werkwoorden
In de reeks VERVOEGINGEN zijn verschenen:
Vervoeging van de Nederlandse werkwoorden
Vervoeging van de Franse werkwoorden
Vervoeging van de Engelse werkwoorden
Vervoeging van de Duitse werkwoorden
Vervoeging van de Spaanse werkwoorden
Vervoeging van de Italiaanse werkwoorden met basisgrammatica
C.I.P. Koninklijke Bibliotheek Albert I Pille, G.
Vervoeging van de Nederlandse werkwoorden / G. Pille 19de verbeterde en vermeerderde druk - Wondelgem: Diligentia 2014 - 64 blz.; 24 cm.
ISBN 978 90 7097810 5
NUR: 110
Onderwerpen: Nederlands; Spraakkunst; Schoolboeken
Mots Sujets: Néerlandais; Grammaire; Manuels Scolaires Wettelijk Depot: D/2014/0067/3
© 2014 Diligentia Uitgeverij bvba
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toelating van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
1 indeling van de Nederlandse werkwoorden
2 vorming van de werkwoorden
2.1 stam
2.2 persoonsvormen en niet-persoonsvormen
2.3 wijzen
2.4 tijden
2.5 actieve en passieve vorm
3 regelmatige werkwoorden (zwakke werkwoorden)
3.1 onvoltooid tegenwoordige tijd
3.2 onvoltooid verleden tijd
3.3 deelwoord
3.4 gebiedende wijs
Zwakke werkwoorden: werken, zetten, roeren, redden, halen, leven, reizen
4 onregelmatige werkwoorden
4.1 sterke werkwoorden
4.1.1 onvoltooid verleden tijd
Sterke werkwoorden: werpen, snijden, buigen, treffen, nemen, drijven, wijzen
4.1.3 hoofdtijden van de sterke werkwoorden
4.2 halfonregelmatige werkwoorden
4.3 volledig onregelmatige werkwoorden
4.3.1 werkwoorden met klinker- en/of medeklinkerverandering
4.3.2 hulpwerkwoorden: hebben, zijn (wezen), kunnen, mogen, willen, zullen
5 passieve vorm
6 gebruik van hebben en zijn
6.1 werkwoorden vervoegd met ZIJN
6.2 werkwoorden vervoegd met HEBBEN
6.3 werkwoorden vervoegd met HEBBEN en ZIJN
6.4 HEBBEN of/en ZIJN bij twee infinitieven
7 samengestelde werkwoorden
7.1 scheidbare werkwoorden naar de samenstelling
7.2 voltooid deelwoord
7.3 werkwoorden en
8 vergelijkende
8.1 onvoltooid tegenwoordige tijd
8.1.1 zwakke werkwoorden
8.1.2 sterke werkwoorden
8.2 onvoltooid verleden tijd
8.2.1 zwakke werkwoorden
8.2.2 sterke werkwoorden
8.3 gebiedende Wijs
9 uit het
9.1 tegenwoordige tijd
9.2 verleden tijd
9.3 de stam is een afkorting
9.4 overzicht van de werkwoorden uit
1.1
naar de betekenis
1. zelfstandige werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden hebben een betekenis op zichzelf. Het werkwoord tekenen is zelfstandig in de voorbeelden.
Zelfstandige werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in:
a. overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden
Overgankelijke (of transitieve) werkwoorden hebben een lijdend voorwerp bij zich. Onovergankelijke (of intransitieve) werkwoorden hebben er geen. Veel werkwoorden kunnen zowel overgankelijk als onovergankelijk gebruikt worden, d.w.z. dat datgene waarop het werkwoord betrekking heeft al dan niet uitgedrukt kan worden.
Bij een aantal andere werkwoorden is er een verschil in betekenis.
b. wederkerende en niet-wederkerende werkwoorden
Een wederkerend (of reflexief) werkwoord wordt steeds gebruikt met een vorm van het wederkerend voornaamwoord zich
Een niet-wederkerend werkwoord heeft geen wederkerend voornaamwoord.
c. persoonlijke en onpersoonlijke werkwoorden
Een persoonlijk werkwoord heeft een persoon, dier of zaak als onderwerp. Een onpersoonlijk werkwoord heeft het onbepaalde het als onderwerp.
2. hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden helpen een ander werkwoord vervoegen. Als hulpwerkwoorden kunnen gebruikt worden: hebben, zijn, zullen (hulpww. van tijd); worden (hulpww. van het passief); kunnen, moeten, hoeven, mogen, willen, zullen, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen, toeschijnen (hulpww. van modaliteit); doen, laten (hulpww. van causaliteit).
3. koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden kunnen de kern van de zin niet zelfstandig weergeven. Het zijn ‘lege’ werkwoorden die een aanvulling nodig hebben om zinvol te zijn. Een koppelwerkwoord helpt samen met een naamwoord het gezegde te vormen. Het gezegde verwijst naar het onderwerp. Als koppelwerkwoord kunnen gebruikt worden: zijn, worden, blijken, blijven, dunken, heten, lijken, schijnen, voorkomen.
1.2 naar de vorm
1. regelmatige (of zwakke) werkwoorden
2. onregelmatige werkwoorden
De onregelmatige werkwoorden worden verder onderverdeeld in:
a. sterke werkwoorden
b. halfonregelmatige werkwoorden
c. volledig onregelmatige werkwoorden
• werkwoorden met klinker- en / of medeklinkerverandering
• de hulpwerkwoorden hebben, zijn (wezen), kunnen, mogen, willen, zullen
Tom heeft een landschap getekend.
Tom tekent een landschap.
Ik hoor u goed.
Hij groeit zeer snel.
Hij eet een biefstuk.
Hij eet in een restaurant.
Ze rookt een sigaret.
Ze rookt al jaren niet meer.
Het glas breekt. Ik breek het glas.
Hij scheert zich
Wij wassen ons.
Wij wassen onze handen.
Tom tekent.
Dat kind groeit snel.
Het dondert. Het bliksemt.
Zij heeft gehuild.
De jongen is naar school gegaan.
Jan moet schoolblijven.
Tom wordt leraar.
Hij is onze nieuwe minister.
Zij blijft opgewekt.
In VERVOEGING VAN DE NEDERLANDSE WERKWOORDEN worden de Nederlandse werkwoorden naar de vorm bestudeerd.
2.1 stam
algemene regel
De stam van een werkwoord is de infinitief zonder -en. bv. binden: bind, denken: denk, fluiten: fluit, zwijgen: zwijg
De stam van eenlettergrepige werkwoorden is de infinitief zonder -n. bv. zien: zie, doen: doe
De algemene regel geldt ook voor de samenstellingen met en de afleidingen van werkwoorden. bv. verbinden: verbind, bedenken: bedenk, doorzien: doorzie, ontdoen: ontdoe
spellingregels
Bij het bepalen van de stam moeten de volgende spellingregels toegepast worden:
1. De stam eindigt nooit op twee gelijke medeklinkers. bv. heffen: hef, lukken: luk, redden: red, zitten: zit
2. In een open lettergreep wordt de lange a enkel geschreven. bv. slaan: sla, staan: sta, gaan: ga, ontslaan: ontsla
3. In een gesloten lettergreep worden de lange klinkers dubbel geschreven. bv. braden: braad, eten: eet, wonen: woon, gluren: gluur
Opmerking: de u vóór w wordt altijd enkel geschreven. bv. huwen: huw, stuwen: stuw de stam van komen is kom
4. Op het einde van de stam worden v en z respectievelijk f en s. bv. blijven: blijf, delven: delf, genezen: genees, prijzen: prijs
Deze regels gelden niet voor de -n en -en vormen van de onvoltooid tegenwoordige tijd (= de we-vorm, de jullie-vorm, de ze-vorm), aangezien die vormen steeds gelijk zijn aan de infinitief. bv. we heffen, jullie braden, ze blijven
2.2 persoonsvormen en niet-persoonsvormen
Een werkwoord heeft persoonsvormen en niet-persoonsvormen.
