, inzage te nemen van, of licht te verspreiden over het door mij oveigenomene, meld u maar aan, en ik zal u daartoe in de gelegenheid stellen.

Eén lichtstraaltje in de duisternis monterde mij weer wat op.

Bij de ontvangen stukken n. 1. bevond zich een dik boek, thans hier aanwezig. „Aha!" dacht ik, „daar zul je 't hebben;" — maar jawel! Maagdelijk rein van het begin tot het einde. — E11 nu' ten slotte. — Daar noch de heer van Lennep, zooals ik reeds zeide, noch ik, uit het rommeltje konden wijs worden, en er toch heden eene jaarrekening moest worden overgelegd, zoo heeft de heer van Lennep de zaken en getallen beschouwd, niet zooals zij waren, maar zooals zij wezen moesten, en uit die beschouwing is de verantwoording ontstaan, die ik U thans zal doen hooren.

Ter geruststelling kan ik U echter meêdeelen, dat de zaken thans geheel in het reine zijn, en al

zal ik straks aan de Commissie geen voldoende rekenschap kunnen geven van de ontvangsten, van de uitgaven kunnen de bewijzen, zooveel mogelijk, worden overgelegd.

En hiermee heb ik gezegd.

Dit verslag wordt met applaus begroet, waarna de Vergadering goedkeurt, dat de Voorzitter een Commissie zal benoemen tot nazien der kas. Als leden biervan worden benoemd: Süsholz uit Arnhem, van Foreest uit Amsterdam en van Rhijn nit Groningen. Na een korte pauze stelt deze Commissie voor, den Penningmeester met een dankbetuiging voor zijn prachtig beheer te déchargeeren. Hiertoe wordt bij acclamatie besloten.

VAN KUYK brengt nu namens de Commissie van stemopneming verslag uit over de gehouden stemming.

De VOORZITTER (die in de onjuiste meening verkeert, dat de verkiezingen plaats grijpen met meerderheid van stemmen in plaats van met volstrekte meerderheid) *) verklaart de herkiezing van van Dien, als Onder-Voorzitter met 50 van de 124, Tresling en den Hertog als Redacteurs met 120 en 112 en Deelman als Commissaris van Materieel met 50 stemmen.

Op een vraag van den Voorzitter verklaart DEN HERTOG, zijn herbenoeming niet te aanvaarden. Hij treedt nogmaals in een eenigszins langere uitmeting zijner grieven, en vraagt of het Hoofd-Bestuur een voldoenden waarborg kan geven. De VOORZITTER wijst Den Hertog op de sympathie, die de Vergadering hem bewezen heeft door hem met zoo groote meerderheid te herkiezen. Hij verklaart nogmaals, dat het Hoofd-Bestuur alle mogelijke maatregelen ten gerieve van Den Hertog zal nemen, teneinde de geregelde verschijning van het Tijdschrift te waarborgen. FAURE meent, dat Den Hertog in allen gevalle met aftreden kan wachten tot het blijkt, dat het Hoofd-Bestuur zijn belofte niet nakomt. Hij verzoekt Den Hertog dringend, althans voorloopig aan te blijven. OLLAND meent, dat Van Lennep te veel op zijn schouders heeft en stelt voor, hem voor een jaar dispensatie te geven. VAN LENNEP protesteert hiertegen en meent, dat de eenige voldoende waarborg, dien iemand Den Hertog kan geven, dat zijn bezwaren worden opgelost, hij zelf is. Hij verklaart daarop, het Hoofd-Redacteurschap aan Den Hertog over te dragen, zoodat laatstgen. alle macht over de verschijning van het Tijdschrift krijgt. DEN HERTOG verklaart echter ook dezen waarborg onvoldoende en persisteert bij zijn besluit.

DEELMAN verklaart zijn herbenoeming niet te aanvaarden. Buiten de reeds door hem genoemde grieven vindt hij nog, dat de Commissaris van Materieel in 't centrum van het land moet wonen, bijv. in Utrecht. De VOORZITTER en de Heer RUNSINK slagen er echter in, Deelman op zijn besluit terug te doen komen.

In plaats van den Hertog wordt gekozen als Redacteur L. N. DE JONG te Oude-Wetering met 64 stemmen.

Aan de orde is de behandeling der Voorstellen.

