Sessie 1

Page 1


1.1 Waarom deze cursus?

Volgens cijfers van het centraal bureau voor statistiek (CBS) ervaart 13% van de mensen burn-out klachten, heeft 1 miljoen mensen last van depressiviteit en 1 miljoen mensen krijgen ooit in hun leven een angststoornis. Alle reden dus om preventief te werk te gaan, om zo te voorkomen dat je er zelf mee te maken krijgt of om te voorkomen dat je hierin terugvalt. Ons brein, de taal die we gebruiken en de werkelijkheid die we creëren, spelen een belangrijke rol. De eerste sessie gaat hierover. We gaan in op hoe je waarneemt en betekenis geeft aan de werkelijkheid en welk soort gedrag je daarbij ontwikkeld hebt. We nemen de tijd om jouw patronen en gedachten te onderzoeken. Om helder te krijgen waar je naartoe wilt, is het goed om te weten waar je nu staat.

de toekomst verandert met elke keuze die je vandaag maakt

1.2 Ons Brein

Om een beter begrip te krijgen over onszelf is het goed om even stil te staan bij ons brein. Hoe werkt ons brein? Waarom doen we wat we doen? Om hier enig inzicht in te krijgen is het goed om te begrijpen hoe wij onze informatie verwerken.

Prikkels zoals geluiden, beelden en geuren komen bij ons binnen via onze vijf zintuigen: zien, voelen, ruiken, proeven en horen. Dankzij deze zintuigen vergaren we informatie uit de buitenwereld. De prikkels die via de zintuigen binnenkomen, worden via de zenuwen doorgegeven aan onze hersenen. In de hersenen vindt pas de echte waarneming plaats. Gelukkig komen niet alle prikkels ongefilterd onze hersenen binnen. We filteren de prikkels waardoor we alleen de relevante prikkels ontvangen, en de minder belangrijke prikkels negeren. Je zult waarschijnlijk herkennen dat de een beter kan filteren dan de ander, dus minder niet-relevante prikkels binnenkrijgt dan de ander. Dit heeft te maken met aandacht en concentratie. Als je je aandacht en concentratie bij één bepaald iets kunt houden zonder afgeleid te worden, kun je goed filteren. De gewaarwordingen worden verwerkt, georganiseerd en geïnterpreteerd in de hersenen. Pas dan geef je een betekenis aan de prikkel die binnenkwam. Dit proces is nodig om er iets mee te kunnen doen. Om een beter begrip te krijgen over onszelf is het goed om even stil te staan bij hoe ons brein werkt? Waarom doen we wat we doen? Om hier enig inzicht in te krijgen is het goed om te begrijpen hoe wij onze informatie verwerken.

Sessie 1

1.2.1 Betekenisverlening in schema

Prikkel: waarnemen → verwerken → betekenis → reactie (zintuigen) (hersenen) (hersenen) (gedrag)

Voorbeeld 1:

1. Prikkel: een appel.

2. Waarnemen: je ogen nemen een appel waar.

3. Verwerken: de ontvangen informatie wordt doorgestuurd naar je hersenen die de waargenomen appel vergelijken met alle gegevens die opgeslagen zijn over appels. Ergens in je geheugen zal een laatje zitten waarin alles over appels zit. De informatie van wat je ogen waargenomen hebben, komt overeen met wat erin jouw laatje zit. Je weet dan: ‘Ik heb een appel gezien’. Of: ‘Ik zie een appel’. Dat wat je ogen zien, komt overeen met wat je hersenen aan gegevens hebben.

4. Betekenis: misschien geef je nog een betekenis aan de appel: ‘Die is vast voor mij’, of: ‘Ik hou wel van appels’, of: ‘Dit is een mooie rode appel’.

5. Reactie: de reactie volgt logisch op de betekenis die je aan het zien van de appel gegeven hebt. Als je denkt dat de appel voor jou is, ga je hem misschien opeten. Als je van appels houdt, krijg je misschien wel zin om hem op te eten en loopt het water in je mond.

