de Architect #4 2024: A priori architectuur

Page 1


A PRIORI ARCHITECTUUR

Het fundament waarop architectuur ontstaat

Zonder een goede opdracht is de architectuur nergens.

Nu de spreadsheet hoogtij viert, is het niet gemakkelijk om tot een kwalitatieve opdracht te komen.

Dit vraagt om goed opdrachtgeverschap én goed opdrachtnemerschap, waarin beide partijen zich verantwoordelijk voelen voor een duurzame gebouwde omgeving. Aan de basis hiervan ligt zelfreflectie en een cultuur waarin de opgave en het proces ter discussie kunnen worden gesteld. Wat is nodig voor een stevig fundament waarop architectuur kan ontstaan? In deze editie gaat de Architect op zoek naar antwoorden.

Een campus vol dozen

Ooit was het een bedrijventerrein, nu ambieert het om Nederlands grootste innovatiedistrict voor life, science & health te zijn. Het Bio Science Park in Leiden wordt herontwikkeld onder toeziend oog van supervisor Henk Hartzema, die een fijne beleving van de openbare ruimte voorop zet. Hoe meer contrast gebouwen daarin vormen, hoe beter. Lees meer over het project vanaf pagina 36.

A PRIORI ARCHITECTUUR

Het fundament waarop architectuur ontstaat

De toegangspoort met keramische tegels van de nieuwe woonwijk Poortmeesters in Delft is een attractie voor architectuurtoeristen.

Foto Loes van Duijvendijk

Voor een duurzame gebouwde omgeving is het belangrijk dat de stedenbouwkundige en de architect weer in positie worden gezet

De juiste condities scheppen

Zou je hier willen wonen?’, vraag ik aan fotograaf Loes van Duijvendijk. We lopen door een enorme poort bekleed met diepblauwe, keramische tegelornamenten, ontworpen en 3D-geprint door Studio Rap. Via een grote trap komen we uit op een grote daktuin omringd door woningen. Ja, dit lijkt haar wel wat voor haar jonge gezin. Door de pandsgewijze opbouw is het net een buurtje. In vergelijking met de decoratieve tegels, is de verschijningsvorm van de woningen – opgetrokken uit een lichte baksteen in verschillende metselverbanden – ingetogen.

Het woonproject Poortmeesters is onderdeel van een nieuwe woonwijk op een steenworp afstand van de historische binnenstad van Delft. Dat hier plek was voor 2100 woningen, een stadspark van 20.000 vierkante meter en dubbel zoveel aan andere stedelijke functies, is te danken aan de verplaatsing van de treinsporen van boven naar onder de grond in 2015. ‘Het is een wonder dat we die spoortunnel nu hebben, de stad is er bijna failliet aan gegaan, maar niemand heeft er spijt van’, zegt stadsbouwmeester Tako Postma, die ik na ons bezoek telefonisch spreek.

Nieuw Delft is volgens Postma een voorbeeldproject. ‘Hier is een hoog niveau van architectuur gerealiseerd voor de mensen die er wonen, onder andere in particulier opdrachtgeverschap.’ En dat is niet dankzij hem, daarvoor zit hij er te kort. Hier had de gemeente de grond – en daarmee de touwtjes – in handen. Die kon daardoor zelf de grond uitgeven, een stedenbouwkundig plan laten maken door Palmbout Urban Landscapes en kwaliteitseisen stellen aan de architectuur. ‘En dankzij de aanstelling van Jaap van den Bout als supervisor is er samenhang en continuïteit ontstaan.’

Als stadsbouwmeester ziet Postma het vooral als zijn taak om invloed uit te oefenen op plekken in de stad waar de gemeente helemaal niet zoveel te zeggen heeft, maar waar je als bouwende partij wel het verschil kunt maken. Vaak gaat het om relatief kleine plotjes, waar eigenaren zo goed mogelijk binnen de lijntjes kleuren nadat ze zich door alle regelgeving hebben heen geworsteld. Zijn doel is om te voorkomen dat de stad straks bestaat uit een lappendeken zonder verband, waar inwoners niks meer van snappen.

