Vervoeging van de Spaanse
L. d’Haenens werkwoorden
In de reeks VERVOEGINGEN zijn verschenen:
Vervoeging van de Nederlandse werkwoorden
Vervoeging van de Franse werkwoorden
Vervoeging van de Engelse werkwoorden
Vervoeging van de Duitse werkwoorden
Vervoeging van de Spaanse werkwoorden
Vervoeging van de Italiaanse werkwoorden met basisgrammatica
Beste gebruiker
Voor u ligt de zestiende verbeterde druk van Vervoeging van de Spaanse werkwoorden. Alle werkwoordvormen werden grondig nagekeken en waar nodig aangepast of verbeterd.
Deze handleiding richt zich in de eerste plaats tot elke Nederlandstalige die Spaans studeert (op school, in een avondcursus of door zelfstudie) en voor wie het Spaanse werkwoord, zelfs in de grote lijnen, nog verrassingen oplevert. Natuurlijk kunt u die al een aardig mondje Spaans spreekt, hier terecht voor details zoals accenten, klinkerveranderingen, enz.
Centraal staat hier de vorming van de werkwoorden. Om te vermijden dat u nodeloos vervoegingstabellen van buiten leert, heb ik de werkwoordvormen (stam en uitgang) zo veel als mogelijk gerangschikt in een afleidingstabel, en veel voorkomende spellingsmoeilijkheden op een rij gezet. Op het einde treft u een uitgebreide lijst met werkwoorden (met hun Nederlandse vertaling) en het nummer van het te volgen voorbeeld in de vervoegingstabel. Verder komt u in grote trekken ook iets te weten over het gebruik van de belangrijkste tijden en wijzen in het Spaans. Veel succes!
De samensteller
mei 2016
C.I.P. Koninklijke Bibliotheek Albert I d’ Haenens, L.
Vervoeging van de Spaanse werkwoorden / L. d’Haenens
16de druk - Wondelgem: Diligentia 2016 - 64 p.; 24 cm.
ISBN 978 907097825 9
NUR 110
Wettelijk depot: D/2016/0067/3
© 2016 Diligentia Uitgeverij bvba
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toelating van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
INHOUD
1 indeling van de Spaanse werkwoorden
1.1 soorten werkwoorden volgens de aanvulling(en)
1.2 vorm van het werkwoord volgens het onderwerp
1.3 wijzen van het werkwoord (modos)
1.4 tijden
2
2.1
9 vorming
9.1
10.1 eindmedeklinker
10.2 klinker
10.3 klinker
11 gebruik van wijzen en tijden
11.1 indicativo (aantonende wijs)
11.3 subjuntivo (aanvoegende wijs)
12 vervoegingstabellen
12.1 werkwoorden eindigend op
12.2 werkwoorden eindigend
12.3 werkwoorden
1.1 soorten werkwoorden volgens de aanvulling(en)
In de werkwoorden kan een onderscheid gemaakt worden naargelang van het aantal en de aard van de aanvullingen die erbij (kunnen) horen:
1. onovergankelijk werkwoord (verbo intransitivo):
geen noodzakelijke aanvulling.
2. overgankelijk werkwoord (verbo transitivo):
– verbo transitivo indirecto: met één noodzakelijke aanvulling met voorzetsel (voorzetselvoorwerp: complemento de objeto indirecto of C.O.I.)
– verbo transitivo directo:
a. met één noodzakelijke aanvulling (zaak) zonder voorzetsel (lijdend voorwerp: complemento de objeto directo of C.O.D.)
b. met één noodzakelijke aanvulling (persoon) met voorzetsel a (lijdend voorwerp: complemento de objeto directo of C.O.D.)
c. met twee noodzakelijke aanvullingen, één zonder voorzetsel (C.O.D.) en één met voorzetsel (meewerkend voorwerp of C.O.I.)
Of ook: met twee aanvullingen met voorzetsel. (meewerkend voorwerp + voorzetselvoorwerp)
3. koppelwerkwoord (verbo copulativo)
Het koppelwerkwoord verbindt het onderwerp met een adjectief of substantief gezegde (atributo del sujeto), soms door middel van een voorzetsel.
4. attributief werkwoord (verbo atributivo)
Het verbindt het lijdend voorwerp met een adjectief of substantief gezegde (atributo del C.O.D.), soms door middel van een voorzetsel.