Voorbeeld 2:

1. Prikkel: een huilend kind.

2. Ontvangen: je ogen nemen een huilend kind waar.

3. Verwerken: je hersenen ontvangen deze informatie. Je stelt jezelf de vraag: ‘Waarom huilt dit kind?’

Waarschijnlijk bedenk je dat huilen iets emotioneels is en dat je door naar de situatie/context te kijken misschien kan achterhalen hoe het huilen verklaard kan worden.

4. Reactie: je reageert op basis van de betekenis die je aan de situatie geeft en spreekt troostende woorden.

1.2.2 Interpreteren en betekenis geven

Bij het interpreteren en betekenis geven van informatie speelt je geheugen een belangrijke rol. De informatie die in je geheugen opgeslagen zit, heb je zelf opgeslagen als gevolg van het ontvangen van prikkels. Om informatie op te slaan is het allereerst van belang dat je er voldoende aandacht voor hebt. Pas dan kan de informatie ook opgeslagen worden in je geheugen. Vervolgens dient die geselecteerde informatie ‘op een logische manier en in een logische vorm en plaats’ in het geheugen opgeslagen te worden. Informatie over een kiwi wordt in je geheugen opgeslagen bij informatie over andere fruitsoorten.

De hersenen geven de signalen van de zintuigen door en bewerken, groeperen en schrappen informatie en vullen lege gaten aan. Daar komt bij dat we, naarmate we ouder worden, vaak de neiging hebben onze waarnemingen nog sterker te vervormen. We kleuren onze waarneming door bijvoorbeeld te zien of te horen wat we verwachten te zien of te horen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op onze ervaring en kennis. Als gevolg daarvan is het uiteindelijke beeld onvermijdelijk vervormd. Zonder dat we ons realiseren dat de door ons waargenomen wereld geen waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijke wereld is.

Bij het voorbeeld van de appel ga je ervan uit dat het klopt wat je ogen zien: de appel die je ziet is een echte appel. Bij het voorbeeld van het huilend kind, zou het kunnen dat je de situatie verkeerd interpreteert. Dat je bijvoorbeeld denkt (betekenisverlening) dat het kind pijn heeft. Maar misschien heeft het kind helemaal geen pijn maar huilt het omdat het honger heeft. Hier zie je dat je een fout kunt maken in de betekenisverlening waardoor je de situatie verkeerd inschat.

Voorbeeld 3:

Kijk eens naar de plaatjes met de twee cirkels en probeer de vraag te beantwoorden.

1. De cirkel in A is groter dan in B

2. De cirkel in B is groter dan in A

3. De cirkel in A is gelijk aan die in B

Een groot aantal mensen kiest voor optie 1. Ze zeggen wat ze zien. Met andere woorden: ze vertrouwen op de waarneming van hun ogen. Maar er zullen ook mensen zijn die kiezen voor optie 3. Ze zien dat cirkel A groter is dan B maar hun ‘computer’ zegt: ‘Ja, mijn ogen zien wel dat A groter is, maar dat is gezichtsbedrog. Ik weet dat de beide cirkels even groot zijn. Een donkere achtergrond doet voorwerpen kleiner lijken’. Met andere woorden: onze hersenen corrigeren de informatie die we met onze ogen zien.

Circkel A Cirkel B

Voorbeeld 4:

Soms wordt ook onze computer voor de gek gehouden. Kijk maar eens naar de volgende plaatjes.

vogel of antiloop

A. De bovenste pijl is langer

B. Beide pijlen zijn even lang

A. Eend

B. Konijn

A. Jonge vrouw
B. Oude vrouw

1.3 Taal

In onze communicatie bedienen we ons voornamelijk van taal. Naast het overbrengen van boodschappen biedt taal ons meer mogelijkheden. Door middel van taal kunnen we leren, denken en herinneren. We weten dat de Slag bij Nieuwpoort heeft plaatsgevonden zonder dat we er zelf getuige van zijn geweest. Taal is de mogelijkheid om een deel van de werkelijkheid te beschrijven. Daar zitten ook meteen de beperkingen van taal.