Een persoonsvorm is een vervoegde vorm, d.w.z. een vorm die overeenstemt met het onderwerp van de zin in persoon (eerste, tweede, derde) en getal (enkelvoud, meervoud). De persoonsvorm duidt ook de tijd van het werkwoord aan, namelijk de tegenwoordige tijd, de verleden tijd of de toekomende tijd. bv. Hij luistert nu zeer aandachtig. We ontmoetten elkaar verleden week. Morgen zullen jullie ons schrijven.
Een niet-persoonsvorm is een niet-vervoegde vorm. De niet-vervoegde vormen van een werkwoord zijn:
• de infinitief (of onbepaalde wijs) bv. zingen, spelen, branden
• het onvoltooid deelwoord bv. zingend, spelend, brandend
• het voltooid deelwoord bv. gezongen, gespeeld, gebrand
2.3 wijzen
De wijs (of modus) van een werkwoord is die vorm die uitdrukt hoe de spreker staat tot de werkelijkheid. Het Nederlands heeft 6 wijzen:
1. De infinitief (of onbepaalde wijs) is de grondvorm van een werkwoord, van waaruit we vertrekken voor de vervoeging van een werkwoord. bv. werken, spelen, zingen
2. Het deelwoord (of participium) is de vorm van het werkwoord die de werking als attribuut (= bijvoeglijke bepaling) van een persoon, dier of voorwerp voorstelt. bv. Zingend verliet de jongen de school. (= de zingende jongen) Dit lied werd door de hele klas gezongen. (= dit gezongen lied)
3. De gebiedende wijs (of imperatief) is de werkwoordsvorm die een gebod, een verbod, een verzoek, een raad uitdrukt.
bv. Leer je les! Steel nooit! Komt u toch binnen! Wees toch maar voorzichtig!
4. De aantonende wijs (of indicatief) is die werkwoordsvorm die een werkelijkheid uitdrukt.
bv. De leraar werkt. Het kind speelde. Ons koor zal zingen.
5. De voorwaardelijke wijs (of conditionalis) is die werkwoordsvorm die uitdrukt dat een handeling zal of kan gebeuren onder een bepaalde voorwaarde.
bv. Als ik maar kon lopen, zou ik gelukkig zijn. Indien ik zo weinig tijd had, zou ik het vliegtuig nemen.
6. De aanvoegende wijs (of conjunctief) wordt in het Nederlands nog maar zelden gebruikt, meestal om een wens, een toegeving, een aanwijzing, een aansporing uit te drukken en komt vrijwel alleen voor in de 3de pers. ott. bv. Leve onze voorzitter! Het zij zo. Men leze dit aandachtig.
2.4 tijden
De tijden drukken uit of een handeling als onvoltooid of voltooid in het heden, het verleden of de toekomst gebeurt. enkelvoudige tijden worden gevormd door uitgangen. samengestelde tijden worden gevormd met behulp van de hulpwerkwoorden zullen, hebben, zijn, worden en een voltooid deelwoord.
Schematische voorstelling van de tijden en wijzen zoals ze in de tabellen gebruikt worden:
enkelvoudige tijden
Aantonende wijs (indicatief)
samengestelde tijden
Aantonende wijs (indicatief) onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) ik werk voltooid tegenwoordige tijd (vtt) ik heb gewerkt onvoltooid verleden tijd (ovt) ik werkte voltooid verleden tijd (vvt) ik had gewerkt onvoltooid toekomende tijd ik zal werken voltooid toekomende tijd ik zal gewerkt hebben (onvolt. toek. tijd) (volt. toek. tijd)
Voorwaardelijke wijs (conditionalis)
Voorwaardelijke wijs (conditionalis) onvoltooid voorwaardelijke wijs ik zou werken voltooid voorwaardelijke wijs ik zou gewerkt hebben
Gebiedende wijs (imperatief) onvoltooid gebiedende wijs werk
Deelwoord (participium)
Deelwoord (participium) onvoltooid deelwoord werkend voltooid deelwoord gewerkt
Infinitief (onbepaalde wijs)
Infinitief (onbepaalde wijs) onvoltooid onbepaalde wijs werken voltooid onbepaalde wijs gewerkt hebben
2.5 actieve en passieve vorm
Een werkwoord kan in de actieve (bedrijvende) vorm of in de passieve (lijdende) vorm vervoegd worden.
