Zo herdenkt Den Haag

Page 1

ZO HERDENKT DEN HAAG 3 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave Voorwoord....................................................................................................................................... 5 1 juli, Keti Koti, afschaffing Nederlandse slavernij .......................................................... 6 2 juli, Dag van de vlag Curaçao ............................................................................................ 18 9 augustus, Javaanse immigratie Suriname ................................................................... 24 9 augustus, Dag der Inheemsen ........................................................................................... 32 15 augustus, Einde WOII in Nederlands-Indië ...............................................................34 17 augustus, Tulaherdenking; Dag van de Vrijheidsstrijd Curaçao ...................... 42 17 augustus, Onafhankelijkheid Indonesië ....................................................................48 6 september, Bonairedag .......................................................................................................56 10 oktober, Dag van de Marrons Suriname ....................................................................62 20 oktober, Chinese immigratie Suriname ....................................................................70 11 november, St Martin’s Day ................................................................................................ 72 25 november, Onafhankelijkheidsdag Suriname ........................................................ 78 1 december Eerste Vlaghijsing Morgenster West Papua ............................................84 18 maart, Arubadag .................................................................................................................. 90 24 april, Proclamatie Vrije republiek der Zuid-Molukken ........................................92 4 mei, Indische en Indonesische verzetshelden in Nederland ................................ 98 5 juni, Aparwasi Divas, Hindostaanse Immigratiedag ............................................ 104 De koloniale en postkoloniale geschiedenis van Den Haag in vogelvlucht ....... 113 Slavernij in cijfers .................................................................................................................... 119 Verantwoording ........................................................................................................................121 Colofon ........................................................................................................................................ 122
4 | ZO HERDENKT DEN HAAG

VOORWOORD

Het was een bijeenkomst die mij zal bijblijven. In de Koninklijke Schouwburg, vol nazaten van tot slaaf gemaakte mensen en Hagenaars en Hagenezen die wortels hebben in de voormalige koloniën, mocht ik op 20 november 2022 het onderzoeksrapport naar het koloniale en slavernijverleden van Den Haag in ontvangst nemen. Je voelde de emotie als het ware trillen in de zaal. Bij die gelegenheid heb ik namens het college van burgemeester en wethouders mijn excuses aangeboden voor de wijze waarop voorgangers van ons het systeem van kolonialisme en slavernij hebben ondersteund en ervan hebben geprofiteerd.

Het onderzoeksrapport en de excuses waren belangrijke stappen in een groter programma om de herinnering aan kolonialisme en slavernij een vaste plaats te geven in de Haagse herdenkingscultuur. Denk daarbij aan het realiseren van een monument voor de trans-Atlantische slavenhandel of de instelling van een commissie koloniaal en slavernijverleden die het gemeentebestuur adviseert.

Dit boek maakt ook deel uit van dat programma. Het is gemaakt door Stichting Haags Verhaal in opdracht van de gemeente.

Haags Verhaal brengt gemeenschappen en groepen uit Den Haag samen die elkaar anders nooit zouden hebben ontmoet. Het boek biedt u een selectie, in woord en beeld, van herdenkingen van het koloniale en slavernijverleden zoals die in Den Haag plaatsvinden. Ook komen in interviews stadsgenoten aan het woord die elders in het land herdenken.

Dit is een belangrijk boek. Niet alleen voor de mensen die herdenken. Zij worden op deze manier gezien, iets dat tot nu toe vaak niet het geval was. Daarnaast biedt dit boek de mogelijkheid om meer te weten te komen over hoe het koloniale en slavernijverleden beleefd wordt door de ruim 100.000 Haagse inwoners die wortels hebben in de voormalige koloniën. Ik ben blij met het resultaat en beschouw het als een waardige opmaat naar het Herdenkingsjaar Slavernijverleden 20232024. Het komt er nu op aan herdenkingen van het koloniale en slavernijverleden een vaste plek te geven op de Haagse jaarkalender. Het is per slot van rekening een verleden dat wij allemaal delen. Laten we eraan werken dat het ook een gedeelde herinnering wordt.

Burgemeester Jan van Zanen

ZO HERDENKT DEN HAAG 5
Voorwoord
‘Dit is een verleden dat wij allemaal delen’

‘Dit gebouw is over de ruggen van onze voorouders verdiend’

De dag van 1 juli 1863, waarop de slavernij werd afgeschaft, wordt in Den Haag op diverse plaatsen herdacht. Onder meer in het Mauritshuis aan het Plein, een voormalig paleis dat met inkomsten uit de slavernijpraktijken is gebouwd. En ook in Buurtkamer De Luyk, aan de Jan Luykenlaan in Moerwijk, waar vrijwilligers vanaf ’s ochtends vroeg heri heri klaarmaken om ‘s avonds gratis uit te delen.

‘Het is lang geleden dat ik zo hard heb moeten werken’, zegt een van de vrijwilligers in Buurtkamer De Luyk lachend, terwijl ze een bakje volschept met bakkeljauw, cassave, zoete aardappelen, bakbanaan en ei, de ingrediënten van heri heri. Het is einde middag. Negen vrijwilligers staan al vanaf ‘s ochtends vroeg te koken om ervoor te zorgen dat ‘s avonds de bakjes heri heri klaarstaan. Om gratis uit te delen en samen op te eten. Als eerbetoon aan de tot slaaf gemaakten, die met deze ingrediënten ook zichzelf vroeger moesten voeden.

Wat wordt herdacht?

Met Keti Koti wordt herdacht dat op 1 juli 1863 de slavernij door de Nederlandse overheid werd afgeschaft in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Keti Koti betekent letterlijk ‘ketenen gebroken’. Er kwamen op dat moment ruim 45.000 oorspronkelijk Afrikaanse tot slaaf gemaakten vrij, van wie 34.441 in Suriname. De slavenhouders kregen voor elke vrijgemaakte 300 gulden schadeloosstelling. Maar de vrijgemaakte mensen kregen niets en werden in Suriname nog tien jaar verplicht om (tegen betaling) het werk te blijven doen, soms onder dezelfde erbarmelijke omstandigheden. Feitelijk waren zij dus pas in 1873 vrij. In Suriname is 1 juli een nationale feestdag. Op Keti Koti wordt traditoneel heri heri gegeten, een eenpansgerecht van de Afro-Surinamers, ontstaan tijdens de slavernij.

Dit schrale rantsoen dat ze van hun slavenhouders kregen leverde lang niet voldoende energie op om het zware werk op de plantages vol te houden.

Zelfs de conciërge van de buurtkamer moet deze dag meehelpen in de keuken; alle handen zijn nodig. Coördinator van Buurtkamer De Luyk, Renate Stuger, is initiatiefnemer van het uitdelen van de gratis heri heri. Ze zorgt ook dat het kookproces als een geoliede machine verloopt. En ondertussen moet ze zich ook nog druk maken om een springkussen voor het jongerenfestival dat ze twee dagen later organiseert in het kader van Keti Koti.

Onderdanig

Buurtkamer De Luyk is een spil in de wijk in Moerwijk, waar de bewoners het doorgaans niet zo breed hebben. Het is een levendige plek waar mensen samenkomen voor ontspanning, ontmoeting en ontwikkeling. Er wordt samen gekookt, taalles gegeven en er wordt geholpen bij geldzaken. >>

KETI KOTI MAURITSHUIS EN UITGIFTE HERI HERI
Keti
ZO HERDENKT DEN HAAG | 7
Koti Mauritshuis en uitgifte heri heri

Buiten op een bankje zit Ludwig Stuger, te wachten op zijn bakje heri heri. En op een praatje. Totdat hij ernstig ziek werd, werkte hij bij Sigma Coatings. Zijn collega’s wisten niets over het slavernijverleden van Nederland. Op 1 juli nam hij altijd vrij, om te herdenken. Dan kreeg hij denigrerende opmerkingen en werd niet serieus genomen. ‘Ik heb me vaak moeten inhouden. Zij hebben niets over de geschiedenis van Suriname geleerd en zelfs wij kregen er nauwelijks informatie over. Wij moesten in Suriname alles leren over Nederland en Europa; over de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld. Maar vrijwel niets over de koloniale geschiedenis.’ Als zijn collega’s meer hadden geweten, zouden ze anders reageren, is zijn overtuiging.

‘Horen wij er ook echt bij?

Dat is de basale vraag’

‘Keti Koti is een dag van bezinning voor mij. Wij maken er een feest van. Zo verwerken wij het op onze eigen manier. We bidden op deze dag dat je vrij mag leven. Daarna gaan we feesten. Ik koester geen haat tegen witte mensen, maar ik ben wel verdrietig over de doorwerking van de slavernijgeschiedenis. Doordat we een achterstand hebben opgelopen in bijvoorbeeld het onderwijs, zijn de verhoudingen tot op de dag van vandaag scheef. Ik nam laatst een Regiotaxi. Mijn medepassagier was een witte vrouw. De taxichauffeur was van Indische afkomst. De vrouw biedt haar excuses aan voor de gevolgen van het koloniale verleden in Indonesië. Maar tegen mij zegt ze niks!’

De dampende bakjes heri heri gaan grif van de hand. Het levert vrolijke gezichten op. Vanuit de wijk, maar ook van daarbuiten komen mensen een bakje ophalen. Sommigen komen met de auto om bakjes mee te nemen voor mensen die niet goed ter been zijn. Aan het einde van de dag zijn alle bakjes uitgedeeld. De vrijwilligers zijn moe, maar vooral tevreden. Het is voor het eerst dat in Den Haag free heri heri wordt uitgedeeld, maar als het aan Renate Stuger ligt, wordt dit ook een Haagse traditie, net als bijvoorbeeld in Amsterdam en Rotterdam.

Blessings

Anderhalve kilometer verderop in Den Haag, in het statige Mauritshuis aan het Plein, komen zo’n vijftig deelnemers samen om stil te staan bij Keti Koti. Onder leiding van host Deborah Cameron – gekleed in koto (traditionele rok en blouse) en de angisa (hoofddoek) - gaan zij luisteren naar een lezing en daarna met elkaar in gesprek. ‘Dit gebouw is over de ruggen van onze voorouders verdiend’, begint ze de bijeenkomst, om te duiden waarom het zo belangrijk is dat juist op deze plek wordt stilgestaan bij de afschaffing van het slavernijverleden. Maar niet voordat er een plengoffer is gebracht. ‘Dit gebouw heeft blessings nodig.’ Toehoorders knippen met hun vingers om haar woorden te ondersteunen.

Ze roept op tot een safe space, waarbij emoties er mogen zijn. Ze vertelt hoe ze zelf verbonden is met de West-Afrikaanse cultuur, door haar voorouders in Suriname. Zoals met de spiritualiteit, de winticultuur, die haar genas op het moment >>

8 ZO HERDENKT DEN HAAG

‘Tijdens Keti Koti kijk ik terug op de geschiedenis, op een systeem waarvan ik me afvraag: hoe kan het dat dit zo lang heeft standgehouden? Ik denk aan de gevolgen die nu nog volop voelbaar zijn. En ik herdenk dat het moreel kompas zo is veranderd dat mensen hebben ingezien dat dit niet kon en dat tot slaaf gemaakten zijn bevrijd.’

In onze kerk praten we erover hoe we met witte mensen in gesprek kunnen gaan om uit te leggen dat deze geschiedenis mensen heel diep raakt. We willen niet met een beschuldigende vinger wijzen, maar we willen wel stilstaan bij hoe dit kon gebeuren, vanuit welke visie op de ander. Zelfs in de Bijbel is een rechtvaardiging gevonden om de ander als vee te behandelen. Terwijl we allemaal gelijk zijn - er is alleen een kleurverschil.

Dit kan mij aangrijpen. Ik sta daar niet alleen bij stil op Keti Koti. Ik ben door het jaar heen alert om de gevolgen van de slavernij te herkennen en te kantelen. Heel veel witte mensen zijn onwetend over de trauma’s die nog steeds een rol spelen. Als je het uitlegt, hoor je vaak: dit is helemaal aan me voorbij gegaan.

Ik heb zelf vanuit huis weinig meegekregen over de slavernij. De overgrootmoeder van mijn vader kwam uit een district waar veel slavernij was, dus we moeten daar een directe link mee hebben gehad. Maar er werd thuis niet over gepraat. Misschien was dat uit schaamte. Alles wat ik nu weet over de slavernij heb ik geleerd door eigen onderzoek. Ik vind het belangrijk wat ik heb geleerd uit te dragen. Ik heb een zoon van 26 die vaak geconfronteerd wordt met racisme. Als hij thuiskomt nadat hij voor de honderdste keer is aangehouden, vertel ik hem dat daar een hele geschiedenis achter zit en dat hij zich moet uitspreken. Anders zal er nooit gelijkwaardigheid zijn.

We zijn er nog niet, maar ik heb goede hoop voor de toekomst. Er zijn excuses gemaakt. We zitten op de goede weg.’

Vivian Winter (55), senior bezwaarmedewerker bij de gemeente
‘Ik vertel mijn zoon dat hij zich moet uitspreken’

dat de reguliere westerse gezondheidszorg het liet afweten. De aanwezige priester vult een kalebas met water en alcohol, terwijl hij zijn voorouders aanroept. Daarna plengt hij het water op de vloer in het Mauritshuis, waar het keurig wordt opgevangen op een kleedje.

naar het depot. En er zijn lezingen, discussies en onderzoeken gestart naar zijn handelen en de uitwerking daarvan. Deze bijeenkomst op Keti Koti hoort daar ook bij.

Complexiteit

De opdrachtgever van de bouw van het Mauritshuis, Johan Maurits van Nassau-Siegen (1604-1679), speelde een belangrijke rol in de trans-Atlantische slavenhandel. Mede door zijn toedoen werden duizenden Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen tot slaaf gemaakt en naar Brazilië verscheept. Aan zijn hof in Brazilië werkten tientallen tot slaaf gemaakten. Dat verhaal is lang onderbelicht gebleven omdat zijn handel en wandel vooral vanuit kunsthistorisch perspectief werd gezien. Vanaf 2014 is het Mauritshuis zijn verhaal completer gaan maken. Zo werd de buste van de grondlegger verplaatst

‘Bij de discussie over een op te richten slavernijmuseum werd gezegd: niet in een historisch gebouw. Het moet los staan van de geschiedenis. Nu ik hier sta, snap ik wat daarmee wordt bedoeld’, zegt Karwan Jalal Fatah-Black voordat hij begint aan zijn lezing. Als Nederlands historicus en universitair docent aan de Universiteit Leiden heeft hij veel onderzocht en geschreven over de formele en informele trans-Atlantische handel van Nederland in de Gouden Eeuw, en de rol daarin van slavenhandel.

‘Slavernij is een misdaad tegen de menselijkheid, dat vindt iedereen. Toch ontstaat er ongemak als we het erover hebben. Omdat het ons vertelt wie we als samenleving zijn.’ Fatah-Black vertelt hoe gezagsdragers vanaf 1500 omgingen met slavernij en hoe het nog steeds doorwerkt.

10 | ZO HERDENKT
‘Ik heb me vaak moeten inhouden’
DEN HAAG

Afschaffen van slavernij betekende nog niet dat mensen vervolgens gelijkwaardig zijn behandeld en gelijke kansen hebben gekregen, laat hij zien. De koloniale verhoudingen zijn lang blijven voortbestaan. ‘Kijk naar de discussie die De Nederlandse Bank hierover voert vanwege de eigen rol bij de afschaffing van de slavernij. Vertegenwoordigers van dit instituut dachten vooral aan hun eigen inkomen en hebben de slavernij zo lang mogelijk gesteund. Ze hebben zich een zo royaal mogelijke compensatie toebedeeld omdat hun tot slaaf gemaakten niets meer waard waren.’

Karwan Jalal Fatah-Black somt op: in Den Haag staan tal van huizen en paleizen die – net als het Mauritshuis – gebouwd zijn door de Haagse elite, die vermogen en aanzien verwierf als gevolg van de slavenhandel en de handel vanuit de koloniale gebieden. Daar is lang geen aandacht voor geweest. Het duurde ook lang voordat het boek van Anton de Kom (Wij slaven van Suriname) zijn waarde kreeg en dat hij als schrijver, maar ook als verzetsheld werd geëerd. De historicus schetst ook hoe in de toeslagenaffaire mensen van Surinaamse en Antilliaanse afkomst vaker slachtoffer werden. Dat er armoede is onder oudere Surinamers; ze geen aanvulling op hun AOW krijgen omdat de jaren voor de onafhankelijkheid van Suriname niet worden meegeteld. ‘Horen wij er ook echt bij? Dat is de basale vraag. Het gaat niet om de aanpak van het schaamtegevoel of om het geld. Juist op een plek als deze, waar zoveel samenkomt, kunnen we een ander verhaal maken, over een inclusiever Nederland.’

Dat is nog niet zo makkelijk, blijkt uit de discussie die daarna wordt gevoerd. Er komen vanuit verschillende perspectieven

reacties en verhalen. Waar de een voor maximale financiële compensatie pleit voor het leed dat slavernij heeft voortgebracht, is de ander juist voor de dialoog. En voor bewustwording: ‘We hebben het in Nederland vaak over ‘De Oost’, als het om Indonesië gaat. Maar feitelijk is dat natuurlijk niet juist. Het ligt er maar aan wat je perspectief is.’ En hoe om te gaan met de verschillen tussen de gekoloniseerde overzeese gebieden?

Is de situatie in Suriname te vergelijken met die van de Nederlandse Antillen of Indonesië? ‘Ik kom van een van de Antilliaanse eilanden. Daar is spanning over de vraag wie slaveneigenaar was en wie tot slaaf gemaakt. Ik ben hartstikke bang dat ik slavendrijvers in mijn familie heb gehad. Hoe kom ik dan met mezelf in het reine?’, laat een van de aanwezigen van kleur de complexiteit van de discussie zien. In de ontvangsthal van het museum is de afsluiting. Er wordt een hapje en een drankje geserveerd vanaf een dienblad door rondlopende obers in uniform. Drie zwarte trommelaars in traditionele kleding geven een concert. De deelnemers die even tevoren nog in een intens gesprek zaten, staan er wat verloren en beduusd bij in de grote hal. Het getrommel overstemt alles en klinkt luid door in het museum. De buste van Johan Maurits, in het depot, staat waarschijnlijk te trillen.

Keti Koti Mauritshuis en uitgifte heri heri
ZO HERDENKT DEN HAAG | 11
‘Ik ben hartstikke bang dat ik slavendrijvers in mijn familie heb gehad’

‘De herdenking van Keti Koti is voor veel Caribische mensen niet zo van belang. Het was op Curaçao, waar ik vandaan kom, ooit wel een belangrijke viering. Emancipatiedag werd het genoemd. Uiteindelijk is ervoor gekozen om te herdenken dat we gestreden hebben voor onze vrijheid. Wij herdenken onze verzetsstrijders op 17 augustus, op Dia di Lucha pa Libertat, Dag van de Strijd voor de Vrijheid. Dat neemt niet weg dat ik er persoonlijk voor voel meer rondom Emancipatiedag te gaan doen. Het zou mooi zijn als we er weer een traditie van kunnen maken.

Op de Nederlandse eilanden in het Caribisch gebied hebben bijna twaalfduizend tot slaaf gemaakten hun vrijheid teruggekregen in 1863. Dat proces is bij ons anders gegaan dan in Suriname, waar de mensen nadien nog tien jaar moesten werken op de plantages. In de Antillen konden de vrijgemaakte slaven de grond huren waarop ze hadden gewerkt. In ruil daarvoor moesten de “geëmancipeerden” een aantal dagen per jaar onbetaald werken voor de plantage-eigenaar. Bovendien moesten ze stengels van de geoogste mais afstaan, die werden gebruikt als brandhout. Paga Tera heet zo’n overeenkomst. Bij gebrek aan alternatieven, sloten de meesten zo’n Paga Tera met de Shon (plantagehouder).

Er is nog steeds veel trauma onder Caribische mensen dat toegeschreven kan worden aan de doorwerking van het koloniaal en slavernijverleden. Velen van hen richten zich op het heden en andere onderwerpen die positiever of inspirerend zijn. Als gemeenschap zijn we trots op onze rijke cultuur en tradities. Sommige daarvan zijn ontstaan als manieren om ons slavernijverleden te herdenken, zoals tijdens oogstfeesten en andere vieringen waarbij elementen uit die tijd terugkomen. Vooral onder jongeren zien we een groeiend bewustzijn over ons slavernijverleden, mede dankzij de invloed van de Black Lives Matterbeweging. Zij zijn op zoek naar hun identiteit en willen meer leren over hun voorouders en wat zij hebben moeten doorstaan. Het is echter jammer dat de geschiedenisboeken nog steeds een abstract beeld geven van de slavernijperiode en niet ingaan op de vele gebeurtenissen en persoonlijke verhalen van de tot slaaf gemaakten. Als gemeenschap is het de hoogste tijd dat we onze geschiedenisboeken herschrijven naar moderne didactische normen. Zodat we ons slavernijverleden op een volledige en respectvolle manier kunnen blijven herinneren en doorgeven aan toekomstige generaties.

Zion Piggott, educatiemedewerker Nationaal Archief
‘Het zou mooi zijn als we er weer een traditie van kunnen maken’

KETI KOTI-FESTIVAL VOOR JONGEREN IN MOERWIJK

‘Ik weet hoe het voelt om soms tussen twee culturen in te zitten’

Aan het einde van een winkelstraat in Moerwijk, pal voor buurtkamer De Luyk staat op zondag 3 juli een witte feesttent met een flink podium en metershoge speakers. Surinaamse hits schallen door de straat terwijl de zon op de kleurrijke marktkraampjes schijnt. Daar treffen de verkopers hun voorbereidingen voor een bijzondere editie van Keti Koti - de herdenking én viering van de afschaffing van de slavernij - want dit is een Keti Koti speciaal voor jongeren.

Aan de zijkant van buurtkamer De Luyk in de Jan Luykenstraat in Moerwijk staat een kleine groep jongeren in een halve cirkel. Tegenover hen staat de statige wintipriesteres Marian Markelo in koto, een traditioneel kledingstuk van de creolen in Suriname. In haar handen ligt een kommetje gemaakt van een kalebas met daarin wat water. Deze dag kan voor sommigen pas beginnen als het plengoffer is gebracht, een zegening van een wintipriesteres.

Terwijl ze spreekt, sprenkelt ze kleine beetjes water op de grond. Ze vertelt waarom we hier zijn op ‘manspasi’ (emancipatie) - zoals Keti Koti ook wordt genoemd. Ze bedankt de zon en moeder aarde, eert de voorouders die tot slaaf gemaakt zijn, vraagt voor de jongeren een goede toekomst en kracht en energie voor deze dag. Wanneer ze klaar is, barsten de jongeren in juichen uit. Een ervan roept opgewekt: ‘Zo, nu kan het vandaag écht beginnen.’ Het is Jacky (21) medeoprichter van Sranami’s, een organisatie van jonge, ondernemende meiden.

De feministische Surinaamse superheld Sranami staat op haar roze t-shirt afgebeeld. Jacky staat hier vandaag met een kraampje waar ze schaafijs en limonades verkoopt om geld in te zamelen voor de watersnoodramp in Suriname. Over de zegening van net zegt ze: ‘Het is een soort peptalk, het geeft me een heel positief gevoel en het vertrouwen dat we erte-

genaan kunnen.’ Dan wordt Jacky naar haar kraam geroepen, waar het Jeugdjournaal klaarstaat voor een interview.

Rijk

Op Keti Koti eet je traditiegetrouw heri heri: een bord vol cassave, bananen en bakkeljauw. Maar op deze Keti Koti struinen de bezoekers langs eetkraampjes met friet, popcorn en suikerspin afgewisseld door populair Surinaams en Antilliaans eten, zoals felgekleurde groene, rode en gele maizenakoekjes of creoolse kip van de barbecue. Een van de eetkraampjes is een soort fort van roestvrijstalen bakken waar af en toe in gekeken wordt door Steff en zijn zoon Regillio (35). Regillio nam catering Delisu over van zijn vader en verkoopt vandaag ‘fladder’ (pens) en zelfgedraaide sappige Surinaamse worst van rund, varken of kip. Daar serveert hij dan een lepeltje pittig zure piccalilly en wat frisse ingelegde rode ui bij. Regillio legt uit: ‘Bij Surinaams eten denken we in Nederland al gauw aan roti, nasi, bami en soto, maar er is zoveel meer dan dat. Vandaag kunnen jonge bezoekers bij ons proeven hoe rijk én lekker de Surinaamse eetcultuur eigenlijk is.’ >>

Keti Koti-festival voor jongeren in Moerwijk ZO HERDENKT DEN HAAG | 13

Vandaag staat er een hoop moois op het programma om de Surinaamse cultuur te vieren. Soms slaat een onderdeel in als een bom, zoals het optreden van Jen’Stars. De Rotterdamse dansgroep met piepjong talent maar ook ervaren twintigers, laat dansen uit het binnenland van Suriname zien. Ze dragen een pangi, een lange, rechthoekige doek die vrouwen van de Aukaanse marrongemeenschap uit Suriname tot boven hun navel om hun middel wikkelen.

Zo weten ze het jonge publiek enthousiast te krijgen voor de traditionele dansen uit Suriname. Het wordt drukker en drukker

van vereniging Afimo in een optocht hun verschillende koto’s showen en vertellen over de betekenis van hun traditionele klederdracht, zie je de jongeren naar de eetkraampjes vertrekken.

Kracht

Desalniettemin hoopt Renate Stuger, de initiator van deze dag en coördinator van Buurtkamer De Luyk, zaadjes te planten bij de jongeren. In haar oren bungelen twee houten sieraden in de vorm van het continent Afrika. Ze rent de hele dag heen en weer tussen de buurtkamer en het festivalterrein. Maar ze is ook de bedenker van de Surinaamse stripheld Suriman, die vandaag met jongeren op de foto gaat en mateloos populair blijkt. Met haar ondernemerschap en sociale hart, houdt Renate Stuger de hele buurt bij elkaar.

op het plein en jongeren klappen geestdriftig mee met de muziek. Meer en meer telefoons verschijnen in de lucht om deze bijzondere show vast te leggen.

De 27-jarige Darlycha is met een van de danseressen meegekomen naar het festival. Ze is ook naar Keti Koti in Rotterdam geweest maar hier is het toch anders: ‘Jongeren willen de onafhankelijkheid vieren door één te zijn en vooral vooruit te kijken. Hier voel je echt veel positiviteit.’ Misschien verklaart het waarom er op sommige momenten wat minder animo is voor de serieuzere onderdelen van de programmering. Zo krijgt de jongerendialoog te weinig aanmeldingen. Dat moet volgend jaar een tweede kans krijgen. Ook wanneer de Haagse vrouwen

‘Waarom er een Keti Koti voor jongeren moest komen?’ Renate verwijst naar haar jeugd in Voorburg als Surinaamse Nederlander. ‘Toen ik jong was had ik veel vragen over mijn afkomst. Ik weet hoe het voelt om soms tussen twee culturen in te zitten: geen échte Nederlander gevonden worden in Nederland, geen échte Surinamer in Suriname. Met dit festival wil ik jongeren met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond de kans geven meer te weten te komen over hun herkomst en trots te zijn op zichzelf. Want ook al is het dit jaar 159 jaar geleden dat de slavernij werd afgeschaft, deze jongeren hebben dagelijks te maken met discriminatie en racisme die hun oorsprong vinden in dat slavernijverleden. Weten wie je bent en waar je vandaan komt, geeft je kracht om hiermee te dealen.’

14 ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Jonge bezoekers proeven bij ons hoe rijk én lekker de Surinaamse eetcultuur eigenlijk is’

En inderdaad, onder de jongeren die dit festival bezoeken leven de thema’s die Renate aanhaalt. Zo vertelt de schaafijsverkoopster Jacky tussen het harde werken door: ‘Mijn vader is wit, mijn moeder Surinaams. Ik denk veel na over mijn geschiedenis. Het is een zwaar onderwerp, maar vandaag is een moment van verwerken. Mijn vader leg ik regelmatig uit hoe ik te maken heb met het racisme en de discriminatie. Hij kent dat niet want hij is wit, maar ik wil het hem wél meegeven.’ Is dat niet moeilijk? Het verwerken van vroeger, het dealen met de realiteit en tegelijkertijd een vrolijk feest vieren? ‘Wij vieren onze vrijheid uitbundig want wij Surinamers houden van vreugde’, zegt Jacky. Dan ziet ze dat er een klant wegloopt met net iets te weinig ijs in zijn bekertje: ‘Ladies! Méér!’ roept ze tegen haar jonge collega’s, en weg is ze.

Traditie

Spokenwordartiest Luus Malbons (47) probeert vandaag haar jonge publiek aan het denken te zetten over hun verleden. Ze staat niet op het podium maar dichtbij haar bescheiden groepje luisteraars. Ze noemt de namen en de landen van de tot slaaf gemaakten en geeft een indrukwekkende geschiedenisles over het slavernijverleden. Dan vraagt ze aan haar publiek over hun eigen achtergrond, de afkomst van hun naam, hun familieverhaal.

Vanaf een veilige afstand staat een lange slanke jongen in een zwart trainingspak naar het optreden te kijken. Het is Rwenvick. Hij is 21 jaar, student social work en stagiair bij de buurtkamer. ‘Vandaag sta ik vooral stil bij mijn vrijheid, ben

ik dankbaar dat ik vrij ben en vier ik het met lekker eten en muziek. Het is een dag, en dan heb je het er eigenlijk niet meer over.’

Rwenvick komt van Curaçao. Veel weet hij niet van zijn eigen achtergrond. ‘De ouders van mijn oma waren tot slaaf gemaakt en kwamen oorspronkelijk uit Nieuw Guinea. Er zijn veel jongeren die hun geschiedenis niet kennen omdat ze het er niet met hun ouders over hebben. Maar ook omdat er op school weinig aandacht voor is.’ Hij maakt zich zorgen over de stilte die er is rondom het gedeelde verleden van hem en zijn leeftijdsgenoten, omdat hij op het nieuws ziet dat de geschiedenis zich herhaalt.

Spokenwordartiest Luus Malbons voegt daaraan toe; ‘Dat verleden is pijnlijk en daar moeten we ons doorheen werken. Maar er zit ook heel veel moois in. Onze voorouders waren creatief, slim en hadden een enorme overlevingsdrang. Zoiets kan je helpen als je in een moeilijke tijd zit om de moed te vinden om verder te gaan, het gevoel dat je het aan hen verplicht bent eigenlijk om verder te gaan’.

Terwijl de uren verstrijken lijken ook steeds meer toevallige voorbijgangers te besluiten dat ze hier maar beter kunnen blijven omdat ze bekenden zien. Wanneer de brassband begint te spelen, dansen zelfs de schuchtere jonge kinderen uit de wijk lachend door de straat. In een slingertje met de handen op elkaars schouders bewegen ze ‘als één’ langs het oudere publiek. Dit festival lijkt het begin van een prachtige nieuwe traditie in Moerwijk.

ZO HERDENKT DEN HAAG | 15
16 | ZO HERDENKT DEN HAAG
ZO HERDENKT DEN HAAG | 17 Herdenking Keti Koti

‘Op onze vlag, viering en vrijheid! Salut!’

Op Curaçao is 2 juli een officiële feestdag: Dia di Bandera, de Dag van de Vlag. Rondom deze dag is het op Curaçao drie dagen feest en is iedereen vrij. In het Curaçaohuis aan de Prinsengracht organiseerde Wayaca, een groep Haagse senioren met Caribische roots, een feestelijke viering. Daarbij werd ook stilgestaan bij de gevolgen van de slavernij. Er waren lezingen, zang en dans, én Miss Universe Curaçao.

‘Op Curaçao is het rondom Dia di Bandera drie dagen feest en danst iedereen op straat. Ik heb mijn hele leven gedanst, gezongen en muziek gemaakt. Dat leerde ik van mijn oma, die heel mooi kon zingen. Vanmiddag dans ik hier, samen met de anderen van dansgroep Ban Pe’, vertelt de 65-jarige mevrouw Bit-Itel uit Moerwijk. Ze zit in een volle zaal samen met zo’n veertig anderen in het Curaçaohuis aan de Prinsengracht. Daar wordt vandaag, op 1 juli 2022, Dia di Bandera (Dag van de Vlag) gevierd. Dat is een dag eerder dan de officiële herdenking op het eiland. De organiserende partij, Wayaca, komt al 27 jaar op vrijdag samen, dus ook vandaag, op vrijdag 1 juli.

Om onder de bezielende leiding van voorzitter Clemencia

Coffie te herdenken dat in 1951 de Eilandsraad, het hoogste bestuursorgaan van Curaçao, voor het eerst samenkwam.

Op Curaçao is 2 juli een officiële feestdag, met sportwedstrijden, parades en lezingen. Overal hangt de vlag uit. Zo niet in Den Haag. Terwijl in deze stad toch ruim tienduizend mensen met Curaçaose afkomst wonen, is het zoeken naar een speld in een hooiberg om een herdenking te vinden. Niet veel mensen zullen vandaag in Den Haag buiten dansen, zoals op Curaçao gebeurt. Hier is het guur en regent het buiten. De aanwezigen zijn blij als ze niet drijfnat binnen komen in het statige pand waar het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Curaçao huist. Het is het einde van de ochtend en deze bijeenkomst zal tot in de middag duren. De leden van Wayaca en de bezoekers zijn voor deze gelegenheid feestelijk of traditioneel gekleed.

18 | ZO HERDENKT DEN HAAG DAG VAN DE VLAG CURAÇAO
‘Ik snap waarom mensen van hun ‘idiote’ achternamen af willen’

Er is ontvangst met taart in de kleuren van de vlag van Curaçao: blauw met een gele streep en twee witte sterren bovenaan de hijskant. En tussen de lezingen en voordrachten door - waarbij iedereen in rijen op stoelen zit - wordt rijkelijk rondgegaan met hapjes en drankjes.

