
11 minute read
Dieren: allen gelijkwaardig?
Visie
Dieren: allen gelijkwaardig?
Advertisement
Michelle Keirsmaekers
In dit boeiende artikel loodst onze praeses, Michelle, ons doorheen de historische ontwikkeling van de ethiek in verband met mens en dier. Aangevuurd door een hart voor dieren en enkele dystopische romans stelt de schrijver de aard van de menselijke omgang met dieren in vraag.
Doorheen mijn eigen studies word ik al eens geconfronteerd met de vraag: behandelen we wel alle dieren gelijkwaardig en moeten we ze wel als gelijkwaardig beschouwen? Is de behandeling voor de ene diersoort superieur aan die voor een andere? Het kweken van vlees en het slachten van nutsdieren is een dagdagelijks iets, maar waarom is dit zo normaal? Dat terwijl het fokken en daarna slachten van gezelschapsdieren net ondenkbaar zou zijn.
Onlangs las ik het boek Tender is the flesh van Agustina Bazterrica. Dit is een dystopische roman waarin een virus de wereld teistert dat enkel dieren treft en al het dierlijk vlees ongeschikt maakt voor consumptie. Door de hoge vraag naar vlees, zoekt de wereld een oplossing. Deze vinden ze in het kweken van mensen voor de uiteindelijke consumptie van menselijk vlees. Het boek beschrijft hoe deze ‘gekweekte mensen’ worden behandeld, hoe ze worden geketend in stallen en klaargemaakt worden voor de slacht. Bij het lezen is de eerste indruk een complete aversie, het voelt aan als iets onbegrijpelijk. Maar staat het wel zo ver weg van de realiteit? Indien we in het boek ‘de kweek van mensen’ verwisselen met een hedendaags nutsdier, dan voelt het opeens enorm vertrouwd aan.
Dit zette me aan het denken, waarom is het kweken en slachten van bepaalde dieren zo genormaliseerd, maar dat van anderen niet? Dit vraagstuk stimuleerde me om te reflecteren over de algemene dierenethiek en hoe onze denkwijze is geëvolueerd doorheen de jaren. Eerst en vooral wil ik nog vermelden dat het doel van deze tekst niet het toewijzen is van welke mening correct is of welke visie superieur is aan de andere. Mijn doel is enkel om de lezer aan het denken te zetten en om hem aan te wakkeren bewustere keuzes te maken.
Animal farm
De meesten kennen het boek ‘Animal farm’ van George Orwell wel. Zoals het boek dat ik eerder vermeld heb, is ‘Animal farm’ evengoed een dystopisch verhaal. Een revolutie vindt plaats op een boerderij en de mensen worden verjaagd, de dieren zien dit als een kans om hun vrijheid te krijgen.
In het begin zijn de dieren euforisch, maar de stemming slaat snel om. Bepaalde dieren trekken snel meer en meer macht naar zich toe en de andere raken onderdrukt, dit alles onder een doctrine die voorkomt uit het ‘animalisme’. Waarin het basisprincipe is dat alle dieren gelijk zijn, maar sommige meer gelijk zijn dan anderen. De dieren
"All animals are equal, but some are more equal than others." George Orwell, Animal farm
die zichzelf als superieur beschouwen nemen uiteindelijk dezelfde houding aan als de mensen die op de boerderij waren voor hen; er is eigenlijk niets veranderd.
Het boek is eerder een commentaar op het totalitaire regime in de SovjetUnie na de Oktoberrevolutie. Verder is het voor deze tekst niet relevant, maar het stelt wel een interessante ethische vraag. Het principe van gelijkwaardigheid dat in het boek wordt aangehaald, is wel toepasbaar op onze ethische visie naar dieren vandaag de dag. Onbewust beschouwen we dan ook bepaalde dieren als superieur aan anderen. De behandeling van nutsdieren tegenover gezelschapsdieren is opvallend verschillend van elkaar. Of dit juist of fout is, daar ga ik niet op in. Ethiek is niet zwartwit, het biedt enkel de mogelijkheid aan om te reflecteren over onszelf.