Niet voor niets pleitte Jeroen de Willigen, BNA-voorzitter en voormalig stadsbouwmeester van Groningen, onlangs in een position paper aan de Tweede Kamer voor een bouwmeester in elke stad. ‘Een stadsbouwmeester kan hiërarchie aanbrengen in alle vraagstukken die op tafel liggen, de gevolgen ervan overzien en verbanden leggen.’ Deze visie verkondigt hij ook op provinciaal en gemeentelijk niveau. Want het sentiment dat bij veel opdrachtgevers leeft, is dat wanneer je een architect inschakelt, je veel duurder uit bent. Terwijl ‘de opgaves te complex zijn om zonder architecten aan te werken’.

Voor een duurzame gebouwde omgeving is het belangrijk dat de stedenbouwkundige en de architect weer in positie worden gezet. Zij kunnen alleen floreren in een cultuur waarin ruimte is om de opgave en het proces ter discussie te stellen, iets waar een stadsbouwmeester een wezenlijke bijdrage aan kan leveren. Daarom staan in deze editie van de Architect niet alleen voorbeelden van goed opdrachtgeverschap, maar onderzoeken we ook de condities waarbinnen architectuur ontstaat, zoals de huidige tendercultuur en werkwijze van het Rijksvastgoedbedrijf. Kers op de taart is de opinie van Tim Vekemans die architecten aanspreekt op hun verantwoordelijkheid om de opdracht te bevragen.

In het geval van Poortmeesters werd het fundament voor goede architectuur gelegd door de aanleg van een lange spoortunnel. Al ervaren de bewoners nu ook de nadelen van wonen in een complex met een architectonisch klapstuk. ‘Nieuw Delfts Blauw’ trekt zoveel architectuurtoeristen dat er al stemmen opgaan om in de poorten een hek te zetten. Gelukkig zijn Van Duivendijk en ik nog op tijd voor een foto.

Merel Pit, hoofdredacteur

24

BEELDESSAY

Haverleij: 25 jaar in ontwikkeling Veilig achter de muur

36

TWEE PROJECTEN

Nieuw campushart voor Bio Science Park, Universiteit Leiden Kloppend hart voor de levenswetenschappen

49

ACHTERGROND

De methode ‘Mevrouw Meijer’ voor de renovatie van oude schoolgebouwen Beter dan nieuwbouw

54

PROJECT

Transformatie scholencluster, Dordrecht Passen en meten aan de wijkideologie

65

ACHTERGROND

Als architect werken voor het Rijksvastgoedbedrijf Opdrachtgever namens het volk

70

PROJECT

Markthal in Apeldoorn, door West8 Huiskamer voor de markt

90

DRIE PROJECTEN

Toonbeeld van synergie tussen architect en opdrachtgever Passie voor het ambacht

105

ESSAY

De tenderprocedure en de essentie van architectonisch ontwerpen Knock-out

110

PROJECT

Huurgebouw Volante in Hilversum, door Monadoc Kleurrijk vakmanschap

120

INTERVIEW

Ronald Huikeshoven, directievoorzitter bij AM ‘Tenders dagen uit om steeds weer te verbeteren’

125

PROJECT

Woongebouw voor mensen met een beperking in Berlijn Softe houtbouw in autoritair Berlijn

09 02 12

Redactioneel

De juiste condities scheppen

Mevr. De Architect

Janneke Bierman

‘Onbegrijpelijk dat er nog management-teams met alleen mannen bestaan’

De tekening

Joyce Verstijnen Vakantiewoningen als bouwkundige plantenbakken

Te doen Lezen

Berlages compagnon, feminisme en Belgisch bruut

88

18

22 19

79

Start-up Buurma Dugar Architects

‘Voor een architect moet je werk toch altijd ook je hobby zijn’

