Medisch
Dinant Oemrawsingh
ECG-hulp ‘De tien-stappenmethode’ Het elektrocardiogram (ECG), struikelpunt van menig geneeskundestudent. Tachycardie, ventriculaire extrasystolen en paroxysmaal atriumfibrilleren treden spontaan op wanneer om ECG-beschrijving wordt gevraagd. Maar vrees niet, uw redding is nabij. Wil jij indruk maken op je medestudent of tijdens je coschappen? Maak dan gebruik van de ‘tien-stappenmethode’ en laat het hart van de cardioloog-elektrofysioloog op hol slaan! Voordat je begint met de ECG-beschrijving, is het verstandig om de loopsnelheid van elektrocardiografisch papier te controleren. Normaliter is de snelheid 25 millimeter (mm) per seconde (s). Een hokje van 1 mm in de breedte komt overeen met 40 milliseconden (ms). Daarnaast is de apparatuur zo geijkt dat een uitslag van 10 mm in de hoogte overeenkomt met een spanningsverschil van 1 mV. Een dikgedrukt hokje van vijf bij vijf millimeter komt dus overeen met 200 ms in de breedte en 0,5 mV in de hoogte. Verder meet je potentiaalverschillen in een standaard ECG met behulp van twaalf afleidingen, namelijk afleidingen I, II, III, aVL, aVR, aVF en borstwandafleidingen V1 tot en met V6.
tussen atrium en ventrikel kan er een AV-junctioneel of idioventriculair ritme ontstaan. Een AV-junctioneel ritme typeert zich door de afwezigheid van P-toppen, een regulaire ontlading en een niet-verbreed QRScomplex (<120 ms). Een idioventriculair ritme is ook regulaire ontlading, toont een afwijkende vorm van en een verbreed QRS-complex (>120 ms), een negatieve T-top en geen verband tussen P-top en het QRS-complex.
2. Hartfrequentie: het aantal ‘hartslagen’ per minuut. Met hartslagen wordt het aantal ventriculaire activaties bedoeld. De hartfrequentie is op verschillende manieren te bepalen. Met de aftelmethode kun je een goede schatting van de hartfrequentie maken. Gebruik hierbij de volgende sequentie: 300-150-10075-60-50-43-37. Begin met aftellen bij een willekeurige R-top, het liefst een die op een dikke lijn van het papier valt. Dit is het startpunt. Valt de volgende R-top na één groot hokje, dan is de hartfrequentie 300 per minuut (min), na twee grote hokjes 150/min, na drie grote hokjes 100/min enzovoorts. Valt de volgende R-top tussen twee dikgedrukte lijnen, dan neem je het gemiddelde. Tijdens een sinusritme kun je ook de afstand tussen twee R-toppen, het RR-interval, meten in millimeters. Door dit getal te delen op 1500 (bij een loopsnelheid van 25 mm/min) kun je de hartfrequentie berekenen. In het geval van een onregelmatig
Beschrijving van het ECG in tien stappen
Nu we dit weten kunnen we beginnen met het beschrijven van het ECG. Het is handig om dit op een systematische manier aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de tien-stappenmethode:
1. Ritme: geeft de plaats aan van waaruit het hart wordt geactiveerd. Allereerst bepaal je of er sprake is van een sinusritme. Een sinusritme kenmerkt zich doordat een QRS-complex altijd vooraf gegaan wordt door een P-top. Tevens treedt de P-top regelmatig op en het ritme is regulair. Kun je deze kenmerken niet vinden, dan is er waarschijnlijk iets anders met het ritme aan de hand! Indien er geen (duidelijke) P-toppen aanwezig zijn en het ritme irregulair en snel is, dan is er waarschijnlijk sprake van atriumfibrilleren (AF). Soms lijken er P-toppen aanwezig te zijn, maar dit komt doordat het ECG wat wiebelig kan ogen bij AF. In het geval van een geleidingsstoornis
Panessay • 2015:3 • 79