
2 minute read
1.3 De geschiedenis van de WOR in een notendop
medezeggenschap van werknemers. Ook in Europese regelgeving is het recht van de werknemers op medezeggenschap in meerdere richtlijnen en verdragen vastgelegd.
Het doel van medezeggenschap, en de taak van de ondernemingsraad, is vastgelegd in artikel 2 WOR. De ondernemingsraad wordt namelijk ingesteld ‘in het belang van het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen’. Ten onrechte wordt daaruit vaak de conclusie getrokken dat de ondernemingsraad bij de beoordeling van een advies- of instemmingaanvraag de belangen van werknemers niet extra zwaar mag laten meewegen; hij moet immers een beoordeling uitvoeren waarmee getoetst wordt aan het belang van de onderneming in zijn geheel. Uiteraard moet de ondernemingsraad niet verworden tot een ‘mini vakbond’ en moet hij bij een advies- of instemmingsaanvraag breder kijken dan enkel de werknemersbelangen. Desondanks is hij wel een vertegenwoordigingsorgaan van de werknemers. Hun belangen mogen dus wel degelijk een belangrijke rol spelen bij de beoordelingen.
Voor een aantal sectoren heeft de wetgever gekozen voor andere vormen van medezeggenschap dan die in de Wet op de ondernemingsraden is opgenomen. Dit is onder meer het geval binnen de sectoren onderwijs, politie en defensie.
1.3 de geschiedenis van de WOr in een notendop
De WOR is in 1950 ingevoerd. In die vroege periode maakte ook de bestuurder deel uit van de ondernemingsraad. Hij stelde eenzijdig de agenda vast en bepaalde dus wat er werd besproken. In die periode had de ondernemingsraad nog weinig bevoegdheden; medezeggenschap vond plaats vanuit de gedachte dat in harmonie overleg plaatsvond, maar uiteindelijk de bestuurder het laatste woord had. Die situatie werd ook wel in stand gelaten door de vakbonden, die hun eigen positie niet wilden kwijtraken aan de ondernemingsraad.
Gedurende de periode daarna heeft de WOR zich langzaam ontwikkeld tot de huidige wettekst, waarbij telkens extra bevoegdheden en machtsmiddelen werden toegekend aan de ondernemingsraad. In 1971 kreeg de ondernemingsraad het advies- en instemmingsrecht in de vorm zoals wij dat nu kennen. Destijds was het in de praktijk nog niet eenvoudig om van die bevoegdheden gebruik te maken, omdat de WOR voor de ondernemingsraad nog weinig rechtsmiddelen kende voor het geval de bestuurder de rechten van de ondernemingsraad schond. Daarnaast was de bestuurder ook nog in de ondernemingsraad aanwezig als voorzitter. Wel werd het begrip ‘ondernemer’ opgenomen in de WOR. De verplichting tot het instellen van de ondernemingsraad rustte vanaf dan op de ondernemer, waardoor het irrelevant werd wat de eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen binnen de onderne-