De VOORZITTER leest de artikelen voor, betreffende de contributie-verhooging en stelt voor, ze gezamenlijk te behandelen, doch over elk afzonderlijk te stemmen.

*) Zie het ingezonden stuk, voorkomende aan het slot van dit verslag.

235

VAN RHIJN verklaart van de Leidsche Afdeeling het imperatief mandaat te hebben, om tegen te stemmen. DEN HERTOG bestrijdt het voorstel en vvenscht de Bondsuitgaven door inkrimping van het Tijdschrift te beperken. OLLAND verklaart namens de Utrechtsche Afdeeling, vóór het voorstel te zullen stemmen, mits hij de verzekering krijge, dat het Tijdschrift voortaan geregeld zal verschijnen. RUNSINK is tegen het voorstel. Het Tijdschrift is veel te duur. Verder laat de kas der Buitengewone leden niet toe, meer aan den Bond af te staan. Hij vreest, dat door aanneming vele leden zullen bedanken en de toestand weer zal worden zooals vóór 93. FAURE spreekt in denzelfden geest en merkt op, dat Buitengewone Leden in den regel de bondscontributie niet hoofdelijk maar uit de kas betalen. Hij protesteert ten sterkste tegen het voorstel. BAUER protesteert namens de Afdeeling „Rotterdam" tegen het voorstel. Indien de Bondsuitgaven verlicht moeten worden, ware het beter, het Tijdschrift niet aan alle Afdeelingsleden persoonlijk te zenden maar één oi meer exemplaren ter circulatie aan den Secretaris-Penningmeester. Hij betreurt overigens, dat het laatste nummer van het Tijdschrift zoo laat is verschenen, zoodat de leden niet in de gelegenheid waren, vóór de Afdeelingsvergaderingen de verdediging van het voorstel te lezen. H. GOUWENTAK ZOU er voor zijn, den gulden middenweg te bewandelen en de contributie voor Afdeelingsleden op ƒ 1,50 te stellen. Hij stelt dit voor als amendement. KLEINHOONTE deelt mee, van de Arnhemsche Afdeeling een blind mandaat te hebben ontvangen Oorspronkelijk waren de Arnhemmers tegen het voorstel, maar ten slotte verklaarden zij zich bereid, zoover mogelijk met het Hoofd-Bestuur mee te gaan. H. B. VAN RHIJN vindt één gulden te laag en zou de contributie der Afdeelingsleden willen verhoogen. De VOORZITTER treedt in een eenigszins lange verdediging van het voorstel. Hij wijst Den Hertog er op, dat al rekent hij diens berekening over aangaande de tijdschriftkosten, de Afdeelingsleden toch minder blijven betalen dan zij ontvangen. Hij is niet bevreesd, dat Leden zullen bedanken, omdat zij vijftig cents meer zouden moeten betalen; en indien er al zoodanige schakers zouden gevonden worden, dan moesten deze maar — wij zouden toch niet veel aan hen verliezen — een afzonderlijken Schaakbond vormen met medewerking van het Armbestuur. Indertijd zijn de finantiën onvoldoende geregeld. Vele onkosten moeten door particulieren worden gedragen. Hij vertrouwt, dat de Vergadering mee wil werken tot een krachtige en gezonde Bondsorganisatie.

DEN HERTOG meent, dat reeds zooveel maal namens het Hoofdbestuur in het Tijdschrift en per circulaire den Afdeelingsleden is verzocht, Rechtstreeksch Lid te worden, zonder dat zij aan deze roepstem gehoor gaven, dat hij wel degelijk meent, dat vele Leden bij aanneming van het voorstel zouden bedanken. MANN keurt het af, de Aideelingsleden als schade-post te beschouwen. DEELMAN vindt één vel druks per maand voor het Tijdschrift voldoende. J. GOUWENTAK heeft den Voorzitter niets hooren zeggen over het voorstel van zijn broeder. VAN LENNEP is tegen inkrimping van het Tijdschrift. Wij hebben als Bondsorgaan veel meer te vertellen dan de Deutsche Schachzeitung, door Den Hertog genoemd. Hij zou geen Redacteur willen zijn, als hij elke maand allerlei belangrijks moest achterhouden en voortdurend er op letten, dat hij geen halve bladzij te veel