Subtiel

Op een van die stoelen middenin de zaal zit mevrouw Bit-Itel. Ze vindt het belangrijk om stil te staan bij deze dag. Mevrouw Bit-Itel heeft levendige herinneringen aan de festiviteiten op Curaçao, waar ze tot haar 44e jaar woonde voordat ze naar Den Haag verhuisde. Ze vertelt over de rol bij de viering van de tambú, muziek die zijn oorsprong kent uit de tijd van de slavernij. Met een trom en een chapi (een ijzeren schoffel of schep waar met een metalen staafje tegenaan wordt getikt) communiceerden de tot slaaf gemaakte mensen op de verschillende plantages in geheimtaal met elkaar, zodat de shon (de plantagehouder) niet begreep waarover het ging. Later werd er ook bij gezongen, geklapt en met de voeten gestampt. De tambú is nog steeds een manier om maatschappijkritiek

Wat wordt herdacht?

Op Curaçao wordt op 2 juli gevierd dat op die dag in 1951 de Eilandsraad voor de eerste keer bijeenkwam. De Eilandsraad was tot 10 oktober 2010 de gekozen vertegenwoordiging van het eiland. Op 2 juli 1984 is deze dag uitgeroepen tot ‘Dia di Bandera’ (Dag van de Vlag), een officiële feestdag. Op deze dag wordt op veel plaatsen de vlag van Curaçao uitgehangen, worden er plechtigheden gehouden en wordt er gefeest.

te uiten, op een subtiele manier. In de familie van mevrouw Bit-Itel wordt de tambú nog steeds gespeeld, en al helemaal op 2 juli.

De viering van Dia di Bandera valt dit jaar in Den Haag samen met Keti Koti, de jaarlijkse herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij op alle Caribische eilanden en in Suriname. Op de Caribische eilanden wordt dat Emancipatiedag genoemd. Dat verwijst naar de Emancipatiewet die in 1863 een einde maakte aan de slavernij van twaalfduizend tot slaaf gemaakte mensen op de Caribische eilanden.

Liever heeft mevrouw Bit-Itel het niet over de verschrikkingen die haar voorouders doorstonden. Te pijnlijk. Maar ze staat er wel bij stil, dagelijks. Afro-Antillianen en Surinamers herdenken in Nederland rond 1 juli vaak samen de afschaffing van de slavernij. Ook op deze bijeenkomst zijn Surinaamse gasten aanwezig. En mevrouw Bit-Itel gaat vanavond naar Buurtkamer De Luyk in de Jan Luykenlaan in Moerwijk, waar gratis heri-heri wordt uitgedeeld. Dat is een traditioneel gerecht dat in de slavernijperiode in Suriname is ontstaan en met Keti Koti gezamenlijk wordt gegeten ter nagedachtenis aan de voorouders.

Een van de gastsprekers die vandaag het podium krijgt, is de 88-jarige mevrouw Nathalie Pengel-Wong uit Den Haag. Haar familie kocht in Suriname een plantage over van een ex-slavenhouder die na de afschaffing van de slavernij failliet ging. In haar werkzame leven was ze directeur van een school in Marlot. Ze houdt het verhaal over haar familiegeschiedenis levend. Heeft er ook boeken over geschreven. Nu geeft ze met verve een lezing over de overeenkomsten tussen de geschiedenissen van Suriname en Curaçao. >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 19
de
‘Met een trom en een chapi communiceerden de tot slaaf gemaakten in geheimtaal met elkaar’
Dag van
Vlag Curaçao

‘Op Curaçao, waar ik tot mijn 28e heb gewoond, was ik politiek actief voor de partij Pueblo Soberano (Onafhankelijk Volk). Ik ben voor zelfbestuur van Curaçao en kwam op voor de rechten van de Antillianen. Op het eiland wordt ons door Nederlanders nog te veel opgelegd. Wij kunnen het goed zelf.

Mijn oom Otmar heeft mijn politiek bewustzijn aangewakkerd. Hij vertelde mij vroeger verhalen over zijn overgrootvader, van wie hij nog een vrijbrief had - het bewijs dat hij zichzelf als slaaf had vrijgekocht. Dat betekende overigens niet dat hij daarna een makkelijk leven kreeg; this is the struggle we have gone through! Die geschiedenis draag ik ook in me. Daarvan ben ik me bewust. Ik moet in Nederland, waar ik als data-analist voor een vliegmaatschappij werk, drie keer zo hard werken en alles perfect doen om hetzelfde te kunnen bereiken als mijn witte collega’s. Hoe hoger je in de organisatie komt, hoe witter het wordt. Herdenken doe ik niet op een specifieke dag, maar iedere dag sta ik wel even stil bij mijn roots. Ik denk dan aan de mensen die geen toekomstperspectief hebben. Er is veel alcoholisme op Curaçao. De oorsprong van achterstand ligt in het koloniaal en slavernijverleden.

Ik zie Tula als een symbool voor de vrijheid voor iedereen die naar vrijheid verlangt. Maar er zijn nog meer verhalen van vrijheidsstrijders die verteld moeten worden. Het heeft meer dan ooit een betekenis voor mij. Maar dat is voor mij ook moeilijk om te zeggen, omdat ik in de ogen van sommige zwarte mensen een te witte huidskleur heb en van goede komaf ben. Dan mag ik me dat niet toe-eigenen, vinden zij. Zij snappen ook mijn partijkeuze niet; ik ben te wit. Zo denk ik niet. Ik denk niet in kleur. Ik zie de mens en waar je voor staat.

Hoe ik de toekomst van herdenken zie? Het moet vanuit de zelforganisaties komen, maar de gemeente zou het moeten faciliteren om de herdenkingscultuur tot bloei te laten komen. We moeten het in ieder geval samen doen, want we hebben elkaar in de toekomst nodig. We moeten niet weer dezelfde fouten maken. Daarvoor moet je je geschiedenis kennen.’

Colin-Miles Trinidad (36), data-analist DHL Hubs & Gateways
‘Ik denk niet in kleur.
Ik zie de mens en waar je voor staat’

Haar verhaal begint bij Columbus in 1492 en laat zien dat de Europeanen zowel op Curaçao als in Suriname de inheemse bevolking uitroeiden en mensen vanuit Afrika tot slaaf maakten. Die pakten ze hun naam, taal, godsdienst en cultuur af en behandelden ze vervolgens wreed en meedogenloos, terwijl ze het land leegroofden. Op Curaçao waren geen grote plantages zoals in Suriname. Het eiland speelde vooral een rol in de doorvoer en handel van mensen die in Afrika waren ontvoerd.

handelaren, bijvoorbeeld die aan het Lange Voorhout en het Mauritshuis. Mevrouw Pengel vertelt over de helden op Curaçao en in Suriname die de strijd met de overheersers aangingen. Op 17 augustus 1795 brak onder tot slaaf gemaakte mensen een grote opstand uit. De verzetshelden van toen zijn voor veel mensen een inspiratiebron voor het leven van nu. Ze vertelt hoe nazaten van het slavernijverleden tot op de dag van vandaag last hebben van wat hun voorouders is aangedaan. ‘Ik snap waarom mensen van hun ‘idiote’ achternamen af willen, die destijds door slavenhouders zijn gegeven, zoals Geduld, Winter of Herfst’. In de zaal wordt ademloos geluisterd en bevestigend geknikt.

Trots

De plantages waren voornamelijk voor binnenlands gebruik en niet voor de export: de tot slaaf gemaakten die werden aangevoerd moesten er aansterken na de barre zeereis in de overbevolkte scheepsruimen, met nauwelijks eten, drinken en sanitaire voorzieningen. Zodat ze goed doorverkocht konden worden.

Met het verdiende geld uit deze handel werden in onder meer Den Haag grote huizen en paleizen gebouwd door de elite en

‘Er is nog een ding dat de Surinamers met de Curaçaoërs gemeen hebben’, besluit ze haar verhaal. ‘Lekker eten en feest vieren!’. Nu klinkt er gejuich van herkenning. De alcoholvrije bubbels gaan rond en er wordt geproost: ‘Op onze vlag, viering en vrijheid! Salut!’. Daarna wordt het volkslied door alle aanwezigen uit volle borst meegezongen. Hoewel de voertaal op deze bijeenkomst Nederlands is, zodat alle aanwezigen het kunnen verstaan, wordt er gebeden en >>

‘Ik ben niet belast, maar ben me wel bewust van wat zich er heeft afgespeeld’
Dag van de Vlag Curaçao

gezongen in de hartstaal, het Papiaments. Ook door de 22-jarige Miss Universe Curaçao en studente Social Work, Kanisha Sluis uit Rotterdam, die hier vandaag veruit de jongste is. Ze is gevraagd om te vertellen over haar drive: Antilliaanse meiden ervan bewust maken dat ze trots moeten zijn op zichzelf en hun afkomst.

‘Ik ben niet belast met het koloniaal en slavernijverleden van Curaçao, maar ben me wel bewust van wat zich er heeft afgespeeld’, zal ze na afloop zeggen. Van haar opa op Curaçao hoorde ze de verhalen over vroeger. Ze vindt het belangrijk om naast de Dag van de Vlag, ook stil te staan bij de Emancipatiedag. Dat is haar van huis uit meegegeven. ‘Het is belangrijk

dat witte mensen ons verhaal aanhoren, zodat ze ons gaan begrijpen. Zelf ken ik geen uitsluiting, maar er is wel racisme. De Black Lives Matter-beweging heeft ons dat laten zien.’ De muzikanten die in het begin van de middag op het programma staan, laten op zich wachten. Het optreden van het koor van Wayaca wordt daarom eerder gepland. Ze zingen liederen over het verleden, over pijn en trots. Op melodieën die voor een buitenstaander waarschijnlijk vrolijk overkomen, maar met gezang en woorden die door je ziel snijden. Hun traditionele jurken wiegen en enkelen wagen een dansje. Vanuit de zaal wordt meegezongen en geklapt. En terwijl mevrouw Bit-Itel en haar dansgroep zich opmaken om op te treden, komen ook de verlate muzikanten binnen. Nu kan het feest beginnen!

22 | ZO HERDENKT DEN HAAG

‘Op Curaçao houden we wel van een

‘Herdenken is voor mij belangrijk. Op de Dag van de Vlag herdenken we dat we onze eigen vlag hebben en dat op 2 juli 1951 de Eilandsraad, de volksvertegenwoordiging van Curaçao, voor de eerste keer bijeenkwam. Dat is iets positiefs. En op Curaçao houden we wel van een feestje. Maar het is ook belangrijk om negatieve gebeurtenissen te herdenken. De slavernij heeft zijn sporen achtergelaten tot op de dag van vandaag. Dat mag nooit meer gebeuren en daarom is het belangrijk dat we daar ook bij stilstaan.

Mijn opa kwam uit een familie van slavenhouders, mijn oma was een zwarte vrouw. Ze hadden twaalf kinderen, onder wie mijn vader. Ze waren niet getrouwd, maar mijn opa heeft alle kinderen erkend. Ooit nam hij mijn oma mee naar een nachtclub voor witte mensen - zij was de eerste zwarte vrouw die daar danste.

Mijn opa werd onterfd omdat hij een relatie had met mijn oma die zwart was. Hij wilde na zijn dood begraven worden in het graf van zijn ouders, maar zijn zus gaf daarvoor geen toestemming. Toen heeft mijn vader een graf dat daarnaast lag gekocht. Zo kon mijn opa toch bij zijn ouders liggen.

Die geschiedenis leefde eerst niet zo voor mij en op Curaçao leerden we op school ook maar weinig over de slavernij. Pas toen ik in Nederland kwam wonen, zijn mijn ogen geopend voor wat de slavernij heeft aangericht. Ik zou heel graag willen weten hoe mijn voorouders hun slaven hebben behandeld.

Veel mensen op Curaçao zijn nog niet geëmancipeerd als het om discriminatie gaat. In arme wijken leren veel kinderen nog steeds: je bent zwart, je houdt afstand van witte mensen en kijkt ze niet recht in hun ogen. Mooie Curaçaose schoolmeisjes van kleur zeggen zich lelijk en onzeker te voelen. Dat vind ik heel erg.

Ik vind dat jongeren op school meer moeten leren over de geschiedenis van de slavernij. Het is belangrijk het koloniale verleden te herdenken, te helen en te herstellen.’

feestje’

JAVAANSE IMMIGRATIE IN SURINAME

Hun mening gold niet en nog minder hun gevoelens

Het stoomschip Prins Willem II meerde op 9 augustus 1890 aan voor de rede van Paramaribo. Aan boord waren de eerste Javaanse contractarbeiders. Hun nakomelingen herdenken die dag jaarlijks, al is hun evenement sinds 2006 onderdeel geworden van een grotere nationale dag in Suriname.

‘Salam aleikum’ (vrede over u), de Arabische begroeting is op zijn plaats op de Vaillantlaan, waar de meeste winkels en horecagelegenheden in handen lijken van Turkse en Marokkaanse ondernemers. Het is een mooie zomerse dag, druk op straat, in en buiten de koffiehuizen in de straat zitten alleen mannen. ‘Aleikum salam’ (ook vrede over u). De mensen die elkaar hartelijk begroeten bij de ingang van woongemeenschap Wisma Tunggal Karsa (Tehuis voor Gelijkgezinden} komen echter niet uit een van de landen rond de zuidelijke Middellandse Zee. Ze zijn over het algemeen geboren in Suriname, maar hun ouders of grootouders kwamen van het eiland Java in Nederlands-Indië, nu Indonesië. Vandaar de batik overhemden van de mannen en batik elementen in de kleding van de vrouwen – nee, de klassieke sarongs zijn inmiddels geschiedenis.

Voorwendselen

Het is 8 augustus, morgen is het De Nationale Dag voor de Inheemsen in Suriname – dat is inclusief de Javanen.

Wat wordt herdacht?

De herdenking van de Javaanse immigratie in Suriname is onderdeel van de Nationale Dag voor de Inheemsen in Suriname, die jaarlijks op 9 augustus wordt gevierd onder alle bevolkingsgroepen. De Surinaamse Javanen herdenken dat op 9 augustus 1890 de eerste Javaanse contractarbeiders in Suriname aankwamen met het stoomschip Prins Willem II. Tussen 1890 en 1939 werden meer dan 32.000 Javanen naar Suriname gebracht om daar op de plantages te werken.

Vóór 2006 werd op die dag alleen herdacht dat op 9 augustus 1890 het stoomschip Prins Willem II met de eerste Javaanse contractarbeiders aanmeerde voor de rede van Paramaribo. Niet bepaald een feestelijk moment. De contractarbeiders waren op jonge leeftijd veelal onder valse voorwendselen naar Suriname gelokt. Zo werd ze verteld dat de reis niet al te lang zou duren, het werk niet erg zwaar zou zijn en zij als rijke lieden terug naar huis zouden keren. Ze moesten hard werken op de plantages, werden onmenselijk behandeld en na vijf jaar, als het contract was uitgediend, waren ze net zo arm als bij aankomst. In totaal arriveerden er tussen 1890 en 1932 bijna 33.000 mensen van Java. Daarvan keerde een kwart terug na het uitdienen van het contract.

In de gemeenschappelijke zaal van de woongemeenschap waar de Javaanse Surinamers bij elkaar wonen, hangen prominent twee fotoportretten van de enige twee bewoners ooit die nog als contractarbeider uit Java naar Suriname zijn vertrokken. Ze zijn al overleden en behoorden tot een groep hoogbejaarden die vlak voor het uitroepen van de Surinaamse onafhankelijkheid naar Nederland zijn gemigreerd. De meesten van hen werden >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 25
immigratie in Suriname
Javaanse

ondergebracht in een voormalig klooster in St. Michielsgestel. Hariëtte Mingoen, voorzitter van Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI), verwelkomt de aanwezigen. Het samenzijn onder de titel ‘Stemmen uit het verleden’ loopt vooruit op de dag van morgen. Hariëtte richt zich tot het publiek: ‘Ik heb me altijd afgevraagd wat de eerste groep van 44 Javanen voelde toen ze bij de monding van de Surinamerivier aankwamen. Zouden zij heel blij zijn geweest, zouden zij de aankomst met positieve spanning tegemoet hebben gezien? Of juist met angst en beven, omdat zij niet wisten wat hun te wachten stond? Ze hadden getekend voor een onbekend land, met een tjap [afdruk] van hun duim. Wij zullen nooit antwoord krijgen op deze vragen. Simpelweg omdat het helemaal niet ter zake deed wat onze voorouders dachten of voelden. Dat was helemaal niet belangrijk om op te schrijven. Niet voor de scheepvaartondernemingen die hen vervoerden en ook niet voor de koloniale ambtenaren die voor hun werving en aankomst verantwoordelijk waren. Aan onze voorouders werd niets gevraagd. Hun mening gold niet en nog minder telden hun gevoelens.’ Hariëtte noemt het feit dat er al tijdens de reis doden vielen en dat er veel zieken waren die bij aankomst meteen naar het hospitaal moesten worden vervoerd. Wat volgde voor degenen die het wel hadden gered, was een hard leven onder strenge regels van de poenale sanctie. Dit hield in dat een plantage-eigenaar aan arbeiders zolang deze onder contract stonden zware straffen kon opleggen bij wat hij contractbreuk vond. Maar Hariëtte ziet ook iets positiefs: ‘Hun veerkracht, die ons heeft gemaakt tot wie we nu zijn.’

De bijeenkomst is geopend door meneer Sanimin, voorzitter van Wisma Tunggal Karsa, met een gebed in het Javaans. De Javaanse Surinamers belijden over het algemeen het moslimgeloof, al blijkt deze middag dat hun versie van het geloof bevat elementen en rituelen uit de eigen cultuur, of uit een eerdere geloofsbeleving. Zo wordt er wierook gebrand en verschijnen er schaaltjes met offerandes, sadjen, die uit het Hindoeïsme stammen.

Er zijn gelovigen binnen de gemeenschap die menen dat die Javaanse invloeden moeten worden teruggedrongen om tot de juiste beleving van het geloof te komen. Zij worden met name gevonden onder de zogenoemde Oostbidders. Aanvankelijk baden de contractarbeiders in Suriname tot Mekka met het hoofd gericht naar het westen, zoals zij op Java gewend waren. Totdat er een afsplitsing kwam die meende dat Mekka ten oosten van Suriname ligt en dat er daarom in die windrichting moet worden gebeden. Het conflict liep zo hoog op dat er twee stromingen ontstonden met eigen gebedsplekken: de Westbidders en de Oostbidders. Die stromingen bestaan nog steeds, in Suriname én in Nederland. Na het gebed wordt er volop Javaans eten geserveerd. >>

26 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘De contractarbeiders waren op jonge leeftijd veelal onder valse voorwendselen naar Suriname gelokt’

‘Dat ik tot meerdere culturen behoor vind ik een zegen en rijkdom.’ Aan het woord is Orlando Parmin Kromopawiro, geboren in 1965 op de Plantage Spieringshoek, district Commewijne, Suriname. In het dagelijks leven werkt hij voor een woningbedrijf. ‘Al woon je in Nederland, je kan die culturen combineren. Alles wat met onze cultuur te maken heeft, boeide mij vanaf heel jong. In Suriname ging ik al met mijn opa naar bijvoorbeeld een wajang kulitvoorstelling (schimmenspel met poppen) of een jaran képang (paardendans).

In Nederland verwaterde dat aanvankelijk omdat ik me moest aanpassen. Ik was tien toen we naar Nederland vertrokken. Het was voorbij met mijn Surinaamse vrijheid. Op de sawah en in de onbegrensde bossen naar vogeltjes zoeken, vissen en spelen met de dorpskinderen. Dat alles was ik kwijt. Die overgangsfase heeft me echt pijn gedaan.

Zo rond mijn achttiende begon ik me steeds meer bezig te houden met mijn roots, tot op heden. Ik ben ernaar gaan zoeken, heb met veel ouderen gepraat en er een studie van gemaakt. Mijn cultuur, traditie, religie, dansen en gamelanspelen, dat heb ik in Nederland geleerd. Voor mij is 9 augustus een enorm belangrijke dag. Als je over onze Javaanse immigratie of diaspora praat, is duidelijk dat het kolonialisme niet leuk is geweest. Maar aan de andere kant: als mijn overgrootouders toen die keus niet hadden gemaakt om naar Suriname te gaan, dan had ik nu niet het fijne leven dat ik heb. Ik ben mijn overgrootouders, en met hen die hele generatie, heel dankbaar dat zij die oversteek hebben gemaakt. De meeste Javanen in Indonesië – in Suriname trouwens ook – hebben een zwaar leven. Als mijn overgrootouders waren gebleven, was mijn enige keus in het leven ook misschien om suikerrietkapper te worden en een leven te leiden van dag tot dag. In Nederland maak ik deel uit van het landelijk Netwerk Surinaams-Javaanse Gamelan. We staan in contact met andere culturele groepen en hopen onze herdenkingsdag centraal aan te pakken. We denken ook aan een monument. Het is nieuw dat we opkomen voor onze rechten, waar de Javaanse gemeenschap vroeger wat passief was. We willen ons nu proactief opstellen; dat heeft met onze generatie te maken.’

Orlando Parmin Kromopawiro (58), medewerker woningbedrijf
‘Het is nieuw dat we opkomen voor onze rechten’

Jeffrey Salimin, geboren in Mariënburg, Suriname, is videograaf en woont tegenwoordig in Wateringse Veld. ‘Ik ben opgegroeid in het dorpje Backdam, district Commewijne, een groene omgeving met zandpaden. Ik speelde veel met vriendjes buiten, klauterde in de bomen. Mijn ouders vertrokken op een gegeven moment met mijn oudste zus naar Nederland, de drie andere kinderen bleven voorlopig achter bij oma en opa. Toen ik tien jaar oud was ging ook ik naar Nederland. Ik voelde me ontworteld. Van de rimboe die mijn speeltuin was, werd ik neergezet in de Schilderswijk, in een omgeving van steen.

Het voelde alsof mijn jeugd me werd ontnomen. Ik was verdrietig, had heimwee, miste mijn grootouders ook. Pas later is mijn oma ook naar Nederland gekomen, zonder opa, die eerder was overleden. Zij heeft zo’n zes jaar bij ons in huis gewoond. In Nederland bleef mijn oma vooral binnen, dat was niet goed voor haar gezondheid. Op een gegeven moment zeiden we: deze vrouw moet terug naar Suriname. En inderdaad, ze bloeide op toen ze weer thuis was.

Wat ik mij voel? De volgorde is: ik voel me een Javaan uit Suriname die in Nederland woont. Ik ben ook thuis in Indonesië. Ik val daar niet op, ik ga op in de bevolking. Het is ook de warmte, dan bedoel ik niet alleen het klimaat, maar vooral de warmte van de mensen.

De herdenking van de Javaanse immigratie op 9 augustus is belangrijk. Natuurlijk, er komen nare dingen boven, het leed, het verdriet, maar het is ook een moment om dankbaarheid te tonen aan onze voorouders. We zijn nu de mensen die we zijn, dankzij hen. Zij hebben alles gedaan om er het beste van te maken in Suriname. Hun geschiedenis is ook nog steeds van invloed op ons huidig leven. Als je kijkt naar de karaktertrekken en de opvoeding van Javanen zie je dat we allemaal iets gemeen hebben. We zijn binnenvetters, kunnen onze gevoelens niet goed uiten. Dat moet te maken hebben met ons koloniaal verleden, hoe onze voorouders behandeld werden. Dat is meegenomen in de opvoeding en bewust of onbewust doorgegeven.’

Jeffrey Salimin (52), videograaf
‘Ik voel me een Javaan uit Suriname die in Nederland woont’

In 2012 telde de census van Suriname 74.000 afstammelingen van Javaanse contractarbeiders. Zij vormen ongeveer 15 procent van de Surinaamse bevolking. Eenzelfde percentage geldt voor de Surinaamse bevolkingsgroep in Nederland, waarschijnlijk tussen de 22.000 en 25.000. Daarvan wonen er zo’n drie- tot vierduizend in Den Haag en omringende gemeenten.

Doofpot

Een van de afstammelingen is Trisjony Isrokromo (35). Zij is een van de weinige jongeren in het gezelschap van ongeveer honderd mensen in het zaaltje van Wisma Tunggal Karsa. Trisjony betreurt het wel dat er niet zoveel jongeren zijn. ‘Ik vind zo’n bijeenkomst als deze belangrijk om te weten wie je bent. Ik ben in Nederland geboren, met een onwijze afstand tot mijn eigen cultuur en roots. Ik ben opgegroeid in drie werelden, die van Java, Suriname en Nederland. Dat ongemakkelijke gevoel zit er al in als je klein bent. Ik bedoel: je woont in een land waar je ouders er anders uitzien dan de meeste andere mensen. Je onderscheidt op een gegeven ogenblik mensen van andere volkeren die in Nederland rondlopen. Dus als kind vraag je je wel af: hoe komt dat, en waarom zijn wij hier eigenlijk?

Moet je ook naar Indonesië?

‘Dat was het plan, maar vanwege corona is het er niet van gekomen. Als ik ga, beschouw ik het niet als een vakantie. Ik wil me er goed op voorbereiden, de taal vaardig zijn. Voor mij zal het echt inderdaad een soulsearchtrip zijn. Ik zal er allemaal mensen treffen met hetzelfde uiterlijk als ik. Ik ben heel benieuwd naar het gevoel dat het mij zal geven. Het zal confronterend zijn, maar vast ook heel mooi.’

Je krijgt er ook mee te maken door de manier waarop anderen tegen je aankijken. Ze zien natuurlijk in de eerste plaats een Indonesisch uiterlijk. Daarop word je ‘Indisch’ genoemd, wat helemaal fout is. Er zijn zelfs mensen die een Aziatisch uiterlijk meteen koppelen aan Chinees zijn. Als kind ben je dan al bezig met: hoe moet ik mezelf verklaren? Dan begin je je ouders te vragen: wat ben ik nu eigenlijk? En dan leer je dat je een Javaanse bent uit Suriname of een Surinaamse van Javaanse afkomst. Dan gaat het balletje rollen en ga je meer vragen naar zaken die je zeker niet op school meekrijgt.’

En dan leer je een trieste geschiedenis?

‘Zeker, die wordt in Nederland het liefst in de doofpot gestopt. Het is daarom goed dat wij deze herdenkingsdag houden en met elkaar blijven organiseren. Het is te zonde om je eigen identiteit te verliezen. Je bent wel hier geboren, maar je ziet er anders uit en dat moet je kunnen verklaren, weet je. Ik heb een aantal keer met Hariëtte Mingoen gesproken. Zij is bezig met veel projecten voor Javaanse Surinamers en daar ben ik haar onwijs dankbaar voor. Er zijn niet zoveel mensen die zoals zij zorgdragen dat er documentatie is. Dat vind ik heel gaaf.’

Universeel

Monica Resowidjojo treedt op. Ze speelt de oude Tante Soelijem en haalt herinneringen aan vroeger op met het publiek. Sommige verdrietig, andere zo grappig dat het tot grote hilariteit leidt bij het publiek.

Onder de aanwezigen zijn ook enkele Indonesiërs. Die kunnen kennelijk door één deur met hun volksgenoten uit Suriname. Er zijn wel verschillen. De oude mensen uit Suriname spreken Javaans als eerste taal, vervolgens eerder Sranan Tongo dan Nederlands. De Javanen in Indonesië spreken Javaans naast de Indonesische taal (Bahasa Indonesia). Als zij langs iemand lopen, vragen zij permissie, terwijl zij zich bescheiden kleiner maken: ze gaan door de knieën en laten hun schouder vallen. Dat zie je de Surinaamse Javanen niet doen.

Maar sommige dingen die voorbijkomen tijdens de herdenkingsdag op de Vaillantlaan zijn universeel. Als de live-band Javaanse Pop gaat spelen, sprinten opvallend veel mannen opeens naar andere vertrekken of naar buiten. In no time staat de vloer vol vrouwen, jong en oud, die met elkaar walsen of zich opstellen voor potjo potjo, de Indonesische variant van linedancing.

DEN HAAG KOLONIAAL VERLEDEN | 29
‘Hun veerkracht heeft ons gemaakt tot wie we nu zijn’
30 ZO HERDENKT DEN HAAG
ZO HERDENKT DEN HAAG | 31 Javaanse immigratie in Suriname

‘Ik vertel alleen maar de waarheid’

Naast haar baan als communicatieadviseur bij de overheid, is Diana Vlet (50), ook voorzitter van de stichting Herdenking Slavernijverleden Suriname en Caribisch Nederland en treedt zij op als gesprekspartner binnen het CARICOM, een Caraïbische gouvernementele organisatie waaraan vijftien lidstaten zijn verbonden. Vanaf 2013 organiseert ze de Dag der Inheemsen op 9 augustus in Nederland (Amsterdam) en Suriname. ‘Mensen noemen mij een actievoerder’, snikt zij aan het einde van het intense gesprek, en vervolgt: ‘Maar ik vertel alleen maar de waarheid.’

Ze heeft op dat moment een bewogen week achter de rug na verdrietig bericht uit Suriname. Diana vertelt: ‘Op 2 mei zijn twee inheemse jongeren gemarteld en vermoord. Dat gebeurde nadat een aantal trucks en een politiebureau bij het dorp Pikin Saro boven Parimaribo door inheemse demonstranten in brand zijn gestoken. Wij inheemsen worden al jaren benadeeld en wreed gediscrimineerd. Het is echt een groot probleem op dit ogenblik in Suriname. Men is letterlijk opgestaan om te vechten. In het verleden zijn er concessies door de overheid van Suriname verleend aan meerdere bedrijven om ons land te exploiteren. In het ontwerp van de VN-richtlijnen voor mensenrechten ten behoeve van bedrijven wordt echter gewezen op de landrechten en andere rechten van inheemse volken. De Surinaamse overheid heeft die kwestie steeds op de lange baan geschoven. Nu ligt het op het bureau van president Santokhi. Hij heeft van alles beloofd. Dat hij de inheemse rechten zou respecteren en dat er zeer zeker wat aan gedaan zou worden. Maar tot op de dag van vandaag komen en gaan er mensen die hout kappen en het meenemen. Het bos, onze leefomgeving wordt ons afgenomen. Het water wordt vervuild doordat men kwik in het water gooit om goud te winnen. Dus de dieren zijn besmet, de vissen zijn besmet en wij kunnen het water daar niet drinken. Maar als wij gaan jagen, worden wij uit onze eigen bossen weggestuurd door zwaarbewapende politie. Het gaat ook om de 80 procent biodiversiteit die wij in stand houden.

Wij houden de wereld in leven. Wat kunnen wij doen? Wij staan met onze rug tegen de muur.

Ik ben een nazaat van twee inheemse stammen, de Warau en de Lokono. Toen Columbus in 1492 in het Caribisch gebied arriveerde noemde hij ons “indianen”. Vanuit het Westers perspectief wordt gezegd dat hij dat deed omdat hij dacht in Indië te zijn beland, maar vanuit ons perspectief is de vertaling van indianen: honden die niet kunnen blaffen en koeien die niet kunnen loeien. Hij beschouwde ons zelfs niet als mensen. Vanaf die tijd zijn we gekoloniseerd. Eerst heeft de kolonisator geprobeerd om de inheemse tot slaaf te maken. Dat bleek echter onmogelijk. Wat daarop volgde was genocide en landonteigening. Pas daarna kon de trans-Atlantische slavernij en exploitatie van alle natuurlijke bronnen plaatsvinden.

In 1975 is Suriname onafhankelijk geworden. Nederland heeft het land weggegeven aan de arbeiders, de contractarbeiders en de immigranten. Alsof wij nog nooit hebben bestaan. Tot op de dag van vandaag zijn wij aan het vechten voor onze grondrechten. Maar wie hoort ons, wie ziet ons, wie voelt mee met ons? Nauwelijks iemand, omdat wij overheden en multinationals in de weg zitten op hun bloederige weg naar macht en geld.’

Wat wordt herdacht?

Toenmalig president van Suriname, Ronald Venetiaan, bepaalde in 2006 dat zijn land jaarlijks op 9 augustus de Dag der Inheemsen viert (in Sranantongo: Ingi Dei). Het belangrijkste doel van het feest – naast gezamenlijk de cultuur beleven en trots op de afkomst tonen – is erkenning vragen voor de leefwijze van de inheemse bevolking van Suriname en verbetering van haar positie bewerkstelligen. Helaas voelen de inheemsen zich nog steeds gemarginaliseerd, gediscrimineerd en genegeerd. Er wonen naar schatting zo’n 20.000 oorspronkelijke bewoners nog in Suriname, verdeeld over meerdere volkeren met een verschillende taal en cultuur.

DIANA VLET OVER DE DAG DER INHEEMSEN
Dag van de inheemsen DEN HAAG KOLONIAAL VERLEDEN | 33

EINDE WOII IN NEDERLANDS-INDIË

‘Dat verdriet zit er tot op de dag van vandaag’

Het einde van de Tweede Wereldoorlog voor het Koninkrijk der Nederlanden wordt op 15 augustus herdacht in Den Haag. Tijdens het voor iedereen toegankelijke evenement staat men met name stil bij alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van Nederlands-Indië.

Onweer dreigde boven de 35ste herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, ook het officiële einde van de oorlog wereldwijd. In de reguliere en social media werd er voorafgaand hevige kritiek geuit op nieuwe aspecten van de bijeenkomst. De stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 had het tijdstip van aanvang verschoven van de middag naar de avond. Tv-aandacht speelde een rol. Criticasters vreesden dat er daardoor minder (oudere) mensen zouden komen. Daarnaast viel het bij een kleine groep Indische Nederlanders verkeerd dat de Indonesische ambassadeur een

prominentere rol in het geheel zou krijgen. Want die moest eerst maar eens excuses maken voor het geweld dat Nederlanders en Indo’s was aangedaan door Indonesiërs tijdens en na de oorlog. De groep wilde zelfs een kort geding aanspannen.

Op de avond van 15 augustus 2022 pakken ook werkelijk zwarte wolken samen boven de Waterpartij en klinkt de donder in de verte. Wanneer de eerste mensen huiswaarts snellen, glimlacht een Javaanse vrouw naast de reporter hoofdschuddend, want op dat moment steekt de wind op. ‘Het gaat niet regenen, het waait voorbij’, voorspelt ze in het Indonesisch. Ze heeft gelijk, er verschijnt wel een prachtige regenboog.