136

Nieuw erfgoed Guardianenhof, Den Bosch (1999) door Wilco Meeuwis

Plattegrond Sociale woningbouw in Dijon (FR) door Sophie Delhay

Columns

83

Meubel Cross

Ontregelende tafels met een poot te veel door B Brand

138

Het eerste huis Henk Stadens en Jop Voorn Rond een oude esdoorn

Nooit gebouwd 3D-projectie van vieringtoren op de Notre-Dame door Marten Wassmann

86

Opinie

Tim Vekemans

Architecten moeten de ‘vraag in de vraag’ over de opdracht durven stellen

144

De achterdeur Ziekenhuis Tergooi, Hilversum ‘Zonnestraal 2.0’

Briefwisseling van Ariadne Onclin en Michelle Gulickx Hou op met moddertaal! En dan ook met ‘transparante plinten’

20

Pieter Bedaux Hand en hoofd

87

Vincent Kompier Prettig verdicht

137

Robert-Jan de Kort Hypocriet woonbeleid

de Architect #4 2024

Coverfoto Stijn Bollaert

colofon

Merel Pit Hoofdredacteur

Maarten Ettema Eindredacteur

Floortje Keijzer Vakredacteur architectuur

Reinoud Schaatsbergen Vakredacteur stedenbouw

Charlotte Thomas Vakredacteur interieur

Astrid de Wilde Webredacteur

Hanna Veltman Junior redacteur

Loes Sikkes Grafisch ontwerper

Maciek Piasecki Uitgever

Wilco Druk

Pieter Bedaux was twaalf jaar partner bij Bedaux de Brouwer Architecten. In 2021 startte hij zijn eigen bureau, Pieter Bedaux in Antwerpen. Hij tekende jarenlang cartoons voor de Architect en maakt nu zijn rentree als schrijvend columnist, steeds in combinatie met een tekening.

Loes van Duijvendijk is een Rotterdamse architectuurfotograaf. Ze werkt zowel autonoom als in opdracht voor architecten, uitgeverijen en culturele instellingen. Haar foto’s verschijnen in diverse publicaties, van boeken tot tijdschriften. Voor deze editie maakte zij de foto’s bij de rubrieken Mevr. de Architect, Start-up en het redactioneel van Merel Pit.

Redactieadres

Utrechtseweg 44 3704 HD Zeist redactiedearchitect@vmnmedia.nl www.deArchitect.nl

de Architect is een uitgave van VMN media www.vmnmedia.nl

Rectificatie In de vorige editie van de Architect stond bij de foto bij het redactioneel de verkeerde fotograaf vermeld. De foto is gemaakt door Loes van Duijvendijk. Aan

Maarten Ettema is freelance redacteur en tekstschrijver. Hij is gespecialiseerd in publicaties over ontwerp, erfgoed en landbouw en werkte onder meer voor het tijdschrift Blauwe Kamer. Sinds 2021 verzorgt hij de eindredactie van de Architect

Max Hart Nibbrig is fotograaf en architect. Na zijn studie architectuur aan de TU Delft werkte hij als architect in Amsterdam en combineerde dat met fotografie. Uiteindelijk besloot hij zich volledig toe te leggen op zijn passie voor fotografie. Hij maakte foto’s bij het projectartikel over drie woonhuizen en legde een van de projecten van Campushart Leiden vast.

Tim Vekemans is architect en medeoprichter van RE-ST, een architectuuren onderzoekspraktijk in Antwerpen. Tevens is hij docent aan de Faculteit Architectuur en Kunst van de Universiteit Hasselt. Dit jaar werd RE-ST geselecteerd als deelnemer aan de IABR. Voor deze editie schreef hij de opiniebijdrage.