Bij de actieve vorm doet het onderwerp de handeling. bv. De schrijnwerker herstelt het raam. Bij de passieve vorm ondergaat het onderwerp de handeling. bv. Het raam wordt hersteld door de schrijnwerker.
een zwak of regelmatig werkwoord
• heeft in alle tijden en wijzen dezelfde stam. (zie de vervoegingstabellen)
• heeft in de onvoltooid verleden tijd de uitgangen -te / -ten of -de / -den bij de stam.
• heeft als voltooid deelwoord het voorvoegsel ge + de stam + de uitgang -t of -d.
3.1 onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
regel: Stam + een eventuele uitgang
Zie WERKEN, ZETTEN, ROEREN, REDDEN, HALEN, LEVEN, REIZEN in de vervoegingstabellen.
Werkwoorden op -ten krijgen echter nooit een uitgang -t. bv. zetten: jij zet, hij zet, ze zet, u zet.
Zie ZETTEN in de vervoegingstabellen.
Vormen op -n en -en in de ott zijn altijd hetzelfde als de infinitief.
3.2 onvoltooid verleden tijd (ovt)
regel: Stam + uitgangen -te / -ten of -de / -den
Zie WERKEN, ZETTEN, ROEREN, REDDEN, HALEN, LEVEN, REIZEN in de vervoegingstabellen.
Krijgen de uitgangen -te / -ten: de werkwoorden waarvan de stam eindigt op een van de stemloze medeklinkers die voorkomen in het woord ’t kofschip (t-k-f-s-ch-p) bv. werken: werk-te(n), zetten: zet-te(n). Zie WERKEN, ZETTEN in de vervoegingstabellen.
Uitzonderingen: Voor de vorming van de ovt en het voltooid deelwoord primeert voor de werkwoorden die eindigen op -ven en -zen de uitspraak op de schrijfwijze. bv. leven: leefde(n), geleefd; reizen: reisde(n), gereisd
Zie LEVEN, REIZEN in de vervoegingstabellen.
Krijgen de uitgangen -de / -den: de werkwoorden waarvan de stam niet eindigt op een stemloze medeklinker evenals de werkwoorden op -ven en -zen. bv. roer-de(n), red-de(n), haal-de(n), leef-de(n), reis-de(n).
Zie ROEREN, REDDEN, HALEN, LEVEN, REIZEN in de vervoegingstabellen.
3.3 deelwoord
1. het onvoltooid deelwoord
regel: Infinitief + d bv. werken-d, zetten-d, roeren-d, redden-d, halen-d, leven-d, reizen-d
Zie WERKEN, ZETTEN, ROEREN, REDDEN, HALEN, LEVEN, REIZEN in de vervoegingstabellen.
2. het voltooid deelwoord
regel: Voorvoegsel ge- + stam + uitgang -t of -d
Krijgen de uitgang -t: de werkwoorden waaraan we in de onvoltooid verleden tijd -te(n) toevoegen. bv. werken: ge-werk-t
Uitzondering: De werkwoorden op -ten krijgen de uitgang -t niet. bv. zetten: ge-zet. Zie ZETTEN.
Krijgen de uitgang -d: de werkwoorden waaraan we in de onvoltooid verleden tijd -de(n) toevoegen. bv. ge-roer-d, ge-haal-d, ge-leef-d, ge-reis-d. Zie ROEREN, HALEN, LEVEN, REIZEN in de vervoegingstabellen.
Uitzondering: De werkwoorden op -den krijgen de uitgang -d niet. bv. redden: ge-red. Zie REDDEN.
3.4 gebiedende wijs
regel 1: De gebiedende wijs (of imperatief) van een werkwoord wordt uitgedrukt door de stam van het werkwoord.
bv. Word lid. Ga zitten. Zeg mij eens. Loop heen. Kom hier.
In zo’n zin ontbreekt een onderwerp omdat in de spreeksituatie waarin de gebiedende wijs past, de aangesprokene geacht wordt de handeling uit te voeren.
Uitzondering
De meervoudsvorm stam + t komt alleen nog voor
• in archaïsch Nederlands en zeer formeel taalgebruik
bv. Houdt den dief. Proletariërs aller landen, verenigt u.