schrijft. De VOORZITTER maant Van Lennep tot inschikkelijkheid aan en wijst er nog op (in antwoord op een der sprekers), dat het geen wonder is als de Bond vooruitgaat. De Bond verkeert n.1. in hetzelfde geval als een winkelier, die zijn waar veel te goedkoop en tot eigen schade aan den man brengt 1). RUNSINK herhaalt, dat het Tijdschrift te duur is en protesteert tegen de uitdrukking „Armbestuur", door den Voorzitter gebezigd. VAN FORF.EST sluit zich bij het laatste aan en meent, dat men de tering naar de nering moet zetten. Eigenlijk is het bedriegerij, nu achteraf te komen en te zeggen: „Er is zooveel bijgelegd door particulieren." Ook hij is voor inkrimping van het Tijdschrift. H.B. VANRHIJN wenscht niet langer geld toe te krijgen en wordt Rechtstreeksch Lid. OLLAND vindt de vergelijking van den Voorzitter met den „winkelier" niet juist. Wanneer een winkelier plotseling zijn waar opslaat, dan zal hij al zijn klanten verliezen, vooral, wanneer die niet zoo goed is als ze zijn moest. DEN HERTOG is van oordeel, dat de Voorzitter een fout in zijn berekening heeft gemaakt. Het gaat niet aan. den nadruk te leggen op hetgeen de Afdeelingsleden alleen bijdragen. Men moet zijn calculaties maken naar hetgeen Afdeelingsleden en Rechtstreeksche Leden te zamen opbrengen. REVALT oordeelt, dat eerst de verschijning van het Tijdschrift geregeld moet geschieden; het volgende jaar kan dan het Bestuur contributieverhooging voorstellen met meer kans op aanneming. De VOORZITTER drukt zijn spijt er over uit, het woord „Armbestuur" te hebben gebruikt, vooral nu verschillende sprekers het uit zijn verband gerukt en misverstaan hebben. Hij beantwoordt verschillende sprekers. Daar de Bestuursvoorstellen weinig kans hebben, aangenomen te worden, zal hij ze niet in stemming brengen. Echter ook met het oog op de te late verschijning van het April-nummer, waarin gen. voorstellen worden toegelicht, zal hij laten stemmen over de principiëele vraag, of contributieverhooging al dan niet wenschelijk is. In stemming gebracht, wordt deze vraag met 68 tegen 33 stemmen in ontkennenden zin beantwoord.

Hiermee is tevens het amendement Gouwentak vervallen. CICCOLINI raadt het Hoofdbestuur aan, nogmaals den Afdeelingen den toestand onder 't oog te brengen, in een uitvoerig schrijven hen er op te wijzen, dat zij geld toe krijgen en te trachten, hen aldus tot het Rechtstreeksch Lidmaatschap te bewegen. In behandeling komt het Bestuursvoorstel om aan toeschouwers op wedstrijden introductie te verleenen. RUNSINK, sprekende (bij afwezigheid van Dr. van Rhijn), namens de Leidsche Afdeeling, stelt voor van toeschouwers entrée te heffen en wel bij den jaarlijkschen wedstrijd ƒ 1,—, bij kleine wedstrijden ƒ 0,50. De VOORZITTER verklaart zich ten sterkste tegen het voorstel Runsink. De Bondskas zou er niet noemenswaardig door gestijfd worden. Het Bestuursvoorstel beoogt hoofdzakelijk een propaganda-middel. Het voorstel Runsink wordt verworpen, het voorstel van het Hoofdbestuur aangenomen. Aan de orde is het voorstel Schefïer c. s. betreffende den datum der Algemeene Vergadering. De VOORZITTER deelt mee, dat het Hoofdbestuur zich niet met het voorstel kan vereenigen, daar de tijdsbepaling van de Algemeene Vergadering 1) //De massa moet 't hem doen," zei de vrouw, die eieren kocht voor 5 en verkocht voor 4 cent. Noot van den Verslaggever.