taal = spreken schrijven

verstaan lezen

Taal kun je onderverdelen in: spreken, schrijven, verstaan en lezen. Het is niet zo dat die onderdelen onafhankelijk van elkaar bestaan. Ze vullen elkaar aan, ze hebben invloed op elkaar. We zijn ons er vaak niet van bewust hoe het allemaal precies werkt. Je kunt het vergelijken met een televisie. Bijna iedereen kan een televisie bedienen, maar weinigen weten hoe het ding werkt. Zo is het ook met taal.

1.3.1

Betekenis geven

Spreken, schrijven, verstaan en lezen gebruiken we in communicatie, maar het zal duidelijk zijn dat het geheel meer is dan de som der delen.

Dankzij taal is de mens geworden tot wie hij is. Met taal kunnen we zelfs een werkelijkheid bedenken die niet bestaat. We hebben woorden voor zaken die niet aantoonbaar bestaan.

Neem een woord als ‘kunst’. Je hebt een stuk linnen en dat is vastgespijkerd op een spieraam en daarop zijn met olieverf een aantal bloemen geschilderd die lijken op zonnebloemen. Rechtsonder staat een naam waar je met de nodige moeite ‘Vincent’ uithaalt. We hangen dat doek in een gebouw dat we een museum noemen. Dat geheel van linnen, hout en olieverf noemen we kunst. Tenminste, als het schilderij niet gesigneerd is met ‘ome Jan’, want dan is het hobby werk.

Het is niet verwonderlijk dat over begrippen, zoals kunst zoveel discussie is. Want zeg nou zelf: wat is kunst? Kunst bestaat omdat we taal hebben. Niet als communicatiemiddel, maar als afgeleide van de werkelijkheid.

Taal is een dus een prachtig middel om de wereld om ons heen te beschrijven. Taal heeft ook z’n beperkingen. Hoeveel woorden we namelijk ook gebruiken, taal schiet altijd te kort om de werkelijkheid in zijn geheel te beschrijven. Zelfs wanneer we in staat zouden zijn om bijvoorbeeld van de stad Eindhoven alles te beschrijven dan zou dat nog niet hetzelfde zijn als Eindhoven zelf.

Ook in het dagelijks taalgebruik menen we vaak dat we het over hetzelfde hebben, maar heel vaak moeten we concluderen dat het niet hetzelfde is.

Laten we dit illustreren aan de hand van de volgende strip:

Bij deze strip gaat het over iets tastbaars: een hond.

Dus iets wat je kunt verifiëren.

Het wordt lastiger als we het hebben over abstracte begrippen zoals vrijheid, liefde, vriendschap, vrede.

‘Vrede is niet hetzelfde als het ontbreken van oorlog’, schreef ooit eens een beroemd schrijver.

Maar hij vertelde er niet bij wat het dan wél was.

De moeilijkheid zit in de interpretatiemogelijkheid, dus jouw invulling van de betekenis.

En die hoeft niet hetzelfde te zijn als die van een ander.

De taal kan namelijk af en toe een loopje met ons nemen en ons dingen laten ervaren die helemaal niets met de werkelijkheid te maken hebben.

Sessie 1

1.4 Werkelijkheid en onze gedachten over de werkelijkheid

Er is een tijd geweest dat de mensen dachten dat de aarde plat was. Europa lag op het midden van die platte schijf en je moest niet te dicht bij de rand komen, want anders liep je grote kans dat je over de rand kieperde en in het grote niets terecht kwam. In ieder geval was je dan van de wereld af. Schippers voeren in die tijd dan ook niet naar het westen, want daar was de rand.