• in vaste formuleringen en oude zegswijzen
bv. Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam. Bezint eer gij begint.
regel 2: Om de identiteit van de aangesprokene in de verf te zetten of uit hoffelijkheid, wordt het onderwerp toch uitgedrukt. Dan wordt de ott van het werkwoord gebruikt.
bv. Word jij maar niet boos.
Houdt u goed afstand.
Gaat u zitten.
Helpen jullie die kinderen maar.
Rust jij nu maar uit.
Let op!
Bij de spelling van wederkerende werkwoorden moet onderscheid gemaakt worden tussen u als onderwerp (dan komt er -t bij de stam) en u als wederkerend voornaamwoord (stam zonder -t). Zie redeneerschema blz. 57.
Tip
1. Zet de zin in de derde persoon (met hij of zij als onderwerp): krijgen we dan zich in de zin, dan is de zin wederkerend. U is dan altijd onderwerp.
• Meldt u zich bij de portier, alstublieft. (u = onderwerp: hij meldt zich bij de portier.)
• Meld u bij de portier. (u = uzelf = wederkerend voornaamwoord)
2. Vervang het werkwoord door een werkwoord zonder -d of -t in de stam, bv. door spreken of (bij wederkerende werkwoorden) zich vergissen.
• Antwoord_ dan toch! > Spreek dan toch! > Antwoord dan toch!
• Mel_ u aan! > Vergis u niet! > Meld u aan!
• Mel_ u zich aan! > Vergist u zich niet! > Meldt u zich aan!
Vergelijk verder: Was u, wast u zich. Schaam u, schaamt u zich. Hoed u, hoedt u zich. Herinner u, herinnert u zich.
aanwijzingen voor het gebruik van de tabellen
1. Aangezien de 3de pers. enkelvoud altijd dezelfde vorm heeft voor de hij-, zij- en het-vorm wordt alleen de hij-vorm vermeld.
2. Voor de persoonlijke voornaamwoorden jij, wij, zij worden altijd de vormen je, we, ze gebruikt. Jij wordt enkel gebruikt bij de gebiedende wijs enkelvoud. bv. werk jij, zet jij.
3. Na de vervoeging in de drie personen enkelvoud en meervoud wordt telkens de beleefdheidsvorm (= de u-vorm) aangegeven.
4. Inversie: wanneer het onderwerp volgt op de persoonsvorm, vooral in de vragende vorm. bv. werk je ? In de 2de pers. enk. wordt inversie tussen haakjes vermeld omdat die vorm meestal afwijkt van de gewone werkwoordsvorm.
5. De gij-vorm komt in de geschreven taal niet meer voor. Hij wordt wel nog in de gesproken taal gebruikt in het grootste deel van Vlaanderen en in het zuiden van Nederland.
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden enkelvoudige tijden samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik werk ik heb 2 gewerkt ik zou werken ik zou gewerkt hebben je werkt je hebt je zou je zou (werk je) 1 (heb je) hij zou hij zou hij werkt hij heeft we zouden we zouden we werken we hebben jullie zouden jullie zouden jullie werken jullie hebben ze zouden ze zouden ze werken ze hebben
u werkt u hebt u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid Voltooid
ik werkte ik had gewerkt werken gewerkt hebben je werkte je had hij werkte hij had we werkten we hadden
DEELWOORD jullie werkten jullie hadden
Onvoltooid
Voltooid ze werkten ze hadden werkend(e) gewerkt u werkte u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal werken ik zal gewerkt hebben werk (jij) werken jullie werkt u je zal3 je zal3 zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult werkeN
staat als voorbeeld voor de zwakke/regelmatige werkwoorden waarvan de stam eindigt op een stemloze medeklinker (= medeklinker van ‘t kofschip). bv. beuken, paffen, botsen, foppen, zwalpen. Zie echter ZETTEN, LEVEN, REIZEN.
1 Inversie (=wanneer het onderwerp volgt op de persoonsvorm, vooral voor de vragende vorm) wordt vermeld indien die vorm afwijkt van de gewone werkwoordsvorm of indien bij dubbelvormen de vermelde vorm de enige aanvaarde vorm is.