Met de donkere wolken waait ook alle kritiek voorbij. Het is ouderwets afgeladen vol op het terrein waar zo’n 3.500 mensen zich hebben verzameld (precies één procent van het totaal aantal mensen in Nederland van wie een van de ouders of zijzelf zijn geboren in Indonesië, volgens het Centraal Bureau Statistiek). De Indonesische ambassadeur Mayerfas legt

34 | ZO HERDENKT DEN HAAG

ongestoord zijn krans. En mag hij? Historici schatten dat vier miljoen mensen het leven lieten in Nederlands–Indië als gevolg van de Japanse bezetting. Daaronder zo’n dertigduizend Nederlanders en Indische Nederlanders, maar het overgrote deel was Indonesiër. De herdenking verloopt vlekkeloos en waardig.

Trauma

De heer Nono Nikijuluw is er opnieuw bij na twee coronajaren waarin de herdenking werd afgelast. ‘Deze keer zie ik meer Molukkers dan voorheen’, zegt hij. ‘Dat is goed. Ze moeten erbij stilstaan dat ook de Molukse gemeenschap zwaar is getroffen in de Japanse tijd. Neem mijn vader. Hij had in Batavia een verzetsgroep opgericht, de PMA, Pendjaga Malam Ambon (de Molukse Avondwacht, red.). Dat betekent dat er alleen Molukkers bij zaten, op hen kon hij altijd rekenen. Helaas werd zijn organisatie al snel opgerold. Hij belandde in de gevangenis van Glodok en is vandaar naar Ambarawa gebracht. Mijn broertje en ik verhuisden naar onze grootouders in Surabaya, zij voedden ons verder op. Op een dag in 1943 werd het telegram gebracht. Mijn oma las het en vertelde ons toen: jullie zijn nu

wees. Ik heb een trauma overgehouden aan de oorlog, ben ook erkend als oorlogsslachtoffer, mijn broertje dat nog op Ambon woont helaas niet. Mijn vader, Marthin Nikijuluw, was geen militair maar telegrafist/marconist bij de KPM (Koninklijke Paketvaart Maatschappij, red.). Hij was 37 toen hij werd omgebracht, waar hij ligt begraven, is tot nu toe een raadsel.’

Intiem

Omdat het tachtig jaar geleden was dat Nederlands-Indië werd bezet, pakte Den Haag groter uit dan ooit. Uiteenlopende activiteiten op meerdere plekken in de stad startten al in de middag. Het carillon van de Grote Kerk trapte om twaalf uur af met een compositie gebaseerd op gamelanmuziek. Daarop begon de dialoog ‘Wat herdenkt u?’ in de kerk, die werd ingeleid door (Indische) schrijfster Marion Bloem. Speciaal voor de ouderen die vanwege het nieuwe, late tijdstip niet bij de avondherdenking aanwezig konden zijn, organiseerde

Museum Sophiahof een intiemere kranslegging bij het miniatuur Indisch Monument, rondom lunchtijd. Met een bijhorend programma met muziektheater, spoken word en persoonlijke verhalen rondom dierbare voorwerpen uit die periode van bezoekers. Zoals een pannetje van Charles Tjalie, dat tot drie jaar terug een garage had gelegen van zijn dochter in Florida. Vader vertelde zijn kinderen nooit iets over zijn oorlogsgeschiedenis, ondanks zijn trauma. Hij zat onder andere in het Birma-kamp. In het pannetje had vader alle belangrijke data en plekken gegraveerd. Ook het moment van zijn bevrijding: 16-08-1948! Het blikken pannetje is van grote emotionele waarde, vertelt zijn zoon. ‘Ik geef het niet af, zelfs niet aan een museum.’ >>

Wat wordt herdacht?

Op 15 augustus wordt stilgestaan bij het officiële einde van de Tweede Wereldoorlog in het Koninkrijk der Nederlanden en worden álle slachtoffers herdacht van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. De Nationale Herdenking wordt gehouden bij het Indisch Monument aan de waterpartij in de Scheveningse Bosjes.

ZO HERDENKT DEN HAAG | 35 Einde WOII in Nederlands-Indië
‘In het Indische is vaak niet bekend wie de Indonesische voormoeder is’

Merel Leidelmeijer is opgeleid aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten en tegenwoordig werkzaam als directiesecretaris bij de Raad voor Cultuur. Ze vertelt: ‘Ik ben een echte Hagenaar, geboren in Ziekenhuis Bethlehem in Den Haag Zuid. Mijn moeder is Nederlandse en mijn Indische vader is geboren in Bandung, hij is in 2018 overleden.

De meeste kennis over het Indische heb ik opgedaan tijdens mijn vijftien jaar werk voor Stichting Pelita en het Indisch Herinneringscentrum. Dat heeft ermee te maken dat mijn oma en opa al waren overleden toen ik nog een kleuter was. Hun verhalen van Indië heb ik daardoor niet echt meegekregen. En mijn vader was niet zo spraakzaam. Maar ook in mijn familie heeft de oorlog diepe sporen nagelaten.

Mijn opa is geïnterneerd geweest in diverse kampen op Java en Singapore in afwachting van transport naar de beruchte Birma-Siamspoorlijn. De rest van mijn familie is niet geïnterneerd geweest in oorlogstijd, al hebben ze natuurlijk wel de dreigende situatie meegemaakt, ook die van de Bersiap erna.

De herdenking op 15 augustus was voor mij belangrijk omdat ik door mijn werk bezig was met mijn Indische roots. Dat was met name vanuit een professionele houding. Het werd pas anders toen ik twee jaar na de dood van mijn vader een portret van hem ben gaan schilderen. Oom Frans, de jongste broer van mijn vader, zond mij foto’s en brieven zodat ik meer lading kon geven aan het portret. Toen werd het Indische persoonlijker.

Ik vind het belangrijk dat 15 augustus wordt herdacht, maar ik hoef er niet meer per se bij te zijn. Maar dat zou zomaar kunnen veranderen. Het grappige is, mijn dochter van veertien vindt zichzelf heel erg Indisch. Zij wil altijd naar de jaarlijkse Tong Tong Fair en misschien, als zij naar de herdenking wil gaan op 15 augustus, dat ik dan met haar meega.’

Merel Leidelmeijer (48), directiesecretaris
‘Mijn dochter van veertien vindt zichzelf heel erg Indisch’

In de Koninklijke Schouwburg lazen acteurs van het Nationale Theater fragmenten uit de familieverhalen van regisseur Eric de Vroedt over de Japanse bezetting van Java. De voorstelling De Laatste getuigen – editie Nederlands-Indië was uitverkocht. Dat gold ook voor de andere aan Nederlands-Indië/ Indonesië gerelateerde activiteiten die zich in de schouwburg afspeelden.

Op de – snikhete – zolder gaven deskundigen Yvette Kopijn, Suze Zijlstra en Maarten Fornerod een leerzame workshop over ‘Hoe vind ik mijn voormoeder’. In het Indische is vaak niet bekend wie de Indonesische voormoeder is. Dat werd helaas vroeger niet belangrijk gevonden, het was zelfs iets om je voor te schamen. In de familiealbums is er dikwijls niet eens een foto van haar of staat ze achteraf, alsof ze niet meer dan een huishoudster was. Soms is haar naam bekend, soms is er alleen een vermoeden hoe ze heette. Maar al te vaak kunnen haar nakomelingen slechts gissen naar haar naam. Tegenwoordig gaan jonge Indische Nederlanders in toenemende mate op zoek naar hun Indonesische roots en naar de naam van die voormoeder. Des te opvallender was dat in de schouwburg vooral zestigplussers de workshop bezochten, ook de organisatoren waren verrast.

Yvette Kopijn riep in haar voordracht de aanwezigen op om ‘het liefst vandaag nog’ contact op te nemen met de langstlevende in de familie en die uit te horen over het verleden. Zij gaf tips over hoe je dat moet aanpakken. Ook spoorde zij haar toehoorders aan om zo snel mogelijk op zoek te gaan naar foto’s en documenten in albums, afgesloten kisten en op vergeten zolders. Haar voordracht en die van de twee anderen gaven voldoende stof tot geanimeerde gesprekken in de foyer achteraf. In een zijruimte van het cafégedeelte op de begane grond werd tegelijkertijd een batikworkshop gegeven door kunstenaar Sabine Bolk. Deze techniek die wordt gebruikt om textiel te decoreren, is weliswaar van Indonesische oorsprong, vertelde zij, maar ook Indische vrouwen hebben haar in de koloniale tijd opgepakt en gaven hun interpretatie aan het ambacht. De activiteiten in de schouwburg en elders in de stad stopten ruim op tijd zodat alle bezoekers die avond bij de herdenking konden zijn.

Paatje

Bij het Indisch Monument aan de Waterpartij volgt als vanouds een strak programma met als hoogtepunten: het luiden van de Indische klok, het gezongen Onze Vader, de voordracht van de >>

Einde WOII in Nederlands-Indië

hoofdspreker, dit keer acteur Beau Schneider, het Wilhelmus en vooral het leggen van de kransen en bloemen – eerst door hoogwaardigheidsbekleders en daarna door het ‘gewone’ publiek.

Helemaal achter in het veld is over een dranghek de zogenoemde Indo Melativlag gedrapeerd. Deze niet-officiële vlag is ontworpen door de in Indische kringen bekende Verdi ‘Paatje’ Phefferkorn von Offenbach, onder meer beoefenaar van en leraar in de vechtsport pencak silat. Toen de oorlog uitbrak in Indië had hij zich aangemeld als oorlogsvrijwilliger. Hij werd opgepakt door de Japanners en overleefde de ontberingen van het krijgsgevangenenkamp maar nauwelijks. Toch is Paatje op één maand na 99 geworden, hij is vorig jaar overleden. Hij was een trouw bezoeker van de Indiëherdenking en nam dan altijd zijn zelfontworpen vlag mee.

Nu is de vlag meegebracht door Chris Carli en zijn gezin. ‘Derde generatie Indo’, legt hij meteen uit. ‘Het stoort me dat er veel

minder aandacht is voor 15 augustus dan voor 4 en 5 mei. Bij ons in de straat ben ik vandaag de enige die vlagt. Het is onwetendheid. Mensen kennen ook nog steeds niet het verschil tussen Indisch, Indonesisch, Indiaas en ook Moluks. Begrippen die de meeste tijd ook in de media door elkaar worden gehaald. In de jaren negentig maakte ik deel uit van een Indische jongerenorganisatie die nauw samenwerkte met Paatje Phefferkorn. We hielden ons bezig met het behoud van het Indisch cultureel erfgoed, droegen dat uit op scholen en pasar malams. Later heb ik weer contact met hem gehad via de pencaksport die ik beoefen en mijn kinderen ook. We hebben vaak samen met Paatje opgetreden.

De belangrijkste reden om nu hier te zijn, is om de vlag van Paatje als vanouds te tonen. Voor ons is dit de eerste keer, voorheen gingen we naar de herdenking in Den Bosch. Het is een must om op deze dag stil te staan bij de Tweede Wereldoorlog, opdat niet wordt vergeten wat er in Indië is gebeurd. Het leed van mijn ouders en grootouders heb ik bewust meegemaakt. Dat verdriet zit er tot op de dag van vandaag. Hier aanwezig zijn, heeft ook te maken met cultuurbehoud. Wil je verder in het heden, moet je het verleden kennen.’

38 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Bij ons in de straat ben ik vandaag de enige die vlagt’

Letty Bonfrère Breuring woont tegenwoordig schuin tegenover het Westeinde-ziekenhuis, maar haar tongval verraadt een Limburgse achtergrond; oorspronkelijk komt ze uit Venlo. Ze is met pensioen, heeft onder meer bij de Indische welzijnsstichting Pelita gewerkt als sociaal rapporteur en adviseur.

‘Over het verleden werd thuis niet gesproken. Ik wist dat mijn vader in een jappenkamp had gezeten, maar dat was het. Pas bij Pelita werd ik ermee geconfronteerd. Ik kwam bij mensen thuis, hoorde hun verhalen en realiseerde me dat het ook het verhaal van mijn familie was. Ik heb toen echt een hele tijd vrij boos door de wereld gelopen. Omdat dat niet op school was onderwezen en ik er daarom niets van wist.

Op een dag bezocht ik mijn moeder en vertelde over een verhaal van Adriaan van Dis dat ik had gelezen, over zijn vader die aan boord was van de Yunio Maru toen die werd getorpedeerd. Opeens zei mijn moeder: “Dat was het schip waarop je opa is omgekomen.” In die tijd kwam ook het boek Geen gewoon Indisch meisje uit van Marion Bloem. Daar herkende ik zoveel in. Ik voelde me altijd al anders dan anderen. Toen pas merkte ik: het is gewoon Indisch, joh.

Ik ga al jaren naar de herdenking op 15 augustus bij de Waterpartij en iedere keer weer word ik tijdens het Wilhelmus emotioneel. Ik denk dan aan mijn opa en aan mijn vader en ik besef dat mijn moeder met haar eerste twee kinderen in de oorlog ook steeds op de vlucht is geweest.

Ik schijn het heel belangrijk te vinden te benadrukken dat de oorlog voor Nederland is afgelopen op 15 augustus. Hoezo 5 mei? Het Nederlands Koninkrijk was nog in oorlog. Er zijn nog heel veel mensen doodgegaan na 5 mei.

Er is de laatste tijd veel aandacht voor het koloniale verleden, maar ik merk ook dat het verhaal van de Indische mensen en totoks (in Nederlands-Indië opgegroeide autochtone Nederlanders – red.) een beetje wordt weggeschoven. Er is geen aandacht voor hun verhaal. Dat geeft me hartzeer. Letty bestaat ook, dankzij het kolonialisme. Zo is het gewoon.’

Letty Bonfrère Breuring (72), gepensioneerd sociaal adviseur
‘Letty bestaat, dankzij het kolonialisme’
40 | ZO HERDENKT DEN HAAG
ZO HERDENKT DEN HAAG | 41 Herdenking einde WOII in Nederlands-Indië

‘Ik heb vorig jaar voor het eerst in Amsterdam een Keti Koti-herdenking bezocht en ben naar de Tula-herdenking in Den Haag gegaan. Ik ben niet met die verhalen opgegroeid. Mijn tante noemde Tula zelfs een lafaard, omdat hij weggelopen was en niet meteen de strijd is aangegaan. Ik ben geboren en opgegroeid op Curaçao, met mijn moeder. Zij komt van Aruba en Sint Maarten en had niets met de geschiedenis van Curaçao.

Op school hebben we veel over de Nederlandse geschiedenis gekregen, maar over Tula en het slavernijverleden nauwelijks iets. Ik was nog nooit in Nederland geweest, maar wist wel hoe het hier eruit zag. Omgekeerd was dat niet zo. Toen ik in 2003 hier kwam om te studeren aan de universiteit werd me door witte medestudenten gevraagd of ik met een ananas in mijn hand op een zandweg liep op Curaçao.

Ik heb me altijd meer Antilliaan gevoeld, dan iemand van Curaçao. Ik kan mezelf niet goed uiten in het Papiaments, tot grote ergernis van mijn vader die zich hier in Nederland hard maakt voor die taal. Ik spreek van alles door elkaar: Nederlands, Engels, Spaans en Papiaments. Als het gaat om de gevolgen van het koloniaal- en slavernijverleden ben ik geen activist en sta ik niet op de barricades, maar in mijn hart ben ik er wel eentje. Want de impact van die tijd is tot op de dag van vandaag voelbaar. Mijn moeder kan mij geen compliment geven. Dat deden haar moeder en haar overgrootmoeder ook niet. Als slaafgemaakte zei je dat je kind niet deugde, want anders werd het verkocht als slaaf. Daarom was je hard voor je kinderen. Dat trauma is doorgegeven.

Tula is voor mij een teken van strijd en kracht tegenover dwang en onmacht. Dat hij actie nam - wetend dat hij zou betalen met zijn leveninspireert mij om op te komen voor gelijkwaardigheid voor iedereen. De slavernijtijd was een horrible time, maar ik kijk terug met compassie voor iedereen. Het loont niet om mensen van nu dingen van toen te verwijten. Herdenken is om lessen te leren en van elkaars geschiedenis te weten. Ik hoop niet dat het heropleven van herdenkingen rondom koloniaal- en slavernijverleden holle ceremonies oplevert. We zouden het moeten omgeven met lezingen en activiteiten. We moeten de geschiedenis levend houden om ervan te leren. Zoals MalcolmX zei: “The future belongs to those who prepare for it today.”’

Onira Severina (38), community-builder
‘Tula inspireert mij op te komen voor gelijkwaardigheid’

TULAHERDENKING; DAG VAN DE VRIJHEIDSSTRIJD

‘Verzetsheld Tula heeft gestreden voor vrijheid en gelijkheid’

Zo’n 250 mensen kwamen op 20 augustus in theater Concordia aan het Hoge Zand samen voor een Tulaherdenking, die voor het eerst in Den Haag werd gehouden. Tula is sinds 2013 een nationale held op Curaçao. Daar wordt hij op 17 augustus herdacht, de datum waarop hij in 1795 het werk neerlegde en bij zijn plantagehouder pleitte voor de vrijheid van alle tot slaaf gemaakten. Het leidde tot de grootste slavenopstand in de geschiedenis op Curaçao. Tula wilde een vreedzame oplossing met zijn bezetters. Uiteindelijk moest hij het met een gruwelijke dood bekopen. Zijn heldhaftig optreden is nog steeds een inspiratiebron voor velen.

Het is gezellig druk in de foyer van het theater van Concordia. Er worden lèter di pinda geserveerd bij de koffie en thee, pindakoekjes in de vorm van de letter S. Ze vinden gretig aftrek. Op uitnodiging van de Dutch Caribbean Book Club zijn de aanwezigen op deze zaterdagmiddag 20 augustus naar het Hoge Zand gekomen. Voor een lezing over verzetsheld Tula, maar ook voor een verhalensalon over voorwerpen met een verhaal over ons

koloniaal verleden. Opvallend is de mengeling van oudere en jongere bezoekers. En later blijkt: zowel mensen die veel, als die weinig over Tula weten. Dat laatste is niet zo merkwaardig, want het verhaal van Tula stond tot voor kort niet of nauwelijks in de geschiedenisboeken op Curaçao, laat staan in de Nederlandse. Sterker nog: Tula werd in het verleden in Nederland afgedaan als moordenaar en opstandige slaaf die ‘een wrede onverantwoorde opstand geleid had’. Ook op Curaçao – waar veel geschiedenis met een Nederlandse bril op werd geschreven - bleef hij lange tijd taboe. In de orale overlevering, die een grote rol speelt in de Curaçaose cultuur, werd Tula zo in een slecht daglicht geplaatst. Pas vanaf 2010 werden hij en andere leiders van de slavenopstand officieel gerehabiliteerd als ‘mannen en vrouwen van eer en goede naam’. In 2013 werd hij door de overheid uitgeroepen tot nationale held van Curaçao. In Den Haag is er een verwijzing naar hem: het Tulapad, in Loosduinen.

Verdeeld

Magda Lacroes-Felesita, voorzitter van Dutch Caribbean Book Club, een netwerk dat zich inzet voor de Caribische literatuur, >>

Wat wordt herdacht?

De Curaçaose slavenopstand van 1795 was een van de belangrijkste georganiseerde verzetsactiviteiten op Curaçao. De massale opstand, die een maand duurde maar uiteindelijk strandde, stond onder leiding van Tula. Zijn belangrijkste medestrijders waren Bastiaan Carpata, Luis Mercier, Wacao en Sablika. Alle verzetsleiders werden ter dood veroordeeld en kwamen op een gruwelijke manier aan hun einde. Op Curaçao staat 17 augustus, de eerste dag van de opstand, bekend als ‘Dag van de Vrijheidsstrijd’. Tula is een nationale verzetsheld en staat symbool voor de vrijheidsstrijd.

Tulaherdenking; Dag van de Vrijheidsstrijd ZO HERDENKT DEN HAAG | 43

heet iedereen welkom en kondigt Nelson Lacroes aan, die de lezing zal houden. Hij is voorganger in een kerk en actief in diverse maatschappelijke organisaties. Met verve vertelt hij het verhaal van de tot slaaf gemaakte Tula, die onder het geweld, de uitbuiting, de vernedering en de onderdrukking uit wilde. Tula had gehoord dat Frankrijk, dat in Nederland indertijd de Bataafse republiek uitriep, de slavernij al had afgeschaft. Voor hem en de tot slaaf gemaakten op de eilanden was het ideaal van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ niet te verenigen met hun situatie. Waarom, vroeg Tula zich af, zouden wij dan nog tot slaaf gemaakt moeten zijn?

hongerstaking, sabotage, ongehoorzaamheid en zelfs subtiele vergiftiging met planten uit het bos.’ Waarmee Nelson maar wil zeggen dat de opstand van Tula het resultaat was van een langdurig onmenselijk systeem en niet zomaar uit de lucht kwam vallen.

In 1795 was de economische en politieke situatie op Curaçao zo slecht, dat zelfs de plantagehouders nauwelijks te eten hadden. Daarop werd het regime voor de tot slaaf gemaakten nog strenger, moesten ze ook op zondag werken en werd hun rantsoen verkleind. Dat was tegen alle wettelijke regels in.

Geradbraakt

Maar voorafgaand aan dit verhaal houdt Nelson Lacroes zijn gehoor voor, hoe de bevolking van Curaçao door kolonisatie en slavernij onderling verdeeld was geraakt en tegen elkaar werd uitgespeeld. Er werd onderscheid gemaakt naar huidskleur, van licht tot donker; hoe donkerder de huidskleur, hoe slechter je behandeling. Er waren zogenoemde ‘vrije’ zwarte mensen; mulatten die vaak nog erg afhankelijk waren van de shons, de plantagehouders. Dat leidde tot een ingewikkelde structuur op het eiland, die tot op de dag van vandaag voor identiteitsvragen en scheve verhoudingen zorgt. ‘De tot slaaf gemaakten hebben zich altijd verzet tegen hun lot; via zelfmoord,

Tula werkte jarenlang in slavernij op plantage Knip in het westen van Curaçao. Hij was zich ervan bewust dat Franse slaven op Haïti al de vrijheid hadden gekregen. Omdat Nederland in Franse handen was, zouden slaven op Curaçao ook de vrijheid verdienen, redeneerde hij. Onder zijn leiding legden op 17 augustus 1795 ongeveer veertig tot vijftig tot slaaf gemaakten het werk neer. Bij zijn eigenaar Casper Lodewijk Van Uytrecht pleitte hij voor hun vrijheid. Toen die onderhandelingen op niets uitliep, trokken ze naar de nabijgelegen plantages. Bij iedere plantage waar ze langskwamen, sloten zich meer mensen bij hen aan. Zo ontstond de grootste opstand van tot slaaf gemaakten in de geschiedenis van Curaçao. Rond de tweeduizend van hen trokken op naar de gouverneur in Willemstad. Ze vochten met het bewapende leger van de koloniale raad. Uiteindelijk werd Tula’s schuilplaats verraden

44 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘In Den Haag is er een verwijzing naar hem: het Tulapad, in Loosduinen’

en kwam hij, samen met de vrijheidsstrijders Carpata, Mercier en Wacao, in handen van het gezag. Ze werden levend geradbraakt, geblakerd en uiteindelijk onthoofd. De hoofden van Tula en Carpata werden op een stok gezet, ter afschrikking. De rest van hun lichamen werd, samen met die van de andere strijders, in zee gegooid.

Tula’s opstand wordt gezien als belangrijke eerste stap in het proces van de emancipatie van de nazaten van de tot slaaf gemaakte bevolking van Curaçao. Na Tula’s dood zorgden de Nederlandse autoriteiten ervoor dat de planters hun ‘personeel’ beter gingen behandelen om meer opstanden te voorkomen. Het verzet van Tula en de opstanden die daardoor ontstaan zijn, droegen ertoe bij dat Nederland achtenzestig jaar later (in 1863, vele jaren na Engeland en Frankrijk) de slavernij afschafte. Curaçao telde toen zo’n 7000 tot slaaf gemaakten.

Nelson Lacroes pleit voor meer aandacht voor helden als Tula, bijvoorbeeld door het opnemen van hun verhalen in de Nederlandse Canon. Want die zie je daar ten onrechte niet in terug, vindt hij. ‘Verzetsheld Tula heeft gestreden voor vrijheid en gelijkheid. Er is nog steeds veel werk aan de winkel om dat ideaal te realiseren’, besluit hij zijn lezing.

Uit de vragen die daarna uit de zaal komen, blijkt een grote honger naar meer informatie. Over het bestaan van vrije slaven bijvoorbeeld, waar Nelson aan het begin van zijn lezing aan refereerde. Maar ook over de invloed van de opstand op de andere eilanden. ‘Ik heb op Curaçao alles geleerd over de Tweede Wereldoorlog, de rivieren in Nederland, maar helemaal niks over de slavenhandel op mijn eigen eiland’, zoals een van de vragenstellers uitlegt waaraan in het onderwijs ontbrak.

‘Wat maakt dat Tula een van de meest inspirerende personen in uw leven is?’, wordt aan Nelson Lacroes gevraagd. ‘Hij was voor vrijheid, gelijkheid en broederschap en wilde op een vreedzame manier in gesprek. Dat is wat me aanspreekt aan dit soort leiders. Jouw vrijheid mag nooit ten koste gaan van een ander. Zodat je in gelijkheid en als broeders met elkaar kunt leven.’ Daarmee oogst hij applaus. De 81-jarige Isaak ‘Jack‘ Rasmijn, is blij met deze bijeenkomst, zegt hij in de pauze. De van oorsprong Arubaan, heeft zich vijftig jaar voor vele (Caraïbische) maatschappelijke organisaties ingezet. Maar hij weet ook dat er nog zoveel nieuwe geschiedenisfeiten moeten worden toegevoegd. Daarom zou deze herdenking jaarlijks moeten worden gehouden, zegt hij. >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 45

Steeds weer aangevuld met nieuwe inzichten. ‘Vertel ook de jongste generaties van het verhaal van Tula. Machthebbers overal ter wereld maken misbruik van hun positie. Leer jonge mensen over vreedzaamheid. Dat verhaal zouden we als een olievlek kunnen verspreiden met Tula als voorbeeld.’

Daarna is er ruimte voor de verhalensalon van het Haags Historisch Museum dat voor een tentoonstelling verhalen en voorwerpen verzamelt die te maken hebben met het koloniale en slavernijverleden. De aanwezigen zitten in kringen en vertellen over voorwerpen of tradities die voor hen van belang zijn en die verwijzen naar de geschiedenis in de koloniale tijd. Medewerkers van het museum gaan met de groepen in gesprek.

Fergus Koeiman is de eerste generatie die geboren en getogen is in Nederland. Zijn overgrootouders waren tot slaaf gemaakte Afrikanen die op Curaçao te werk werden gesteld. Hij schreef er een gedicht over, waarmee hij vandaag de bijeenkomst afsluit. Verhalen over Tula heeft hij niet van huis uit meegekregen. Net zomin als zelfrespect. Zijn ouders wisten niet beter. Toen hij na de middelbare school moest kiezen tussen mbo en hbo, werd het automatisch mbo. ‘Dat vond ik heel normaal. Net zoals ik alle vormen van discriminatie als een gegeven zag. Als kind was ik doodsbang tijdens sinterklaastijd. Maar ik dacht dat ik daarover nooit zou kunnen praten. Totdat Quincy Gario, mede-initiatiefnemer van de beweging Kick-out Zwarte Piet, precies zei wat ik dacht. Dat was voor mij zo onwerkelijk. Ik kreeg weer lucht, zo leek het. Ik heb een visioen dat ik op 4 mei nog eens het leed mag herdenken dat mijn voorouders en daarmee ons is aangedaan tijdens het koloniaal- en slavernijverleden. Zodat we het leed achter ons kunnen laten.’

46 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Deze opstand wordt gezien als belangrijke eerste stap in de emancipatie van de zwarte bevolking van Curaçao’

‘Mijn nichten en neven zijn in Nederland geboren en weten weinig over Curaçao. Voor hen is het gewoon een vakantieland. Zij stellen mij vragen, bijvoorbeeld over wie Tula was. Dan moet ik ook goede antwoorden kunnen geven. Dat is één van de redenen waarom ik vorig jaar naar de Haagse Tulaherdenking ben gegaan: om meer over hem te weten te komen. Maar ook echt om hem te herdenken.

Wat indruk op mij maakte, is hoe goed geïnformeerd hij was. Hij wist dat Nederland onder Frans gezag was gekomen en dat Frankrijk de slavernij had afgeschaft. Dat moet je maar weten en dan moet je daar ook nog iets mee doen. Dat deed hij: hij trok de conclusie dat de tot slaaf gemaakten in de Nederlandse koloniën dan ook recht op hun vrijheid hadden. Daar had hij echt een punt.

Er is altijd beweerd dat Tula gewelddadig was, maar hij had geweldloosheid juist bovenaan zijn lijstje staan. Hij wilde niet vechten, hij wilde vragen alleen om vrijheid voor de slaaf gemaakten. Hij vroeg de Nederlanders: wat hebben wij gedaan dat jullie ons dit aandoen?

Door de herdenking heb ik nog meer bewondering voor Tula gekregen. Wij kunnen veel van hem leren. Want dat is waar het om gaat: wat vier je op zo’n dag? Het mag niet alleen herdenken, eten, drinken en dan naar huis gaan zijn. Nee, de grote vraag is: wat doe je met dit verhaal? Het hoeft niets groots te zijn, het mag ook gewoon een vraag zijn die je innerlijk aan jezelf stelt.

Tula had de moed om te gaan voor zijn idealen en dat deed hij op een geweldloze manier. Vraag jezelf af: hoe ga ik met mensen om? Ben ik geweldloos? Woorden kunnen ook gewelddadig zijn. Ikzelf heb mijn woordje vaak wel klaar, maar het hoeft niet hard te zijn. Tula is op een vreselijke manier vermoord, maar zijn strijd is absoluut niet voor niets geweest. Degenen die na hem kwamen hebben de strijd voortgezet. En het feit dat we het nog steeds over hem hebben, zegt alles.’

Sowyen Martina (50), receptioniste
‘De grote vraag is: wat doe je met dit verhaal?’

INDONESISCHE ONAFHANKELIJKHEID

blijft onze held’

Soekarno en Mohammed Hatta riepen op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid van Indonesië uit. Dat gebeurde in Jakarta, het voormalige Batavia, slechts twee dagen nadat Japan had gecapituleerd. Sindsdien wordt de proclamatietekst ieder jaar op dezelfde dag in augustus voorgedragen tijdens de viering van de onafhankelijkheid.

Met de auto arriverend van Den Haag worden we de plek waar de Indonesische onafhankelijkheid wordt herdacht al langs de Rijksstraatweg gewaar. Drommen mensen, de vrouwen in felgekleurde, traditioneel Indonesische kleding, haasten zich van de parkeerplaats of de bushalte naar de Indonesische school in Wassenaar. Het statige gebouw en de hekken eromheen zijn versierd met enorme rood-witte banieren, de kleuren van de nationale vlag. De Ambassade van Indonesië viert het evenement hier omdat er veel meer ruimte is dan rond het ambassadegebouw aan de Haagse Tobias Asserlaan.

Protocol

Fotograaf en verslaggever zijn gelukkig vroeg en dat blijkt dit keer zeer belangrijk. Want als de herdenking stipt om 10.00 uur een aanvang neemt, mogen de laatkomers die zich bij de ingang melden het terrein de volgende drie kwartier onder geen beding meer op. Zij worden beleefd doch dwingend tegengehouden.

Wat wordt herdacht?

Op 17 augustus 1945 riep Indonesië de onafhankelijkheid uit. In Den Haag wordt dit jaarlijks door de Ambassade van de Republiek Indonesië herdacht. Het officiële programma van de onafhankelijkheidsviering bestaat uit het voorlezen van de proclamatietekst die destijds door Soekarno en Mohammed Hatta was opgesteld, het hijsen van de Indonesische vlag en het zingen van het volkslied. Daarna worden de feestelijkheden op informele wijze voorgezet.

In tegenstelling tot de vieringen van voor corona, blijkt de onafhankelijkheidsherdenking dit keer een louter Indonesisch onderonsje, met strak protocol. Er mogen precies 450 gasten komen. Batik overhemd voor de mannen is verplicht, tenzij zij net als de vrouwen kiezen voor traditionele kleding van de regio waarvan zij stammen.

Achter de school, in de tuin, is een podium gebouwd tegen een rood-witte achtergrond met belettering in het Indonesisch: ‘Lang leve de Republiek Indonesië’, gevolgd door, extra groot, de cijfers 77. Zoveel jaar bestaat de republiek inmiddels. Daarvoor was het land de belangrijkste kolonie van Nederland, die met veel tegenzin, na hevige strijd en pas onder druk van de VS werd prijsgegeven. Indonesië is qua oppervlakte veertig keer groter dan Nederland en telt inmiddels het duizelingwekkende aantal van 275.773.800 inwoners.

De ruime, betegelde vierkante plaats voor het podium wordt aan drie zijden begrensd door tenten waar de honderden gasten keurig in lange rijen bijna in de houding staan. IJverige ordebewakers vragen degenen die naast of achter deze rijen denken te kunnen plaatsnemen, of zij zich ook netjes in de rij willen voegen. Helemaal achter in de tuin stallen cateraars hun eten en dranken uit op marktsstalletjes. Het wordt de gasten straks gratis aangeboden. >>

Indonesische onafhankelijkheid ZO HERDENKT DEN HAAG | 49
‘Soekarno

Met een gedragen – of is het gezwollen – stem galmt de jonge gastvrouw door de microfoon dat het evenement gaat beginnen en – voor als we dat nog niet wisten – dat het hier om de herdenking van de onafhankelijkheid gaat. Daarop kondigt ze de hoge officier aan die in zijn eentje, de borst vol decoraties, het terrein opmarcheert. Hij heeft pech, juist nu breekt een hevige regenbui los, het lijkt wel een tropische moesson. Zonder een spier te vertrekken, laat de officier de regen over zich komen. Hij vraagt de aanwezigen drie keer om kehormatan (eer, respect), waarop alle mannen, de meesten ogenschijnlijk gewone burgers, de

lijken hier te zijn omdat zij getrouwd zijn met een Indonesische. Buitenlandse diplomaten en Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders ontbreken. Dat laatste is jammer, omdat er zoals ieder jaar weer commotie in de media is ontstaan. De aanwezigheid van prominente Nederlanders zou in ieder geval voor het oog aangeven dat er op zijn minst dialoog is.

hand in saluut naar het hoofd brengen. Het eerbetoon dient onder meer ter begroeting van ambassadeur Mayerfas die in de klederdracht van Padang, West Sumatra, alleen het podium bestijgt. Hij staat er geruime tijd gedurende de ceremonie en raakt eveneens doornat geregend. Weer wordt gevraagd om kerhormatan. De originele proclamatie van Soekarno en Hatta wordt vervolgens geestdriftig voorgedragen, zoals op alle plekken in de wereld waar Indonesiërs hun onafhankelijkheid vandaag herdenken en vieren. Daarop volgt het hijsen van de vlag en het zingen van het volkslied.