Judith Montens is illustrator en kunstenaar, opgeleid aan de Academie Beeldende Kunsten in Maastricht en de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Ze ontving eerder de Beeldmakers publieksprijs van Het Parool Ze werkt met diverse technieken, zoals linoleumsnede, monoprint, gouache, potlood en digitale media. In deze editie van de Architect maakte ze de illustraties bij het achtergrondartikel over de methode Mevrouw Meijer.

en verder

Arjan den Boer, Stijn Bollaert, Jeroen Bosch, Marcel van der Burg, Michelle Gulickx, Ninke Happel, Hans van der Heijden, Pieter Hoexum, Vincent Huijbers, Christian van der Kooy, Vincent Kompier, Robert Jan de Kort, Afke Laarakker, David Meulenbeld, Jeroen Musch, Ariadne Onclin, Sebastian Schels, Hans Teerds, Gus Tielens, Maurice Tjon a Tham, Paul Zwagerman

Geluidsluwe gevels voor appartementen

Intensieve ventilatie

Lage weerstandsfactor, hoge debieten

Inbouw muurrooster voor zware geluidbelasting Akoestisch comfort

Maximale demping tot 17dB

We inspire at www.duco.eu

Voor elk project een duurzame oplossing

CARLISLE® CM Europe biedt met haar merken RESITRIX®, HERTALAN® en HARDCAST® duurzame EPDM water- en luchtdichte toepassingen voor daken en gevels. Service op maat: individueel technisch advies, bestekbeschrijving, projectbegeleiding en BIM- / CAD-modellen.

Uw EPDM kennispartner van ontwerp t/m realisatie

UVA Bibliotheek | Amsterdam MVSA Architects
Superhub | Groningen De Zwarte Hond
Fibonacci | Amsterdam Diederendirrix Architecten | VORM Technische Universiteit | Delft MECANOO

Mevr.

De Architect

‘Onbegrijpelijk

dat er nog management-teams met alleen mannen bestaan’

Erfgoed is haar grote liefde, Janneke Bierman is de vrouw achter BiermanHenket en voorzitter van het Rietveld Schröderhuis in Utrecht. Met haar bureau werkt ze aan spraakmakende projecten, zoals de renovatie van de Eerste en Tweede Kamer. ‘Het is eenvoudiger om een níéuw gebouw inclusief te maken.’

‘Nu blijven we met onze ontwerpen dichter bij de architectuur van bestaande gebouwen, we gebruiken soms zelfs hetzelfde materiaal. Dat deed Hubert-Jan Henket nóóit’

Romantischer kantoorlocaties bestaan waarschijnlijk niet in Nederland. BiermanHenket bevindt zich aan het eind van een lange zandweg in een bos in het Noord-Brabantse Esch. Het kantoor waar Janneke Bierman partner is, huist in een getransformeerde schuur van het statige landgoed Den Eikenhorst uit de negentiende eeuw. Haar bureau dat is gespecialiseerd in erfgoed en ‘het bestaande’, heeft een plek die het past als een handschoen.

Terwijl ik even wacht op Bierman, bekijk ik de boeken die in de hal liggen opengeslagen. In een daarvan prijkt het landgoed zelf op de foto’s. Ik lees dat de plek eigendom was van de familie van oprichter van het bureau Hubert-Jan Henket, tot het werd overgedragen aan het Brabants Landschap. Verder liggen porfolio’s van het bureau op tafel, met bekende gebouwen uit alle windstreken: museum Boijmans Van Beuningen, de Fundatie, de Prinsenhof en de Beurs van Berlage. En de veelbesproken verbouwing van de Eerste en Tweede Kamer.

Bierman klapt in de vergaderruimte de deuren naar het landschap open. Terwijl achter haar de vogels kwetteren in de oude bomen vertelt ze dat Henket het bureau negentien jaar geleden volledig overdroeg. Bierman is sindsdien direc-

teur-eigenaar, ze leidt het bureau met Yvonne Segers (sinds 2012) en met Joep van As (sinds 2019).

Je bent sinds 2005 werkzaam bij Bierman Henket, hoe raakte je geïnteresseerd in erfgoed?

‘Ik ging vaak naar theatervoorstellingen in Geldrop, het dorp waar ik vandaan kom. Die vonden plaats in een oud vervallen textielfabriekcomplex, en die ruimtes inspireerden mij enorm. De plek straalde door de evenementen geschiedenis, vrijheid en potentie uit. Ik zag dat de voorstellingen voortbouwden op verhalen die in het complex verborgen lagen. Ook een architect voegt nieuwe lagen toe aan bestaande materie. Dat gegeven vond ik interessant.’