237

afhankelijk is van lokale omstandigheden en Afdeelingsbelangen. SCHEFFER licht het voorstel toe. Wanneer de leden zekerheid hebben aangaande den datum, kunnen zij het gansche jaar hun zaken er naar richten. FAURE wijst er op, dat het wel gewenscht is, eenige zekerheid aangaande den datum te hebben. Ditmaal verscheen het Programma twaalf dagen vóór de Vergadering. Dit was oorzaak, dat hij nu niet mee kon doen aan den wedstrijd. Hij stelt voor, de drie eerste regels van Art. 24 als volgt te lezen:

„Zooveel mogelijk den eersten Zondag van de maand Augustus schrijft het Hoofd-Bestuur eene Algemeene Vergadering uit op de plaats, daartoe door de vorige Algemeene Vergadering aangewezen."

Het voorstel Scheffer wordt verworpen, het voorstel Faure aangenomen.

In behandeling komt het voorstel „Staunton" aangaande de afgevaardigden. Het voorstel wordt aangenomen, nadat op een aanmerking van den heer Faure, de afgevaardigde van „Staunton", het Hoofdbestuur heeft gemachtigd, kleine wijzigingen te brengen in de redactie der bepaling.

De VOORZITTER stelt nu voor, het volgend jaar de Algemeene Vergadering te Leiden te houden. DEELMAN stelt voor ergens in Noord-Holland, RUNSINK ergens in het Noorden, bijv. in Zwolle. De VOORZITTER ontvouwt de redenen, waarom het Hoofd-Bestuur gemeend heeft, Leiden te moeten aanraden. Te Leiden bestaat een zeer bloeiende afdeeling, er zijn vijf schaakclubs; wil men de Leidsche schakers niet teleurstellen, dan dient het Bestuursvoorstel te worden aangenomen.

De Vergadering vereenigt er zich mee, in '96 naar Leiden te gaan.

Op de vraag van den Voorzitter of iemand iets ter tafel heeft te brengen, brengt DEN HERTOG het uitschrijven van een internationalen probleemwedstrijd en H. GOUWENTAK het houden van een internationaal tornooi ter sprake. De VOORZITTER antwoordt beiden sprekers, dat nu meer dan ooit de finantieele bezwaren van dergelijke zaken op den voorgrond treden. FAURE vraagt, hoe de Redactie de achterstallige nummers van het Tijdschrift denkt in te halen. VAN LENNEP antwoordt, dat na den wedstrijd te Arnhem het Juni-nummer zal verschijnen en gedurende den wedstrijd te Hastings nog twee nummers, zoodat in September waarschijnlijk het Tijdschrift weer „bij" zal zijn.

Niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorzitter na een dankbetuiging aan de aanwezigen voor hun belangstelling, te ruim vier uur de Vergadering.

Aan den gemeenschappelijken maaltijd zaten vijf en dertig personen aan, een tot dusver ongekend aantal. Het gemeenschapsgevoel liet niets te wenschen over, althans minder dan de maaltijd. Het elkander aanreiken eener dampende soepterrine was zeker iets nieuws op een groot diner, eveneens de versiering op tafel, die van het begin tot het einde uit eenige schotels met aardappelen bestond. Het lokaal was niet erg geschikt.

Na den gemeenschappelijken maaltijd de gezellige bijeenkomst, weer in de Groote Societeit. Gedurende den ganschen avond een tombola-wedstrijd. Dertig partijen worden gespeeld en dertig prijsjes worden gewonnen.

En de verrassing? Ongeveer te negen uur wordt stilte verzocht. De heer Van

Driest, Voorzitter der Arnhemsche Schaakvereeniging beklimt het spreekgestoelte en zegt ongeveer:

Mijne Heeren,

Vergun mij, dat ik enkele oogenblikken Uw genoegelijk samenzijn stoor. Voor eenige jaren richtte de heer Ciccolini alhier in vereeniging met eenige anderen de „Arnhemsche Schaakvereeniging" op. Aanvankelijk met weinig Leden, weinig steun en weinig middelen, bloeide het schaakleven allengs op, zoodat van lieverlede naar 't voorbeeld van genoemde club hier een Afdeeling van den Nederlandschen Schaakbond en de Schaakvereeniging ,,Van Lennep tot stand kwamen. Dit geschiedde echter niet zonder krachtige hulp van buiten. De heeren Heemskerk, Van Foreest, Prange en Van Lennep speelden herhaaldelijk simultaan of blind in onze club en droegen aldus niet weinig bij om de belangstelling in de leden gaande te houden en nieuwe leden tot toetreding te bewegen. Twee der genoemde heeren zijn reeds voor geruimen tijd op onze jaarlijksche Vergadering tot Eere-Leden benoemd, de heeren Van Foreest en Van Lennep op onze laatste jaarlijksche Vergadering. Het is ons aangenaam, hun, die ons zoo groote diensten bewezen hebben, heden avond een bewijs onzer sympathie te kunnen overhandigen. Onze middelen zijn niet groot, maar toch hopen wij, dat dit kleine souvenir niet ongevallig moge wezen. Hierop overhandigde de Heer Van Driest den heeren van boreest, Heemskerk en Van Lennep (Prange was niet aanwezig) een keurige bronzen medalje met toepasselijke inscriptie.