In Wassenaar zijn alle toespraken en voordrachten in het Indonesisch, geen woord Nederlands of Engels valt.

De weinige Nederlandse mannen, ook in batik overhemd,

Ambassadeur Mayerfas heeft twee dagen tevoren een krans gelegd bij het Indisch monument in Den Haag tijdens de herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog. Een geste die volgens de Volkskrant niet in goede aarde valt bij sommige Indische mensen. In NRC-Handelsblad pleitte een aantal Indonesiëkenners, onder wie de Indische schrijver Adriaan van Dis, juist voor meer inclusie. Ze wensen dat er eindelijk eens een straat in Nederland wordt vernoemd naar Soekarno, de eerste president van Indonesië. Trouw deed er, daags na 17 augustus, nog een schepje bovenop door te propageren dat het hoog tijd is voor Nederland om 15 augustus 1945 nu ook juridisch te erkennen.

‘Ik heb in de krant gelezen over de kritiek op de kranslegging door onze ambassadeur,’ zegt Vonny Jawal. ‘Dat is spijtig. Wat gebeurd is, is gebeurd. Inmiddels zouden Nederland en Indonesië in harmonie met elkaar moeten leven. Er is al zoveel oorlog en ellende. Ik vind dat de mensen positiever moeten denken en meer vergevingsgezind moeten zijn, toch?’

De op Java geboren en getogen entrepreneur – ze bezit een cateringbedrijf en runt een toko in Heemstede en een in Bloemendaal – woont al meer dan dertig jaar in Nederland. Ze is voor de tweede keer bij de herdenking in Wassenaar. ‘Het voelde voor mij altijd meer als iets voor mijn vader die het allemaal heeft >>

50
‘Wat gebeurd is, is gebeurd. Inmiddels zouden Nederland en Indonesië in harmonie met elkaar moeten leven’
ZO HERDENKT DEN HAAG

Alfian Emir Adytia (Ngawi, Java, 1992) is een getalenteerd musicus en componist die sinds vijf jaar in Den Haag woont. Hij is van gemixte culturele afkomst. ‘Mijn moeder is een Javaanse uit Ngawi, maar mijn vader komt van Padang Panjang op Sumatra, hij is een Minangkabauer.

Mede omdat ik in beide plaatsen heb gewoond, voel ik me zowel Javaan als Minangkabauer. We hebben ook gewoond in Maleisië, waar mijn vader aan de universiteit muziek, dirigeren en cello onderwees. Ja, de liefde voor muziek komt van hem, maar ook van mijn moeder. En de omgeving waarin ik opgroeide, heeft mij ook geïnspireerd. Muziek speelt een grote rol in Indonesië.

Na mijn studie in Indonesië en Maleisië wilde ik doorstuderen in Europa. Aanvankelijk dacht ik aan Duitsland, maar na een bezoek aan Nederland koos ik voor dat land. Het werd Den Haag, in 2019 heb ik er mijn Master gehaald aan de Muziekacademie.

17 augustus is voor mij altijd belangrijk geweest. Als kind in Indonesië vierden we het met veel festiviteiten. Onafhankelijkheidsdag gaat aan de oppervlakte gepaard met feestelijkheden, maar wanneer je gaat denken over de koloniale tijd is dat niet makkelijk. Ik besef dat het onze voorouders een enorme krachtsinspanning heeft gekost om onafhankelijk te worden.

Daarbij komt ook dat die onafhankelijkheid niet betekent dat we nu klaar zijn. In Indonesië gooit men bijvoorbeeld het vuil nog zomaar op straat, het onderwijs kan veel beter. En er is nog meer dat moet worden verbeterd. De dingen zo laten als zij zijn, is niet de mentaliteit van de onafhankelijkheidsstrijd van toen.

Ik wil mijn steentje bijdragen. Hoewel ik in Den Haag woon en werk, geef ik op vrijwillige basis les aan jongeren in Indonesië. Ik geef workshops en lessen aan jonge musici in mijn land. Dat kan tegenwoordig gemakkelijk op afstand via internet. Voor mij is 17 augustus, onze Onafhankelijkheidsdag, een dag om goed na te denken. Wat kunnen wij, wat kan ik doen voor een beter Indonesië?

Alfian Emir Adytia (31), cellist en componist
‘Wat kan ik doen voor een beter Indonesië?’

‘Mijn ouders waren Indonesische nationalisten’

Artien Utrecht (Leiden, 1950) heeft ‘een kwart eeuw‘ gewerkt als projectmedewerker voor Hivos, een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking. Ze is al een aantal jaren met pensioen ‘Ik ben in Leiden geboren, omdat mijn ouders er studeerden. Hoewel beiden van Indische komaf waren, hadden zij geopteerd voor de Indonesische nationaliteit. In 1952 zijn we als gezin teruggegaan naar Indonesië. Daar heb ik tot mijn twintigste gewoond.

17 augustus is daar een zeer belangrijke dag. Voor mij als scholier begon die dag met de vlaghijsing en het zingen van Indonesia Raya, het volkslied. De rest van de dag waren wij kinderen vrij en hoewel we het thuis niet speciaal vierden – mijn ouders waren niet zo van de rituelen – herinner ik het me als een feestelijke dag, met overal etentjes. O ja, en ieder jaar weer stonden overal de radio’s hard aan voor weer een van die indrukwekkende en vurige redevoeringen van president Soekarno. In 1965 werd alles anders, toen na een zogenaamde staatsgreep het Indonesisch leger onder aanvoering van generaal Soeharto aan een communistische zuivering begon. Die heeft honderdduizenden mensen het leven gekost. Ook veel van onze leraren werden vervolgd. Omdat zij links waren, terwijl velen van hen een grote rol hadden gespeeld in de Indonesische onafhankelijkheidstrijd.

Mijn vader, mr. dr. Ernst Utrecht, liet zich kritisch uit over wat er gebeurde, met als gevolg dat hij niet langer zijn beroep van universitair docent kon uitoefenen. De dreiging gevangen te worden genomen hing steeds in de lucht, maar hij is er uiteindelijk in geslaagd naar Nederland te ontkomen. Mijn moeder en ik zijn hem een jaar daarna gevolgd. Dat ging heel moeizaam. Onze paspoorten waren ingenomen, waarschijnlijk als pressiemiddel opdat mijn vader zou terugkeren.

Uiteindelijk kregen we onze paspoorten terug en konden we alsnog naar Nederland vertrekken. Na een jaar vol stress en spanning was dat een enorme opluchting. Maar ook verdrietig, ik studeerde architectuur in Bandung, en als studenten deden we veel samen. Ik moest mijn vrienden achterlaten. 17 augustus blijft altijd belangrijk voor me. Mijn ouders waren Indonesische nationalisten en fel gekant tegen het kolonialisme. Maar naar de viering van de Indonesische Ambassade ben ik nooit geweest. Wel heb een enkele maal de viering in Diemen bezocht, waar Indonesische bannelingen, waartoe ik in wezen ook behoor, de onafhankelijkheid herdenken.’

Artien Utrecht (73), gepensioneerd projectmedewerker

meegemaakt. Als ik de kranten in Nederland lees, begrijp ik dat de onafhankelijkheid van Indonesië een penibele kwestie blijft. Zeker, ik sta aan de Indonesische kant, maar ik woon natuurlijk in Nederland. Of Soekarno een straat naar zich vernoemd moet krijgen? Hoe je het wendt of keert, Soekarno blijft onze held. Nog meer voor mijn vader, die hem heeft meegemaakt en hem een aantal keren heeft ontmoet en gesproken. Maar toch ook voor mij. Soekarno was een sterke persoonlijkheid en ik ben er trots op wat hij voor ons heeft bereikt.’

Selfies

Het duurt drie kwartier voordat de statige, militaristische ceremonie van het ene op het andere moment overslaat naar informele pret. Meisjes in uniform hebben nog wel plechtig meerdere dienbladen beladen met trofeeën het podium opgedragen, maar van protocol is geen sprake meer wanneer die onder luid gejuich en gejoel worden uitgereikt. Er zijn eerder dit jaar sportcompetities gehouden, de winnaars in de diverse categorieën ontvangen de prijzen voor onder meer volleybal, badminton en schaken. Tot de hoogtepunten van de dag behoort het samen op de foto gaan. Wanneer de gastvrouw officieel aankondigt dat de tijd ervoor is aangebroken, schiet men over het hele terrein selfies en massale groepsfoto’s, die vaak ook meteen worden gedeeld op social media. Het is duidelijk dat de aanwezigen trots zijn op deze feestdag en trots op het land en de regio waarvan zij stammen. De pers, die onder een haastig toebedeelde parasol heeft mogen schuilen, bestaat uit louter Indonesische vrouwen. Maar het is een cameraman die het vrolijke groepje danseressen op het podium filmt. Tussen de buien door en gekleed in hun eigen

pakian adat, de traditionele streekkleding, voeren zij een dans uit op het ook onder Indische mensen bekende liedje Si Patokaän. Het mag dan aan heel Nederland voorbijgaan, de beelden van de dansende vrouwen in Wassenaar verschijnen niet veel later overal in Indonesië via de populaire Metro-tv en -website.

‘Anneke Grönloh zong dat liedje ook,’ weet Theo Stücken, architect in ruste, woonachtig in Den Haag. Hij verbaast zich over het geringe aantal Nederlandse gasten. ‘Junus Habibie was destijds (2006, red.) de eerste ambassadeur die hier Nederlandse veteranen uitnodigde. Ik zie er nu geen meer. Wel blijft de sfeer hier altijd vrolijker dan die bij de Indische mensen tijdens hun viering van het einde van de oorlog op 15 augustus. Ik ben zelf Indo, maar dat is altijd zo zwaarmoedig. Men vindt het trouwens altijd vreemd als ik op 15 augustus vertel dat ik overmorgen naar de viering van de Indonesische onafhankelijkheid ga. Maar mijn vrouw en ik gaan ieder jaar naar beide herdenkingen. Het geeft mij altijd een goed gevoel om ieder jaar stil te staan bij onze geschiedenis, en om dat positief af te sluiten op 17 augustus.’

‘Of ik mij Nederlands of Indonesisch voel? Ik weet het nog steeds niet, ik behoor tot de orang campur (gemengde mensen), moet steeds omschakelen. Maar dat is oké, ik heb er geen moeite mee.’ Op de achtergrond stelt een angklungorkestje (de angklung is een bamboe muziekinstrument) zich zenuwachtig op. De meeste leden zijn te laat gearriveerd en hebben voor de ingang moeten wachten. De opbouw van de set met instrumenten en geluidsapparatuur is daarom ook verlaat. Tot hun grote opluchting krijgen zij te horen dat er genoeg tijd is. Zeker nu het weer opklaart, is de verwachting dat het feest een paar uur langer doorgaat dan gepland.

Indonesische onafhankelijkheid
54 | ZO HERDENKT DEN HAAG
ZO HERDENKT DEN HAAG | 55 Indonesische onafhankelijkheid

‘We willen dat onze tradities blijven voortbestaan’

Bij de ingang van de feestzaal van zalencentrum Opera aan de Fruitweg moeten alle mensen hun tas laten zien, voordat ze binnengaan. De entreekaartjes zijn 25 euro. Het is zondagmiddag en hoewel het buiten al bijna herfst is, is het eenmaal na alle formaliteiten, al snel een heel andere sfeer. Iedereen heeft zich zo mooi mogelijk aangekleed en families drommen samen om tafels met eten en vrienden begroeten elkaar hartelijk.

Zo multicultureel en meertalig als het eiland Bonaire is, zo is ook het publiek dat vandaag op deze viering van Bonairedag is afgekomen. Niet alleen uit Den Haag, maar van heinde en verre zijn ze naar de Fruitweg in Den Haag gekomen om met elkaar het ‘Bonaire-gevoel’ te beleven. ‘Het wordt ieder jaar kleiner’, zegt een van de bezoekers met spijt in haar stem. ‘Voor corona vierden we het in Ahoy, dat helemaal vol zat.’ Vandaag zullen zo’n duizend bezoekers in het zalencentrum samenkomen. Traditiegetrouw wordt de viering geopend met het volkslied. Maar daarna volgt al snel het ene na het andere optreden, waar mensen vaak met gejuich op reageren, om vervolgens op de

wit marmeren vloer van het zalencentrum te gaan dansen. Handen omhoog! Ouderen met een rollator dansen net zo enthousiast als jongeren, zij aan zij.

Stoofschotel

De voertaal is vandaag Papiaments. ‘Waarom het zo belangrijk is dat we hier samen zijn? Zodra je in Nederland komt, verlies je bepaalde gewoonten. De jongere generatie weet niet meer de achtergrond van hun cultuur en muziek. Daarom is zo’n dag als vandaag belangrijk. Om te ervaren hoe het is om weer samen te zijn en van onze cultuur te genieten. Mijn kinderen groeien op in de Nederlandse samenleving. De meeste jonge Bonairianen die vandaag hier zijn, zijn hier geboren. Maar we

willen dat onze tradities blijven voortbestaan. Dit heeft een sociale functie: ieder jaar ontmoet je elkaar’, zegt de 71-jarige Nilva Martina. Ze heeft voor zich een bordje stobá, een

BONAIREDAG
56 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Ouderen met een rollator dansen net zo enthousiast als jongeren’

stoofschotel gemaakt van varkensstaart, zoutvlees of geitenvlees. ‘Ik woon alleen. Dit maak je niet voor jezelf. Iedereen die hierheen komt, weet dat je dit hier vandaag kunt eten.’ Het zalencentrum heeft twee grote zalen. In de ene zaal klinkt de muziek hard en is een gesprek bijna niet mogelijk. Dat is ook niet de bedoeling: hier wordt gedanst en gezongen. In de andere zaal staan opgesteld langs de kanten eetkraampjes met veel traditionele gerechten zoals de stobá en sòpi (gevulde soep), maar ook zoetigheid zoals letters (pindakoekjes) en bijgerechten zoals funchi (maïsmeel) en banana hasá (gebakken banaan) en pan batí (platgeslagen maisbrood). En natuurlijk de tussendoortjes als empaná en pastechi (pasteitjes). Bonaire houdt als eiland een culinaire traditie hoog. En op dit feest is duidelijk waarom. ‘Wij vieren door te eten. Vandaag bezuinigen we nergens op en storten ons op het feest’, aldus een van de mensen die op zijn bestelling staat te wachten.

Wat wordt herdacht?

Op 6 september 1499 werd Bonaire ‘ontdekt’. Dat wordt gevierd op Dia di Boneiru (Bonairedag). De aanvankelijke bewoners waren indianen, afkomstig uit het nabijgelegen Venezuela. Vanaf 1499 is het eiland bezet geweest door Europeanen, vanaf 1636 door Nederland. Dat liet daar de tot slaaf gemaakte Afrikaanse mensen werken in de zoutwinning onder zware omstandigheden. Op Bonairedag wordt de trots van Bonaire gevierd.

Nilva Martina zit voor haar kraampje met zelfgemaakte kunst die ze hier hoopt te verkopen, Soli Art. Ze heeft als doel om met haar kunst de geschiedenis van de Nederlandse Antillen door te geven aan de volgende generatie. Er zijn kleurboeken met afbeeldingen van vroeger. Ze heeft liedjes van vroeger op usb-stick.

Ze verkoopt ook een Antilliaanse bruine babypop, zelfgemaakt in haar atelier in Rotterdam. ‘Ik hoop met deze lieve, zachte pop positiviteit en geschiedenis door te kunnen geven’, aldus Nilva Martina. Net zoals met de kleine poppen van klei die traditionele kleding dragen en ambachten uitvoeren, dansen, of muziek maken. Of een miniatuur-kunukuhuis, een voormalige slavenwoning zoals die vroeger door de tot slaaf gemaakten van hout, stro en leem werden gebouwd. >>

Bonairedag ZO HERDENKT DEN HAAG 57
‘Wij moeten veel doen om onze eigen identiteit te behouden’

‘Ik help mijn moeder bij de organisatie van de viering van Dia di Bonairu. In de voorbereiding, bijvoorbeeld door flyers uit te delen. Op de dag zelf help ik ook mee. Tussendoor doe ik een dansje of eet ik wat. Zo krijg ik toch nog wat mee van het feest en kan ik ervan genieten.

Het is belangrijk voor mij dat deze dag ook in Nederland wordt gevierd. Ik bouw zo aan mijn thuisgevoel. Eenmaal per jaar komen we samen. Het is voor mij een soort herstart; vergeet niet waar je vandaan komt, vergeet niet waar je roots liggen! Ik ben er trots op dat ik een Bonairiaan ben. We zijn een sterk volk, we hebben veel meegemaakt. We zijn een hechte gemeenschap en geven elkaar kracht.

Mijn voorouders zijn geen slaven geweest, is me verteld door mijn cultuur-oom, zoals ik hem noem. Dat is mijn oom die op Bonaire leeft en alles weet over het eiland. Ik zoek hem altijd op als ik er ben. Hij neemt me mee en vertelt me over onze geschiedenis, tradities en gebruiken. Wij stammen af van een indianenstam die ongemoeid is gebleven. Vraag me niet hoe het precies heeft gezeten, want dat weet ik niet. De geschiedenis is nooit zwart-wit, heb ik van mijn oom geleerd. Het ligt er altijd aan welke kant je van het verhaal wilt vertellen. Op Bonaire zijn veel verhalen van onze voorouders nooit opgeschreven, maar doorverteld. Van mond tot mond. Als ik ooit kinderen krijg, zal ik ze zeker alles meegeven over hun roots. Maar hoe het precies zit, dat weet ik niet. Daar zou ik een opfriscursus voor nodig hebben.

Ik ben op mijn 9e naar Nederland gekomen. Ik heb niets op de middelbare school geleerd over het koloniale en slavernijverleden. Ik snap dat wel, want dat is niet ‘hun’ geschiedenis. Als ik erover wil weten, vind ik dat ik er zelf moeite voor moet doen om erachter te komen. Dat doe je toch ook als je op vakantie gaat naar een vreemd land? Dat het een gezamenlijke geschiedenis is omdat we samen een koninkrijk vormen? Net zoals ik heb moeten leren over de Tweede Wereldoorlog? Daar zeg je me wel wat. Ik denk dat je gelijk hebt. Zo had ik er nog niet naar gekeken.’

Eckerley St. Jago (21), net afgestudeerd Maatschappelijke Zorg
‘Het is voor mij een soort herstart; vergeet niet waar je vandaan komt!’

Vooralsnog hebben de meeste bezoekers echter meer aandacht voor elkaar en voor het eten dat in de andere kraampjes te kopen valt. ‘Het was vroeger taboe om over de slavernijtijd te spreken. Nu is het vooral de jongere generatie die er meer mee wil doen. Ze zien hoe de zwarte mensen in de Verenigde Staten zich verenigen en in opstand komen tegen hun behandeling. Dan gaan ze nadenken hoe het hier zit. Het is niet niks

wat er in de slavernijtijd is gebeurd. Die geschiedenis hebben wij op school nooit gehad. Nu weten we dat de West-Indische Compagnie helemaal niet zo geweldig was. Maar ik heb nog geleerd dat Piet Hein en Peter Stuyvesant helden waren. Terwijl

het gewoon zeerovers waren! Vanuit de katholieke kerk is veel gedaan om de mensen op de eilanden rustig te houden. Hoezo is Bonaire op 6 september 1499 ontdekt? Wat een onzin! De indianen waren er toch al? Ach, het is een bewustwordingsproces. Maar vandaag hebben we het daar liever niet over. Vandaag is het gezellig en wil je elkaar ontmoeten.’ Dat geldt ook voor de 26-jarige Genevieve Manuel uit Den Haag. Ze woonde tot haar zesde jaar op Bonaire voordat ze naar Nederland kwam. Ze is nu hr-medewerker. Ze vertelt dat ze niet vaak het gevoel heeft dat ze er in Nederland bij hoort. Daarom is het voor haar zo belangrijk om juist vandaag hier en onder elkaar te zijn. ‘Wij worden nog steeds niet gezien als Nederlanders. Dat doet me pijn. Wij moeten veel doen om onze eigen identiteit te behouden. In Den Haag leven veel Bonairianen. Maar hier zie je ze vandaag allemaal samen. Dat is heel belangrijk voor mij.’

60 ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Wij moeten veel doen om onze eigen identiteit te behouden’

‘De Bonairiaanse cultuur is altijd belangrijk gebleven voor mij. Ik heb in Nederland gestudeerd, ik heb er jarenlang gewerkt en woon al een hele tijd in Den Haag - maar ik voel me Bonairiaanse. De Dag van Bonaire, 6 september, gaat voor mij over het omarmen van mijn cultuur.’

De mensen op Bonaire kennen nog saamhorigheid. Dat is een van de belangrijke normen en waarden, die je als kind al wordt bijgebracht. Heb respect voor de ander. Oordeel niet te snel. Laat de ander voelen dat je hem ziet en dat je echt belangstelling voor hem hebt. Dankzij die normen en waarden heb ik mij gedurende mijn leven beter kunnen aanpassen aan andere culturen.

Mensen op Bonaire zijn er voor elkaar. Mijn ouders leerden me: het maakt niet uit wat iemand gedaan heeft, blijf geïnteresseerd in die persoon. Toen ze op Curaçao woonden, bezochten ze daar mensen uit Bonaire die waren overgebracht naar het ziekenhuis of de gevangenis op Curaçao, ook als ze hen niet persoonlijk kenden. Dat is omkijken naar elkaar.

Die mooie cultuur van saamhorigheid vieren we op de Dag van Bonaire. Ik heb zelf jaren geleden ook de organisatie gedaan van de Dag van Bonaire. Wij zorgden toen niet alleen voor entertainment, maar ook voor informatie over Bonaire. Want de Nederlanders en ook de Bonairianen die in Nederland wonen, weten te weinig over Bonaire en over de positie die ons eiland binnen het Koninkrijk inneemt. Het is belangrijk hen beter te informeren, maar dat ontbreekt tegenwoordig een beetje.

Ik vind het ook belangrijk om stil te staan bij de slavernij. Die was op Bonaire anders. Op Curaçao was de slavernij georganiseerd rond de landhuizen, maar landhuizen zie je op Bonaire niet veel. Op Bonaire werkten de tot slaaf gemaakten op aloë veraplantages en in de zoutpannen. Dat was zwaar werk, in de hete zon.

‘De Dag van Bonaire is voor mij ook een dag om aan de koloniale geschiedenis te denken en over wat die heeft betekend voor de Bonairianen.

Ik denk dat die geschiedenis onze onderlinge band uiteindelijk heeft versterkt. We moesten overleven en we moesten dat samen doen.’

Stella Beaumont (76), gepensioneerd docent
‘Deze dag gaat voor mij over het omarmen van mijn cultuur’

‘Als we niets doen aan overdracht, raken we onze cultuur en taal kwijt’

De Dag van de Marrons – officieel op 10 oktober - werd op 8 oktober gevierd in de Koninklijke Schouwburg. Het werd een historische bijeenkomst, omdat hij dit jaar samen met de inheemsen werd gehouden, om zo het belang van hun verbinding te bekrachtigen. Niet alleen vanuit historisch oogpunt, maar vooral ook vanuit het heden en vanwege de zorg om het behoud van hun cultuur en natuur. Het werd een dag met bijzondere ontmoetingen, een spetterende voorstelling en een heuse afterparty, die de Koninklijke Schouwburg op zijn grondvesten deed trillen. ‘Deze ontmoeting is onderdeel van een kosmisch plan’.

In de Koninklijke Schouwburg aan het Korte Voorhout zijn 25 vertegenwoordigers van de inheemsen en gezagsdragers van de marrons samengekomen aan het begin van de herdenking

Wat wordt herdacht?

In 1974 is 10 oktober in Suriname uitgeroepen tot Dag van de Marrons, een nationale feestdag. Op die dag wordt herdacht dat vanaf 1760 verschillende groepen marrons vredestraktaten sloten met de kolonisator. Hierdoor ontstonden er vrijstaten in het Surinaamse binnenland. Dat was dus ver voordat de slavernij werd afgeschaft (1863). De marrons zijn afstammelingen van Afrikanen die door slavenhalers onder dwang naar Suriname werden gebracht om op de plantages te werken. Daar bevrijdden ze zichzelf door naar het oerwoud te vluchten. Langs de rivieren bouwden ze nieuwe gemeenschappen op met een eigen cultuur. Ze voerden guerrilla-oorlogen tegen de witte kolonisten en planters om goederen en wapens te krijgen, en lotgenoten te bevrijden. Er zijn zes marrongemeenschappen in Suriname: de Ndyuka of Okanisi, Saamaka, Pamaka, Matawai, Kwiinti en Aluku.

van de Dag van de Marrons. Ze zitten in de Koning Willem I-foyer, een zaal die vernoemd is naar een vorst die een grote rol heeft gespeeld in de slavernijgeschiedenis. De meeste aanwezigen zijn gekleed in traditionele kleding, waarbij de kleuren rood en groen overheersen. Uit alles blijkt dat dit een waardig moment is. Het wordt een dag waarop geschiedenis wordt geschreven. Niet eerder kwamen de traditionele gezagsdragers van de inheemsen en de marrons samen op deze dag. En het zal vandaag nog vaak gezegd worden: ze hebben elkaar hard nodig.

Marron José Tojo is artistiek leider van stichting Kula Skoro en drijvende kracht achter deze herdenking, die samen met het Nationale Theater is gemaakt. Hij komt binnen met zijn apinti, een slaginstrument dat werd gebruikt om berichten door te seinen naar naburige dorpen en stammen. Als hij het woord krijgt van marrongezagsdrager Kabiten Silvester Aboikoni onderstreept hij het belang dat ook de inheemsen vandaag >>

DAG VAN DE MARRONS
Dag van de Marrons ZO HERDENKT DEN HAAG | 63

bij de viering van de Dag van de Marrons aanwezig zijn. Toen zijn Afrikaanse voorouders de oerwouden in vluchtten voor de slavernijpraktijken waren het de inheemsen die hen wegwijs maakten. Dat schiep een band. En die moeten we hechter maken, vindt José Tojo. ‘Als we niets doen aan overdracht, raken we onze cultuur, tradities en taal kwijt. Daarin staan de marrons en inheemsen voor dezelfde uitdaging.’

‘Marronkinderen kregen klappen als ze vroeger op school of thuis in marrontalen spraken als het Sranantongo, Aukaans of Saramaccaans. Ook de inheemsen mochten geen Arowaks spreken. Ze moesten zich schamen om inheems te zijn. Dus werd hun taal en cultuur niet aan hen overgedragen.’ Een inheemse vrouw vult haar aan: ‘Ik vind het een gemis dat ik de Arowakse taal niet meer spreek. Met het verdwijnen van de woorden, voelt het alsof ik ook mijn basis ben verloren.’

Hoeders

Veertig procent van de 6700 talen wereldwijd wordt bedreigd, ook de taal van de marrons en de inheemse volken. Dit laat onderzoek van de Verenigde Naties zien, vertelt UNESCO-onderzoeker Tim de Haan daarna. Dat is zorgelijk, houdt hij zijn gehoor voor, omdat taal belangrijk is bij bijvoorbeeld vredesopbouw en verzoeningen. Inheemse culturen bevorderen de plaatselijke culturen en gebruiken, die weer belangrijk zijn voor duurzaamheidsdoelen, zoals het behoud van het regenwoud. De UNESCO waakt over het behoud van cultureel en immaterieel erfgoed. Het gaat niet alleen om de taal van het geschreven woord, maar ook die van de rituelen, de codes doorgegeven door trommels, om orale overleveringen - de verhalen die van generatie op generatie mondeling zijn overgebracht. Het onderwijs speelt een belangrijke rol in het behoud van de eigen taal en cultuur, en ook de eigenwaarde, vertelt EllenRose Kambel, initiatiefnemer van de Rutu Foundation. Zij pleit voor het behoud van de eigen thuistaal in het onderwijs.

Na deze samenkomst haasten de inheemsen zich naar de foyer op de begane grond, om het plengoffer bij te wonen. Daarmee wordt de dag ritueel geopend. Gezagsdragers van de diverse groepen zitten op een stoel achter de uitvoerders van het plengoffer, Basiya en Kabiten. Deze vullen de kalebassen met water en alcohol, onder het aanspreken van hun voorouders. De aanwezigen reageren met handgeklap en het bonken met hun staf. Vervolgens wordt de vloeistof uit de kalebassen met de aanwezigen gedeeld. Dan neemt Kabiten Kensley Vrede het woord namens het traditionele gezag van de marrons. Ook hij benadrukt hoe belangrijk de samenwerking tussen de marrons en de inheemsen was en is. ‘Zij hebben ons de weg gewezen. Zij maakten ons wegwijs in de natuur en zorgden ervoor dat we te eten kregen. Ze streden met ons tegen de koloniale overheersers. (…) Wij hebben voor onze strijd en vrijheid een hoge prijs betaald. Zowel de inheemsen als de marrons hebben een achterstand in sociaal- en economisch opzicht.’ Hij schetst hoe de overheid de marrons en de inheemsen nooit heeft erkend. >>

64 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Marronkinderen kregen klappen als ze vroeger op school of thuis in het Sranantongo spraken’

‘Ik ben geboren in het stroomgebied van de Marowijne in Suriname, in het dorp Tabiki aan de Tapanahony, een zijtak van de Marowijnerivier. Ik ben een afstammeling van de Okanisi (Aukaners) of Ndyuka. Dat zijn Afrikaanse mensen die vanaf de zeventiende eeuw door de Nederlanders per slavenschip naar Suriname werden gebracht om verkocht te worden.

Ik ben opgegroeid met de verhalen over mijn voorouders, verteld door mijn grootouders en andere familieleden. Het waren vooral verhalen met een moraal, bijvoorbeeld over daadkracht, waardigheid, wilskracht, strategie, gemeenschapszin, liefde, list en verdraagzaamheid.

Op mijn derde jaar ben ik door mijn oma naar Paramaribo gehaald. Daar werd ik gedoopt en volgde ik christelijk onderwijs. Het Nederlands was voertaal. Alle culturele uitingen, tradities, en normen en waarden die ik had meegekregen, waren verboden. Wij werden als marrons vaak gepest en uitgescholden. Om niet op te vallen, probeerden we ons zo onzichtbaar mogelijk te maken. Pas in Nederland ontstond weer ruimte voor de marroncultuur. In 2014 heb ik vanuit de stichting Kaabassi in Den Haag een bijeenkomst georganiseerd, Umitibaka. Dat betekent letterlijk ‘we komen elkaar weer tegen’. Er werden gebruiksvoorwerpen en tradities van de marrons, indianen en anderen gedeeld. Ik vind het belangrijk de kennis hierover levend te houden en door te geven aan de volgende generatie. Mijn kinderen en kleinkinderen wil ik niet belasten met de wreedheid en waanzin van het slavernijverleden, maar ze moeten wel de geschiedenis van hun voorouders kennen. Mijn oma was een wijze vrouw. Van haar heb ik geleerd: dat was tóén en je moet vooruit! Put levenslessen en kracht uit de ervaring van de geschiedenis. Deel die met anderen en doe het anders. Keti Koti vier ik mee uit solidariteit met overige landgenoten. Dat is een goede zaak, omdat ik niet meedoe met de verdeel- en heerspolitiek. Maar de dag waarop ik echt onze vrijheid herdenk en vier, is op 10 oktober, de dag waarop de marrons in 1760 bij koninklijk besluit al vrije mensen werden. Om de trauma’s te verwerken die het gevolg zijn van ons koloniaal- en slavernijverleden zouden we als land collectief in therapie moeten. We zouden de emoties moeten herbeleven. Dat zou ons allemaal meer in balans brengen, en alle partijen levensplezier geven.

Hanna Asoma (67), directeur-bestuurder en oprichter Kaabassi
‘We zouden als land in therapie moeten’

‘Van kinds af aan hebben wij geleerd trots te zijn op onze Marroncultuur. Wij behoren tot het Okanisivolk. Onze vader en moeder – André Mosis en Leatitia Tojo - richtten in Suriname een dans- en muziekgroep op, genaamd Kifoko. Eenmaal in Nederland zijn ze daarmee doorgegaan. Wij dansten en onze broers speelden de apinti-drum. Iedere zaterdag repeteerden we bij het Koorenhuis. Op festivals en evenementen in binnenen buitenland traden we op.

Wij hebben het stokje van onze ouders overgenomen en dragen onze cultuur over vanuit stichting Sisa Events. Wij leggen de verhalen vast die wij van huis uit meekregen en vertalen ze om de Marroncultuur te bevorderen en te behouden voor toekomstige generaties. We hebben bijvoorbeeld onlangs een boek gelanceerd: Hidden Pages, the story of Sapali. Dat vertelt het verhaal van een jonge, slimme vrouw die gevangen wordt genomen in haar thuisland in West-Afrika. Vandaaruit wordt ze naar een slavenplantage in een Nederlandse kolonie in Guyana gebracht. Het is het verhaal van een van onze oermoeders. Zij was heel moedig en trots. In dat verhaal kan iedereen zich herkennen, niet alleen mensen met een Marroncultuur. We hopen er jongeren mee te inspireren. Onze voorouders zijn de slavenhouders ontvlucht door de oerwouden in te gaan, zonder te weten of ze het zouden overleven. Onder zware omstandigheden hebben ze gemeenschappen gesticht vanuit de normen en waarden die ze uit West-Afrika kenden. De kracht waarmee ze dat voor elkaar hebben gekregen, geven ze nog steeds door. Onze vader is in 1997 de viering van de Dag van de Marrons begonnen in Den Haag. Het is voor ons belangrijk om samen te komen en stil te staan bij de verhalen van onze cultuur.