Hoe is onze ethische visie op dieren geëvolueerd doorheen de eeuwen?
In de volgende paragrafen zal ik proberen schetsen hoe, historisch gezien, ethiek veranderd is en welke ethische denkers deze visies naar voren hebben gebracht. Door de historische achtergrond te begrijpen, kunnen we een betere kijk verkrijgen op onze eigen ethische visie.
Het nadenken over hoe wij als maatschappij omgaan met dieren gaat al terug tot Aristoteles die de eerste beschrijvende ‘dierenboeken’ heeft geschreven. Deze vijf boeken gebaseerd op de observatie van dieren vormen samen De Animalibus. Hij ging uit van een soort hiërarchisch systeem van oplopende volmaaktheid: het imperfecte stond steeds in dienst van het perfecte. Planten dienen als voedsel voor de dieren en dieren kunnen beschouwd worden als nutsdieren voor de mens. Dit alles wordt samengevat onder het idee van de ‘scala naturae’. Ook omschrijft hij het verschil tussen levende en nietlevende dingen. Levende wezens bezitten volgens Aristoteles een ‘anima sensitiva’, wat het vermogen om pijn te voelen betekent. Het verschil tussen mensen en dieren ligt in het vermogen om rationeel te denken, de ‘anima rationalis’. Ook René Decartes heeft een visie over dieren. Hij beschrijft dieren en mensen als kleine machines. De mens bezit daarentegen wel een denkende ziel, wat hen onderscheidt van het dier. Mensen kunnen door deze denkende ziel zelf bepalen wat ze doen met hun lichaam. Dieren zouden geen verstand hebben en gedragen zich enkel als gevolg van de mechanische principes. Decartes grijpt hier deels terug op Aristoteles’ visie dat dieren geen rationaliteit bezitten.
Rond de 18e en 19e eeuw is er een shift in het denken over dieren. Dieren krijgen een soort morele status toegekend op hun vermogen tot lijden en het ervaren van pijn, ze worden als ‘sentient beings’ beschouwd.
Dieren hebben op dit punt niet enkel een instrumentele waarde meer, ze krijgen ook een intrinsieke waarde. Dit houdt in dat ze waarde hebben uit zichzelf, zonder dat deze waarde aan hen moet toegekend worden door anderen. Op een bepaald punt begint de wetenschappelijke visie op dieren over te nemen van de filosofische. Het zoöcentrisme begint op te komen rond de 19e
eeuw, niet enkel nutsdieren maar ook gezelschapsdieren beginnen in het dagelijks leven voor te komen. Charles Darwin is hier een grondlegger van. Hij creëert de ‘tree of life’. Hierin zien we de bevoorrechte positie die Aristoteles aan de mens gaf verdwijnen. Dieren en mensen worden niet meer hiërarchisch met elkaar vergeleken; er wordt op wetenschappelijke basis bepaald waar dieren en mensen zich tegenover elkaar bevinden. Met gevolg dat het concept van de ‘scala naturae’ vervangen werd door een classificatiesysteem uitgevonden door Carolus Linnaeus. Dieren,
“pain is pain, whether it be inflicted on man or on beast” Humphrey Primatt, A Dissertation on the Duty of Mercy and Sin of Cruelty to Brute Animals
waaronder ook mensen, werden op basis van uiterlijke kenmerken ingedeeld in groepen. Uiteindelijk is de moderne cladistiek of taxonomie die we vandaag de dag kennen hieruit gevormd. Het onderscheid tussen dier en mens vervaagt: het einde van het wetenschappelijk hiërarchisch denken. Naast het anders kijken naar dieren op hiërarchisch vlak beginnen mensen ook een plicht te voelen tegenover dieren, onder de vorm van ecocentrisme.