Na het gevolgd applaus dankten de drie Eere-Leden elk in een toespraak voor de hun bewezen eer. Het is begrijpelijk, dat met den inmiddels rondgedienden eere-wijn meer dan eens op den bloei en het succes der Arnhemsche Schaakvereeniging gedronken werd.

Den Hertog stelde nu voor, met den probleemoplossings-wedstrijd te beginnen. Hiervoor meldden zich o. a. aan J. W. te Kolsté, C. C. W. Mann,J. Monas, \V. B. H. Meiners, N. W. van Lennep, J. F. Heemskerk, Iz. de Vries, G. H. B. Hogewind, L. Stlsholz, G. J. van de Stouwe, J. F. S. Esser. Het Hoofd-Bestuur stelde beschikbaar als prijzen twee kunstvoorwerpen ter resp. waarde van 5 en 3 gulden. Het volgende probleem werd den mededingers voorgelegd.

Zie diagram volgende pagina..

N.B. Verlangd wordt eene nauwkeurige opgave van alle varianten der oplossing, inclusief alle matzetten. Vroeger ingeleverde onvolledige oplossingen zullen achterstaan bij later ingeleverde volledige.

De uitslag was, dat de eerste prijs werd gewonnen door Meiners in 11 en de tweede door Van Lennep in 16 V2 minuut.

Nog geruimen tijd bleef men genoegelijk bij elkander, en al verkozen een viertal het whist- boven het schaakspel, het mocht eenigszins een voldoening heeten, dat een schaakbord daarbij als whisttafel fungeerde.

Istomin, Charkov

bcdefgh PFz'/ begint en geeft in drie zetten mat.

Wij ontvingen het volgende ingezonden stuk :

AMSTERDAM, 8 Augustus 1895.

Aan de Redactie van het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond.

Geachte Redactie,

Men deelt mij zooeven mede, en bij nalezing van het reglement vind ik deze mededeeling bevestigd, dat er bij mijne verkiezing ter Algemeene Vergadering een onwettigheid heeft plaats gehad. Een onnauwkeurige lezing van het desbetreffende artikel, veroorzaakt door een min-duidelijke redactie, deed mij gelooven, dat alleen in sommige gevallen een volstrekte meerderheid van stemmen, in alle andere (waaronder ook de bestuursverkiezingen) een gewone meerderheid besliste. Het eenige excuus voor de door mij gemaakte fout is, dat ieder ter vergadering mijne opvatting deelde, althans niet weersprak.

Om misverstand te voorkomen, deel ik U mede, dat ik van heden af mijn ontslag neem als bestuurslid van den Bond, en dat ik mij nóch voor deze, noch voor eenige andere functie beschikbaar stel.

Met de opneming van dezen brief in het eerstvolgend nummer van ons Tijdschrift zult U hoogelijk verplichten,

Uw dienstw., E. VAN DIEN,

De Wedstrijd.

Als deelnemers aan den wedstrijd ie klasse gaven zich op de volgende bondsleden: A. G. Olland, Utrecht; D. Bleijkmans, Amsterdam; Jhr. A. E. van Foreest, Amsterdam; R. J. Loman, Londen; W. B. H. Meiners, Amsterdam; J. F. Heemskerk, Sas van Gent; T. W. te Kolsté, Amersfoort; N. N., Leiden en H. J. den Hertog, Amsterdam. Jammer was het, dat van Lennep zich uit „tijdverlegenheid" verplicht zag, zich van deelneming aan het tornooi te onthouden. Tot Woensdagavond leidde hij de wedstrijden en vertrok toen naar Amsterdam.