Voorbeelden
La noche cae. Pensamos en nuestra familia.
Juan escucha la radio.
Juan escucha a su madre.
Pilar cuelga la ropa en el armario.
Juan habla a Pedro de sus problemas.
Pablo está listo. Pablo es listo. Pablo es médico.
Me sirve de refugio.
Este tipo me pone nerviosa.
Tratan a esta muchacha de ladrona.
1.2 vorm van het werkwoord volgens het onderwerp
De werkwoordvormen hebben in het Spaans specifieke uitgangen naargelang van de (grammaticale) persoon. Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp van de zin zijn dan ook meestal overbodig. In bepaalde gevallen worden de persoonlijke voornaamwoorden (yo, tú, él / ella / usted, nosotros(as), vosotros(as), ellos / ellas / ustedes) toch gebruikt: – om de nadruk te leggen of een contrast uit te drukken bv. ¿Quién va a fregar platos? ¿El o yo?
– om de duidelijkheid te verbeteren bv. Ella está llamando. (niet él of usted)
1. actieve of bedrijvende vorm (voz activa)
Het onderwerp doet de handeling.
2. passieve of lijdende vorm (voz pasiva)
Het onderwerp ondergaat de handeling die uitgevoerd wordt door het handelend voorwerp (agente). De lijdende vorm is enkel mogelijk bij overgankelijke werkwoorden (verbo transitivo directo).
3. wederkerende vorm (forma pronominal)
Het wederkerend voornaamwoord (pronombre reflexivo) en het onderwerp wijzen naar dezelfde persoon (verbo pronominal reflexivo) of naar andere leden uit dezelfde woordgroep (verbo pronominal recíproco). Het aanwijzend voornaamwoord voegt soms weinig of niets toe aan de betekenis van de zin (pronombre expletivo) en wordt in het Nederlands niet vertaald. Het wordt o.m. gebruikt om aan te duiden dat het onderwerp er voordeel van ondervindt. Een aantal werkwoorden worden naast hun enkelvoudige vorm met se geconstrueerd. bv. sentarse, atreverse (a), confesarse (con), negarse (a) 4. onpersoonlijke vorm (forma impersonal)
Het voornaamwoord se wordt ook gebruikt om een onpersoonlijke constructie in te leiden. Een klein aantal werkwoorden, waaronder de meteorologische, bestaan alleen in de 3de persoon enkelvoud (verbos impersonales) 5. defectieve werkwoorden (verbos defectivos)
Het zijn werkwoorden die niet in alle tijden en / of personen voorkomen. Enkele voorbeelden hiervan zijn: abolir, acaecer, soler, usucapir
La niña repite sus lecciones.
Esta casa es construida por unos principiantes.
Juan se levanta a las ocho. Pedro y Juan se encuentran en la calle.
Pedro se come unas manzanas. No me atrevo a dar el primer paso.
Se dicen muchas tonterías. Llueve mucho en el norte de España.
1.3 wijzen van het werkwoord (modos)
modos personales persoonlijke wijzen
INDICATIVO aantonende wijs
modos impersonales onpersoonlijke wijzen
INFINITIVO onbepaalde wijs, infinitief CONDICIONAL 1 voorwaardelijke wijs
GERUNDIO 2 gerundium of gerundivum
SUBJUNTIVO aanvoegende wijs PARTICIPIO 3 deelwoord
IMPERATIVO gebiedende wijs
1.4 tijden van het werkwoord (tiempos)
1. in de aantonende wijs (Indicativo)
tiempos simples enkelvoudige tijden
Presente onvoltooid tegenwoordige tijd sabéis jullie weten
Pretérito imperfecto onvoltooid verleden tijd 1 sabíais jullie wisten
Pretérito definido 4 onvoltooid verleden tijd 2 supisteis jullie wisten
Futuro imperfecto onvoltooid tegenw. toek. tijd sabréis jullie zullen weten
tiempos compuestos 5 samengestelde tijden
Pretérito perfecto voltooid tegenwoordige tijd habéis sabido jullie hebben geweten
Pretérito pluscuamperfecto voltooid verleden tijd 1 habíais sabido jullie hadden geweten
Pretérito anterior voltooid verleden tijd 2 hubisteis sabido jullie hadden geweten
Futuro perfecto volt. tegenw. toekomende tijd habréis sabido jullie zullen geweten hebben
2. in de overige wijzen
INFINITIVO simple onvoltooid onbepaalde wijs saber weten compuesto voltooid onbepaalde wijs haber sabido geweten hebben
PARTICIPIO deelwoord sabido geweten
GERUNDIO simple onvoltooid Gerundi(v)um sabiendo wetend compuesto voltooid Gerundi(v)um habiendo sabido geweten hebbend
CONDICIONAL simple onvolt. voorwaardelijke wijs sabríais jullie zouden weten compuesto volt. voorwaardelijke wijs habríais sabido jullie zouden geweten hebben
IMPERATIVO
presente afirmativo onvoltooid gebiedende wijs ¡sabed! weet! presente negativo onvoltooid gebiedende wijs ¡no sepáis! weet niet!