2 Voltooide tijden worden met hebben of zijn vervoegd. Zie hiervoor HEBBEN en ZIJN blz. 40-41.
3 Je zal, kan, wil is de informele variant (=spreektaal) van je zult, kunt, wilt (=de gewone vorm).
enkelvoudige tijden samengestelde tijden enkelvoudige tijden samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik zet ik heb gezet ik zou zetten ik zou gezet hebben je zet je hebt je zou je zou (zet je) (heb je) hij zou hij zou hij zet hij heeft we zouden we zouden we zetten we hebben jullie zouden jullie zouden jullie zetten jullie hebben ze zouden ze zouden ze zetten ze hebben
u zet u hebt u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid
Voltooid ik zette ik had gezet zetten gezet hebben je zette je had hij zette hij had we zetten we hadden
DEELWOORD jullie zetten jullie hadden
Onvoltooid
Voltooid ze zetten ze hadden zettend(e) gezet u zette u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal zetten ik zal gezet hebben zet (jij) zetten jullie zet u je zal je zal zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult
ZeTTeN
staat als voorbeeld voor de zwakke/regelmatige werkwoorden op -ten. Ze worden vervoegd zoals WERKEN maar krijgen in de ott nooit de uitgang -t bv. haten, vitten, betten, putten, storten.
Ter herinnering: een stam eindigt nooit op twee gelijke medeklinkers! bv. vitten: vit, betten: bet, putten: put.
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd
enkelvoudige tijden samengestelde tijden
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik roer ik heb geroerd ik zou roeren ik zou geroerd hebben je roert je hebt je zou je zou (roer je) (heb je) hij zou hij zou hij roert hij heeft we zouden we zouden we roeren we hebben jullie zouden jullie zouden jullie roeren jullie hebben ze zouden ze zouden ze roeren ze hebben
u roert u hebt
u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid
Voltooid
ik roerde ik had geroerd roeren geroerd hebben je roerde je had hij roerde hij had we roerden we hadden
DEELWOORD jullie roerden jullie hadden
Onvoltooid
Voltooid ze roerden ze hadden roerend(e) geroerd
u roerde u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal roeren ik zal geroerd hebben roer (jij) roeren jullie roert u je zal je zal zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult
staat als voorbeeld voor de zwakke/regelmatige werkwoorden waarvan de stam niet eindigt op een stemloze medeklinker. bv. tobben: tob, remmen: rem, lenen: leen, huren: huur, boeien: boei, maaien: maai, huwen: huw, iaën: ia. rOereN
rEgElmatigE
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden enkelvoudige tijden samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik red ik heb gered ik zou redden ik zou gered hebben je redt je hebt je zou je zou (red je) (heb je) hij zou hij zou hij redt hij heeft we zouden we zouden we redden we hebben jullie zouden jullie zouden jullie redden jullie hebben ze zouden ze zouden ze redden ze hebben
u redt u hebt u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid
Voltooid
ik redde ik had gered redden gered hebben je redde je had hij redde hij had we redden we hadden
DEELWOORD jullie redden jullie hadden
Onvoltooid
Voltooid ze redden ze hadden reddend(e) gered
u redde u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal redden ik zal gered hebben red (jij) redden jullie redt u je zal je zal zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult
reDDeN
staat als voorbeeld voor de zwakke/regelmatige werkwoorden op -den. Ze worden vervoegd zoals ROEREN maar krijgen bij het voltooid deelwoord nooit de uitgang -d. bv. doden: gedood, moorden: gemoord, wieden: gewied, voeden: gevoed.
Ter herinnering: een stam eindigt nooit op twee gelijke medeklinkers! bv. wedden: wed, antwoorden: antwoord, dulden: duld.