Daar zich voor de 2e klasse niet minder dan 19 deelnemers aanmeldden, speelde men in twee groepen.

Deelnemers in Groep A: H. Gouwentak, Brussel; I. de Vries, Arnhem; P. F. Faber, Andelst (Gelderland); J. Monas, Amsterdam; J. J. Speet, Breda ; G. J. van de Stouwe, Dordrecht; L. H. Deelman Iz., Groningen ; G. H. B. Hogewind, Utrecht en C. C. W. Mann, Amsterdam.

Deelnemers in Groep B: B. Beffie, Amsterdam; J. C. ten Tusschedé, Amsterdam; J. J. Kleinhoonte, Arnhem; C. C.de Koek, Arnhem: J. Gouwentak, Leiden; H. B. van Rhijn, Groningen; Dr. Schefïfer, Breda; J. F. S. Esser, Leiden; Dr. N. Westendorp Boerma, Groningen en N. Roodenburg, Dordrecht.

De volgende tabellen, voor welker zorgvuldige samenstelling onzen Bondspenningmeester J. C. TEN TUSSCHEDÉ alle lof toekomt, geven een aanschouwelijke voorstelling van den loop der wedstrijden. (Zie pag. 241 e. v.)

Internationaal Meestertornooi te Hastings.

Zooals onzen lezers reeds bekend is uit het Verslag der Algemeene Vergadering, zal de Bondssecretaris ons uit Hastings uitvoerige mededeelingen toezenden omtrent den loop van bovengenoemden wedstrijd, die den hoofdinhoud zullen vormen van de Juli- en Augustus-afleveringen van dit Tijdschrift. Intusschen meenen wij onzen lezers alvast van dienst te kunnen zijn door hier den stand van 't tornooi bekend te maken op Zaterdagavond 10 Augustus 11. Albin 2, von Bardeleben 4, Bird 2V3, Blackburne 2, Burn 2 l/a, Gunsberg 2, Janowski 2, Lasker 3, Marco 1V2, Mason i'/s, Mieses 3, Pilsbury 3V9, Pollock 2, Schiffers 3V2, Schlechter 2, Steinitz 4V2, Tarrasch 1V2, Tschigorin 4, Teichmann 2V2, Tinsley 3, Vergani o, Walbrodt 2V2.

iste Klasse

2de Klasse

A. H. Gouwentak. I. de Vries. P. F. Faber. J. Monas. J. J. Speet. G. J. v. d. Stouwe. L. H. Deelman Jz. G. H. B. Hogewind. C. C. W. Mann.

H. Gouwentak

*) Niet gespeeld.

Totaal. H. Gouwentak. I. de Vries. P. F. Faber. J. Monas. J. J. Speet. G. J. v. d. Stouwe. L. H. Deelman Jz. G. H. B. Hogewind. C. C. W. Mann. Kwadraat van eigen punten. Totaal. Geld.

2de Klasse B. B. Beffie. J. C. ten Tusschedé. J. J. Kleinhoonte. C. C. de Koek. J. Gouwentak. H. B. van Rhijn. Dr. Scheffer. J. F. S. Esser. Dr. N. W. Boerma. N. Roodenburg. Totaal, ü. Beffie?

Beffie |

*) Niet gespeeld.

J. C. ten Tusschedé. J. J. Kleinhoonte. C. C. de Koek. J. Gouwentak. H.B. van Rhijn. Dr. Scheffer. J. F. S. Esser. Dr. N. W. Boerma. N. Roodenburg. Kwadraat van eigen punten. Totaal. Geld.

244

De volgende beschouwingen, het resultaat eener poging, om belangstellenden een weinigje meer omtrent de wedstrijden mede te deelen dan uit de tabellen op te maken is, ontleenen wij aan de „Haagsche Courant" (Schaak-redacteur H. J. den Hertog):

Het stelsel Sonneborn—Berger, dat nu eerst voor de tweede maal op onze bondswedstrijden werd toegepast, vierde bij deze gelegenheid een zijner schoonste triomfen. In de eerste klasse kregen niet minder dan vier spelers hetzelfde aantal punten; bij toepassing van het systeem S.—B. komt echter het verschil tusschen de „Leistungen" van genoemde vier duidelijk uit.