We trekken onze mooiste pangi’s aan. Wij Marrons leven met de natuur, maar dat is in een volgebouwd Nederland niet makkelijk. Het is belangrijk dat inwijdingsrituelen blijven bestaan. Zoals de verwelkoming van een pasgeborene of een ceremonie waarbij een meisje tot volwassen vrouw wordt verklaard. De geïnitieerde jong volwassen vrouw wordt vanaf dat moment betiteld als Pangi-uman. En we blijven uitleggen waarom we dit doen. Met het Zeeheldentheater en het Theaterhuis gaan we de komende tijd daarover een project voor basisschoolleerlingen organiseren. Zo houden we onze cultuur levend.’

Susi en Simba Mosis (41), oprichters van stichting Sisa Events
‘Wij leggen de verhalen vast die wij van huis uit meekregen’

Tot op heden wordt strijd gevoerd om hun leefgebieden in de oerwouden in Suriname, met name door illegale houtkap. ‘De marrons en de inheemsen zijn de hoeders van de natuur’, zegt hij ‘Door te gaan samenwerken worden de belangen beter behartigd. Ik hoop op een betere toekomst, voor alle bewoners!’, sluit hij zijn openingsspeech af.

Terwijl op het hoofdpodium de doorloop voor de voorstelling in volle gang is, zijn er op diverse plekken in de Koninklijke Schouwburg programma-onderdelen te bezoeken. Kinderen maken een tembe-kunstwerk (tembe is kunst van de marrongemeenschap, red.), er zijn films en exposities te zien. Naarmate de middag vordert, stroomt het vol met publiek dat hier soms voor het eerst is; oud, jong en vaak kleurrijk en feestelijk gekleed. Van heinde en verre zijn ze toegestroomd.

Hoe betrek je de jongeren bij het behoud van hun cultuur? was de centrale vraag bij een talkshow in de Damesfoyer door jonge marrontalenten uit de kunsten en de wetenschap. Nyanga

Weder, Jobun Polimé en Migaisa Poeketi voeren het gesprek. Jobun Polimé vindt het een lastige opgave. Hij is voorzitter van de stichting Wooko Makandi, die zich inzet voor meer zichtbaarheid en het behoud van de Aukaanse marroncultuur. Hij werkt als change management consultant, bij Deloitte. ‘Nu zijn het vooral individuen die iets doen. We missen de bundeling van krachten. De meeste Nederlanders kennen het verschil niet tussen een marron en een creool. Terwijl onze culturen heel verschillend zijn. Ik wil mijn kinderen meegeven wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Dat heb ik niet meegekregen en dat heb ik gemist.’

De hele schouwburg ruikt inmiddels heerlijk naar gerechten uit de marron- en inheemse keuken. Overal zitten groepjes mensen met bakjes eten. Maar voor je zo gelukkig bent om je bakje te kunnen volscheppen, sta je in de rij. Zo ook Kabiten Silvester Aboikoni, marrongezagsdrager of niet. Hij maakt er maar het beste van en begroet vanuit de rij iedereen die hij kent. En dat zijn er veel.

Helen

Dan is het acht uur en stromen de bezoekers de Grote Zaal van de schouwburg in voor een spektakel waarbij het historische verhaal wordt verteld van de apinti en sambura; van de drumcodetaal van de marrons en de inheemsen. Het laat zien hoe deze twee gemeenschappen op elkaars weg kwamen door de slavernijgeschiedenis; hoe ze elkaars gebruiken overnamen; maar dat die gebruiken en tradities onder invloed van het westen dreigen te verdwijnen. Door de binnenlandse oorlog in Suriname

kwamen de marrons en inheemsen zelfs tegenover elkaar te staan. Terwijl hun beider leefwijze en filosofie een leidraad zijn voor een duurzame samenleving, aldus de makers van het stuk. Ze vormen het geluid van de toekomst. ‘Delen is helen’, zijn dan ook de eerste woorden die vanaf het podium de zaal in klinken. Het wordt een twee uur durende krachtige en hypnotiserende voorstelling, met machtige drums, atletische dansers, keerzang, en een lawine van geluid, kleur en beweging. Het brengt de bomvolle zaal in vervoering. Er vloeien tranen, er wordt geklapt. De eeuwenoude drumcodetaal van de marrons en de inheemsen worden afgewisseld met de beats uit Fredje Studio en vervolgens door de Sopropo band naar het heden getrokken. Sterzangers Norma Santé, Scrappy en Kenso hebben een hoofdrol. Zij zijn hiervoor speciaal uit Suriname naar Nederland gekomen. Maar de voorstelling wordt vooral gedragen door de spelers en dansers afkomstig uit de Haagse gemeenschappen van de marrons en inheemsen. Na afloop staan de bezoekers als één man op en juichen de spelers, dansers, zangers, muzikanten en vooral artistiek leider José Tojo toe. Die wordt op de schouders gehesen, zoals hij deze Dag van de Marrons op zijn schouders nam.

De afterparty die daarna volgt, in de foyer, laat de schouwburg op zijn grondvesten trillen. De artiesten en dansers uit de voorstelling gaan met dezelfde energie door en nemen de aanwezigen mee met opzwepende muziek en dans. Omdat het Museumnacht is, en de Schouwburg de deuren opent voor een vrije inloop van buitenaf, mengt het publiek van de Dag van de Marrons zich met de overwegend witte bezoekers van de Museumnacht, die verbaasd de schouwburg binnenkomen en vervolgens mee feesten.

Dag van de Marrons
68 | ZO HERDENKT DEN HAAG
ZO HERDENKT DEN HAAG | 69 Dag van de Marrons

‘Ik denk aan de veerkracht en de trots van mijn voorouders’

‘Mijn Surinaamse oma was een mix. Ze had Creools en inheems bloed, maar haar achternaam was Tjauw Foe. Ze stamde af van Chinese contractarbeiders die in de negentiende eeuw naar Suriname werden gehaald. Zij moesten de tot slaaf gemaakten vervangen als de slavernij was afgeschaft. Deze Chinezen kwamen op de Surinaamse plantages werken in de hoop op een beter leven. Hun idee was: eerst hard werken en geld sparen en dan een eigen zaak beginnen. Ze wilden hun eigen brood verdienen, niet afhankelijk zijn van anderen, ondernemen en succesvol worden.

Ik heb het laatst met mijn oom Just Wong Fong Sang over die periode gehad. Hij vertelde dat het toen hard werken en weinig klagen was. De eerste Chinezen die naar Suriname kwamen, werden heel slecht behandeld. Ze waren, zoals een Chinese uitdrukking luidt: niet meer waard dan een hond. Niet alleen de witte mensen, maar ook de Creolen keken neer op de Chinezen, omdat ze klein waren en niet zo sterk. Maar innerlijk waren ze juist heel sterk. Dat is waar mijn gedachten naar uitgaan bij de herdenking van de Chinese immigratie. Ik denk aan de veerkracht en de trots van mijn voorouders. Zij doken het onbekende in voor een beter leven en pasten zich voortdurend aan hun omgeving aan. Zij maakten onderdrukking mee en werden als minderwaardig gezien, maar gaven toch niet op. Dat was ook de boodschap die ze hun kinderen meegaven: je moet ruggengraat hebben en niet opgeven, want dat anderen ons als honden zien, betekent niet dat dat we ook zijn. Houd je mond dicht en klim op in de maatschappij, zodat je nooit meer vergeleken kunt worden met een hond. Mijn oudere familieleden geven deze verhalen door met als doel dat wij jongeren, die het veel makkelijker hebben, niet in slaap vallen. Ik vind het belangrijk om te weten waar ik vandaan kom. Dat inspireert mij om niet lichtzinnig met mijn leven om te gaan, om geen genoegen te nemen met een zesje.

Mijn vader wilde arts worden, maar dat is indertijd niet gelukt. Dat kwam omdat er toen geen gekleurde en Aziatische artsen waren. Hij stond alleen, was een vreemde eend in de bijt en had geen rolmodellen. Ik studeer nu op mijn beurt geneeskunde en ik wil bijdragen aan de ontwikkeling dat er steeds meer Aziatische en gekleurde artsen komen. Ik wil dat verschil graag maken. Het verhaal van mijn voorouders vormt daarbij voor mij een inspiratiebron.’

Wat wordt herdacht?

De eerste Chinezen kwamen 170 jaar geleden naar Suriname om als contractarbeiders op de plantages te werken. Op 20 oktober wordt deze Chinese immigratie herdacht. In 1853 waren de plantagehouders in Suriname bang voor een tekort aan arbeidskrachten na de afschaffing van de slavernij. In andere landen werden nieuwe arbeidskrachten geronseld. De eerste Chinese contractarbeiders, een groep van achttien mannen van wie er vier de reis niet overleefden, kwamen uit Java. Een tweede groep van vijfhonderd Chinezen kwam uit China en arriveerde in 1858 in Suriname. Zij werden slecht betaald en slecht behandeld, maar als ze zich daartegen verzetten, werden ze geslagen. In totaal kwamen ongeveer 2500 Chinezen in de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw als contractarbeiders naar Suriname. Het waren vooral Hakka-Chinezen, een etnische groep met een eigen dialect uit de zuidoostelijke provincie Guangdong. Na afloop van hun contract begonnen veel van deze Chinezen een winkel in levensmiddelen. De meeste trouwden met niet-Chinese vrouwen. Jaren later, in de jaren vijftig, zestig en negentig van de vorige eeuw kwamen veel Chinezen naar Suriname om daar te werken als vrije arbeider, handelaar of winkelbediende. Sinds de jaren zestig zijn duizenden Chinezen van Suriname naar Nederland geëmigreerd.

LIAM
STUDENT GENEESKUNDE
CHANG (26),
Chinese immigratie Suriname ZO HERDENKT DEN HAAG | 71

SAINT MARTIN’S DAY

‘Sint Maarten is de smeltkroes van de Cariben’

Ieder jaar op 11 november is het Sint Maarten in Nederland. Op het eiland Sint Maarten, land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, wordt deze dag heel anders gevierd. St. Martin’s Day wordt zowel op het Nederlandse als Franse deel van het eiland als dé nationale feestdag beschouwd.

Ook Sint Maartenaren in Nederland vieren St. Martin’s Day. In Den Haag vindt er op vrijdag 11 november 2022 een receptie plaats op het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten die besloten is. De volgende dag gaat echter een basketbaltoernooi van start dat voor iedereen toegankelijk is. Het is twaalf uur in Sporthal Overbosch in stadsdeel Haagse Hout en een zonnige zaterdagmiddag. Farida Telgt, in het dagelijks leven juridisch adviseur van het Kabinet, wijst de sporters bij de ingang de weg naar de kleedkamers. ‘Het is groter dan ik had gedacht,’ vertelt ze enthousiast, ‘en de

deelnemers willen er echt voor gaan.’ Ze geeuwt licht: ‘Maar ik heb een kop koffie en een ontbijt nodig, want gisteren hadden we al een evenement en dat is laat geworden.’ Ze duidt op de receptie gisteren aan de Prinsessegracht, vlakbij de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten.

Verbaasd

Een half uur later opent de Gevolmachtigde Minister, René Violenus, het toernooi. Hij verwelkomt alle spelers en toeschouwers en wenst hun veel plezier. Ondanks de receptie gisteren oogt hij fris en monter. Kan eigenlijk ook niet anders: vandaag speelt hij mee in een van de teams met Sint Maartenaren. Naast de drie speelvelden zorgt een deejay de hele middag voor muziek en commentaar. De organisator van het toernooi, Kevin Javois – zijn vader komt van het Franse deel van het eiland – loopt geconcentreerd van veld tot veld om er op toe te zien dat alles goed verloopt, behalve als hij zelf aan een

72 | ZO HERDENKT DEN HAAG

wedstrijd meedoet in een team met landgenoten. Er verblijven zo’n zes- tot zevenduizend Sint Maartenaren in Nederland –met grotere concentraties in Den Haag, Groningen, Rotterdam en Noord-Brabant.

Javois legt uit dat hij het als chauffeur van de minister gewend is om dingen te regelen. Zo plant hij de routes en tijden, zodat de minister op tijd op zijn afspraken komt. Het toernooi opzetten en goed laten verlopen gaat hem dus eenvoudig af. ‘Om teams voor dit toernooi bijeen te krijgen hebben we een flyer gemaakt en die in ons netwerk verspreid. Ik zit in de basketbalwereld, dus dat helpt. Wel was ik verbaasd dat zich tien teams hebben aangemeld. In het verleden is er al eerder een basketbaltoernooi gespeeld ter gelegenheid van St. Martin’s Day. Maar dit was de eerste keer sinds lange tijd, én de eerste keer dat ik het heb georganiseerd.’

‘Basketbal is de nummer één sport op het eiland,’ vervolgt Javois. ‘De mensen volgen de NBA-profwedstrijden op televisie en veel kinderen zijn vaak op een basketbalveldje te vinden. Maar ook honkbal is populair’.

Alle spelers in het team van Javois dragen een okergeel shirt met het opschrift Colorado University. Wat dat betreft heeft het gehele toernooi een Amerikaans karakter. Hoewel er Nederlands en Spaans is te horen, spreekt men voornamelijk Engels. Dat is dan ook de voertaal op Sint Maarten, zowel op het Nederlandse als het Franse gedeelte. Een gevolg van Britse invloed in het verleden en Amerikaanse invloed nu – het merendeel van de toeristen komt uit de VS.

Het team met Spaanstalige spelers, afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, is het enige dat een officieel basketbaltenue draagt, wit met blauw en rood en het opschrift ‘Los Domincanos’ en daaronder ‘Holanda’. Het is ook het team dat met de meeste structuur speelt, al hebben ze het moeilijk, want de ploeg ontbeert lengte.

Het zijn vooral recreatieve sporters die vandaag de sporthal bevolken. Ze zijn fanatiek, moedigen elkaar aan, krijgen het soms aan de stok met de tegenstander en de scheidsrechter, maar uiteindelijk verloopt alles gemoedelijk. Wanneer een speler van een Antilliaans team in een snelle drive meerdere tegenstanders passeert en ook nog scoort, wijst hij op het opschrift op zijn borst en schreeuwt tot groot vermaak van het publiek: ‘Arubaaaa!’

Op een ander veld ligt plots de minister op de vloer, hij heeft een knietje in de dij gekregen. Medespelers en tegenstanders drommen bezorgd om hem heen, maar hij kan verder. Hoewel hij zijn steentje bijdraagt, ook met scores, is zijn team is niet erg succesvol. ‘We waren op het laatst moe’, zegt hij later, ‘we zijn maar met vijf en konden niet wisselen. Hé, en ik ben ook al vijftig.’ >>

Wat wordt herdacht?

Zowel op het Nederlandse als het Franse deel van het eiland Sint Maarten wordt 11 november, St Martin’s Day, als een nationale feestdag beschouwd. Sinds 1959 symboliseert deze dag de eenheid tussen beide delen van het eiland. Ook de Sint Maartenaren in Nederland vieren St Martin’s Day. Gewoonlijk met een officiële – besloten - receptie op het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten, en dit jaar ook met een voor iedereen toegankelijk basketbaltoernooi.

ZO HERDENKT DEN HAAG 73
Saint Martin’s Day
‘Basketbal is de nummer één sport op het eiland’

‘Sint Maartensdag betekent voor mij: trots zijn op waar je vandaan komt en andere mensen laten zien wat voor mooie dingen we daar hebben en wat een paradijs het is. De natuur, de mensen en het weer - dat zijn de drie basisdingen die Sint Maarten zo’n mooie plek maken. En het eten natuurlijk. Al is ons eiland zo multicultureel dat je geen specifiek Sint-Maartens eten hebt - maar we maken het wel op onze eigen manier.

Op Sint Maarten hebben we een sterke band met onze familie. We zullen onze oma niet snel naar een tehuis brengen. En verder zijn we altijd klaar om te feesten. Ik ben net terug uit Sint Maarten, waar ik carnaval heb gevierd met mijn familie. Het was zo gezellig dat ik twee dagen moest bijkomen. Mijn moeder trouwens ook, kun je nagaan.

Ik heb tot mijn zestiende op Sint Maarten gewoond. Na twee jaar op Curaçao ben ik naar Nederland verhuisd om te studeren. Dat was een grote switch. Op Sint Maarten zijn de mensen laid back: het komt wel, haast je niet. Het is er zo warm, je moet niet te veel bewegen. In Nederland moet je op je tenen lopen, al je post open maken en je afspraken nakomen. Als je wakker wordt, heb je maar twintig procent kans dat je die dag de zon zult zien.

Op Sint Maarten word je positief wakker. Het weer is altijd goed, dus waarom zou je depressief of boos zijn? Iedereen is vriendelijk en staat klaar om een gesprek te beginnen of je te helpen.

Niet alles is goed op Sint Maarten. We hebben armoede. Er zijn families die niets kunnen kopen voor hun kinderen. Maar toch zijn we vrolijk, kleurrijk en energiek. Die cultuur dragen we uit op Sint Maartensdag.

Mijn lievelingsplek op het eiland is South Reward. Dat is de buurt waar ik ben opgegroeid. Het is er veilig, er is veel natuur en veel fruit. Ik weet zeker als je er een foto van ziet, dat je denkt: daar ga ik heen.’

‘We zijn altijd klaar om te feesten’

Minister Violenus legt in het Engels uit wat er op St. Martin’s Day precies wordt gevierd: ‘Koninginnedag werd vroeger uitbundig gevierd op het Nederlands gedeelte van het eiland, maar Koningsdag valt tegenwoordig binnen ons carnavalsfeest. De belangrijkste feestdag op het hele eiland is nu St. Martin’s Day geworden, de nationale dag die de eenheid tussen beide delen van het eiland symboliseert. Die is in 1959 ingesteld door beide politieke leiders op het eiland.’

‘Vaak denkt men dat de datum is gekozen omdat het op die dag in 1493 zou zijn geweest dat Columbus het eiland voor het eerst heeft gezien en een naam heeft gegeven. Het lijkt dan ook alsof het iets van de koloniale tijd is, alsof de dag ons is opgelegd. In werkelijkheid is de datum door onze eigen leiders gekozen omdat het Wapenstilstandsdag is: het einde van de Eerste Wereldoorlog, een belangrijke dag voor Frankrijk, en dus ook voor het Franse gedeelte van het eiland.’

‘In het verleden werden er op de feestdag onder meer ezelen paardenraces gehouden en ook een traditioneel spel: catching the greasy pig (vangen van het vettige varken, red.).

Officieel fungeert bij toerbeurt één kant van het eiland als host. Dit jaar vond de officiële viering plaats in Quartier d’Orléans, dus volgend jaar zijn wij weer aan de beurt.’

‘De regeringen zijn separaat, de bevolking niet. Er is geen

grens, we hebben familie aan beide kanten. De familiebanden gaan zelfs over de grenzen, naar andere Caribische eilanden, Suriname en de rest van Zuid-Amerika. Sint Maarten is de smeltkroes van de Cariben.’

‘Maar dat ons land officieel in tweeën is gedeeld, blijkt

bijvoorbeeld uit de hulp die we hebben ontvangen nadat orkaan Irma meedogenloos had toegeslagen in 2017. Aan Nederlandse kant verliep het herstel voorspoediger dan aan Franse kant. De Sint Maartense economie kon zich vrij goed herstellen en het toerisme trok weer aan, maar toen sloeg Covid toe.’

Violenus vervolgt: ‘De jeugd op Sint Maarten oriënteert zich sterk op Amerika, vanwege de taal, de televisie en vanwege het Amerikaans toerisme. Toch kiezen velen voor een studie in Nederland. Het heeft ermee te maken dat die studie minder duur is dan in de VS. Ieder jaar geven we ook 25 tot 40 studiebeurzen aan jongeren in Sint Maarten om in Nederland te studeren.’ >>

Saint
‘Tot slaaf gemaakten werden naar Sint Maarten gevoerd om te werken in de zoutwinning’
Martin’s Day

De minister lacht wanneer gevraagd wordt hoe de Engelstalige eilandbewoners hun Nederlands-Franse eiland eigenlijk noemen: ‘Ze hebben een soort tussenvorm gekozen: “Séh Maat’n”. Trouwens, de oorspronkelijke bewoners van het eiland, de Arowakken, die er allang niet meer zijn, noemden hun eiland Soualiga, Zouteiland. De Caribs die na de Arowakken kwamen, noemden het eiland Oualichi.’

Na de bezetting door de Spanjaarden verwisselde het eiland vele malen van koloniale overheerser. Het zout was belangrijk voor het conserveren van vlees, vis en groente aan boord van de zeilschepen. Tot slaaf gemaakten werden naar Sint Maarten gevoerd om te werken in de zoutwinning. Violenus vult aan: ‘Op 1 juli 1863, heeft Nederland de slavernij afgeschaft, vandaar dat er tegenwoordig stemmen opgaan om 1 juli op zijn minst zo belangrijk te maken als 11 november.’

Patat

Op de tribunes boven de velden, die in de loop van de middag volstromen met familie en vrienden van de sporters, wordt volop gesnackt. Nee, geen specialiteiten van Sint Maarten, maar Hollandse tosti’s en patat met, die er goed ingaan. De leden van

het Kabinet mengen zich tussen het publiek, maken hier en daar een praatje, terwijl ze haast ongemerkt de lege zakjes, papieren borden en bekers in een vuilniszak stoppen. Vele handen dragen een steentje bij aan het welslagen van de dag.

Beneden haalt het Sint Maartense team van Kevin de finale, maar de trofee moeten ze aan de tegenstander laten, The Hague Ballers, een selectie van lokale competitiespelers. Zoveel doet de uitslag er niet toe, álle deelnemers op dit toernooi ter gelegenheid van St. Martin’s Day hebben een leuke, sportieve middag achter de rug.

Kevin: ‘Ik krijg goede feedback. Persoonlijk ben ik blij dat niemand ernstige blessures heeft opgelopen en dat discussies in het heetst van de strijd zonder agressie werden opgelost. Het belangrijkst is: we spelen vandaag op St. Martin’s Day. Dat plezier willen we met zijn allen delen en op het eind van de dag willen we tevreden terugkijken op een mooi toernooi. We kijken uit naar een wellicht nog groter toernooi volgend jaar.’

76 ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Dat plezier willen we met zijn allen delen.’

‘Twee jaar geleden ben ik van Sint Maarten naar Den Haag verhuisd om te studeren. Maar ondanks dat ik nu ver van mijn eiland af woon, vier ik toch Sint Maartensdag. Gewoon met een groepje vrienden en met lekker Sint Maartens eten. Vorig jaar heb ik zoute vis gemaakt en een vriendin had Johnny cakes meegebracht, dat is gefrituurd deeg, typisch Sint Maartens. Ik was echt heel blij dat ze die gemaakt had, want gerechten uit je eigen land blijven altijd iets speciaals houden.

Op Sint Maartensdag vieren we wat Sint Maarten is, wie we zijn en waar we naar toe gaan. We vieren onze autonomie en onze cultuur. De bijnaam van Sint Maarten is The Friendly Island, omdat de mensen er zo aardig zijn. Ik heb vrienden uit andere eilanden die op Sint Maarten wonen en die voelen zich daar gewoon thuis, omdat we mensen accepteren zoals ze zijn. Er hangt een sfeer op het eiland waardoor je je welkom voelt.

Op Sint Maartensdag denken we niet alleen aan waar we naar toe gaan, maar ook aan waar we vandaan komen. In het verleden zijn er vreselijke dingen gebeurd op ons eiland. Ik herinner me dat we op school leerden over One Tété Lohkay. Zij was een vrijheidsstrijdster uit de tijd van de slavernij, een jonge vrouw die als slavin op een plantage moest werken en die telkens probeerde te ontsnappen. Daarom werd voor straf één van haar borsten afgesneden. Op een gegeven moment lukte het haar gelukkig om voorgoed te ontsnappen. Er staat nu een standbeeld voor haar in Little Bay op Sint Maarten.

Ik was jong toen ik dat verhaal hoorde en ik vond het heel heftig. Maar het is toch goed dat ze dat op school aan kinderen vertellen, want we moeten onze geschiedenis kennen.

Ik ben blij dat ik geboren en getogen ben op Sint Maarten. Ik heb daar een gelukkige jeugd gehad. Daar denk ik aan op Sint Maartensdag en dan voel ik me dankbaar.’

‘Ik vier Sint Maartensdag gewoon met een groepje vrienden’
78 | ZO HERDENKT DEN HAAG

SURINAAMSE ONAFHANKELIJKHEID (SREFIDENSI DEY)

‘God zij met ons Suriname’

Koningin Beatrix en prins Claus dansten vrolijk mee in Paramaribo toen Suriname op 25 november 1975 haar onafhankelijkheid kreeg. Het land was in een roes, maar daaruit is het allang ontwaakt, omdat de onafhankelijkheid niet heeft gebracht waarop werd gehoopt.

Zondagmorgen 25 november, kwart voor tien, op de hoek van de Chasséstraat, Koningin Emmakade, staat fotograaf Valerie Kuypers te blauwbekken. Ze hoopt een mooi plaatje te schieten van voor de deur drommende kotomisi – Creoolse vrouwen die de traditionele, kleurige rok-jak-hoofddoekcombinatie dragen. Maar in dit herfstgetijde dat milder dan ooit begon, vriest het opeens min twee graden. De kotomisi dragen dikke jassen over hun kleding en schieten schielijk het warme kerkgebouw Uw Koninkrijk Kome binnen.

Gelukkig valt er binnen genoeg te fotograferen. Want de dienst van vanmorgen staat in het teken van Srefidensi Dey, de jaarlijkse herdenking van het uitroepen van de Surinaamse onafhankelijkheid. De ruimte is versierd met grote doeken met daarop het wapen van Suriname en andere kleurige motieven. Aan de deur verwelkomt broeder Martin in een vrolijk felblauw batikshirt de bezoekers met een handdruk. Vandaag spreken de ongeveer zestig kerkgangers elkaar op deze plaats aan met zuster en broeder.

De leden van deze gemeenschap worden ook wel Hernhutters genoemd. Al in 1735 arriveerden de eerste Hernhutters uit Duitsland in Suriname. Zij stichtten er kerken en zendingsscholen. Ze vormden er het grootste protestantse kerkgenootschap

Wat wordt herdacht?

Op 25 november wordt met Srefidensi Dey gevierd dat op die dag in 1975 Suriname een onafhankelijke republiek werd. In Suriname is het een nationale feestdag. Ook Surinamers in Nederland vieren de onafhankelijkheid met gekleurde traditionele kleding, kerkdiensten en festivals.

(met name onder de Creoolse bevolkingsgroep) en hebben een grote invloed uitgeoefend op het onderwijs en de samenleving in Suriname.

Fa nen?

Vandaag zijn de meeste kerkgangers feestelijk gekleed. Dat valt ook broeder Waldo op, die als voorganger de dienst opent, nadat op de klanken van het orgel de eerste coupletten van het Surinaams volkslied zijn gezongen, in het Nederlands: ‘God zij met ons Suriname. Hij verheft ons heerlijk land. Hoe wij hier ook samenkwamen, aan zijn grond zijn wij verpand.’ Broeder Waldo merkt op hoe feestelijk ieder er uitziet, maar voegt toe: ‘Het heeft ook een keerzijde. Want als je er zo mooi uitziet, wil iedereen foto’s van je maken.’ Iedereen lacht. ‘Maar degene die zo’n foto wil maken, hou rekening met de geldende regels, de AVG-regels,’ – hij verwijst hier naar de Algemene Verordening Gegevensbescherming ofwel de privacywet. In de praktijk blijkt later echter dat de meeste kotomisi geen bezwaar hebben om door Valerie te worden vastgelegd. >>

ZO HERDENKT DEN HAAG 79
Surinaamse onafhankelijkheid (Srefidensi Dey)

In het openingsgebed vraagt broeder Waldo of God de aanwezigen wil zegenen. Hij kondigt ook aan dat een gedeelte van de dienst in het teken zal staan van 47 jaar onafhankelijkheid. Dat gedeelte wordt ingeleid door zuster Tanja, die met zuivere stem zonder begeleiding het onafhankelijkheidslied zingt dat volkszanger Lieve Hugo op 25 november 1975 in Paramaribo ten gehore zou brengen. Het lied heeft extra lading gekregen, omdat de mateloos populaire vertolker van de Kasekomuziek tien dagen voor de plechtigheid overleed. Het begint als volgt: ‘25 november, Sranan kies wan man pikin’ (Suriname heeft een kindje gebaard), gevolgd door de vraag ‘Fa nen, fa nen?’ (Hoe heet het, hoe heet het?) de kerkgangers zingen het antwoord mee ‘Srefidensi now!’ (Onafhankelijkheid!). Ze zal later die middag nog een lied zingen, maar eerst reflecteert zuster Tanja op Srefidensi Dey: ‘Nu, na 47 jaar, zijn we nog steeds niet klaar. Kabinetten komen en gaan. Vele zijn meerdere malen onderuit gegaan (cynisch gegniffel in de zaal). We noemen dat “vallen en opstaan”. Ondanks dat blijven we deze nationale feestdag herdenken en vieren.’

Boom

Nadat hij preekt over sterven, geloven en naar de hemel gaan, vult Broeder Waldo de woorden van zuster Tanja aan: ‘Sinds de onafhankelijkheid is het niet zonder slag of stoot gegaan. We waren toen behoorlijk verdeeld. Maar nu, 47 jaar later, ben ik blij dat bij velen het besef er is van: het heeft geen zin om samen te blijven en de vinger naar elkaar te wijzen. Ik ben blij dat bij velen

het besef er is van: ja, we moeten achterom kijken. Kijken wat er fout is gegaan om die fouten nooit meer te maken. Achterom kijken, ja, om te zien wat we toen goed hebben gedaan en dat het beter moet. Samen, met zijn allen naar een mooi Suriname. En als we het niet meer weten, dan zeggen we altijd: U bent mijn toevlucht Heer, bij U diepen wij hoop.’

Het orgel zet de tonen in naar het officieuze volkslied, dat gaat over het verlangen naar Suriname: Mi kondre tru, mi lobi yu (Mijn land, ik hou van u). Het wordt uit volle borst meegezongen.

Daarna kijkt broeder Waldo de gelovigen meewarig aan en verzekert hij hun dit keer niet het verhaal over zijn eigen ervaring met Srefidensi Dey in 1975 te vertellen, zoals hij de afgelopen jaren misschien wel tot vervelens toe heeft gedaan. Er wordt gelachen. Toch herhaalt hij het in het kort. ‘Elk jaar vertel ik u over dat gratis bord bruine bonen dat we op school kregen.’

De zaal barst andermaal in lachen uit. ‘Ik ga u daar dit jaar niet mee belasten, ik heb twee andere broeders gevonden om hun herinneringen aan Suriname met u te delen.’

Broeder Stanley en broeder Ruben stellen zich op voor het preekgestoelte. De eerste zittend achter een jembe, de ander staand. Terwijl broeder Stanley hem begeleidt met slagen >>

80 ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Nu, na 47 jaar, zijn we nog steeds niet klaar. Kabinetten komen en gaan. Vele zijn meerdere malen onderuit gegaan’

In 1974 werd Hedwig Callender, geboren in Nieuw Nickerie, de eerste gekleurde motoragent van Nederland. ‘Ik ben naar Nederland gekomen om via de Sociale Academie sociaal werker te worden. Door omstandigheden is dat de politieopleiding geworden, maar daar heb ik geen moment spijt van. Want ik ontdekte dat de politie zich veel bezighoudt met sociaal werk.

Eigenlijk was het plan in 1969 om na vijf jaar naar Suriname terug te gaan. Maar in 1973 werd mijn dochter geboren en was het lastig om alles op te breken. Ook speelde mee dat ik wilde dat zij haar schoolopleiding in Nederland zou volgen. Ik was daarom niet in Suriname toen het land in 1975 onafhankelijk werd. Wel was ik enorm blij; ik heb alle onafhankelijkheidsfeesten in Nederland bezocht. We waren zo optimistisch, maar vooral na de staatsgreep van Desi Bouterse in 1980 ging het bergafwaarts met het land.

Toch heb ik het nooit betreurd dat Suriname onafhankelijk is geworden. Ik was en ben een nationalist in hart en ziel. Als jongen van vijftien jaar werd ik in 1963 al lid van de Partij Nationalistische Republiek. We hielden van Suriname en wilden dat we een onafhankelijke republiek zouden worden met een gekozen president. Dat was mijn jeugdideaal. Ik had toen al gehoord van Anton de Kom die in de jaren dertig vreedzame demonstraties organiseerde, die hard werden neergeslagen door Nederlandse militairen. Ik ergerde me er ook aan dat Nederland in de VN de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika ondersteunde. Suriname had geen stem, dus Nederland stemde ook namens Suriname. Dat was ons nationalisten een doorn in het oog.

Nog steeds zeg ik: goddank dat we onafhankelijk zijn, maar voor de mensonterende toestanden sinds Bouterse aan de macht kwam, heb ik geen goed woord over. Ik heb met Bouterse op school gezeten en we zaten allebei ook op atletiek, maar in 1980 zei ik al: deze man moet de bak in. Met zijn moordpartijen heeft hij de mensen in Suriname zo weten te intimideren. Zolang zijn invloed niet is teruggedrongen, bezoek ik mijn land niet. Terwijl ik voor mijn gevoel meer Surinamer dan Nederlander ben.’

Hedwig Callender (76), gepensioneerd inspecteur van politie
‘Ik ben een nationalist in hart en ziel’

‘Van het uitroepen van de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975 kan ik me maar weinig herinneren’ zegt Mila Goerdat. ‘Ik ben geboren in Paramaribo in 1969, was pas zes en zat in de eerste klas, tegenwoordig groep 3. Wat me nog bijstaat, zijn de mensen die feestelijk in mooie klederdracht liepen. Je kon toen kiezen of je wilde blijven of naar Nederland gaan. Mijn vader wilde wel naar Nederland, maar mijn moeder niet. Zij wilde in de buurt van haar ouders blijven.