SUBJUNTIVO
presente onvoltooid aanvoegende wijs sepáis jullie weten pretérito imperfecto onvoltooid aanvoegende wijs supierais/-ieseis jullie wisten futuro imperfecto 6 onvoltooid aanvoegende wijs supierais jullie zullen weten pretérito perfecto voltooid aanvoegende wijs hayáis sabido jullie hadden geweten pretérito pluscuamperfecto voltooid aanvoegende wijs hubierais / hubieseis sabido jullie hadden geweten futuro perfecto voltooid aanvoegende wijs hubiereis sabido jullie zullen geweten hebben
opmerkingen
1 De term Potencial wordt ook wel gebruikt.
2 Het Gerundio is een onveranderlijke vorm van het werkwoord die in feite dezelfde waarde heeft als een bijwoord.
3 We verwijzen hier vooral naar het Participio pasado. Het Participio de presente (eindigend op -nte) wordt bijna niet gebruikt in het Spaans. De functie van het Participio de presente wordt meestal overgenomen door het Gerundio.
4 Andere benamingen voor deze tijd zijn: Pretérito perfecto simple, Pretérito indefinido.
5 Deze samengestelde tijden komen niet voor in de vervoegingstabellen. Ze zijn immers gemakkelijk samen te stellen door middel van een vervoegde vorm van Haber + Participio pasado
6 De vormen van de Futuro imperfecto de Subjuntivo komen uiterst zelden voor in de praktijk. Deze tijd werd enkel bij de werkwoorden haber - tener - ser - estar en de typewerkwoorden -ar, -er, -ir uitgeschreven. De vorming is echter gemakkelijk af te leiden uit het Pretérito imperfecto de Subjuntivo: -ra (of -se) wordt -re.
tiempos simples tiempos compuestos tiempos simples tiempos compuestos
INFINITIVO
IMPERATIVO
Afirmativo
Negativo haber (hebben) haber habido (gehad hebben) ha (heb) no hayas (heb niet)
GERUNDIO haya no haya habiendo (hebbend) habiendo habido (gehad hebbend) hayamos no hayamos
PARTICIPIO habed no hayáis habido (gehad) hayan no hayan
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Presente Pretérito perfecto Presente Pretérito perfecto ik heb ik heb gehad dat ik heb dat ik gehad heb he he habido haya haya habido has has hayas hayas ha / hay ha haya haya hemos / habemos hemos hayamos hayamos habéis habéis hayáis hayáis han han hayan hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik had ik had gehad dat ik had dat ik gehad had había había habido hubiera / hubiese hubiera / -iese habido habías habías hubieras / hubieses hubieras / -ieses había había hubiera / hubiese hubiera / -iese habíamos habíamos hubiéramos / hubiésemos hubiéramos / -iésemos habíais habíais hubierais / hubieseis hubierais / -ieseis habían habían hubieran / hubiesen hubieran / -iesen
Pretérito definido Pretérito anterior Futuro imperfecto Futuro perfecto ik had ik had gehad dat ik zal hebben dat ik zal gehad hebben hube hube habido hubiere hubiere habido hubiste hubiste hubieres hubieres hubo hubo hubiere hubiere hubimos hubimos hubiéremos hubiéremos hubisteis hubisteis hubiereis hubiereis hubieron hubieron hubieren hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal hebben ik zal gehad hebben ik zou hebben ik zou gehad hebben habré habré habido habría habría habido habrás habrás habrías habrías habrá habrá habría habría habremos habremos habríamos habríamos habréis habréis habríais habríais habrán habrán habrían habrían
HABER (hebben of zijn in het Nederlands) wordt in het Spaans vooral gebruikt als hulpwerkwoord, gevolgd door een voltooid deelwoord. In de samengestelde tijden worden alle werkwoorden met haber vervoegd. Het voltooid deelwoord (Participio) blijft onveranderd. HABER heeft in de 3de persoon enkelvoud van de onvoltooid tegenwoordige tijd naast ha de variante vorm hay die onveranderd blijft en overeenkomt met het Franse il y a in de betekenis van er is, er zijn bv. Hay problemas con el niño.