Jeremy Bentham stelt, in tegenstelling tot Decartes en meer in lijn met Aristoteles, dat dieren wel degelijk pijn voelen en dat hierom mensen moreel verplicht zijn tegenover dieren om hen te beschermen. Hij is de eerste die pleit voor rechten voor dieren en hij haalt zijn inspiratie hiervoor bij de Duitse filosoof Schopenhauer.
Hierna is dierenethiek en dierenethologie geëvolueerd tot waar het vandaag de dag staat. In 1978 is er een universele verklaring van de rechten van het dier op poten gezet door UNESCO.
Maar sommige mensen willen hier nog niet stoppen. Het principe van ‘speciesism’ houdt in dat bepaalde soorten hun eigen interesses boven die van andere soorten zouden moeten zetten. Mensen die aanhangers zijn van Animal liberation van Peter Singer, een soort Bijbel voor de dierenbeweging, verzetten zich tegen dit ‘speciesism’. Zij vinden dat het vermogen tot gewaarwording van pijn en plezier noodzakelijk is en ook een voldoende voorwaarde is om rekening te houden met de belangen van dieren. Het verschil tussen mens en dier zou volgens hen hierin geen verschil maken.
Dat staat in schril contrast met een andere visie. Deze zegt dat niet alleen het vermogen tot lijden telt, maar ook een combinatie van bepaalde mentale vermogens een rol speelt: het hebben van een eigen welzijn en het in staat zijn tot gedrag dat gericht is op het verzorgen van behoeften en voorkeuren. Enkel wanneer aan deze criteria voldaan is, hebben individuen recht op een behandeling die hun waarde respecteert. Dit sluit dieren niet per se in hun geheel uit, zoogdieren in het bijzonder zouden nog steeds aan deze criteria voldoen.
Martha Nussbaum, een moderne filosoof, haalt aan dat we rechtvaardigdheid kunnen garanderen voor nietmenselijke dieren door hun soortspecifieke basiscapaciteiten te respecteren en te promoten. We kunnen haar visie vandaag de dag ook terugvinden in de vijf vrijheden: (1) Vrij van dorst, honger en onjuiste voeding, (2) vrij van fysiek en thermaal ongerief, (3) vrij van pijn, verwonding en ziektes, (4) vrij van angst en chronische stress en (5) vrij om natuurlijk gedrag te vertonen. Deze vijf vrijheden worden vandaag het meeste aangenomen als de plichten die wij als mensen hebben tegenover dieren. Het is een soort minimumdrempel die nodig is voor een wezen om een waardig leven te leiden.
Ik heb geprobeerd een korte tijdslijn te maken van hoe de visie op dieren doorheen de eeuwen is geëvolueerd. Maar zelfs tot op dag van vandaag zijn de meningen zeer verdeeld, de ene beweert dat dieren gelijkgesteld zijn aan mensen, terwijl de andere beweert dat dieren door hun mindere mentale capaciteit net minderwaardig zijn aan mensen en ook zo behandeld moeten worden.
Moeten we dieren als objecten en bezit beschouwen of hebben ze het recht om als individu beschouwd te worden? Natuurlijk zijn dit vragen die in ons rechtssysteem al beantwoord zijn, maar het blijven ethisch gezien interessante vragen die ons doen reflecteren over hoe wij met dieren omgaan.