01 land heeft zijn eersten prijs ruimschoots verdiend; hij had zeker de lastigste partijen van den geheelen wedstrijd. Wij denken hier aan zijn remis-partij met van Foreest en de door Olland gewonnen partijen tegen Loman en den Hertog. Vooral in de beide laatstgenoemde partijen toonde O. zijn meesterschap op 't gebied van het eindspel; tegen Loman gold het, 't voordeel van eene betere pionnenstelling, tegen den Hertog de meerderheid van Paard tegen Looper in winst om te zetten.

M e i n e r s, die verleden jaar te Rotterdam weinig of geen succes had, is thans de tweede in de rij. Hij spande zich zeer in, bleef steeds geduld oefenen en wachtte er zich wel voor, waar hij den aanval had, dien te „iiberstürzen". In zijne partij met Loman koos hij, nadat deze een stuk offerde, de eenig correcte verdediging, wat hem tevens de partij deed winnen. Hij was de eenige, die tegen den lsten prijswinner won; op uitstekende wijze wist hij in deze partij voordeel te trekken van de zwakte van Olland's Dame-vleugel, ontstaan door het te vroeg opschuiven der pionnen. In alle vier de partijen, waarin hij wit had, speelde Meiners Schotsch Gambiet, welke opening hij met zeer veel zorg in alle onderdeelen had bestudeerd. Yan deze partijen won hij er drie; die tegen van Foreest had hij echter evenzeer moeten winnen. Deze bood namelijk in 't eindspel den afruil der Torens aan; had Meiners dien aangenomen, dan had hij eenvoudig door dam-halen de partij gewonnen. Tengevolge van eene vergissing bij het aftellen der laatste zetten echter besloot Meiners den afruil te weigeren, en de partij was remis.

Bleykmans, een jeugdig Amsterdamsch amateur, was No. 3. Zijn succes had hij voornamelijk te danken aan de hem aangeboren volharding. Als hij over zijn 40stcn zet denkt, is hij nog even kalm als wanneer hij de opening speelt. En dat is voor den tornooi-speler van onberekenbare waarde! Agressief gaat hij bijna nooit te werk; veeleer bepaalt hij er zich toe, te wachten op eene fout van de tegenpartij, om dan dadelijk daarvan te profiteeren. Soms „bofte" Bleykmans", vooral in zijne partij tegen N. N., waarin deze in plaats van mat in 6 zetten aan te kondigen, het spel door herhaling van hetzelfde stel zetten remis maakte.

Yan Foreest speelde als gewoonlijk brutaal. Tegen N. N. beantwoordde hij 1. e4, e5 2. P f3, P c6 3. L b5 met 3—, D f6 en.... won! Tegen Loman en Olland maakte hij een paar solide gespeelde partijen remis, tegen te Kolsté liet hij een woedenden aanval eerst kalmpjes uitrazen, om daarop de partij heel handig in zijn voordeel te beslissen, en tegen Meiners „bofte" hij. Yan Foreest was de eenige speler in de 1ste klasse, die geen enkele partij verloor!

Loman zette tfen wedstrijd al heel ongelukkig in, door eerst tegen Meiners en daarop tegen Olland te verliezen. Later haalde hij echter prachtig op!

Zijn partij tegen Yan Foreest was een staaltje van voorbeeldig correct spel, tegen Bleykmans won hy door een kranig volgehouden aanval. Opmerkelijk is het, dat Loman in verreweg de meeste van zijne partijen tegen het einde van elke reeks van 20 zetten duchtig in „tijdverlegenheid" verkeerde, nog opmerkelijker, dat hij zich altijd zoo goed uit deze moeilijkheid wist te redden. Eens rolde hij er door! In de partij Loman—te Kolsté moet eerstgenoemde zijn 20sten zet doen; de klok staat „op 'tuur", dus geen oogenblik kan L. zich bedenken. Hij speelt de Dame op h5, mat dreigend op de 8ste lijn, ziet echter niet, dat een op de 5de lijn staande Toren van te Kolsté de Koningin eenvoudig kan nemen, te Kolsté ziet het evenmin, dekt het mat door g7—g6 en Loman wint ten slotte! (Slot volgt).

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.