Het onpersoonlijke hay que betekent: men moet, het is nodig te, het is nodig dat... bv. Hay que llamar por teléfono. Men moet of het is nodig te telefoneren. Haber de gevolgd door een infinitief drukt een versterkte toekomende tijd uit: hebben, moeten, zullen. bv. ¿A quién he de telefonear? Wie moet ik opbellen?
Haber de drukt nuances uit zoals waarschijnlijkheid en de intentie om iets te verwezenlijken. Haber de wijst op een verplichting die we onszelf opleggen. Opmerking: de Imperativo negativo (= enkelvoudige tijd) is omwille van de bladschikking onder ‘samengestelde tijden’ te vinden.
WERKWOORDEN
tiempos simples
tiempos compuestos
tiempos simples tiempos compuestos
INFINITIVO IMPERATIVO
Afirmativo
Negativo tener (hebben) haber tenido (gehad hebben)
GERUNDIO tenga no tenga teniendo (hebbend) habiendo tenido (gehad hebbend) tengamos no tengamos
ten (heb) no tengas (heb niet)
PARTICIPIO tened no tengáis tenido (gehad) tengan no tengan
Presente
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Pretérito perfecto
Presente
Pretérito perfecto ik heb ik heb gehad dat ik heb dat ik gehad heb tengo he tenido tenga haya tenido tienes has tengas hayas tiene ha tenga haya tenemos hemos tengamos hayamos tenéis habéis tengáis hayáis tienen han tengan hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik had ik had gehad dat ik had dat ik gehad had tenía había tenido tuviera / tuviese hubiera / -iese tenido tenías habías tuvieras / tuvieses hubieras / -ieses tenía había tuviera / tuviese hubiera / -iese teníamos habíamos tuviéramos / tuviésemos hubiéramos / -iésemos teníais habíais tuvierais / tuvieseis hubierais / -ieseis tenían habían tuvieran / tuviesen hubieran / -iesen
Pretérito definido Pretérito anterior Futuro imperfecto Futuro perfecto ik had ik had gehad dat ik zal hebben dat ik zal gehad hebben tuve hube tenido tuviere hubiere tenido tuviste hubiste tuvieres hubieres tuvo hubo tuviere hubiere tuvimos hubimos tuviéremos hubiéremos tuvisteis hubisteis tuviereis hubiereis tuvieron hubieron tuvieren hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal hebben ik zal gehad hebben
ik zou hebben ik zou gehad hebben tendré habré tenido tendría habría tenido tendrás habrás tendrías habrías tendrá habrá tendría habría tendremos habremos tendríamos habríamos tendréis habréis tendríais habríais tendrán habrán tendrían habrían
Het zelfstandig werkwoord hebben (= bezitten) wordt in het Spaans uitgedrukt door het werkwoord TENER TENER wordt o.a. gebruikt om een leeftijd uit te drukken (zoals in het Frans met avoir). bv. Tiene 26 años.
Tener que en tener de gevolgd door een infinitief drukken een verplichting uit en worden in het Nederlands vertaald door moeten
Bij tener que gaat het om een verplichting die eerder van buitenaf opgelegd is. Tener de (een vorm tussen haber de en tener que) komt in de praktijk weinig voor.