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik haal ik heb gehaald ik zou halen ik zou gehaald hebben je haalt je hebt je zou je zou (haal je) (heb je) hij zou hij zou hij haalt hij heeft we zouden we zouden we halen we hebben jullie zouden jullie zouden jullie halen jullie hebben ze zouden ze zouden ze halen ze hebben
u haalt u hebt u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid
Voltooid
ik haalde ik had gehaald halen gehaald hebben je haalde je had hij haalde hij had we haalden we hadden
DEELWOORD jullie haalden jullie hadden
Onvoltooid
Voltooid ze haalden ze hadden halend(e) gehaald
u haalde u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal halen ik zal gehaald hebben haal (jij) halen jullie haalt u je zal je zal zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult
staat als een ander voorbeeld (evenals ROEREN) voor de zwakke/regelmatige werkwoorden waarvan de stam niet eindigt op een stemloze medeklinker. bv. dalen: daal, falen: faal, malen: maal maar ook ter herinnering dat de lange klinker in de gesloten lettergreep van de stam dubbel geschreven wordt! bv. dalen: daal, falen: faal, delen: deel, wonen: woon, turen: tuur
samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd
enkelvoudige tijden
Ter herinnering: de lange klinker in een stam met gesloten lettergreep wordt dubbel geschreven! bv. beven: beef, laven: laaf, loven: loof leveN enkelvoudige tijden
samengestelde tijden
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik leef ik heb geleefd ik zou leven ik zou geleefd hebben je leeft je hebt je zou je zou (leef je) (heb je) hij zou hij zou hij leeft hij heeft we zouden we zouden we leven we hebben jullie zouden jullie zouden jullie leven jullie hebben ze zouden ze zouden ze leven ze hebben
u leeft u hebt
u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid
Voltooid
ik leefde ik had geleefd leven geleefd hebben je leefde je had hij leefde hij had we leefden we hadden
DEELWOORD jullie leefden jullie hadden
Onvoltooid
Voltooid ze leefden ze hadden levend(e) geleefd
u leefde u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal leven ik zal geleefd hebben leef (jij) leven jullie leeft u je zal je zal zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult
staat als voorbeeld voor de zwakke/regelmatige werkwoorden op -ven. Hoewel de stam eindigt op -f (= een stemloze medeklinker), krijgen ze in de ovt toch de uitgangen -de / -den en bij het voltooid deelwoord de uitgang -d bv. zeven: zeefde - gezeefd, beven: beefde - gebeefd, derven: derfde - gederfd, welven: welfde - gewelfd
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden
AANTONENDE WIJS
enkelvoudige tijden
samengestelde tijden
VOORWAARDELIJKE WIJS
Onvolt. tegenwoordige tijd Volt. tegenwoordige tijd Onvolt. voorwaardelijke wijs Volt. voorwaardelijke wijs ik reis ik heb gereisd ik zou reizen ik zou gereisd hebben je reist je hebt je zou je zou (reis je) (heb je) hij zou hij zou hij reist hij heeft we zouden we zouden we reizen we hebben jullie zouden jullie zouden jullie reizen jullie hebben ze zouden ze zouden ze reizen ze hebben
u reist u hebt u zou u zou heeft zoudt zoudt
INFINITIEF
Onvolt. verleden tijd Volt. verleden tijd
Onvoltooid
Voltooid
ik reisde ik had gereisd reizen gereisd hebben je reisde je had hij reisde hij had we reisden we hadden
jullie reisden jullie hadden
DEELWOORD
Onvoltooid
Voltooid ze reisden ze hadden reizend(e) gereisd
u reisde u had
Onvolt. toekomende tijd Volt. toekomende tijd
GEBIEDENDE WIJS
ik zal reizen ik zal gereisd hebben reis (jij) reizen jullie reist u je zal je zal zult zult (zul je) (zul je) hij zal hij zal we zullen we zullen jullie zullen jullie zullen ze zullen ze zullen
u zal u zal zult zult
reIZeN
staat als voorbeeld voor de zwakke/regelmatige werkwoorden op -zen. Hoewel de stam eindigt op -s (= stemloze medeklinker), krijgen ze in de ovt toch de uitgangen -de / -den en bij het voltooid deelwoord de uitgang -d bv. razen: raasde - geraasd, mazen: maasde - gemaasd, peinzen: peinsde - gepeinsd, niezen: niesde - geniesd, kniezen: kniesde - gekniesd, lozen: loosde - geloosd, soezen: soesde - gesoesd, veinzen: veinsde - geveinsd.