Ik heb een opleiding tot ziekenverzorgster gevolgd bij de nonnen en die stuurden me drie weken op stage naar een ziekenhuis in Nederland. Daar heb ik mijn toekomstige echtgenoot leren kennen. We zijn in Suriname getrouwd en samen zijn we naar Nederland gekomen. Na de coup van Desi Bouterse werd het leven moeilijker. Je moest in de rij staan voor basisbehoeften als bakolie, suiker, zout. Ik woon nu al dertig jaar in Den Haag in dezelfde laan. Ik ben slechts één keer naar een paar nummers verderop verhuisd.

Mijn vader was geen voorstander van onafhankelijkheid. En mijn opa vertelde dat Suriname in de koloniale tijd werd leeggehaald door Nederland. Toen de bauxiet en het goud bijna op waren, kregen we onafhankelijkheid. Ik vier alle feestdagen, ik doe met alles mee. Maar ik voel niet iets speciaals bij Srefidensi Dey. Ook niet bij Prawas Din, de dag van de Hindostaanse immigratie in Suriname. Ik zie alle mensen als één geheel, ik zie geen Hindostaan, Creool of Nederlander. Uiteindelijk hebben we allemaal dezelfde ellende meegemaakt. Neem Keti Koti: in de tijd van de slavernij leden niet alleen de mensen die uit Afrika werden gehaald, maar ook bijvoorbeeld Javanen en Hindostanen.

In Nederland voel ik me een Nederlandse, wanneer ik in Suriname ben, een Surinaamse. Ik heb het Hindoestaanse geloof, en wat ik heb meegekregen van mijn ouders probeer ik mee te geven aan mijn kinderen, ook dat ieder mens gelijk is. Ik heb hen tweetalig opgevoed, ze spreken ook Hindoestani, zodat ze met hun grootouders kunnen praten. Mijn kleindochter van anderhalf wordt ook tweetalig opgevoed’

Mila Goerdat (54), verzorgende IG (individuele gezondheidszorg)
‘Mijn kleindochter wordt tweetalig opgevoed’

op de drum, die meteen een Afrikaanse sfeer in de kerk brengt, draagt broeder Ruben een gedicht voor in Sranang Tongo (Surinaams). Het gaat over Suriname dat als een boom is, die weliswaar vele takken, bladeren en kleuren draagt, maar toch een eenheid vormt.

Verdriet

Bij de ingang verlaat broeder Martin zijn zitplaats. Het afgelopen uur heeft hij nog zo’n tien laatkomers binnengelaten. Hij maakt zich op om de Amerikaanse spiritual It’s well with my soul te zingen, maar eerst vertrouwt hij de aanwezigen toe dat hij de voorbije twintig jaar veel van de wereld heeft gezien, maar dat voor hem Suriname het mooiste land blijft en dat hij hoopt ‘dat we Suriname niet zullen opgeven’.

Martin Peroti verklaart zich later nader: ‘De omstandigheden dwingen mij om in Nederland te blijven. Mijn kinderen en familie wonen hier. Daarnaast, ik ben brood- en banketbakker van beroep, Europees opgeleid, en ben al twee keer naar Suriname gegaan om te helpen. Mogelijk waren mijn verwachtingen te hoog, maar het ging gewoon niet. Dus ik ben teruggekomen. Dat is verdrietig, maar ik ben ervan overtuigd dat het wel goed komt met Suriname.’

Na de zang van broeder Martin, kondigt broeder Waldo zuster

Irene aan, die al die tijd achter in de kerk heeft gezeten. ‘Als u haar ziet, hoeft u niet te raden uit welk land zij komt.’ Gelach, haar koto, rok, en haar jak en hoofddoek blijken geheel gekleurd als de Surinaamse vlag.

‘Goedemorgen broeders en zusters,’ begint zij. De hele kerk antwoordt: ‘Goedemorgen, zuster Irene.’ Ze verontschuldigt zich dat ze haar bril kwijt is en dat zij haar herinneringen aan 25 november 1975 moet voorlezen met een geleende bril. De gemeente lacht. Als zestienjarige mocht zij met haar school meedoen met de vlaggenparade in Paramaribo. Toen de vlag was gehesen riepen de kinderen drie keer ‘Free’. Ze doet het nog eens voor. Vervolgens leest ze in het Surinaams een onafhankelijkheidsgedicht voor dat haar vader nog heeft geschreven. Ze ontvangt een groot applaus. Broeder Waldo bedankt

haar en vertelt de aanwezigen dat hij nu begrijpt waarom zijn school, die aanvankelijk ook een bijdrage aan de vlaggenparade zou leveren, op het laatste moment werd afgezegd. Die andere school ging voor! Opnieuw gelach, dat aanzwelt als hij vertelt dat hij daardoor de set gratis kleding en schoeisel heeft gemist. Tijd voor de collecte, er gaan drie collectezakken rond. De eerste is voor de gemeente, de tweede voor behoeftige kinderen in Palestina en de derde om de energiekosten te dekken. Ja, ook de kerk gaat gebukt onder de huidige tijd. Mede daarom worden na afloop voor twee euro loten verkocht. Daarmee kunnen de mooi versierde manden met eet- en drinkwaren worden gewonnen die voorin de kerk staan te pronken. In ten minste geen ervan ontbreekt het onvermijdelijke blikje nationale frisdrank. Natuurlijk: Fernandes, de rode variant, cherry bouquet.

De warme dienst eindigt uiteraard met samenzang, maar niet voordat de felicitaties worden overgebracht aan de mensen die onlangs jarig zijn geweest of dat binnenkort worden. Een aanwezige blijkt deze zondag jarig en wordt terwijl zij verlegen opstaat door iedereen toegezongen onder orgelbegeleiding. De aanwezigen lopen daarop kriskras door de kerk, geven elkaar de hand en wensen elkaar een gezegende week toe.

Tanja Kappel verklaart desgevraagd dat er zojuist geen cynisme in haar toespraak klonk. ‘Wel verdriet. Als je ziet wat er sinds 25 november 1975 is bereikt, dat zou meer mogen zijn.’ Ze woont in Nederland omdat ze er is geboren en getogen, ‘maar alles wat mijn ouders die uit Suriname komen in zich hebben, hebben zij aan mij overgedragen. Het zijn mijn roots en die probeer ik ook aan mijn zoon over te dragen. Al ben ik hier geboren, mijn hart ligt ook in Suriname.’

Er zijn broodjes tempé te koop en er is rijst met pom. De eerste worden ter plekke genuttigd, de rijst met pom gaat veelal in plastic bakjes mee. Lekker, voor straks thuis.

Surinaamse onafhankelijkheid (Srefidensi Dey)
‘Al ben ik hier geboren, mijn hart ligt ook in Suriname’

‘Die vlag zit voor altijd in mijn hart’

De Morgenster, de nationale vlag van West Papua, werd op 1 december 1961 voor het eerst gehesen in toenmalig Hollandia, Nieuw-Guinea. Dat feit wordt ieder jaar in Den Haag herdacht, in 2022 zelfs op twee plekken.

Donderdag 1 december, 8.29 uur, zonsopgang in Den Haag. Op de parkeerplaats bij Museum Sophiahof hebben zich zo’n vijftien mensen verzameld rond de vlaggenmast. Ze zingen het volkslied Hai Tanahku Papua, terwijl de Morgenstervlag langzaam ten top wordt gehesen. De Morgenster heeft een verticale rode baan aan de linkerzijde, waarin een ster is afgebeeld. Het rechterdeel van de vlag bestaat uit zeven blauwe en zes witte horizontale banen. Vlag en volkslied behoren toe aan West Papua, een staat die nooit heeft bestaan.

Het uitgestrekte gebied, het westelijk gedeelte van het hoofdeiland met omliggende kleinere eilanden, stond lang bekend als Nederlands Nieuw-Guinea en maakte deel uit van NederlandsIndië. Het oostelijk gedeelte was een periode een kolonie van Duitsland, kwam na de Eerste Wereldoorlog onder Australisch

bewind en is sinds 1975 onafhankelijk als Papua New Guinea. Nederland liet het onherbergzame Nieuw-Guinea lang links liggen.

Pas toen Indonesië haar onafhankelijkheid opeiste, werd bedacht dat het de ideale plek was om een deel van de Indische gemeenschap te stallen, en zo de verwachte emigratie naar Nederland wat in te dammen. Dat lukte gedeeltelijk. Daarna besloot men het land klaar te stomen voor onafhankelijkheid. De nationale Morgenstervlag werd alvast in 1961 in Vlaardingen vervaardigd en naar Nieuw-Guinea verscheept. Op 1 december van dat jaar werd de vlag ceremonieel voor het eerst gehesen in de hoofdstad Hollandia, nu Jayapura. Op dat moment bevond zich een sterke Nederlandse troepenmacht in het land, die een Indonesische invasie moest trachten te voorkomen – met succes. Maar ondanks het militaire overwicht, werd Nederland in 1962 onder druk van de Verenigde Naties, en met name de

EERSTE VLAGHIJSING
VAN DE MORGENSTER (WEST-PAPUA)
84 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Van de beloofde onafhankelijkheid kwam niets’

Verenigde Staten, gedwongen het laatste deel van Nederlands-Indië af te staan aan Indonesië. Van de beloofde onafhankelijkheid kwam niets. Het leidde tot een onafhankelijkheidsstrijd die met pieken en dalen tot nu toe ter plekke wordt gevoerd, met vele doden tot gevolg. De strijd wordt ondersteund door meerdere organisaties onder de ongeveer tienduizend naar het buitenland gevluchte Papua’s.

Wat wordt herdacht?

Toen Indonesië in 1945 de onafhankelijkheid uitriep, was West Papua is het enige gebied van voormalig Nederlands-Indië dat een Nederlandse kolonie bleef. Nederland besloot West Papua klaar te stomen voor onafhankelijkheid. De nationale vlag van West Papua, de Morgenster, werd op 1 december 1961 ceremonieel voor het eerst gehesen in de hoofdstad Hollandia, nu Jayapura. Maar van de beloofde onafhankelijkheid kwam niets. In 1962 stond Nederland onder druk van de Verenigde Naties het laatste deel van Nederlands-Indië af aan Indonesië. In Den Haag wordt het eerste hijsen van de Morgenster op 1 december herdacht door de Papua-gemeenschap.

een speciale rol in het gezinsleven. De kinderen gingen die dag gewoon naar school, de Morgenster werd in de Delftse woning niet uitgehangen.

Gevangenschap

De Nieuw-Guinea veteraan op de Haagse parkeerplaats, commandobaret fier op het grijze hoofd, salueert de Morgenster stram. Hij weet zich in de aanwezigheid van de zoon en twee kleinkinderen van de ontwerper van de mooie vlag. Die ontwerper was Nicolaas Jouwe (1923-2017), een van de Papualeiders die vanaf de jaren zestig in Nederland de vlam van de onafhankelijkheid brandende trachtte te houden. Toch speelde zijn zelfontworpen vlag, volgens zoon Nico, op 1 december niet

Dat ging wel anders bij het gezin Sapioper in Den Haag. Vader Julianus was in 1961 getuige van de eerste vlaghijsing in Hollandia en diep onder de indruk. Nadat Indonesië zijn land had geannexeerd, bleef hij het onafhankelijkheidsstreven steunen en moest dat bekopen met vele jaren gevangenschap. In 1984 vluchtte Julianus met zijn gezin naar naburig Papua NewGuinea. Tien jaar later kwamen zij in Den Haag te wonen en sinds die tijd wordt voor de Bethelkapel in de Thomas Schwenckestraat in Segbroek, ieder jaar op 1 december bij zonsopgang de Morgenster gehesen door de familie Sapioper en aanhang, verenigd in de Nationaal Papoea Vereniging ‘95 West NieuwGuinea. Ook dit jaar, terwijl minder dan vijf kilometer hemelsbreed verwijderd een ander groepje Papua’s dezelfde vlag hijst. De opkomst bij de Bethelkapel is klein, er staan drie mensen voor de deur, twee dochters van Julianus Sapioper en zijn kleinzoon. Degene met de sleutel tot de kapel en de vlaggenmast is nog niet gearriveerd. Een bejaarde voorbijganger sloft langs en neemt de drie donkere Papua’s en lichter gekleurde reporter van top tot teen op, om dan te informeren: ‘Oekraïeners?’ Nee, dat zijn we niet. De kapel heeft enige tijd gediend als opvangplek voor Oekraïense vluchtelingen. Hij checkt het kastje waar soms voedsel in klaarligt voor behoeftigen. Het is leeg, teleurgesteld zegt hij gedag en sloft voort. Nog steeds geen sleutel. Apilena Sapioper springt op de fiets om die in de buurt op te halen. Als ze terugkeert, zet haar zus in de verwarmde ruimte naast >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 85
‘In 1962 kreeg hij een droom waarin hem werd verteld de Morgenster te hijsen’
Eerste vlaghijsing van de Morgenster (West Papua)

‘Ik ben in 1963 geboren, precies in het jaar dat Indonesië mijn land, West Papua, bezette. Mijn vader was politiek actief: als koerier steunde hij de strijd voor een onafhankelijk West Papua. Vanwege zijn activiteiten is hij negen keer in de gevangenis beland, waar ze hem onmenselijk hebben behandeld. Hij is wekenlang opgesloten in een kapotte wc en gemarteld met stroomstoten.

Op een gegeven moment werd het te gevaarlijk voor hem om nog langer in West Papua te blijven. Zijn naam stond op de zwarte lijst. Wij zijn toen in 1984 met het hele gezin naar het buurland Papua New Guinea gevlucht. We hebben daar jarenlang in vluchtelingenkampen gezeten.

In 1991 ben ik op uitnodiging van de Nederlandse regering met mijn vrouw en oudste dochter naar Nederland gekomen. Mijn vader, moeder, zusjes en broer kwamen drie jaar later naar Nederland in het kader van gezinshereniging.

Wij zijn om politieke redenen in Nederland. Mijn vader kwam op voor de belangen van de Papua’s die naar onafhankelijkheid streven. Hij kon niet lezen of schrijven: ik was zijn privé-secretaris. Hij is vorig jaar overleden, maar ik zet zijn werk voort.

Op 1 december herdenken we dat we van de Nederlanders een eigen vlag hebben gekregen. Die is in 1961 voor het eerst gehesen. Maar de onafhankelijkheid die ons was beloofd, die kregen we niet en daar staan we op 1 december bij stil.

Vanuit Den Haag kom ik op voor een onafhankelijk West Papua. Ik heb daar in de Tweede Kamer, in het Europees Parlement en bij de VN aandacht voor gevraagd. Ik ijver voor een dialoog met een Indonesische regering. Veel Papua’s zijn vanwege hun politieke overtuiging door de Indonesische regering behandeld als criminelen. Daar strijd ik tegen, want politieke rechten van mensen moet je respecteren.

Voor mij is 1 december een belangrijke dag. We hadden onze onafhankelijkheid moeten krijgen, maar we worden nog steeds onderdrukt.

Ik woon nu al heel lang in Nederland, maar daar heb ik niet vrijwillig voor gekozen. Ik zou heel graag terug willen naar West Papua, maar niet als toerist.’

Simon Sapioper (60), president in ballingschap van de Republiek West Papua.
‘De onafhankelijkheid die ons was beloofd, kregen we niet’

de kapel snel water op voor koffie en thee. Zij heeft voor de gelegenheid lekkere roti kukus gemaakt – gestoomde cake. Apilena legt uit dat de voorzitter van de vereniging, haar broer Simon, ontbreekt omdat hij in Genève met een delegatie deelneemt aan het 15e VN-Forum on Minority Issues (minderhedenkwesties). Simon Sapioper is president van de Republiek West Papua. Zijn kabinet in ballingschap ondersteunt de in het land van herkomst actieve, maar ondergrondse Organisasi

ze het tenminste doen. Ze vertelt: ‘Mijn vader was een verzetsstrijder, die geloofde in een eigen republiek waarin alle Papua’s zouden kunnen samenleven, ondanks de meer dan honderd stammen en ondanks de eigen meningen. In 1962 kreeg hij een droom waarin hem werd verteld de Morgenster te hijsen. Hij werkte toen als kok in het lokale ziekenhuis van Hollandia en hij heeft dat op 1 december 1962 inderdaad gedaan. Dat was de eerste keer dat hij in de gevangenis belandde.’

Papua Merdeka (OPM), de Organisatie voor een Vrij Papoea. De OPM proclameerde op 1 juli 1971 alsnog de onafhankelijkheid, maar die wordt noch door Indonesië noch door de Verenigde Naties erkend.

Droom

Apilena legt uit dat zij 1 december beschouwt als een nationale feestdag die door iedere Papua moet worden herdacht.

‘Niet ‘gevierd’ benadrukt ze, ‘want op die dag in 1961 kregen we nog niet de onafhankelijkheid.’ Dat een andere groep Papua’s niet hier, maar bij de Sophiahof de vlag hijst, wijt ze aan de verschillen in politieke opvattingen. Wel juicht ze het toe dat

‘We zijn gevlucht naar Papua New Guinea. Daar wonen andere stammen, maar in feite zijn we één volk. De grens is ooit getrokken door de koloniale mogendheden. We hebben er tien jaar gewoond. De mensen daar hebben ons, toen we gevlucht waren, een veilig onderkomen gegeven. Daar ben ik ze nog steeds dankbaar voor.’

‘Mijn vader is vier maanden geleden op 88-jarige leeftijd overleden. Hij heeft altijd geweigerd om de Nederlandse nationaliteit aan te nemen en om Nederlands te spreken. Dus moest hij bijvoorbeeld naar het ziekenhuis, gingen wij kinderen mee om te tolken. Ook ik heb nog steeds de Indonesische nationaliteit, omdat het de nationaliteit is van het merendeel van de Papua’s.’

‘De Nationaal Papoea Vereniging ‘95 West Nieuw Guinea wil onze cultuur en tradities tonen en delen, en zoekt ook contact met andere multiculturele organisaties in Den Haag. Tegelijkertijd steunen we het onafhankelijkheidsstreven voor >>

‘Mijn vader heeft ons altijd ingeprent dat het onafhankelijkheidstreven iets in onze genen is geworden, dat we altijd bij ons dragen’
Eerste vlaghijsing van de Morgenster (West Papua)

West Papua voor honderd procent. Mijn vader heeft ons altijd ingeprent dat het onafhankelijkheidstreven iets in onze genen is geworden, dat we altijd bij ons dragen. Die vlag zit in mijn hart.’ De echtgenote van Apilena’s broer Simon arriveert. Zij hijst even later de grote vlag buiten, waarna Apilena vraagt om één minuut stilte voor de gevallenen in de strijd. Haar zoon maakt foto’s met zijn mobieltje in de verlaten straat, waar plots de zon door de wolken breekt. Om vijf uur vanmiddag zal Apilena terugkeren om de vlag te strijken.

Bewustwording

In de Sophiahof volgt na de vlagceremonie nog een praatprogramma, live via internet te volgen. Er zijn ongeveer twintig mensen aanwezig, de meesten spelen een rol in het programma. Nieuw-Guinea veteraan Rinus Leijs bijvoorbeeld komt aan het woord. Hij is vooral verontwaardigd over het feit dat het zijn eenheid op Veteranendag is verboden de Morgenstervlag mee te voeren in de parade. De Indische Norman Franken haalt herinneringen op aan zijn jeugd in Hollandia. Franken maakte deel uit van een grote groep Indische Nederlanders die in Nieuw-Guinea onder primitieve omstandigheden een nieuw leven moesten zien op te bouwen.

Dat was bedacht door de Nederlandse regering, maar, vraagt Franken zich nu af: ‘Zou men de Papua’s ooit hebben gevraagd om hun mening erover?’ Het antwoord laat zich raden. Een geïnterviewde jongere (25) is Julia Jouwe, kleindochter van de voorman van weleer. Ze maakt deel uit van het Young Papua Collective en legt de bedoeling van het collectief uit: ‘Mijn generatie is elkaar een beetje uit het oog verloren. De eerste stap is elkaar weer terugvinden.’ Ze heeft zelf die stap al genomen. ‘Dat is een heel proces geweest en het is een reis die ik eigenlijk iedereen gun, die reis van bewustwording.’

Julia heeft enkele dagen daarvoor commentaar en uitleg mogen geven in het tv-programma Beau bij het fenomeen Oranjegekte op West Papua tijdens het WK Voetbal. Ze noemt het opvallend ‘dat wanneer het over een luchtig onderwerp gaat, dat ogenschijnlijk niet politiek beladen is, dan komt het in de media.’ Ze vindt het wel ‘een mooi haakje om te vertellen wat er dan echt in West Papua gebeurt’. Volgens Julia zou je het zwaaien met de Nederlandse en Oranjevlag kunnen zien als een soort vermomd verzet. Je zou het ook kunnen zien als een teken naar Nederland, van: we zijn jullie niet vergeten, denken jullie ook nog aan ons?’

88 | ZO HERDENKT DEN HAAG

‘In mijn jeugd hield ik me niet zo bezig met mijn Papua-achtergrond. In Delft waren we het enige gezin van kleur in onze wijk. Ik denk dat ik gewoon bij de witte kinderen wilde horen. Toen ik twaalf was, remigreerde mijn opa naar Jakarta, met de bedoeling om terug te keren naar West Papua. Toen begon het Papuagevoel bij mij al meer te leven.

Mijn opa Nicolaas Jouwe is de ontwerper van de nationale vlag van West Papua, de Morgenster. Toen hij vroeger als jongetje ’s ochtends de morgenster aan de hemel zag, wist hij dat het een mooie dag zou worden. Die witte morgenster op de vlag staat symbool voor hoop en kracht in het rode veld van de strijd.

In 2017 ben ik zelf voor het eerst naar West Papua geweest. Dat was het omslagpunt. Ik wist wel dat ik daar familie had. Maar om het zelf mee te maken en ook te zien hoe groot die familie is en hoe ze daar leven, dat is toch iets anders. Ik werd me ervan bewust dat ik er weinig over wist. Dus toen ik terugkwam in Nederland ging ik vragen stellen aan mijn vader en mijn tante. Ik ging ook heel veel boeken lezen. En toen besefte ik pas: ja, ik heb een goed leven en allemaal privileges in Nederland, terwijl daar een stille genocide plaatsvindt. Dus ik moet iets, ik moet in actie komen. Zeker ook omdat mijn opa dat bijna zijn hele leven heeft gedaan. Het is schrikbarend om te zien hoe heftig de situatie op West Papua is. Het is een van de meest gemilitariseerde gebieden ter wereld. De bewoners kunnen zich politiek niet uiten. Doen zij dat wel, dan lopen zij de kans te worden vermoord.

Mijn opa was altijd met de strijd bezig en dat bracht heel veel spanning in huis. Daar wilde mijn vader zijn kinderen niet mee belasten, denk ik. Daarnaast wilde hij zich focussen op een bestaan opbouwen in Nederland, dus 1 december speelde in mijn jeugd een minder grote rol. Inmiddels is 1 december wel de belangrijkste herdenkingsdag geworden. Ook voor mijn vader. Wij versterken elkaar daar erg in. Dat is weer heel mooi.’

Julia Jouwe (26), activist en journalist
‘De Morgenster als symbool voor hoop en kracht’

‘Vieren is mooi, maar we moeten ook onze eigen geschiedenis kennen’

‘Ik ben geboren op Aruba en als kind heb ik meegekregen om trots op ons eiland te zijn. Dat is waarom ik het belangrijk vind om de Dag van de Vlag te vieren. Als Arubaanse in Nederland ben ik ver van huis, maar op die dag voel ik me weer even thuis. Ik ontmoet Arubanen uit het hele land en samen vieren we op onze cultuur. We vieren dat we trots zijn op onze onafhankelijkheid, op onze mooie vlag en op ons volkslied. Trots op onze manier van dansen, onze kleding en onze nationale gerechten met al hun kruiden en verschillende smaken. Wij vieren die dag onze wortels.

Zoals ik al zei, leerden we als kinderen om trots te zijn op ons eiland en ook om respect te hebben voor ouderen. Maar het is wel heel jammer dat we zo weinig leerden over de specifieke geschiedenis van Aruba. Wat we op school leerden, ging vooral over Curaçao en niet over wat er op Aruba is gebeurd. Wij Arubanen hebben onze eigen geschiedenis, maar daar hebben we het niet veel over.

Mijn vader vertelde me dat zijn overgrootmoeder een tot slaaf gemaakte vrouw was. Ze werkte in het huishouden van witte mensen. Nadat de slavernij was afgeschaft, trouwde ze met een Nederlandse man. Daarom heb ik een Nederlandse achternaam: Bikker. Veel mensen op Aruba hebben Europese achternamen en ze zijn lichter van kleur dan Curaçaoënaars.

Dat komt vanwege huwelijken met witte mensen. Maar over dat deel van ons geschiedenis wordt weinig gesproken. Curaçao was de belangrijkste haven voor de slavenhandel, dus de focus ligt altijd op Curaçao. Het verhaal van de slavernij op Aruba is nog steeds niet uitgebreid onderzocht en verteld.

De bevolking van ons eiland is een mix van veel culturen en er zijn veel verschillende meningen. Sommige mensen beweren zelfs dat de slavernij ons niet heeft geraakt. Ik zou willen dat daar eens goed onderzoek naar wordt gedaan. Het is mooi om de Dag van de Vlag te vieren, maar we moeten ook onze eigen geschiedenis kennen.’

Wat wordt herdacht?

Op 18 maart viert Aruba de Dia di Himno y Bandera (Dag van het Volkslied en de Vlag), ook wel Dia di Aruba (Arubadag) genoemd. Het is een nationale feestdag waarop wordt gevierd dat het eiland zijn eigen vlag en volkslied heeft. De festiviteiten hebben over het hele eiland plaats, maar concentreren zich in Oranjestad.

De Arubaanse vlag werd officieel in gebruik genomen op 18 maart 1976. Op diezelfde dag kreeg Aruba ook een eigen volkslied: ‘Aruba Dushi Tera’.

Achttien maart is een belangrijke dag in de geschiedenis van Aruba, want op 18 maart 1948 overhandigde een Arubaanse delegatie voor het eerst een petitie aan koningin Juliana waarin om zelfbeschikkingsrecht werd gevraagd.

Ook Saba en Sint Eustatius hebben hun eigen nationale dagen. Saba Day, ook wel Flag Day genoemd, heeft plaats op de eerste vrijdag van december. Dan wordt gevierd dat Saba op 6 december 1985 zijn eigen vlag, wapen en volkslied in officieel gebruik nam.

Op 16 november viert Sint Eustatius Flag Day oftewel Statia Day. Herdacht wordt dat het eiland op 16 november 1776 als eerste de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten erkende en dat Sint Eustatius op 16 november in 2004 zijn eigen vlag in gebruik nam.

REGINE BIKKER (30), PROJECT CONTROLLER
Dag van de Vlag van Aruba ZO HERDENKT DEN HAAG | 91

‘Als de Molukse identiteit verdwijnt, dooft ook de strijd’

Voor het eerst sinds lange tijd werd de herdenking van de Republik Maluku Selatan, Republiek der Zuid-Molukken, in de open lucht gehouden. Met een manifestatie voor het Centraal Station in Den Haag en een vredesmars, die ook langs het torentje van premier Rutte ging. Tussen de drieduizend aanwezigen zijn opvallend veel jonge mensen. Hun (over)grootvaders kwamen als KNIL-militairen naar Nederland, waar ze hun militaire rang verloren en aan hun lot werden overgelaten. Terwijl de Nederlandse regering de proclamatie van de Zuid-Molukse staat op 25 april 1950 nog steeds niet erkent. Dat wegkijken moet veranderen, vinden ze. ‘Wij geven niet op’, klinkt het strijdlustig.

De zon voelt warm aan, maar de wind is fris op deze dag eind april. Het open veld schuin voor het Centraal Station, op de Laan van Reagan en Gorbatsjov, is gevuld met ruim drieduizend deelnemers aan deze manifestatie. Uit heel het land zijn ze naar Den Haag gekomen. Op het Malieveld konden ze niet terecht vanwege de jaarlijkse Koningskermis, die vrolijk doorgaat. Terwijl nog geen honderd meter verderop John Wattilete, president van de regering in ballingschap van de Republik Maluku Selatan, zijn toespraak houdt. Vandaag wordt voor de 73e keer herdacht dat in 1950 op Ambon de Zuid-Molukse republiek werd uitgeroepen.

De manifestatie begint met het hijsen van de Molukse vlag, begeleid door Pembarisan Breda, een groep jonge vertegenwoordigers van de RMS. Op legerschoenen, in zwart gekleed

92 | ZO HERDENKT DEN HAAG

met de traditioneel rode sjaaltjes om hun hals en baret op, marcheren ze het veld over om de vlag op te halen bij het podium bij de president. Als de vlag in top hangt, klinkt het volkslied, dat door de menigte hartstochtelijk wordt meegezongen. ‘Onze gedachten gaan uit naar alle dierbaren die hun leven gelaten hebben voor onze strijd. Maar ook naar de eerste generatie Molukkers die hier in Nederland moest blijven en niet terug kon naar het land van herkomst.’ Een minuut stilte volgt daarop. Strakke blikken. De stilte wordt doorkliefd door het geluid van de trams, die af en aan blijven rijden.

Ongevoeligheid

In de daarop volgende toespraak van de president in ballingschap vertelt hij hoe zijn volk na eeuwenlange koloniale onderdrukking onafhankelijkheid wilde, maar in plaats daarvan door de Nederlandse regering werd overgeleverd aan Indonesië. Sindsdien regeert de Indonesische regering er met straffe hand. Op het tonen van de Molukse vlag staat jarenlange gevangenisstraf en mensenrechten worden regelmatig geschonden. ‘Laat iedereen zijn verantwoordelijkheid nemen voor wat het Molukse volk is aangedaan’, roept hij op. Den Haag is een internationale stad van Recht en Vrede en juist daarom zou de zaak van de RMS hier serieus moeten worden genomen, vindt hij.

‘Eeuwenlang hebben de opeenvolgende regeringen in Den Haag de onderdrukking van ons volk goedgekeurd. De VOC heeft ons leeggeroofd en op die rijkdom is het Nederland van nu gebouwd.’ Hij beschrijft hoe KNIL-militairen, die tijdens de Onafhankelijkheidstrijd in Indonesië aan de kant van de Nederlanders meevochten, na de capitulatie naar Nederland werden overgebracht. Waar ze op staande voet werden ontslagen zonder enige vorm van compensatie. De Nederlandse regering heeft het Molukse volk in de steek gelaten, wil hij maar zeggen. ‘En nog verwacht men dat wij na 73 jaar daarover zwijgen.’

Dat de overheid de Molukse cultuur wil onderbrengen bij het Indisch erfgoed, getuigt van een grote ongevoeligheid. ‘Erger moet het niet worden.’

Dat er vandaag veel jongeren van de derde en vierde generatie aanwezig zijn, ziet hij als een positieve ontwikkeling. Want de strijd moet voort en zij moeten het stokje van hun ouders overnemen. Hij hoopt dat de politieke leiders in Nederland ooit tot inzicht komen dat het Molukse volk onrecht is aangedaan. Om daartoe te komen zou er volgens John Wattilete diepgaand onderzoek moeten komen naar de opvang van de eerste generatie en hoe Nederland is omgegaan met het zelfbeschikkingsrecht van het Molukse volk. ‘Gemaakte fouten moeten worden toegegeven en hersteld. Voor de eerste generatie is het te laat, zij zijn niet meer onder ons. Maar de volgende generaties zijn er nog.’ Het gaat om een ereschuld, zegt hij. Hij wil excuses, zoals de regering in Suriname heeft gedaan voor het slavernijverleden. >>

Wat wordt herdacht?

Op 24 april 1950 werd op Ambon de Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen, waarbij de Molukken zich wilden losmaken van Indonesië, dat het voor het zeggen had na de dekolonisatie van Nederland. De KNIL-militairen die eerder aan Nederlandse kant tegen de Indonesische vrijheidsstrijders vochten, hadden de keuze: of blijven of naar Nederland vertrekken. Ruim twaalfduizend militairen en hun gezinsleden kwamen zo naar Nederland. Aanvankelijk werd gedacht voor tijdelijk. Ze werden opgevangen als vluchtelingen. Kort voor of na aankomst werden de militairen gedemilitariseerd.

ZO HERDENKT DEN HAAG | 93 Proclamatie
van de Vrije Republiek der Zuid-Molukken
‘Gemaakte fouten moeten worden toegegeven en hersteld’

‘Op RMS-dag denk ik vooral aan het zelfbeschikkingsrecht voor het Molukse volk. Dat de mensen op de Molukken niet langer vanuit Jakarta worden gemanipuleerd en dat hun verdiensten niet langer worden afgeroomd. En dat wij, de Molukkers in Nederland, hen ondersteunen. De RMS is belangrijk voor ons: het verbindt ons en verdeelt ons, en heeft ons in Nederland gebracht, maar wij vergeten ons vaderland en de situatie daar niet.

Na de proclamatie van de Republik Maluku Selatan (RMS) in 1950 heeft Indonesië de Molukken bezet. Wij Molukkers hebben een eigen staat, maar daar mag je van de Indonesische regering tot op vandaag niet over praten. Doe je dat wel, dan riskeer je marteling en lange gevangenisstraf. Mijn vader is in 1951 vanwege zijn politieke activiteiten gevlucht naar Nederland. Hij is als verstekeling op het schip de Goya naar Nederland gekomen. Op de Goya hebben mijn ouders elkaar ontmoet.

Mijn vader is negentig geworden, maar hij heeft nooit gesproken over zijn politieke activiteiten en hij is nooit teruggegaan, uit angst om alsnog opgepakt te worden. Hierdoor heeft hij zijn ouders, zijn broers en zuster nooit meer kunnen ontmoeten.

Mijn vader en ik behoren tot de eerste en tweede generatie Molukkers in Nederland. Voor deze generaties geldt: niet klagen naar dragen. Het was overleven, stilzwijgend leven met de pijn van het verleden en hard werken om een plaats in de Nederlandse maatschappij te verwerven. In ben altijd betrokken geweest bij Molukkers. Een activiteit die indruk op mij maakte, waren gesprekken met jongeren over identiteit en zelfbeschikking. Ik vind het mooi te zien dat de derde en vierde generaties Molukkers in Nederland zich meer bewust zijn van hun identiteit dan wij indertijd. Zij praten er ook veel makkelijker over. Wij waren erg naar binnen gericht. Naar Indonesië reizen, dat was voor ons onbespreekbaar, want dan reisde je naar het land van de vijand. De huidige Molukse jongeren staan daar anders in. Velen van hen zijn terug geweest en kijken genuanceerder naar de situatie.