tiempos simples tiempos compuestos tiempos simples tiempos compuestos
INFINITIVO IMPERATIVO
Afirmativo
Negativo ser (zijn) haber sido (geweest zijn)
GERUNDIO sea no sea siendo (zijnde) habiendo sido (geweest zijnde)
sé (wees) no seas (wees niet)
seamos no seamos
PARTICIPIO sed no seáis sido (geweest) sean no sean
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Presente Pretérito perfecto
Presente
Pretérito perfecto ik ben ik ben geweest dat ik ben dat ik geweest ben soy he sido sea haya sido eres has seas hayas es ha sea haya somos hemos seamos hayamos sois habéis seáis hayáis son han sean hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik was ik was geweest dat ik was dat ik geweest was era había sido fuera / fuese hubiera / -iese sido eras habías fueras / fueses hubieras / -ieses era había fuera / fuese hubiera / -iese éramos habíamos fuéramos / fuésemos hubiéramos / -iésemos erais habíais fuerais / fueseis hubierais / -ieseis eran habían fueran / fuesen hubieran / -iesen
Pretérito definido Pretérito anterior
Futuro imperfecto Futuro perfecto ik was ik was geweest dat ik zal zijn dat ik zal geweest zijn fui hube sido fuere hubiere sido fuiste hubiste fueres hubieres fue hubo fuere hubiere fuimos hubimos fuéremos hubiéremos fuisteis hubisteis fuereis hubiereis fueron hubieron fueren hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto
Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal zijn ik zal geweest zijn ik zou zijn ik zou geweest zijn seré habré sido sería habría sido serás habrás serías habrías será habrá sería habría seremos habremos seríamos habríamos seréis habréis seríais habríais serán habrán serían habrían
In het algemeen heeft SER als zelfstandig werkwoord de betekenis van zijn, bestaan SER kan als hulpwerkwoord gebruikt worden van de passieve vorm, met de betekenis van worden SER kan als (semi)hulpwerkwoord gebruikt worden, gevolgd door een voltooid deelwoord, met de betekenis van worden. Het voltooid deelwoord verandert naargelang van het geslacht en het getal van het onderwerp. Merk het verschil: bv. La casa es construida por unos principiantes. Het huis wordt door enkele beginnelingen gebouwd. La casa ha sido construida por unos principiantes. Het huis is gebouwd (geworden) door enkele beginnelingen SER als koppelwerkwoord, gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord, drukt een essentiële, blijvende eigenschap uit. bv. Su novia es muy simpática Het koppelwerkwoord kan ook gevolgd worden door een zelfstand naamwoord. bv. Soy directora de una empresa de prensa. SER wordt verder ook wel gebruikt in de betekenis van doorgaan, plaatsvinden. bv. La cita es el lunes por la tarde.
tiempos simples tiempos compuestos tiempos simples tiempos compuestos
INFINITIVO IMPERATIVO
Afirmativo
Negativo estar (zijn) haber estado (geweest zijn)
GERUNDIO esté no esté estando (zijnde) habiendo estado (geweest zijnde) estemos no estemos
está (wees) no estés (wees niet)
PARTICIPIO estad no estéis estado (geweest) estén no estén
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Presente Pretérito perfecto
Presente Pretérito perfecto ik ben ik ben geweest dat ik ben dat ik geweest ben estoy he estado esté haya estado estás has estés hayas está ha esté haya estamos hemos estemos hayamos estáis habéis estéis hayáis están han estén hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik was ik was geweest dat ik was dat ik geweest was estaba había estado estuviera / estuviese hubiera / -iese estado estabas habías estuvieras / estuvieses hubieras / -ieses estaba había estuviera / estuviese hubiera / -iese estábamos habíamos estuviéramos / estuviésemos hubiéramos / -iésemos estabais habíais estuvierais / estuvieseis hubierais / -ieseis estaban habían estuvieran / estuviesen hubieran / -iesen
Pretérito definido
Pretérito anterior
Futuro imperfecto Futuro perfecto ik was ik was geweest dat ik zal zijn dat ik geweest zal zijn estuve hube estado estuviere hubiere estado estuviste hubiste estuvieres hubieres estuvo hubo estuviere hubiere estuvimos hubimos estuviéremos hubiéremos estuvisteis hubisteis estuviereis hubiereis estuvieron hubieron estuvieren hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto
Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal zijn ik zal geweest zijn ik zou zijn ik zou geweest zijn estaré habré estado estaría habría estado estarás habrás estarías habrías estará habrá estaría habría estaremos habremos estaríamos habríamos estaréis habréis estaríais habríais estarán habrán estarían habrían
In het algemeen heeft ESTAR als zelfstandig werkwoord de betekenis van zijn, zich bevinden bv. El ayuntamiento de Gante está enfrente del hotel. Het stadhuis van Gent bevindt zich tegenover het hotel.