Het idee van de platte wereld behoorde tot de werkelijkheid van de mensen. De platte aarde werd als een feit geaccepteerd. En als de aarde plat is, dan moet je wel levensmoe zijn om naar het westen te varen. Mensen twijfelden ook niet aan deze werkelijkheid. Het stond in de gezaghebbende boeken van die tijd. De mensen deden alsof dat wat ze in taal bedachten ook werkelijk zo was. Met andere woorden: de taal was werkelijkheid geworden.

Dat wat we werkelijkheid noemen, is veelal niet de werkelijkheid maar een gevolg van hoe we over de werkelijkheid denken. Nu weten we dat de wereld niet plat is. Maar voor de middeleeuwse mens was het een onderdeel van de dagelijkse werkelijkheid. En we kunnen nu wel denken, hoe dom de middeleeuwse mens wel niet was, maar ook de moderne mens reageert op een werkelijkheid die niet bestaat.

1.5 Klassieke conditionering

Om meer te begrijpen over ons gedrag gaan we terug naar de theorie van de klassieke conditionering. Bij klassieke conditionering leert het organisme reflexmatig te reageren op een stimulus die van nature geen reactie veroorzaakt. De basis van klassieke conditionering is een herhaaldelijke gelijktijdige aanbieding van een neutrale en een onvoorwaardelijke prikkel. De persoon ondergaat deze conditionering en is bijgevolg passief. De stimulus is het belangrijkste en deze gaat aan de reactie vooraf. Men leert geen nieuw gedrag, men leert alleen op nieuwe prikkels te reageren.

1.5.1 Voorbeelden klassiek conditioneren

Pavlov

Ivan Pavlov (1849-1936) wordt gezien als de vader van de klassieke conditionering. Pavlov deed onderzoek naar de spijsvertering van honden.

Wanneer honden voedsel ruiken of proeven, gaan ze automatisch speeksel aanmaken. Pavlov merkte dat de honden die hij bestudeerde niet alleen speeksel aanmaakten wanneer ze voedsel kregen, maar ook als ze de voetstappen van de voeders hoorden. Dit is vreemd omdat het aanmaken van speeksel een aangeboren reactie is, maar het horen van voetstappen niet. Pavlov besloot dit eigenaardige fenomeen te gaan onderzoeken. Hij gebruikte in deze onderzoeken geen voeders die kwamen aanlopen, maar een bel. Wanneer de honden voor het eerst de bel hoorden, reageerden ze niet. De bel is een neutrale prikkel voor een hond.

Later laat Pavlov voordat hij het voedsel brengt, de bel rinkelen. Na verloop van tijd merkt hij dat de honden ook speeksel aanmaken wanneer de bel rinkelt, zonder dat daar voedsel op volgt. Het speeksel aanmaken is een aangeleerde reactie op het horen van de bel. Het is een geconditioneerde reactie is geworden.

K-Mart

Klassieke conditionering werkt ook bij mensen. In de Amerikaanse K-Mart-supermarkten gaat er een blauw licht branden als er een aanbieding is. Kostenbewuste winkelbezoekers komen naar een tafeltje omdat ze een mooi koopje associëren met het blauwe licht. Onderzoek toont aan dat mensen meer geneigd zijn het product in dat blauwe licht te kopen, ook al is het product niet echt een koopje.

Kleine Albert

Nog een experiment.

Men liet Kleine Albert (11 maanden oud) een witte rat zien. Dit is voor een klein kind een neutrale prikkel.

Nadat de witte rat passeerde, liet men een hevig lawaai horen. Kleine Albert schrok van dit lawaai en begon te huilen. Nadat dit een aantal maal werd herhaald, begon kleine Albert al te huilen bij het zien van de rat.

1.5.2 Uitdoving

Twee factoren spelen hier in een rol. Een daarvan is uitdoving. Eerder geconditioneerde responsen zullen vervagen en tenslotte verdwijnen wanneer de geconditioneerde stimulus niet meer samen aangeboden wordt met de geconditioneerde stimulus.