De Molukse geschiedenis gaat door, wordt dankzij de nieuwe generaties nog steeds beleefd en veel bewuster uitgedragen. Dat vind ik zo sterk, dat is echt geweldig.’

Rob Tupan (64), wijkregisseur
‘De Molukse geschiedenis wordt nu veel bewuster uitgedragen’

‘Erken het leed dat het Molukse volk is aangedaan. Het erkennen van fouten is het begin van de weg naar een oplossing.’ Na zijn toespraak volgt een strijdlied, afgesloten met een massaal uitgeroepen ‘Mena, Muria! (vrij vertaald: een voor allen, allen voor een!). Veel vuisten gaan omhoog.

Tante

De Haagse Christina Corputty (68) staat met een vriendin voor het podium. In het dagelijks leven werkt ze op een dagopvang voor ouderen met alzheimer en beginnende dementie in een antroposofisch zorghuis. Ieder jaar is ze erbij, al zolang ze het zich kan herinneren. Al zeker vanaf 1965 toen zesduizend Molukkers op het Malieveld en de Houtrusthallen samenkwamen om deze dag te herdenken. Ze draagt een tas gemaakt van een soort boerenzakdoek met daarin het symbool van de RMS verwerkt. Om haar schouders hangt de Molukse vlag. Veel mensen dragen een muts, sjaal of kledingstuk met een verwijzing naar de Molukse kleuren. Enkele oudere vrouwen zijn traditioneel gekleed in een badju tjele, een rode lange sarong . ‘Deze vlag kunnen wij hier in vrijheid uitdragen. Dat kan op de Molukken niet’, zegt Christina. Er wordt veel naar verwezen vandaag: het Molukse volk voelt als een familie. ‘Als ik door jonge mensen op straat herkend wordt als Molukse, roepen ze: Ha, tante!’

Ze is van de tweede generatie. ‘Onze ouders zochten geen hulp en praatten niet over hun problemen. Wij kregen een harde opvoeding. Omdat ze niet anders konden.’ Vandaag samen zijn betekent veel voor haar. ‘Ik ben nu even terug naar mijn roots. Ik zie hier mijn familie uit heel Nederland, dit is ook een soort reünie. Wij zijn een hechte gemeenschap. Wat de mensen op de Molukken voelen, voelen wij ook.’

Even verderop staan de vrienden Kai Lisapaly en Misa Delira. Beiden 17 jaar en uit Waalwijk. Kai komt voor de eerste keer, Misa voor de tweede keer op een manifestatie van de RMS. Ze hebben zich vandaag aangemeld om tijdens de vredesmars met een vlag en protestbord lopen. Ze staan hier voor hun overgrootvader, zeggen ze. Het verdriet in de familie dat de vlucht uit Indonesië met zich heeft meegebracht, blijft voelbaar. Ook voor hen. ‘Ik heb voor een kwart Moluks bloed. Toch voel ik me vooral Moluks. Samen hier zijn, is voor mij daarom belangrijk’. Aldus Kai. Ook Misa heeft gemengd bloed; hij is voor de helft Moluks. De ouders van zijn vader keerden terug naar de Molukken om voor hun kinderen te gaan zorgen die ze indertijd moesten achterlaten. Zijn vader bleef als 16-jarige jongen hier achter en werd door zijn andere oma opgevoed. ‘Het doet me pijn dat ik de familie van mijn vader op de Molukken nog nooit heb gezien’, aldus Misa. >>

Proclamatie van de Vrije Republiek der Zuid-Molukken

Thuis gaat het niet altijd over deze kant van zijn familiegeschiedenis, maar hij is er wel nieuwsgierig naar. Of ze de strijd voor een Vrije Molukse Republiek gaan oppakken, zoals de president in ballingschap van hun verlangt? Ze knikken van wel. Zij zien dat meer mensen van de derde en vierde generatie dat zo voelen. ‘Klopt!’, beamen ook twee andere jonge bezoekers, schrijvers van de nieuwsbrief van de RMS-regering getiteld Onze Strijd. Die is gericht op de jongste generatie, om ze in het verhaal van de RMS en de geschiedenis mee te nemen, en zo hun identiteit te versterken. Want veel jongeren hebben het daar moeilijk mee.

‘Als de Molukse identiteit verdwijnt, dooft ook de strijd’, aldus de 25-jarige Anis Timisela. Hij komt regelmatig op de Molukken en bezoekt daar familie. Hij wil er een waterzuiveringsproject opzetten.

De rode sjaal om zijn nek is om over zijn gezicht te trekken als hij in beeld komt van een camera. Want als de Indonesische regering hem hier spot, weet hij zeker dat hij het land niet meer inkomt. ‘En daar is dan vooral mijn familie de dupe van.’ Mederedactielid Stacey de Fretes (32) is bezig met de reconstructie van haar eigen familiegeschiedenis; haar opa kwam als KNIL-militair alleen naar Nederland. Hij leerde hier zijn Molukse vrouw kennen. ‘Op school leerden we niks over onze geschiedenis en de rol van Nederland daarin. Dat zit in de doofpot. Daarom is het belangrijk dat wij erover schrijven en mensen bewust maken.’

Ondertussen is een stukje verderop met brullende motoren een deel van de achterban van de RMS gearriveerd. Vanaf het podium worden de jongeren nogmaals oproepen om de fakkel brandende te houden en krijgt de menigte instructies om de vredesmars te gaan lopen. Er is de organisatie veel aan gelegen om het vreedzaam en ordentelijk te laten gebeuren. Overal in de binnenstad wemelt het van politie, klaar om in te grijpen bij ongeregeldheden. Niet nodig; de mars die via de Prinsengracht, Mauritskade, Kneuterdijk en uiteindelijk langs de Hofvijver gaat, verloopt rustig. Ter hoogte van het torentje van de premier worden fakkels aangestoken en leuzen geroepen. Eenmaal weer terug op de manifestatieplek volgen de laatste sprekers. Ditmaal vertegenwoordigers van West-Papua, die ook voor een vrije republiek strijden en die zich herkennen in het verhaal van de Molukkers. Niet voor niets staat naast het podium ook hun vlag, maar ook die van Atjeh. De band ‘Remmen los’ zorgt voor een spetterend optreden en krijgt een deel van de aanwezigen aan het dansen. De rest blijft geduldig wachten, totdat de vlag gestreken is en door de Bredase jongerengroep weer aan de president-in-ballingschap wordt overhandigd. En alsof het zo moest zijn, begint het dan te regenen.

Ishmerai Makatita (16) maakt zich, samen met haar vader en moeder, op om weer naar Zwolle te gaan. Ze is trots op haar roots. De manifestatie heeft haar goed gedaan. Op school hield ze een spreekbeurt over de geschiedenis en de strijd voor een vrije Molukse republiek. Want zij wil het verhaal van haar familiegeschiedenis verder dragen. Haar moeder vult aan; ‘Het is belangrijk dat we hier waren. De saamhorigheid is geweldig. Het is belangrijk om gezien te worden.’

96 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Den Haag is de internationale stad van Recht en Vrede en juist daarom zou de zaak van de RMS hier serieus moeten worden genomen’

‘Mijn ouders hebben mij gedurende mijn jeugd weinig verteld over de geschiedenis van de Molukkers in Nederland. Ik vermoed dat ze hun verdriet en frustraties niet wilden doorgeven aan de volgende generatie. Ik heb hierdoor nooit zo bij het verleden van mijn ouders en dat van mijn grootouders stilgestaan.

Maar als je ouder wordt, ga je je toch afvragen: wat heeft zich allemaal afgespeeld? Mijn beide opa’s waren KNIL-militairen en zij hebben met hart en ziel gestreden onder de Nederlandse vlag. Mijn opa van vaderskant is met zijn gezin in Ambon achtergebleven, maar mijn vader is als verstekeling naar Nederland gevlucht. Mijn opa van moederskant is, zoals vele andere Molukse KNIL-militairen, op dienstbevel van de Nederlandse regering naar Nederland gerepatrieerd. Ze zouden maar voor een paar maanden in Nederland verblijven en er werd hun een eigen Zuid-Molukse staat beloofd. Vanaf het moment dat ze voet aan wal zetten in Nederland zijn ze heel slecht behandeld. Hun bloed, zweet en tranen zijn allemaal voor niets geweest. We zijn nu 73 jaar verder en krijgen nog steeds nul op rekest.

Wij Zuid-Molukkers zullen deze tragedie nooit vergeten. Het is een kwalijke zaak dat de waarheid over deze pijnlijke periode niet in de Nederlandse geschiedenisboeken staat. Daarom vind ik het belangrijk om elk jaar de proclamatie van de RMS te herdenken. Voor mij is het altijd een kippenvelmoment wanneer de Zuid-Molukse vlag wordt gehesen en wanneer ik de vierde en vijfde generatie zie marcheren. Maar het is nog belangrijker voor mij om erbij stil te staan wat mijn grootouders en ouders hebben moeten doorstaan voor een vrije Zuid-Molukse staat.

Voorafgaand aan dit interview heb ik geprobeerd om wat meer input te krijgen van mijn 92-jarige vader over het oorlogsverleden. Hij heeft mij het een en ander verteld, maar, zei hij, dat moet je voor jezelf houden. Zo moeilijk ligt het dus nog steeds, na al die jaren.

En dan tenslotte nog dit: onze mensen zijn solidair met de RMS-strijders in de Zuid-Molukken en steunen hen in de strijd om het zelfbeschikkingsrecht. Dat loopt van generatie op generatie en mag nooit vergeten worden.’

‘Wij Molukkers zullen deze tragedie nooit vergeten’

INDISCHE EN INDONESISCHE VERZETSHELDEN IN NEDERLAND

‘We gaan in het verzet! Want Duitsland is ook onze vijand’

Ze hadden hun eigen knokploeg, redden Joodse kinderen, verspreidden illegale kranten en vervalsten persoonsbewijzen. Maar over de heldendaden van Indonesische en Indische verzetsstrijders in Nederland is weinig bekend. Het Indisch Herinneringscentrum organiseert daarom een herdenkingsprogramma getiteld Echte helden getuigen zelden.

‘Mijn vader begon met het helpen van Joodse onderduikers, het vervalsen van persoonsbewijzen en het stencilen van illegale blaadjes. Later richtte hij met een medestudent een knokploeg op waarmee ze distributiekantoren overvielen. In die knokploeg zaten alleen Indische en Indonesische mensen. Dat was heel bijzonder, dat zij een eigen verzetsgroep hadden,’ vertelt muzikant Ernst Jansz.

Hij zit samen met Iwan Faiman, wiens vader Slamet Faiman ook deel uit maakte van het verzet in Nederland, op het podium van de grote zaal van het Indisch Herinneringscentrum. De middag staat in het teken van Indische en Indonesische verzetsstrijders in Nederland – veel mensen weten niet eens die die er waren.

Om deze helden te eren, vertoont het centrum de documentaire De vitaliteit van hun vaders, die filmmaker Kees Hin maakte over de zoektocht van Ernst Jansz en Iwan Faiman naar het verzetsverleden van hun moedige vaders.

Het is een emotionele middag, die wordt geopend met een Balinese maskerdans door danseres Celine Dewy Moerti Moerman. Daarna vertellen zonen, dochters en één kleindochter van Indische en Indonesische verzetshelden hun verhalen. Voor de meeste van hen was het een strijd om te achterhalen wat hun vaders en moeders tijdens de oorlog hadden gedaan, omdat die er niet of moeilijk over spraken.

‘Mijn vader had het nooit over zijn verzetsverleden,’ zegt Iwan Faiman. ‘Ik heb zelf onderzoek moeten verrichten om erachter te komen wat hij allemaal heeft gedaan. Toen ontdekte ik dat hij onderduikers heeft geholpen, dat hij heeft geageerd tegen de Arbeitseinsatz en ook illegale lectuur heeft verspreid.

‘Ouderen met een rollator dansen net zo enthousiast als jongeren’

Ik heb hem gevraagd of hij als verzetsman wel eens heeft moeten schieten. Hij antwoordde toen dat hij dat wel heeft gedaan, maar dat hij niet wist of hij iemand had gedood.’

Hoge tol

De vaders van Iwan Faiman en Ernst Jansz overleefden de oorlog, maar tijdens de herdenkingsmiddag wordt pijnlijk duidelijk dat zij een hoge tol moesten betalen voor hun heldendaden. Slamet Faiman moest regelmatig naar Amsterdam voor overleg met zijn verzetsgroep. Toen daar op een gegeven moment een polio-epidemie heerste, raakte hij besmet. Vanwege zijn verzetsactiviteiten kon hij niet in het ziekenhuis blijven – dat was te gevaarlijk. Door gebrek aan medische zorg bleef hij verlamd aan beide benen. Rudi Jansz werd opgepakt door de nazi’s, zat een tijd in de dodencel in de gevangenis aan de Weteringschans – waar hij vriendschap sloot met een muis – en werd uiteindelijk naar een concentratiekamp gedeporteerd. Toen hij terugkeerde, was hij een gebroken man. Zijn beste vrienden waren in de oorlog vermoord en hij voelde zich daarvoor verantwoordelijk. Hij had hen immers overgehaald zich bij het verzet aan te sluiten.

Wat wordt herdacht?

Op 4 mei herdenken we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog – niet alleen in Nederland, maar ook in de toenmalige overzeese gebiedsdelen. Dat het voormalige Nederlands-Indië direct betrokken was bij de Tweede Wereldoorlog vanwege de Japanse bezetting, is algemeen bekend. Minder bekend is dat Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen indirect betrokken waren, vanwege hun voorraden bauxiet en olie - grondstoffen die belangrijk waren voor de geallieerde oorlogsvoering. Duitse onderzeeërs vielen daarom Curaçaose en Arubaanse kustdoelen aan. Waar ook onvoldoende aandacht voor is geweest, is het feit dat mensen uit de voormalige koloniën meevochten tegen de Duitsers en de Japanners en zich aansloten bij het verzet in Nederland. Bekende verzetshelden uit de overzeese gebiedsdelen zijn Anton de Kom en George Maduro (respectievelijk uit Suriname en Curaçao). Maar er waren in Nederland ook Indische en Indonesische verzetshelden. Zij hadden zelfs een eigen verzetsgroep.

Na de filmvertoning is het podium voor vier andere nazaten van Indische en Indonesische verzetshelden: twee dochters, een zoon en een kleindochter. ‘Het is belangrijk om goed te herdenken,’ zegt Winka Djojoadiningrat. Hij is de zoon van verzetsman en later Indonesische politicus Abdul Madjid Djojoadiningrat. ‘We moeten jongeren informeren over wat er is gebeurd en hoe. Het is belangrijk dat het opkomende fascisme wordt bestreden. De Indonesische studentenvereniging Perhimpunan Indonesia was voor de oorlog al beducht op het fascisme. Daarom is het niet vreemd dat de leden zich en bloc hebben aangesloten bij het verzet.’

Giantini Gandasubrata, dochter van de Indonesische verzetsman Budiman Gandasubrata, vertelt dat zij lang weinig wist van wat zich tijdens de oorlog allemaal had afsgepeeld in het leven van haar vader.

‘Mijn zoektocht begon drie jaar geleden,’ zegt ze. ‘Toen was er opeens meer informatie over Indische en Indonesische verzetsstrijders. Er werden in onze familie altijd verhalen verteld over de Indische verzetsheld Rutger Webb. >>

Indische en Indonesische verzetshelden in Nederland ZO HERDENKT DEN HAAG | 99
‘Mijn vader had het nooit over zijn verzetsverleden’

‘Ik ben grootgebracht met de verhalen van mijn grootouders over Indonesië. Mijn opa is van Javaans-Portugees-Indische afkomst en dit zie je ook terug in onze achternaam. Hij heeft als jongen onder meer in een jappenkamp gezeten en liep daar een leerachterstand op. Daardoor moest hij, toen hij als 13-jarige jongen naar Nederland kwam, weer naar de lagere school.

Mijn opa geeft gastlessen op scholen over wat hij als jongen heeft meegemaakt. Toen ik in de derde klas zat, kwam hij ook naar mijn school en dat vond ik heel leuk. Hij vertelde over de weg die hij in zijn leven moest afleggen en had onder meer een klein etensbakje meegenomen om te laten zien hoe weinig hij te eten kreeg in het kamp. Mijn oma is van Chinees-Indische afkomst. Zij verloor haar vader tijdens de oorlog in Indonesië. Wij noemen hem opa Jack en we herdenken hem nog steeds. Mijn opa en oma spreken Bahasa Indonesia, maar die taal hebben ze niet aan hun kinderen doorgegeven. Ik denk dat dat was omdat ze een nieuwe start wilden maken in Nederland. Ze spraken voor mijn gevoel een geheime taal met elkaar en ik vond dat heel interessant klinken.

Ik leerde door de verhalen van mijn grootouders dat de Indische cultuur heel anders is dan de Nederlandse. Ze vertelden altijd heel rustig over vroeger, maar ik weet zeker dat het traumatisch was. Dat doet mij heel veel. Ze kwamen naar Nederland, moesten een nieuw leven beginnen onder heel slechte omstandigheden en dat ze daar kalm over doen, is typerend voor Indische mensen.

Van mijn vaderskant ben ik Marokkaans-Berbers en ook die cultuur houdt mij bezig. Ik ben een mix van allerlei culturen en wil die omarmen en ervaren.

Ik vind het belangrijk de verhalen uit mijn familie te horen en de dingen die vroeger gebeurd zijn te herdenken. Het is goed te beseffen dat die geschiedenis onderdeel is van de wereld waarin ik nu leef. Het zijn verhalen waaruit je dingen kunt leren en dat is belangrijk voor de toekomst.’

Dounya Anthonio (24), afgestudeerd Social Work
‘Ik ben een mix van allerlei culturen en wil die omarmen’

Mijn ouders waren met hem bevriend. Ik ben toen gaan googelen en opeens stuitte ik op een foto van Rutger Webb. Toen kwam ik gaandeweg steeds meer te weten.’

Via via kwam ze in contact met Melanie Webb, de kleindochter van Rutger Webb, die nu naast haar op het podium zit en zichtbaar ontroerd raakt als ze vertelt over hun eerste ontmoeting. ‘Ik heb er geen woorden voor,’ zegt ze. ‘Het contact met Giantini is zo bijzonder. Ik ben ontzettend blij dat ik haar heb ontmoet. Het kan zijn dat ik nu ga huilen, want ik vind het zo spannend om hier vanmiddag te zijn.’

Over haar grootvader vertelt ze: ‘Mijn opa ging op de vuist. Het was vooral matten. Hij organiseerde knokploegen met Indische en Indonesische mensen. Naar wat ik er van begrepen heb, was het vooral veel actie, maar ik weet maar weinig van wat er allemaal is gebeurd.’

Dan vertelt Murjani Kusumobroto, dochter van verzetstrijders Rachmad Kusumobroto en Nel van de Peppel, over de Joodse kinderen die haar ouders hebben gered. ‘Toen een onderduikadres in Rijssen, waar veel Joodse kinderen zaten, werd verraden, heeft mijn vader een Joods jongetje weten te redden. Hij heeft hem achterop de fiets helemaal van Rijssen naar Wageningen gebracht waar hij door mijn moeder is opgevangen. Dat jongetje was Frits Souget en hij wist lange tijd niet meer dan dat hij gered was door een ‘bruine prins’. Veel later heeft hij mijn ouders opgespoord en hebben ze hem weer ontmoet.’ >>

‘Er gingen niet alleen mannen bij het verzet maar ook vrouwen’

Rachmad Kusumobroto kreeg postuum de Israëlische Yad Vashem-onderscheiding voor zijn heldendaden. Murjani nam die onderscheiding in ontvangst. ‘Het is bijzonder dat mijn vader, die moslim was, een Joodse onderscheiding kreeg,’ zegt ze.

Tante Juju

De meeste Indonesische verzetsstrijders in Nederland waren lid van de Indonesische studentenvereniging Perhimpunan Indonesia. In de documentaire van Kees Hin vertelt de Indonesische verzetsvrouw Evy Poetiray hoe het indertijd ging: ‘Toen de oorlog uitbrak, zei de Perhimpunan Indonesia: we gaan in het verzet! Wij willen vechten tegen de Duitsers, want de Duitsers zijn fascisten en ons land Indonesië is op dit ogenblik ook door fascisten bezet. Duitsland is dus ook onze vijand.’

de Perhimpunan Indonesia bijeen. Op een gegeven moment werd er een ter dood veroordeelde gevangene het ziekenhuis waar zij werkte binnengebracht. Tante Juju serveerde koffie aan zijn bewakers, die daarna héél slaperig werden. Ze zorgde er wel voor dat ze de kopjes daarna goed afspoelde. Zo heeft die gevangene kunnen ontsnappen.’

Liedjes

‘De Perhimpunan Indonesia was eerst alleen een gezelligheidsvereniging. Later is het politiek geworden. En er gingen niet alleen mannen bij het verzet maar ook vrouwen,’ vertelt Winka Djojoadiningrat. ‘Een van hen was tante Juju, die als verpleegster in een ziekenhuis werkte. In haar kamer kwamen de leden van

‘Het is niet erg als mijn vader vergeten wordt,’ zegt Ernst Jansz. ‘Mensen mogen vergeten worden, maar wat gebeurd is, mogen we niet vergeten. Omdat het nooit meer mag gebeuren.’ Hij geeft vervolgens een kort optreden, waarbij zichzelf op de gitaar begeleidt. Hij zingt drie liedjes – twee daarvan gaan over zijn vader. Hij vertelt: ‘Ik ben naar Indonesië gegaan om te kijken waar mijn vader vandaan kwam. Het was een schok voor mij omdat het zó anders was. Maar er was ook herkenning in de manier waarop de mensen glimlachten als ze me aankeken, en ze raakten me ook graag aan. Daardoor voelde ik me toch thuis.’

Organisatrice Yulia Irma Pattopang sluit de middag af. ‘We gaan eten. Iedereen heeft vast honger,’ lacht ze. Er wordt een groepsfoto gemaakt van de nazaten van de verzetshelden. In de hal staan de kommen met soto al klaar.

102 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Mensen mogen vergeten worden, maar wat gebeurd is niet’

‘Herdenken is mijn leven lang heel belangrijk voor mij geweest. Mijn ouders hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog veel meegemaakt. Mijn vader vocht als KNIL-militair tegen de Japanners en heeft in verschillende Japanse kampen gezeten. Na de oorlog is hij uitgezonden als kwartiermaker naar Nieuw-Guinea. Daar is hij vermist geraakt. Wij hebben ons er sterk voor gemaakt dat zijn naam werd vermeld op het Nationaal Indië-Monument in Roermond. Dat is eigenlijk zijn begraafplaats, waar wij herdenken.

Mijn moeder moest tijdens de oorlog voor de Japanners werken. Ze heeft daar wel over gepraat, maar ik denk dat ze, zoals veel vrouwen toen, niet het hele verhaal heeft verteld. Ik heb wel mijn vermoedens over wat er met haar is gebeurd, maar ik heb geen bewijzen. Het blijft gissen.

Het verhaal van mijn ouders heeft mij geleerd: vrede en vrijheid zijn niet vanzelfsprekend. Daarom heb ik mij daarvoor mijn leven lang op allerlei manieren sterk gemaakt. Nu ik gepensioneerd ben, zet ik me in voor een internationale organisatie die vrede bevordert door middel van duurzaam toerisme.

Plechtig herdenken is belangrijk, niet alleen om ruimte te geven aan gedachten en gevoelens, maar ook om iedereen wakker te houden. Als we niet herdenken, weet op een gegeven moment niemand meer wat er is gebeurd.

Voor onze kinderen en kleinkinderen is het allemaal lang geleden. De afstand in de tijd wordt steeds groter en ze hebben natuurlijk hun eigen besognes. Herdenken is een manier om hun te vertellen dat we samen permanent aan vrede en vrijheid moeten werken. Ik ga wel eens naar het Indisch Herinneringscentrum en dan kom ik soms jonge mensen tegen die helemaal niets over het verleden weten en op zoek zijn naar wat er is gebeurd. Ik zeg dan tegen hen: blijf vooral zoeken. Het is belangrijk de verhalen door te vertellen, in de hoop dat de nieuwe generaties er iets mee doen voor een betere toekomst. Jongeren moeten zodanig worden geraakt, dat ze daar op hun eigen manier inhoud aan geven. En gelukkig gebeurt dat steeds meer.’

Mathieu Hoeberigs (71), gepensioneerd jurist
‘Aan vrede en vrijheid moeten we permanent samen werken’
104 ZO HERDENKT DEN HAAG

APARWASI DIVAS, HINDOSTAANSE IMMIGRATIEDAG

‘Zij hebben zich opgeofferd voor ons’

Tien procent van de Haagse bevolking, zo’n 45.000 personen, bestaat uit Hindostaanse Surinamers. In Nederland wonen er in totaal ongeveer 180.000; dat is 30.000 meer dan de Hindostanen die in Suriname zijn achtergebleven. Wanneer in Den Haag wordt herdacht dat 150 jaar geleden het eerste immigrantenschip bij Paramaribo aanmeerde, kan het niet anders dan groots zijn.

Het nog steeds spiksplinternieuw aanvoelende cultuurcentrum Amare aan het Spuiplein is de plek waar op zondag 4 juni, de dag voorafgaand aan Aparwasi Divas, de Immigratiedag, een enorm Hindostaans evenement wordt gehouden. Op meerdere plekken treden muziekbands op, er is een foodmarket met Hindostaanse en Surinaamse hapjes en drankjes, en natuurlijk schaafijs. Daarnaast zijn er boekenstands en is er een tentoonstelling met gebruiksvoorwerpen en foto’s van de tijd op de plantages in Suriname. Veel bezoekers staan er even stil bij het verleden dat voorbij, maar niet vergeten is. Hoewel nadrukkelijk ook alle andere Hagenaars welkom zijn, vullen de gangen, foyers en zalen van het complex vanaf het middaguur tot in de avond zich voor misschien toch wel 99 procent met Hindostanen. Het zijn er duizenden, niet alleen

Wat wordt herdacht?

Aparwasi Divas, de Hindostaanse Immigratiedag, soms ook gespeld als A-parwasi Divas of Parwasi Diwas , valt op 5 juni. Precies op die dag in 1873 meerde het zeilschip Lalla Rookh aan in Paramaribo. 410 immigranten hadden zich 99 dagen daarvoor in Calcutta, het huidige Kolakata ingescheept, 11 mensen overleefden de overtocht niet. De Hindostaanse Immigratiedag wordt sinds 1973 in Nederland herdacht. Apawasi Divas is niet te verwarren met Pravasi Bharatiya Divas, de feestdag in India die de bijdrage huldigt van Hindostanen buiten het vaderland aan het welzijn en de ontwikkeling van India. Die dag valt op 9 januari, de dag in 1915 toen Mahatma Gandhi vanuit Zuid-Afrika terugkeerde in India.

afkomstig uit Den Haag, maar ook van elders in Nederland. Veel mensen uit Den Haag weten niet eens dat jaarlijks op 5 juni de Hindostaanse immigratie wordt herdacht. Om de bekendheid over Hindostaanse contractarbeid - maar ook de Javaanse en Chinese contractarbeid - te vergroten, schreven Jaswina Elahi en Ruben Gowricharn het boek Ongezien Ongehoord; Hindostanen in de Nederlandse geschiedenis. Vandaag signeert Jaswina Elhali dat bij de boekenstand op de eerste etage van Amare.

Naast de boekenstand voert een brede trap annex – propvolle - tribune naar de benedenfoyer, waar twee meisjes op luide muziek dansen in Bollywood-stijl. De rest van de dag kunnen de aanwezigen hier zelf swingen op muziek van Hindostaanse bands uit Nederland, Suriname en India. >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 105 Aparwasi Divas, Hindostaanse Immigratiedag
‘Veel bezoekers staan er even stil bij het verleden dat voorbij, maar niet vergeten is’

Jong en oud, dik en dun, gewoon en feestelijk gekleed, grijpen die kans. De foyer vormt zo de meest dynamische en gezelligste plek van de dag. Boven in Concertzaal 2 treden ook topacts op, maar de ruimte mist node een dansvloer, en zal wellicht daarom - en omdat hier wel een toegangsprijs moet worden betaald - vandaag nooit helemaal vol zitten. Al is de zaal toch nog gevuld met duizend toeschouwers bij de inleidende toespraken van onder meer Haagse wethouder Mariëlle Vavier, staatssecretaris Marnix van Rij en de ambassadeur van India, Reenat Sandhu – het spreekgestoelte is eigenlijk te hoog voor haar.

De host op deze plek is Rabin Baldewsingh, voormalig wethouder van Den Haag en tegenwoordig Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Hij kondigt ook vrolijk de eerste muziekact aan, de zangeres Malini Awashti uit India. Haar band – percussie, Indiaas harmonium, elektronische piano – zet de eerste tonen in en dan schrikt de zaal op omdat Malini onverwacht vanuit de coulissen begint te zingen. Keihard, het volume op de geluidsinstallatie wordt snel teruggedraaid, terwijl het publiek elkaar aankijkt en opgelucht lacht. Daarna klappen veel aanwezigen mee met haar liederen of filmen hun favoriete song met de mobiele telefoon. Overal lichten ze op. Malini roept de aanwezigen op om vooral ook eens India te bezoeken en krijgt het aan het einde van haar optreden even aan de stok met Baldewsingh. Hij wil met het oog op het krappe tijdschema de volgende band aankondigen; zij wil nog een toegift zingen. Het publiek roept: ‘We want more’. Baldewsingh

kan niet anders dan knarsetandend met de Indiase diva instemmen. Tot groot enthousiasme van het publiek draait zij al zingend nog een aantal malen met zwierende rokken. Lachend neemt zij afscheid van de zaal met het enige zinnetje dat zij kent in het Nederlands: ‘Ik kom terug.’

‘Hij is een goede man hoor,’ zegt Guno Binda, ‘maar hij zou zich op zijn Surinaams toch niet zoveel van de tijd moeten aantrekken.’ Binda woont al vanaf zijn prille jeugd in Den Haag, is vandaag voor de gelegenheid gekleed in shirt en pet met de Surinaamse kleuren erop. ‘Natuurlijk ben ik er vandaag bij,’ zegt hij, maar ik ben ook op Keti Koti, waar vooral Creoolse Surinamers komen, ik ben op 5 mei op het Malieveld en bij andere feesten die niet per se van Hindostanen zijn. Om eerlijk te zijn voel ik me het meest Europeaan, al ben ik ook thuis in Suriname, mijn geboorteland, en India, het land van mijn voorouders. Met die landen blijf ik een band houden. Hij begrijpt de ambivalente gevoelens bij het ‘vieren’ van 150 jaar immigratie. ‘We moeten er wat van maken. We kunnen niet blijven zitten met het verleden. Wat gebeurd is, is gebeurd. We moeten verder leven. Het is verschrikkelijk voor mijn voorouders dat zij naar Suriname vertrokken. Tegelijkertijd, zij waren contractarbeiders, gingen op zoek naar een beter leven, dus zo goed zullen zij het niet >>

106 | ZO HERDENKT DEN HAAG
‘Tot groot enthousiasme van het publiek draait Malini al zingend nog een aantal malen met zwierende rokken’

‘Herdenken gaat over erkennen van een gezamenlijke geschiedenis. Die beperkt zich niet tot specifieke etnische groepen. We herdenken om het verleden te erkennen en lering hieruit te trekken. Ons koloniaal en slavernijverleden geeft deels inzicht in de diverse samenstelling van onze samenleving. Het is een pijnlijke kant van de geschiedenis en het is belangrijk daar het gesprek over te voeren. Dat gesprek en de bewustwording hieromtrent is al veel te lang uitgebleven.

Wij staan stil bij herdenkingen op 5 juni, 1 juli en 15 augustus en op 4 mei. Echter doen we onszelf tekort als we ons tot één datum of één etnisch georiënteerd deel van de geschiedenis zouden beperken. We worden dagelijks herinnerd aan ons koloniaal en slavernijverleden. Zelf ben ik etnisch Hindostaans en mijn man is etnisch Javaans en West-Afrikaans. In onze zonen wordt onze gezamenlijke geschiedenis verenigd, we kunnen er niet om heen, we zijn het.

Mijn oudste zoon maakte op de basisschool een werkstuk over het slavernijverleden en betrok daar ook de moderne slavernij bij. Hij kreeg een tien. Zijn juf merkte daarbij op dat ze er veel van had geleerd. Dat was mooi en pijnlijk tegelijkertijd. Iedereen weet wel iets over de Tweede Wereldoorlog. Het is teleurstellend dat er vrijwel niets over de periode van ruim 350 jaar slavernijgeschiedenis en kolonialisme bekend is; dat kan in deze tijd niet meer. Neem het op in de lessen op scholen, want daar is nauwelijks aandacht voor ons koloniaal verleden en de slavernijgeschiedenis.

De samenleving is complex en hokjes voor mensen maken past daar niet bij. Als je een samenleving wil hebben dan lijkt het me dat je dat samen vormgeeft. Dan is het belangrijk om te weten wat we van elkaar en met elkaar nodig hebben en hoe we elkaar kunnen verstaan.’

‘Wij herdenken een gezamenlijke geschiedenis’

niet dwingen

‘Op 26 februari zijn we met een volle bus vanuit het Zuiderpark naar Leeuwarden vertrokken. Daar hebben we in de schouwburg het 150ste jaar van de Hindostaanse immigratie herdacht. 150 jaar geleden voer het schip weg uit India waarmee de eerste Indiase contractarbeiders naar Suriname gingen. Dit evenement was door de stichting Vobis geregeld, een Hindostaanse zelforganisatie waarbij ik aangesloten ben. De Indiase ambassadeur in Nederland en ook onze voormalige Haagse wethouder Rabin Baldewsingh waren bij de opening aanwezig.