ESTAR kan als echt hulpwerkwoord voorkomen in de combinatie met het Gerundio om de duur van een handeling uit te drukken. bv. ¿Estás escuchando la radio? Ben je naar de radio aan het luisteren?
ESTAR kan als (semi)hulpwerkwoord gebruikt worden in de passieve vorm, gevolgd door een voltooid deelwoord (Participio). De nadruk ligt hier op het resultaat van de handeling en niet zozeer op de handeling zelf. Ook hier verandert het Participio naargelang van het geslacht en het getal van het onderwerp.
bv. Estábamos introducidos en el museo por la guía. We waren (of werden) in het museum binnengeleid door de gids.
ESTAR als koppelwerkwoord, gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord, drukt een toevallige, veranderlijke eigenschap uit. bv. Mi coche está sucio. La ventana está cerrada. (Hier heeft het Participio de waarde van een bijvoeglijk naamwoord.)
INFINITIVO
am ar (beminnen) haber am ado (bemind hebben)
Afirmativo
IMPERATIVO
Negativo
GERUNDIO am e no am e am ando (beminnend) habiendo amado (bemind hebbend)
am a (bemin) no am es (bemin niet)
am emos no am emos
PARTICIPIO am ad no am éis am ado (bemind) am en no am en
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Presente Pretérito perfecto
Presente Pretérito perfecto ik bemin ik heb bemind dat ik bemin dat ik bemind heb am o he am ado am e haya am ado am as has am es hayas am a ha am e haya am amos hemos am emos hayamos am áis habéis am éis hayáis am an han am en hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik beminde ik had bemind dat ik beminde dat ik bemind had am aba había am ado am ara / am ase hubiera / -iese am ado am abas habías am aras / am ases hubieras / -ieses am aba había am ara / am ase hubiera / -iese am ábamos habíamos am áramos / am ásemos hubiéramos / -iésemos am abais habíais am arais / am aseis hubierais / -ieseis am aban habían am aran / am asen hubieran / -iesen
Pretérito definido Pretérito anterior
Futuro imperfecto Futuro perfecto ik beminde ik had bemind dat ik zal beminnen dat ik zal bemind hebben am é hube am ado am are hubiere am ado am aste hubiste am ares hubieres am ó hubo am are hubiere am amos hubimos am áremos hubiéremos am asteis hubisteis am areis hubiereis am aron hubieron am aren hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto
Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal beminnen ik zal bemind hebben ik zou beminnen ik zou bemind hebben amar é habré am ado amar ía habría am ado amar ás habrás amar ías habrías amar á habrá amar ía habría amar emos habremos amar íamos habríamos amar éis habréis amar íais habríais amar án habrán amar ían habrían
De meeste Spaanse werkwoorden eindigen op -AR. Bovendien krijgen bijna alle nieuwe werkwoorden deze uitgang toebedeeld. Worden vervoegd zoals het type AMAR: abarse, abusar (de), acabar (de), aceptar, acompañar, aconsejar, acostumbrarse, adelantar, admirar, afeitar(se), afirmar, agradar, agujerear, ahumar, alabar, alborear, alcanzar, alegrarse (de), aliarse (a/con), alquilar, notar, anunciar, apaciguar, apreciar, aprovechar, arreglar, aterrizar, atestiguar, avanzar, averiguar, ayudar, bailar, bajar(se), bautizar, buscar, callar(se), cambiar, caminar, cansar(se), cantar, cargar, casarse, causar, cazar, cenar, cobrar, colocar, comentar, comprar, comunicar, conciliar, confirmar, contestar, cruzar, cuidar, curar, charlar, dejar, denunciar, desayunar, descansar, despreciar, diluviar, dominar, dudar (de), durar, echar, echarse (a), embaucar, emprender, engañar, enseñar, entablar, entrar (en), entrar(se), entregar, envidiar, escapar, escarchar, escuchar, esperar, estimular, estudiar, evacuar, evitar, examinar, exceptuar, exclamar, explicar, expulsar, fastidiar, firmar, gustar, pronunciar, protestar, publicar, quedar(se), quejarse, quemar(se), quitar, radiar, regalar (con), renunciar (a), repatriar, resultar (de), revelar, rezar, robar, roncar, sacar (de), saltar, secar, separar(se) (de), suicidarse, tardar, terminar, tocar, tomar, trabajar, tratar, utilizar, viajar.