Toen Pavlov een aantal malen het belsignaal liet horen en het eten volgde nooit, produceerde de hond geen speeksel meer bij het horen van de bel.

1.5.3 Stimulusgeneralisatie

Stimulusgeneralisatie betekent dat wanneer een geconditioneerde respons gevestigd is, gelijkaardige stimuli diezelfde respons zullen uitlokken.

Uiteraard is de sterkte waarin de respons wordt uitgelokt afhankelijk van de mate waarin de nieuwe stimulus lijkt op de geconditioneerde stimulus. Kleine Albert reageerde nadien ook verschrikt op een wit konijn en zelfs op iemand met een witte baard.

1.6 Operante conditionering

Operant gedrag is gedrag dat spontaan ontstaat zonder dat dit wordt uitgelokt. Dit gedrag heeft een bepaald gevolg, het beïnvloedt de omgeving. Het gedrag wordt beloond of bestraft en daardoor zal dit gedrag meer of minder gaan optreden in de toekomst.

Operante conditionering is een hogere vorm van leergedrag dan de klassieke conditionering omdat het naast reflexmatige reacties ook willekeurige reacties gaat bestuderen.

1.6.1 Voorbeeld operante conditionering

Frederic Skinner (1904-1990) ontwikkelde de Skinner box. Dit is een hok waarin een proefdier automatisch met voedsel wordt beloond wanneer het bepaald gedrag vertoont. Skinner kwam tot de conclusie dat alle gedrag is aangeleerd. Wanneer een duif in de Skinner box geplaatst werd, was er enkel een knop en een voederbakje in deze box aanwezig. De duif die honger heeft, gaat overal rondpikken. Zodra de duif op de knop pikt, valt er een maïskorrel in het bakje. Op die manier leert de duif op het knopje te pikken, wanneer ze honger heeft. De duif heeft met andere woorden iets geleerd door actief de omgeving te verkennen en door onmiddellijk de gevolgen van haar gedrag te ervaren.

Niew gedrag is in grote mate afhankelijk van de gevolgen die we ervaren. Een leerling die een nieuwe leerkracht uittest door voortdurend te praten tijdens de les zal dit gedrag vaker vertonen als hij niet wordt aangesproken.

Een moeder die helpt op een schoolfeest en daarvoor leuke complimentjes krijgt van het schoolteam, zal sneller geneigd zijn ook volgend jaar een handje te helpen.

Gedrag dat beloond wordt heeft meer kans om opnieuw voor te komen. Gedrag dat wordt genegeerd of bestraft zal minder snel herhaald worden.

Nog interessanter wordt het als je merkt dat iets vervelends uitblijft. Bijvoorbeeld door je ziek te melden als je een spreekbeurt moet geven die je eng vindt. Het uitblijven van iets vervelends werkt net zo bekrachtigend als het krijgen van een beloning. Ons gedrag wordt dus medebepaald door de consequenties van bepaald gedrag. Het zien waarop we als mensen beloond en bestraft worden voor ons gedrag zorgt dus voor veel inzicht en bewustwording van vermijdingsgedrag kan zorgen dat we bewustere nieuwe keuzes maken.

1.7 Relationele kader theorie

De relationele kader theorie is een theorie die ervan uit gaat dat wij mensen allerlei indrukken (stimuli) aan elkaar koppelen zonder dat we deze direct ervaren. Wij maken allerlei associaties en leggen uit onszelf verbindingen. Soms zijn deze logisch (zie voorbeeld 1 op de volgende pagina) maar soms leggen wij verbindingen die niets met elkaar te maken hebben maar toch met elkaar verbonden worden (zie voorbeeld 2). Relationele kaders kun je zien als clusters van factoren die op allerlei manieren met elkaar verbonden zijn. Mensen leren door het leggen van verbindingen, oftewel: een relationele respons. Deze verbindingen kunnen ontstaan zijn door direct leren, maar ook door afgeleid (indirect) leren. Sessie 1