Mijn nana (opa, red.) heeft de boot naar Suriname genomen vanuit India. Ik ken het verhaal via mijn zus, die het weer van hem heeft gehoord. Zelf heb ik hem nooit gekend. Mijn nana kon goed leren en had een hoge militaire rang in India. Toen hij moest gaan vechten voor de Engelsen (India was indertijd koloniaal bezit van de Engelsen, red.), wilde hij dat niet. Daarom is hij gevlucht en is hij in Suriname contractarbeider geworden. Dat hij zijn eigen weg koos, vind ik belangrijk. Je laat je niet dwingen tot iets waar je niet achter staat.

Ik ben dankbaar dat ik een nakomeling ben van iemand die gevlucht is uit India. Ik denk dat ik nu een beter leven heb dan ik zou hebben als ik in India geboren zou zijn. Toen ik 25 jaar geleden in Nederland aankwam, was mijn eerste officiële baan in de sorteerkamer van de Koninklijke Bibliotheek. Daarna ben ik op Schiphol in de beveiliging gaan werken. Dat was mijn droom. Ik heb daar gewerkt totdat ik een hersenbloeding kreeg. Daar hield ik een hersenbeschadiging aan over.

Als ik nu in deze omstandigheid in India zou leven, zou ik vast al overleden of dakloos zijn. Ik heb in Nederland een goed leven. Daar ben ik me bewust van.

Natuurlijk is het goed om stil te staan bij onze migratiegeschiedenis. Maar ik vind het te ver gaan om van de huidige Nederlandse regering geld te vragen ter compensatie van het koloniaal en slavernijverleden. Waarvoor?

Ik heb niks te lijden gehad, toch?

Het was een gezellige dag in Leeuwarden, met lekkere hapjes en drankjes. En met Á-Pravasi-dag ga ik ook meedoen aan evenementen. Ik ga bijvoorbeeld naar het optreden van de zanger Anup Jalota in Amare. Voor de gezelligheid en het samenzijn. Dat vind ik belangrijk.’

Krishna Thakoerdajal (58), ex-beveiliger Schiphol
‘Je laat je
tot iets waar je niet achter staat’

hebben gehad in India. Zij hebben zich opgeofferd voor ons, hebben keihard gewerkt. En dat geldt ook voor mijn ouders die naar Nederland zijn vertrokken en weer opnieuw moesten beginnen. Opdat de kinderen het beter zouden hebben. Om daarbij stil te staan is een dag als deze een mooi moment waarop Hindostanen die dezelfde geschiedenis delen, gezellig samenkomen met een hapje en een drankje.’

’s Avonds tegen negenen zijn de meeste bezoekers naar huis vertrokken, terwijl in de foyer het feest pas echt is losgebarsten. Daar speelt de enorm swingende Surinaams-Hindostaanse band No Merxi. Vooral de bassist moet zich in zijn element voelen; zijn volume staat het hardst afgesteld. De overheersende basklanken voel je in lever en nieren. No Merxi is een echte feestband, de leden gunnen zichzelf geen pauze. Is een nummer geëindigd, volgt meteen het volgende. Ze zwepen de vele dansenden op dezelfde wijze op als de meer bekende Surinaamse band Trafasi met kreten als: ‘Zwaai, zwaai’ en ‘Hiep, hiep’. Enige verschil is dat No Merxi niet in Sranangtongo (Surinaams), maar in het Sarnami (Surinaams-Hindostani) zingt. Een taal die na 150 jaar vanavond nog steeds

wordt meegezongen, ook al wordt beweerd dat de beheersing van die taal onder jongeren aan het verdwijnen is. De volgende dag vindt op het Hobbemaplein voor de Haagse Markt de kranslegging plaats bij het Nationaal Hindostaans Immigratiemonument. Opnieuw is het Rabin Baldewsingh die de 150 aanwezigen vertelt ‘hoe fijn het is dat zij er zijn.’ Onder de hoogwaardigheidsbekleders bevinden zich de minister van OCW, Robbert Dijkgraaf, de ambassadeurs van India, Reenat Sandhu, en Suriname, Rajendre Khargi, en de Haagse wethouder Kavita Parbhudayal.

Op het monument prijkt een spreuk in het Hindostaans die vertaald luidt: ‘Daar waar het mij goed gaat, is mijn vaderland.’ Het staat voor het feit dat de Hindostaan zich over het algemeen goed aanpast aan gewijzigde omstandigheden in een nieuw land. De ambassadeur van Suriname meldt in dit verband in zijn toespraak trots dat er geen ziekenhuis in Nederland bestaat dat geen Hindostaanse artsen in dienst heeft.

Aparwasi
‘Om eerlijk te zijn voel ik me het meest Europeaan’
Divas, Hindostaanse Immigratiedag
110 | ZO HERDENKT DEN HAAG
ZO HERDENKT DEN HAAG | 111 Aparwasi Divas, Hindostaanse Immigratiedag

De koloniale en postkoloniale geschiedenis van Den Haag in vogelvlucht

Den Haag, de Hofstad, is de residentie, de zetel van het parlement, van diverse Hoge Colleges van Staat, zoals de Raad van State en de Hoge Raad, en natuurlijk van de monarchie. Dus per definitie speelt de stad een belangrijke rol in de nationale geschiedenis. Die nationale geschiedenis is sinds 1600 óók een koloniale geschiedenis. Dat roept de vraag op naar het Haagse aandeel in dat verleden. Dat is deels een vraag naar de betrokkenheid van de nationale instituties die nu eenmaal net in Den Haag waren gevestigd. Maar verder: hoe zat het met de stedelijke betrokkenheid en belangen bij het Nederlandse kolonialisme? We kunnen dan enerzijds denken aan de rol van burgers en besturen van de stad en de sporen die hun betrokkenheid heeft achtergelaten – dan gaat het toch vooral over de stedelijke elites. Maar anderzijds bracht de koloniale en vooral ook postkoloniale geschiedenis migraties teweeg, zeker niet alleen van koloniale elites. Die migraties zouden ook een stevig stempel drukken op de hedendaagse residentie. Genoeg om uit te zoeken dus. Deze bijdrage schetst in vogelvlucht de koloniale en postkoloniale geschiedenis van Den Haag.

De start van het Nederlandse kolonialisme kunnen we rond 1600 plaatsen. De einddatum is moeilijker te bepalen, al was het maar omdat het verleden nog zo doorwerkt in het heden. Nederland, of beter de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, was in die tijd verwikkeld in de langdurige onafhankelijkheidsoorlog tegen Spanje. Tijdens die Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) ontwikkelde het land – en vooral de gewesten Holland en Zeeland – zich tot een van welvarendste plekken op de hele wereld. De eigen landbouw en nijverheid waren daarbij van groot belang, maar ook de handel, eerst binnen Europa, later verder weg. De Republiek richtte de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC, 1602) en de

West-Indische Compagnie (WIC, 1621) op en liet handel, bestuur en ook oorlogvoering zoveel mogelijk over aan deze compagnieen. Militair geweld – te land en ter zee – was aanvankelijk primair gericht tegen Europese concurrenten, maar werd al snel ook ingezet tegen staten of volken in de gebieden waar deze compagnieën zich vestigden.

Mocht dat allemaal zomaar? In het toenmalige Europese (en dus ook het Nederlandse) denken was dat nogal vanzelfsprekend. In het witte, christelijke Europa was de eigen cultuur in de optiek van velen superieur aan alle andere culturen, waar ook ter wereld. Diezelfde opvatting werd een rechtvaardiging voor de slavenhandel en het in slavernij voor Europeanen laten werken van Afrikanen en Aziaten. Er waren wel tegenstemmen, Europeanen die op christelijke of humanistische gronden deze gedachten en praktijken veroordeelden; maar zij bleven lang een minderheid die weinig invloed had. Vaak wonnen economische belangen het hierbij van de morele stemmen. Winstbejag, geopolitieke belangen, racisme en geweld gingen hand in hand. En waar de eerste koloniale mogendheden, Spanje en Portugal, nog wel waarde hechtten aan verspreiding van hun ‘ware geloof’, het katholicisme, vonden de Nederlanders kerstening niet zo belangrijk. De dominee rechtvaardigde de koopman en liep hem zelden in de weg.

Succesvol

Van de twee compagnieën was de VOC veruit de belangrijkste en, vanuit Nederlands perspectief, succesvolste. Zij bezette her en der stukken van wat later Indonesië zou gaan heten en liet daar – onder meer door slaafgemaakten – ook enkele steden bouwen, waaronder het latere Jakarta. De compagnie koloniseerde verder een deel van het huidige Zuid-Afrika (de Kaapkolonie), Sri Lanka (Ceylon) en Malakka (nu een deel van Maleisië) en vestigde een lange rits handelsposten, >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 113
De koloniale en postkoloniale geschiedenis van Den Haag in vogelvlucht

van het Midden-Oosten tot aan China en Japan. Binnen haar zogenoemde octrooigebied, haar werkterrein dreef de compagnie met vele partners handel, in goederen maar ook in mensen – honderdduizenden Aziatische en Afrikaanse slaafgemaakten werden door de compagnie aangekocht en verhandeld. De economische betekenis van de VOC fluctueerde in de loop van bijna twee eeuwen sterk, maar was al met al voor de Republiek en ook voor de aandeelhouders een succesverhaal. Dat verhaal kwam tot een einde met de liquidatie in 1798; inmiddels was de Republiek onder de voet gelopen door Frankrijk en hadden de Britten de koloniën overgenomen. Vanuit het perspectief van de belanghebbenden was de WIC niet zo’n groot succes. De eerste WIC ging in 1674 failliet, de tweede bestond van 1675 tot 1791 maar was voor de aandeelhouders evenmin winstgevend. Dat neemt niet weg dat deze compagnie de impuls gaf voor een reeks veroveringen en voor een trans-Atlantische slavenhandel waarvan ongeveer 600.000 Afrikanen het directe slachtoffer waren – nog afgezien van degenen die al in het voortraject in Afrika stierven, ontheemd raakten of hun naasten verloren, of de generaties die aan de andere zijde van de oceaan in slavernij opgroeiden, werkten en stierven. De eerste belangrijke kolonie van de WIC was Nieuw-Brazilië, dat net als Nieuw-Nederland (in en rond Manhattan) al weer snel verloren ging aan Europese concurrenten. Uiteindelijk koloniseerde en behield Nederland de zes Caribische eilanden die later de Nederlandse Antillen genoemd zouden worden, plus vier plantagekoloniën aan de Noordkust van Zuid-Amerika, waarvan Suriname veruit de belangrijkste was.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ging in 1795 ten onder. Nederland werd als Bataafse Republiek eerst een onderdeel van de Franse invloedssfeer maar daarna al gauw geheel overgenomen door het Frankrijk van Napoleon Bonaparte. De Britten, de belangrijkste tegenstander van Frankrijk, namen vrijwel alle Nederlandse koloniën over – de naar Engeland gevluchte Nederlandse stadhouder Willem V had daarmee uitdrukkelijk ingestemd. Aan het einde van de napoleontische oorlogen (1815) was Frankrijk verslagen en werd Nederland een herstart gegund, nu als Koninkrijk der Nederlanden. Groot-Brittannië eiste echter een deel van het koloniale rijk op. Zo werden Sri Lanka, Malakka en de Kaapkolonie Brits, en zo ook de drie naast Suriname gelegen koloniën Berbice, Demerara en Essequibo, het tegenwoordige Guyana. Nederland behield de archipel die later Indonesië zou worden,

Suriname en de zes Caribische eilanden; verder nog de handelspost Elmina in het huidige Ghana, die echter in 1872 alsnog in Britse handen zou overgaan.

Kwakkelen

In de periode tussen 1815 en 1940 zou wat toen Nederlands-Indië heette steeds verder worden onderworpen, gekoloniseerd en economisch ontwikkeld – dat laatste primair met het Nederlandse belang voor ogen, al was er vanaf 1900 ook sprake van een ‘ethische politiek’, die de belangen van de Indonesische bevolking voorop moest stellen. Indië werd een onmisbare factor in de economische ontwikkeling van Nederland, maar ook voor de geopolitieke status. Zonder die geografische en demografisch enorme kolonie – met aan het eind van de jaren dertig zeventig miljoen inwoners – was Nederland met zijn negen miljoen inwoners slechts een klein en niet erg belangrijk land. De koloniale autoriteiten wilden dan ook niets weten van het Indonesische nationalisme, stuurden de leiders van die beweging in jarenlange ballingschap en beschouwden onafhankelijkheid op zijn best als iets voor de verre toekomst; in het Nederlandse parlement dachten alleen de twee linkse partijen daar anders over.

Intussen werden, althans in de negentiende eeuw, Suriname en de Antillen steeds meer een zorg voor het koloniale gezag. De slavernij was er in 1863 afgeschaft, in Suriname waren ter vervanging van de Afro-Surinaamse plantagearbeiders ruim 60.000 contractarbeiders uit Brits-Indië (Hindostanen) en Java aangevoerd, maar de economie bleef kwakkelen. Cynisch genoeg gingen er in Nederland stemmen op om beide koloniën maar te verkopen nu ze het ‘moederland’ alleen geld kostten en zorgen baarden. Zover kwam het echter niet; het ging in tegen de nationale eer en bovendien dienden zich geen kopers aan. Vanaf de jaren 1920 tekende zich een economische opleving af, door de ontwikkeling van de bauxietindustrie in Suriname en de vestiging van olieraffinaderijen op Aruba en Curaçao. Die groei zette door. Beide koloniën zouden hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de geallieerde strijd in de Tweede Wereldoorlog, hoe klein hun bevolking ook was: gezamenlijk telden de twee Caribische koloniën rond 1940 nog geen half miljoen mensen.

De Tweede Wereldoorlog zou een ommekeer betekenen in de koloniale geschiedenis. Nederland werd in 1940 bezet, Indië in 1942. Op 17 augustus 1945, twee dagen na de Japanse capi-

114 | ZO HERDENKT DEN HAAG

tulatie, riepen Sukarno en Mohammad Hatta de Indonesische onafhankelijkheid uit. Nederland weigerde dit te accepteren. Ruim vier jaar later gaf Nederland toe, na eindeloze onderhandelingen maar vooral na een zeer bloedige oorlog die aan Nederlandse zijde zo’n tienduizend burger- en militaire doden eiste en aan Indonesische zijde vermoedelijk ten minste honderdduizend. De in Den Haag gehouden rondetafelconferentie leidde tot de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949, in het Amsterdamse Paleis op de Dam. De twee resterende koloniën bereikten in 1954, na moeizame onderhandelingen, de status van autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederland. Suriname werd in 1975 alsnog een onafhankelijke republiek. De Nederlandse Antillen weigerden die stap te zetten maar wilden ook niet meer met elkaar verder. In 2010 werd het land opgeheven, het koninkrijk bestaat sindsdien uit vier landen – Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland, dat de drie kleinste Caribische eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba nu als een soort gemeenten heeft geïntegreerd.

Wat de dekolonisatie in en voor de drie landen heeft betekend valt buiten het bereik van dit artikel. Eén aspect van dit proces is echter juist voor Nederland, en ook voor Den Haag, van groot belang geweest: de postkoloniale migraties, tussen 1945 en begin jaren zestig vooral uit Indonesië, in de jaren zeventig en begin jaren tachtig uit Suriname, en sindsdien uit de Antillen en in het bijzonder Curaçao. Vanuit Indonesië ging het vooral om ‘gekleurde’ Indo-Europese of Indische Nederlanders (met zowel Indonesische als Nederlandse voorouders), totoks (witte ‘remigranten’), Molukkers en Indische Chinezen – in totaal een zeer kleine minderheid binnen de Indonesische bevolking. De omvang van de eerste generatie van deze migranten lag in de orde van 350.000 mensen; inmiddels spreekt men wel over een tot twee miljoen Nederlanders met iets van ‘Indische wortels’. Ruim een derde van de Surinaamse bevolking verliet het land in de jaren rond de onafhankelijkheid; dit waren mensen van Afrikaanse, Hindostaanse of Javaanse afkomst. Inmiddels wordt de omvang van de Surinaamse gemeenschap in Nederland op een kleine 400.000 geschat, tegen bijna 600.000 in Suriname zelf. Dat de Antilliaanse gemeenschap in Nederland blijft groeien is mede het gevolg van de keuze tegen onafhankelijkheid; daarom behielden Antillianen het Nederlandse paspoort en het recht zich in Nederland te vestigen. Het ‘zevende eiland’, de Antilliaanse gemeenschap in Nederland,

telt inmiddels zo’n 170.000 mensen, tegen 330.000 op de zes eilanden; driekwart van de Antillianen in Nederland heeft een Curaçaose achtergrond.

Betrokkenheid

Wie in Den Haag droeg verantwoordelijkheid voor wat er in deze koloniale periode gebeurde?

Het korte antwoord is dat dit de elites waren die vrijwel alles in dit land bepaalden, en dat elites gedurende veruit het langste deel van de koloniale periode zich weinig hoefden aan te trekken van wat ‘het volk’ daarvan vond. Tijdens de Republiek had alleen de bovenste laag van de bevolking inspraak in het bestuur en dat was aanvankelijk in het Koninkrijk niet anders, omdat de koning tot 1848 het koloniale beleid naar eigen inzicht mocht bepalen. Pas in 1848 kreeg het parlement een werkelijk controlerende functie, pas in 1922 mochten alle mannen en vrouwen boven de 22 hun stem voor dit orgaan uitbrengen; die leeftijd werd later teruggebracht naar 21 (1963) en vervolgens 18 jaar (1972). Dit betekent niet alleen dat een kleine elite van veelal vermogende mannen tussen de zeventiende en negentiende eeuw het koloniale beleid bepaalde. Het betekent ook dat geen van de 100.000 dienstplichtigen die Nederland inzette in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog tevoren een stem had kunnen uitbrengen voor het parlement dat hen op die gewelddadige koloniale missie stuurde.

Wie waren dan die elites? In de tijd van de Republiek waren dat vooral de stedelijke en gewestelijke elites die zich, gedreven door hun eigen regionale prioriteiten en persoonlijke belangen, bemoeiden met het koloniale beleid. De economische en bestuurlijke elites vielen goeddeels samen. De betrokken zakenlieden die veelal ook tal van bestuurlijke functies bekleedden, verdienden hun geld met allerlei economische activiteiten, niet noodzakelijkerwijs alleen met koloniale zaken. Zij investeerden in Europese handelsondernemingen of in de VOC, hout- of slavenhandel, handel in graan uit de Oostzee of door slavenarbeid geproduceerde suiker en koffie, financiering en verzekering van infrastructuur in Nederland of van slavenplantages in Suriname, als het maar winstgevend beloofde te zijn. Ethische overwegingen deden er niet toe.

Die elites behartigden hun belangen tijdens de Republiek in de eerste plaats in het bestuur van de twee compagnieën en in de ‘sociëteiten’ die Suriname en de andere plantagekoloniën bestuurden. Maar zij zorgden er ook voor dat op gemeentelijk >>

ZO HERDENKT DEN HAAG | 115
De koloniale en postkoloniale geschiedenis van Den Haag in vogelvlucht

niveau de koloniale belangen zo goed mogelijk werden behartigd; dat veranderde niet toen Nederland een koninkrijk werd. Uit het onderzoek naar de geschiedenis van steden als Amsterdam, Utrecht en Rotterdam komt duidelijk naar voren hoe landelijke, gewestelijke en stedelijke belangen soms wel wat schuurden, maar dat er brede, zelfs onvoorwaardelijke steun was voor het kolonialisme en, althans tot ver in de negentiende eeuw, ook de koloniale slavernij.

Elite

Geldt dit alles ook zo voor Den Haag? Niet helemaal. Den Haag was geen handelsstad en bleef ook achter als het ging om de industriële ontwikkeling. De vertegenwoordiging van de stad, die geen officiële stadsrechten had, in de besturen van de VOC en WIC was minimaal. Ook in de financiële wereld – zeer belangrijk voor de koloniale expansie – was Den Haag een kleine speler. Pas in de late negentiende en vroege twintigste eeuw vestigden zich grote bedrijven met koloniale belangen in de stad, zoals de Koninklijke Shell en de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Zij vestigden zich voornamelijk in de residentie om dichtbij de Nederlandse politiek en buitenlandse diplomaten te zijn – dat was handig voor lobbywerk.

Meer dan in de andere grote steden vormden de hoogste Haagse klassen daarom vooral een bestuurlijke elite. Zij zaten in de Staten-Generaal, het parlement, en onderhielden nauwe contacten met de stadhouders en later vorsten van Oranje-Nassau. Dat sluit zeker niet uit dat sommigen van hen hun fortuin geheel of deels hadden verdiend met koloniale zaken. De rijkdom van vele prominente Hagenaars, ook parlementariërs, was mede te danken was aan hun investeringen in de compagnieën, in slavenplantages of in de latere exploitatie van Nederlands-Indië. Het verbaast dus niet dat ook in Den Haag gevestigde parlementariërs het kolonialisme schraagden. Het Haagse gemeentebestuur had er minder directe bemoeienis mee, maar ondersteunde deze koers waar nodig. Fortuin en aanzien bepaalden wie tot de elite werd gerekend. Een deel van deze regentengroep was van adel, anderen golden als lid van het patriciaat – net geen adel, maar toch zeer aanzienlijk. Veruit de belangrijkste familie in deze Haagse wereld was het geslacht Oranje-Nassau, dat tijdens de Republiek vijf stadhouders leverde en tijdens het Koninkrijk vorsten en vorstinnen. Met een ook tijdens de Republiek al vorstelijk aandoende hofhouding en met hun prachtige paleizen vormden zij het centrum van het upperclass-leven van de stad. Voor de hele

Haagse elite gold toelating tot het hofleven als erkenning van hun status en mogelijk ook een weg om die positie nog te verbeteren. En die Oranje-Nassaus, dat kan zonder terughoudendheid wel worden gezegd, behoorden tot de steunpilaren van het kolonialisme. De stadhouders waren opperbevelhebbers van de beide compagnieën, de koningen Willem I en, tot 1848, Willem II hadden zelfs het exclusieve ‘opperbestuur’ over de koloniën. Ook Willem III en koninginnen Emma en Wilhelmina waren uitgesproken voorstanders van een groot koloniaal rijk. En al deden de Oranje-Nassaus er zelf geen zaken, zij profiteerden wel van de koloniale economie, door afdrachten van de compagnieën en later doordat de koloniale inkomsten via de fiscus deels bij hen terechtkwamen. Juist als Hofstad is Den Haag dus nauw verbonden met het Nederlandse kolonialisme.

Eerder werd gesteld dat er weinig principiële bezwaren werden opgeworpen tegen kolonialisme en slavernij; dat bleef tot ver in de negentiende eeuw beperkt tot kritische enkelingen die weinig invloed kregen. Wat vond de officiële kerk van de Republiek bijvoorbeeld, de Nederduits Gereformeerde Kerk, in 1816 omgedoopt tot Hervormde Kerk? Zij ondersteunde het kolonialisme eeuwenlang, zonder veel kritische tegengeluiden – op nationaal niveau, maar ook in Den Haag. De universiteiten dan, als centra van kritisch denken? Den Haag had geen universiteit; maar overigens zou ook de universitaire wereld in Nederland pas laat in de negentiende eeuw, en aarzelend, kritischer gaan oordelen over het Nederlandse kolonialisme, inclusief de slavernij.

Erfenissen

Wie zoekt naar sporen van de koloniale geschiedenis in de stad komt allereerst uit bij de Hagenaars die op enige manier een directe band hadden of hebben met de voormalige koloniën. Maar er is veel meer dat aan dit verleden herinnert. Dat begint met de gebouwde omgeving; gebouwd erfgoed met een koloniale connectie. Stadspaleizen en andere chique onderkomens van Haagse prominenten, waar soms ook bediendes uit de koloniën woonden; overheidsgebouwen waar koloniale zaken werden besproken; kantoorgebouwen van koloniale ondernemingen; culturele en religieuze instellingen; her en der een standbeeld. Maar juist omdat Den Haag het bestuurlijke centrum van Nederland was, zijn hier ook enorme collecties te vinden waarin de koloniale geschiedenis is gedocumenteerd: het Nationaal Archief, de Koninklijke Bibliotheek, een reeks musea. Wat zij ons over dit verleden vertellen is veelal eenzijdig, het leert ons vaak meer over de koloniale blik dan over de werkelijkheid in verre

116 | ZO HERDENKT DEN HAAG

koloniën. Maar wie tussen de regels door weet te lezen en door de pracht en praal heen kijkt kan er toch veel meer van leren. Veruit de belangrijkste getuigen van het koloniale verleden zijn de postkoloniale migrantengemeenschappen. Ook in Den Haag dateert de aanwezigheid van mensen uit de koloniën al van de zeventiende eeuw. De zwarte en bruine bediendes van voorname witte families, onder wie de stadhouders. De welgestelde verlofgangers en ‘repatrianten’, die maakten dat Den Haag al in de late negentiende eeuw als de ‘de weduwe van Indië’ werd aangeduid. Maar ook, in de periode tussen de twee wereldoorlogen, nationalistische studenten uit Indonesië zoals de eerder genoemde Mohammad Hatta en andere antikoloniale activisten zoals de Surinamer Anton de Kom. Relatief veel van deze Indische, Indonesische en Caribische Hagenaars werden tijdens de bezetting actief in het verzet tegen de Duitsers. Dat moesten de uit Suriname afkomstige De Kom en Waldemar Nods, maar bijvoorbeeld ook de Curaçaoënaar George Maduro en de Indo-Europeanen Olaf Douwes Dekker, Jan Nout en Harry Pauw met de dood bekopen.

De naoorlogse postkoloniale migraties veranderden Den Haag ingrijpend. De stad werd eerst de informele hoofdstad van Indisch Nederland, later werd ze dat ook van Hindostaans Nederland. Daarnaast vestigden er zich kleinere groepen Molukkers en andere Indonesiërs, Afro- en Javaanse Surinamers en Antillianen. De invloed van de Indische gemeenschap was groot, niet alleen getalsmatig maar ook in haar bijdrage aan de stedelijke samenleving en cultuur – denk aan de eerste Indische toko’s en eethuisjes, de Indorock, de Pasar Malam, herdenkingen zoals die bij het Indisch Monument (1988) en ook de oprichting van het Indisch Herinneringscentrum (2019), dat zich overigens ook richt op Molukse Nederlanders. In zekere zin werd Den Haag na 1945 dus nog meer dan voor de oorlog ‘de weduwe van Indië’, maar tegelijkertijd veranderde die gemeenschap, in demografisch en daarmee ook in cultureel opzicht. Zoals Lilian Ducelle, een prominent in de Indische culturele wereld, lang geleden opmerkte: ‘De weduwe van Indië is allang hertrouwd.’

Spijt

Ook de Hindostaanse gemeenschap is sinds de jaren zeventig zeer zichtbaar in de stad. Het gaat inmiddels om zo’n 45.000 Hindostanen in een stad van ruim 550.000 inwoners. Weer komen er eethuisjes, verder hindoetempels, hindoescholen, maar ook moskeeën; en dan het monument dat herinnert

aan de migratie van Brits-Indië naar Suriname en daarvandaan naar Nederland, het Gandhi-monument, en verder het Sarnamihuis (2006), een cultureel centrum. Net als in de Indische gemeenschap wordt in culturele instellingen van de Hindostaanse gemeenschap veel gesproken over het behoud van eigen tradities en verhalen.

Het aandeel van mensen van Afrikaanse oorsprong – of die nu uit Suriname, de Antillen of direct uit Afrika komen – in de stad is relatief bescheiden, zeker in vergelijking tot Amsterdam en Rotterdam. Dat neemt niet weg dat ook deze Hagenaars de stad als de hunne beschouwen en het is ook niet verwonderlijk dat uit deze groep de roep kwam tot onderzoek naar het Haagse slavernijverleden en tot het oprichten van een herdenkingsmonument. Hierop reageerde de Haagse gemeenteraad positief. Het college van Den Haag besluit in maart 2023 dat het een monument wordt dat het trans-Atlantisch slavernijverleden herdenkt.

Met zulke monumenten en met onderzoek naar het koloniale en slavernijverleden wordt getracht dit pijnlijke verleden onder ogen te zien en institutionele gebaren van spijt te maken, gericht op erkenning en wederzijdse verzoening. Tegelijk wordt er fel gedebatteerd over de vraag hoe dat verleden nu in het heden doorwerkt, of ‘herstel’ nodig en mogelijk is, en wat dan zou moeten inhouden. Die debatten zullen ook in Den Haag voorlopig nog wel worden gevoerd. Ook in die zin is het koloniale verleden nog lang geen voltooid verleden tijd.

Over de auteur

Dit artikel werd geschreven door Gert Oostindie, historicus en tot 2022 directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. De oorspronkelijke versie verscheen in het boek Het koloniale en slavernijverleden van Hofstad Den Haag. Dat kwam in november 2022 uit, in opdracht van de gemeente Den Haag. In dat boek wordt beschreven hoe Den Haag als zetel van de regering en het hof historisch gezien sterk verbonden was met de koloniën en met slavernij, en hoe dat sporen heeft achtergelaten in de stad, cultuur en architectuur van Den Haag. (Esther Captain, Gert Oostindie & Valika Smeulders, red., Het koloniale en slavernijverleden van Hofstad Den Haag, uitgeverij Boom, ISBN 9789024446117).

De koloniale en postkoloniale geschiedenis van Den Haag in vogelvlucht

ZO HERDENKT DEN HAAG | 117

Slavernij in cijfers

Slavernij is een extreme vorm van individuele onvrijheid en gedwongen arbeid. Slavernij onderscheidt zich van andere vormen van onvrijheid en dwang, waarin ‘meesters’ wel een deel van de arbeid opeisen, maar niet de ‘eigenaars’ worden van hun ondergeschikten. De mogelijkheid om personen te kopen en verkopen alsof ze goederen of dieren waren, maakte ontmenselijking een

onderdeel van het Nederlandse slavernijsysteem. Deze vorm van slavernij werd goed gepraat met racistische theorieën, bijvoorbeeld over verzonnen eigenschappen van zwarte mensen. Als je niet alle mensen als gelijk ziet, dan klinkt het minder erg als de ene mens het bezit wordt van een ander mens. Het legt ook de basis voor racisme.

12.500.000

Van het begin van de 16e tot het eind van de 19e eeuw vervoerden Europese slavenhandelaars ruim 12.500.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen naar Noord- en Zuid-Amerika

660.000/ 1.135.000

Naar schatting werden tussen 660.000 en 1.135.000 tot slaaf gemaakten verhandeld naar gebieden die onder VOC-bestuur stonden.

600.000

Daarvan werden er ongeveer 600.000 door Nederlandse slavenhandelaars vervoerd.

70.000

Tot aan 1939 werden zo’n 70.000 mensen – vooral uit toenmalig China, Brits-Indië en Nederlands-Indië (Java) – als contractarbeider naar Suriname gebracht, al dan niet vrijwillig.

ZO HERDENKT DEN HAAG | 119 Slavernij in cijfers

VERANTWOORDING

Samen herdenken, een jaar rond

Stilstaan bij het koloniaal en slavernijverleden doe je niet allemaal op dezelfde manier, daar kwamen we al snel achter bij het maken van dit boek. De een legt een krans, de ander hijst een vlag en weer een ander viert een feest. Of organiseert een basketbaltoernooi. Maar alle herdenkingen hebben een ding gemeen: de kracht van samenzijn en je eigen cultuur ervaren.

In opdracht van de gemeente Den Haag maakten we dit boek, over de herdenkingscultuur rondom ons koloniaal en slavernijverleden in Den Haag. De verhalen en interviews zijn geschreven door journalisten. De artikelen in dit boek zijn hun weergave van wat ze zagen en hoorden. Dat geldt ook voor het werk van de fotografen. We hebben ons uiterste best gedaan herdenkingen te beschrijven die in een jaar, van 1 juli 2022 tot 1 juli 2023 plaatsvonden in Den Haag. Enkele herdenkingen die niet in onze stad plaatsvonden, krijgen in dit boek ook een gezicht. Door iemand uit Den Haag te interviewen die elders in het land herdacht

bijvoorbeeld. We zijn Esther Captain van het KITLV dankbaar voor de keren dat we op haar expertise konden terugvallen. Wij danken alle organisaties waar we gastvrij werden ontvangen. En alle mensen die zich lieten interviewen en ons openhartig te woord stonden. Zij gaven feedback op ons werk. Zo maakten we samen dit boek. Opvallend vaak hoorden we dat mensen hoopten dat hiermee ook andere Hagenaars hun verhaal en geschiedenis zouden horen. Dat er naar hen geluisterd zou worden. De doorwerking van het koloniaal en slavernijverleden zit diep. Erkenning werkt helend, zagen we. Stichting Haags Verhaal brengt verschillende mensen en gemeenschappen samen via hun verhalen en beelden. We hopen dat het boek breed gelezen wordt en we daarmee de verhalen van ons koloniaal en slavernijverleden levend houden.

Namens iedereen die aan dit boek meewerkte,

ZO HERDENKT DEN HAAG | 121
Verantwoording

Publicatie in opdracht van de Gemeente Den Haag, Dienst OCW, Stad en Bestuur, Team koloniaal en slavernijverleden, uitgevoerd door Stichting Haags Verhaal.

Fotografie: Fleur Beemster, Jurriaan Brobbel, Jassir Jonis, Valerie Kuypers, Arenda Oomen.

Teksten: Astrid Feiter, Herman Keppy, Anouk Visee en Renate van der Zee.

Eindredactie: Monique Zomerdijk.

Meelezer en correctie: Eugene Boeldak.

Research: Renate van der Zee.

Coördinatie: Astrid Feiter.

Vormgeving en opmaak: Hylke Thiry.

Druk: Bestenzet Drukkerij.

ISBN 9789090373508

122 | ZO HERDENKT DEN HAAG

ZO HERDENKT DEN HAAG laat zien hoe er in Den Haag stilgestaan wordt bij het koloniaal en slavernijverleden. Met intieme foto’s, reportages en openhartige interviews.

Den Haag telt zo’n 100.000 inwoners die op een of andere manier de gevolgen van onze koloniale geschiedenis met zich mee dragen. In dit boek vertellen zij hun verhaal en laten ze zien hoe ze herdenken.

ISBN 9789090373508

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.