tiempos simples tiempos compuestos tiempos simples tiempos compuestos
INFINITIVO IMPERATIVO
tem er (vrezen) haber temido (gevreesd hebben)
GERUNDIO
tem iendo (vrezend) habiendo temido (gevreesd hebbend)
PARTICIPIO
tem ido (gevreesd)
Presente
Afirmativo Negativo
tem e (vrees) no tem as (vrees niet)
tem a no tem a
tem amos no tem amos
tem ed no tem áis
tem an no tem an
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Pretérito perfecto
Presente
Pretérito perfecto ik vrees ik heb gevreesd
dat ik vrees dat ik gevreesd heb tem o he tem ido
tem a haya tem ido tem es has
tem as hayas tem e ha tem a haya tem emos hemos
tem amos hayamos tem éis habéis
tem áis hayáis tem en han
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto
tem an hayan
Pret. imperfecto
Pret. pluscuamperfecto ik vreesde ik had gevreesd
dat ik vreesde dat ik gevreesd had tem ía había tem ido
tem iera / tem iese hubiera / -iese tem ido tem ías habías
tem ieras / tem ieses hubieras / -ieses
tem ía había
tem iera / tem iese hubiera / -iese tem íamos habíamos
tem iéramos / tem iésemos hubiéramos / -iésemos
tem íais habíais
tem ierais / tem ieseis hubierais / -ieseis tem ían habían
Pretérito definido Pretérito anterior
tem ieran / tem iesen hubieran / -iesen
Futuro imperfecto Futuro perfecto ik vreesde ik had gevreesd
tem í hube tem ido
dat ik zal vrezen dat ik gevreesd zal hebben
tem iere hubiere tem ido tem iste hubiste
tem ió hubo
tem imos hubimos
tem isteis hubisteis
tem ieron hubieron
Futuro imperfecto Futuro perfecto
tem ieres hubieres
tem iere hubiere
tem iéremos hubiéremos
tem iereis hubiereis
tem ieren hubieren
Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal vrezen ik zal gevreesd hebben ik zou vrezen ik zou gevreesd hebben
temer é habré tem ido
temer ía habría tem ido temer ás habrás
temer ías habrías
temer á habrá
temer ía habría temer emos habremos
temer éis habréis
temer án habrán
worden vervoegd zoals tEmER
temer íamos habríamos
temer íais habríais
temer ían habrían
Abstenerse (de), aprender, arder, atrever(se), barrer, beber, ceder (a), cerner, comer, conceder, contener, correr(se), coser, creer, deber, depender (de), detener(se), emprender, entretener, esconder, proteger, proceder (de), recorrer, responder, retener, sorprender, sostener, suceder, vender. Een aantal werkwoorden op -ER wijken op hun manier af van het regelmatige vervoegingsmodel in één of meerdere vormen: caber, caer, haber, hacer, poner, tener, traer, querer, (cor)romper, ser, valer, ver.
INFINITIVO
IMPERATIVO
Afirmativo Negativo part ir (delen) haber partido (gedeeld hebben)
GERUNDIO part a no part a part iendo (delend) habiendo partido (gedeeld hebbend)
part e (deel) no part as (deel niet)
part amos no part amos
PARTICIPIO part id no part áis part ido (gedeeld) part an no part an
Presente
INDICATIVO
Pretérito perfecto
SUBJUNTIVO
Presente
Pretérito perfecto ik deel ik heb gedeeld
dat ik deel dat ik gedeeld heb part o he part ido part a haya part ido part es has part as hayas part e ha part a haya part imos hemos part amos hayamos part ís habéis part áis hayáis part en han part an hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik deelde ik had gedeeld dat ik deelde dat ik gedeeld had part ía había part ido part iera / part iese hubiera / -iese part ido part ías habías part ieras / part ieses hubieras / -ieses part ía había part iera / part iese hubiera / -iese part íamos habíamos part iéramos / part iésemos hubiéramos / -iésemos part íais habíais part ierais / part ieseis hubierais / -ieseis part ían habían part ieran / part iesen hubieran / -iesen
Pretérito definido
Pretérito anterior
Futuro imperfecto Futuro perfecto ik deelde ik had gedeeld dat ik zal delen dat ik zal gedeeld hebben part í hube part ido part iere hubiere part ido part iste hubiste part ieres hubieres part ió hubo part iere hubiere part imos hubimos part iéremos hubiéremos part isteis hubisteis part iereis hubiereis part ieron hubieron part ieren hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto
Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal delen ik zal gedeeld hebben
ik zou delen
ik zou gedeeld hebben partir é habré part ido partir ía habría part ido partir ás habrás partir ías habrías partir á habrá partir ía habría partir emos habremos partir íamos habríamos partir éis habréis partir íais habríais partir án habrán partir ían habrían
worden vervoegd zoals PARtIR
Abrir(se), añadir, cumplir, decidir, delinquir, describir, dirigir, discutir, recibir, resistir (a), reunir, sacudir, subir(se), sufrir, vivir.