1.7.1 Voorbeelden relationele kader theorie

In dit voorbeeld leert iemand direct het verband tussen A en B, en B en C, C en A. Uit deze directe relaties kan iemand zelf en zonder directe training vier afgeleide relaties leggen. Direct en indirect leren gaan in de praktijk samen. Stel dat jij leert dat Arjan (A) groter is dan Bas (B), en Bas (B) groter is dan Cees (C). Dan kun je zelf afleiden dat Bas (B) dus kleiner moet zijn dan Arjan (A). Cees (C) kleiner is dan Bas (B) en Cees (C) óók kleiner moet zijn dan Arjan (A).

Dit soort cognitieve processen kunnen erg functioneel zijn bij het opdoen van kennis. Maar wat nu als A hartkloppingen zijn, B een bus waar je op dat moment toevallig in zit en C de collegezaal waar je dan vervolgens les krijgt? Voor je het weet ben je bang om in de collegezaal hartkloppingen te krijgen. Ziehier, het probleem van afgeleid leren in de praktijk. En het blijft niet bij die paar verbindingen. Voor je het weet worden de hartkloppingen gerelateerd aan het woord paniekaanval. Ons brein is dus in staat om een kleine, vervelende gebeurtenis zoals hartkloppingen in de bus, op te blazen tot een complex netwerk vol afgeleide relaties tussen factoren. Hierdoor kunnen we bang worden voor dingen die we nog nooit hebben meegemaakt.

De blauwe koe

Ons brein kan allerlei verbanden leggen. Het is hier goed in getraind. Dit is gemakkelijk te illustreren aan de hand van het volgende voorbeeld. Stel je een blauwe koe voor met gele poten. Met een beetje fantasie kom je een heel eind. Die blauwe koe met gele poten staat je schaapachtig aan te kijken. Let op de details van wat je in gedachten ziet: de ogen, oren de hoeven. Neem de koe een minuut lang helemaal in je op.

Je hebt nu een beeld van een blauwe koe met gele poten. Wat zou er gebeuren als ik je zou vragen om te proberen om níet aan de koe te denken? Voor je het weet wordt de gedachte aan de koe alleen maar erger.

Als ik je nu ook vraag om aan IKEA te denken zie je dan de overeenkomst tussen de blauwe koe met gele poten en het geelblauwe logo van IKEA? Die verbinding zit nu in je hoofd. Het kan dus zomaar zijn dat de volgende keer dat je bij IKEA komt, je aan de blauwe koe met gele poten moet denken zonder dat je daar zelf voor kiest. Een goed voorbeeld van hoe onbetrouwbaar en oncontroleerbaar onze gedachten zijn.

Napoleonsnoepjes

Nog een voorbeeld. Je kent vast wel de gele zuurtjes van Napoleon. Stel je nog eens voor dat je zo’n snoepje uit de wikkel haalt en je legt het op je tong. Je laat het snoepje in je mond rollen. Je voelt de harde buiten laag tegen je tanden en proeft de zoete smaak op je tong. Dan zuig je even op het snoepje en merk je hoe zuur het is. Merk je wat er nu in je mond gebeurt? Grote kans dat je dat speeksel geproduceerd hebt.

Opmerkelijk want je hebt immers geen echt snoepje in je mond. Er is een deel in ons brein dat betrokken is bij het voorstellingsvermogen: de neo-cortex. Dat deel zendt signalen uit naar ons oude zoogdierenbrein: lekker. En naar ons reptielenbrein: speeksel aanmaken.

1.8 Conclusie

Klassiek en operant conditioneren en de relationele kadertheorie laten ons zien dat objectief waarnemen niet bestaat. We kleuren onze werkelijkheid zelf in. Afhankelijk van onze conditionering hebben we helpend, saboterend of vermijdend gedrag ontwikkeld. Hoogste tijd om negatieve patronen op te leren merken en onze gedachten wat minder serieus te nemen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.