Ethische vraagstukken
Dierenethiek is een relevanter onderwerp voor onze dagdagelijkse samenleving dan de meeste mensen zullen beseffen. Zoals eerder vermeld, zal ik niet ingaan op wat ‘correct’ is, aangezien dit een onderwerp is waar meningen van elkaar kunnen verschillen en waarop ik ook geen sluitend antwoord kan geven. Toch wil ik enkele voorbeelden aanhalen die mijzelf en hopelijk u, de lezer, aan het denken zullen zetten:
meest voor de hand liggende is, namelijk het fokken van verschillende rassen bij gezelschapsdieren met als doel het verbeteren van het esthetisch uitzicht. In het verleden werden verschillende rassen gekweekt voornamelijk met het doel een bepaald nut te hebben; ze werden niet gekweekt om hun specifieke uiterlijke kenmerken. Vandaag de dag is dit geheel anders, de meeste rassen worden niet meer gefokt met een bepaald doel, maar eerder om bepaalde uiterlijke kenmerken. Het gevolg van het intensief kweken op uiterlijke kenmerken is het veroorzaken en negeren van medische problemen die hiermee gepaard gaan. Het bekendste voorbeeld zijn de brachycefale rassen, zowel bij honden als bij katten zien we dit. Deze dieren lijden vaker wel dan niet aan ernstige medische problemen als gevolg van hun zeer ‘platte snuit’, dit is een kenmerk dat doelbewust is gekweekt. De enige reden waarom dit zo is geëvolueerd, is omdat er veel vraag naar was van mensen die het esthetisch mooi vonden.
Is dit ethisch verantwoord? Dit antwoord laat ik open aan de lezer. Al stel ik mezelf de vraag hoe ver we hierin kunnen gaan vooraleer we ons bewust worden van de gevolgen van deze acties. We normaliseren bepaalde gewoontes zonder stil te staan bij de eventuele gevolgen.
Conclusie
Doorheen deze tekst weiger ik een standpunt in te nemen, de reden hiertoe is dat ik ook niet geloof dat er zoals eerder vermeld een ‘juist’ en ‘fout’ antwoord klaar ligt op deze vragen. Mijn persoonlijke perceptie levert geen directe bijdrage aan de discussie, enkel het aanzetten tot denken lijkt mij een nuttig doel van deze tekst. Om terug te grijpen naar de originele vraag uit deze tekst : “Is er een reden waarom we bepaalde nutsdieren anders behandelen en bekijken dan gezelschapsdieren?” Deze reden is er zeker. Het is het gevolg van een evolutief proces waarin bepaalde dieren een specifiek nut hebben bewezen. Nutsdieren, zoals het woord ons zelf zegt, hebben bewezen dat ze een nut hebben bijvoorbeeld als voedsel. Aan de andere kant staan de gezelschapsdieren, de meeste van deze dieren hebben hun originele nut verloren en dienen enkel nog als gezelschap voor de mens. Het is door deze evolutie dat onze perceptie van deze dieren is veranderd en daarbij ook hoe we ze behandelen. Het lijkt zeer simpel maar toch valt deze evolutie niet op een rationele manier te verklaren, dit is zo gekomen omdat het ons bepaalde voordelen aanbiedt. Misschien is het dan ook niet ons doel om hier rationeel naar te willen kijken; we kunnen niet alles verklaren, dit moet ook niet. Dit is hetzelfde principe dat F.A. Hayek ons aanleert over spontane processen, het moet net niet rationeel zijn. Het is langs de ene kant belangrijk dat we ons bewust zijn van hoe we omgaan met dieren en hoe dit reflecteert op wie wij zijn. Langs de andere kant is het niet de bedoeling om hier een rationele reden voor te zoeken. Het is een spontaan evolutief proces dat ons geleid heeft om dieren te behandelen zoals we doen.
Dus moeten alle dieren gelijkwaardig zijn? Niet elk dier heeft dezelfde rol te vervullen in onze maatschappij, gelijkwaardig behandelen kan dan ook niet. Maar het is als mens wel onze plicht om dieren in hun bepaalde rol, zo waardig mogelijk te behandelen. We zijn vaak niet bewust bezig met deze keuzes, cognitieve dissonantie verblindt ons vaak voor het feit dat onze ‘waarden’ niet overeen komen met onze daden. Het moraal denken dat voor ons soms een evident gegeven lijkt, is evengoed een gevolg van de evolutie die hierin gemaakt is doorheen de jaren. Laat ons vooral niet stilstaan in deze evolutie, maar laat ons ook niet voorbarig tenietdoen wat we uit het verleden kunnen leren.