tiempos simples tiempos compuestos tiempos simples tiempos compuestos
INFINITIVO
IMPERATIVO
Negativo lavarse (zich wassen) haberse lavado (z. gew. hebben)
Afirmativo
GERUNDIO lávese no se lave lavándose (zich wassend) habiéndose lavado (z. g. hebbend) lavémonos no nos lavemos
lávate (was je) no te laves (was je niet)
PARTICIPIO lavaos no os lavéis lavado (gewassen) lávense no se laven
INDICATIVO SUBJUNTIVO
Presente Pretérito perfecto
Presente Pretérito perfecto ik was me ik heb me gewassen dat ik me was dat ik me gewassen heb me lavo me he lavado me lave me haya lavado te lavas te has te laves te hayas se lava se ha se lave se haya nos lavamos nos hemos nos lavemos nos hayamos os laváis os habéis os lavéis os hayáis se lavan se han se laven se hayan
Pretérito imperfecto Pret. pluscuamperfecto Pret. imperfecto Pret. pluscuamperfecto ik waste me ik had me gewassen dat ik me waste dat ik me gewassen had me lavaba me había lavado me lavara / lavase me hubiera / -iese lavado te lavabas te habías te lavaras / lavases te hubieras / -ieses se lavaba se había se lavara / lavase se hubiera / -iese nos lavábamos nos habíamos nos laváramos / lavásemos nos hubiéramos / -iésemos os lavábais os habíais os lavarais / lavaseis os hubierais /-ieseis se lavaban se habían se lavaran / lavasen se hubieran / -iesen
Pretérito definido Pretérito anterior Futuro imperfecto Futuro perfecto ik waste me ik had me gewassen dat ik me zal wassen dat ik me gewassen zal hebben me lavé me hube lavado me lavare me hubiere lavado te lavaste te hubiste te lavares te hubieres se lavó se hubo se lavare se hubiere nos lavamos nos hubimos nos laváremos nos hubiéremos os lavasteis os hubisteis os lavareis os hubiereis se lavaron se hubieron se lavaren se hubieren
Futuro imperfecto Futuro perfecto
Simple CONDICIONAL Perfecto ik zal me wassen ik zal me gewassen hebben ik zou me wassen ik zou me gewassen hebben me lavaré me habré lavado me lavaría me habría lavado te lavarás te habrás te lavarías te habrías se lavará se habrá se lavaría se habría nos lavaremos nos habremos nos lavaríamos nos habríamos os lavaréis os habréis os lavaríais os habríais se lavarán se habrán se lavarían se habrían
LAVARSE
1. De wederkerende vervoeging wordt gevormd door de verplichte toevoeging van de persoonlijke voornaamwoorden me, te, se, nos, os, se (na de facultatieve voornaamwoorden yo, tú, él / ella / usted, nosotros / as, ellos / as / ustedes)
2. In de persoonlijke vormen van het werkwoord (behalve de Imperativo afirmativo) staat het persoonlijk voornaamwoord vóór de werkwoordvorm.
In de onpersoonlijke vormen van het werkwoord en de Imperativo afirmativo komt het voornaamwoord achteraan en wordt het als het ware aan de werkwoordvorm gekleefd. De werkwoordvorm verlengt hierdoor met een lettergreep. De klemtoon wordt evenwel niet verlegd, waardoor een accentteken opduikt.
3. Omwille van de uitspraak valt in de 1ste pers. meervoud van de wederkerende constructie van de Imperativo afirmativo de -s van lavamos weg voor de -nos, en in de 2de pers. meervoud de -d van lavad vóór de -os
Een uitzondering hierop is iros van irse. (zie lijst nr. 91).