Hoe kwam je vervolgens terecht bij dit bureau – toen nog Hubert-Jan Henket architecten?

‘Tijdens mijn studie aan de TU Eindhoven was Hubert-Jan Henket mijn leermeester, als docent en afstudeerbegeleider. Hij leerde me toen al zijn integrale manier van werken: technisch en sociaal, met oog voor installaties én de gebruikers die het gebouw weer tot leven wekken.

‘Na mijn afstuderen belde hij me op en vroeg of ik bij hem wilde werken. Toen hád hij al bedacht dat ik zijn bureau kon

overnemen – ik was goed afgestudeerd, we vonden elkaar in onze interesses. Dat was voor mij een droom.’

Hoe verschilt jouw manier van werken van die van Henket?

‘Hubert Jan had een duidelijke handtekening, dat heb ik minder sterk. Hij zocht meer naar contrast: nieuw en oud sloten mooi op elkaar aan, maar waren twee verschillende werelden. De nieuwe architectuur werd toen beïnvloed door de hightechstijl uit de jaren negentig. Nu blijven we met onze ontwerpen dichter bij de architectuur van bestaande gebouwen, we gebruiken soms zelfs hetzelfde materiaal. Dat deed Hubert-Jan nóóit.’

Waarom doen jullie dat nu wel?

‘Ik denk veel na over duurzaam ontwerpen. We zijn heel precies in wat we afbreken en toevoegen. Die zuinigheid zit niet in de aard van de architect. Wij zijn óók een restauratiebureau en bij restauratie is gebruik van materialen uit een oudere tijdlaag normaler.

‘Met ons duurzaamheidsteam hebben we doelstellingen opgesteld die het stappenplan van de Restauratieladder volgen. Die ladder begint met “zuinig zijn en onderhouden”. Daarna komt “repareren”. En pas dan “vervangen”.

1. en 2. Transformatie Citroëngebouw in Amsterdam naar bedrijfsverzamelgebouw

Move. Foto Joep Jacobs

3. Zorgwoningen in Park Vossenberg in Kaatsheuvel. Foto Joep Jacobs

‘In Museum de Prinsenhof testen we hoe we metselwerk zo kunnen afbreken dat de bakstenen herbruikbaar zijn in een ander deel van het plan. In het Kruithuis in ’s-Hertogenbosch breken we vloeren weg. Van het hout maken we een bar. Het entreehuisje met balie wordt bekleed met de oude leien van het dak.’

Deze rubriek heet Mevr. De Architect: hoeveel vrouwen werken bij Bierman-Henket?

‘Een stuk meer dan bij sommige andere bureaus. Het is onbegrijpelijk dat er nog managementteams met alleen mannen bestaan. Wij zijn met ongeveer 55 mensen, daarvan is 45 procent vrouw. In sommige delen van het bedrijf werken meer mannen dan vrouwen. We hebben veel interieurarchitecten in dienst, dat zijn bijna allemaal vrouwen. De technisch architecten zijn vaker mannen.’

Wat moet veranderen om de verhoudingen in de architectuurbranche te verbeteren?

‘Bureaus moeten nadenken over hoe ze omgaan met verlof en uitval. Vlak nadat

ik partner werd bij BiermanHenket kreeg ik een kind, gelukkig heb ik een hele leuke man, maar dat was een zware tijd. Vrouwen krijgen kinderen en dan zijn ze een tijdje weg, bureaus moeten dan tóch geëquipeerd zijn. In ons bureau is 53 procent van de werknemers onder de dertig, dus dat is ook bij ons een onderwerp. ‘Ik moet toegeven dat we daarin lerende zijn, we hebben geen protocollen. Belangrijk zijn gesprekken met medewerkers, over wat ze willen en waar ze behoefte aan hebben. Verder werken we in teams zodat collega’s elkaars werk kunnen overnemen. Ook vinden we het vanzelfsprekend dat mannen vier dagen gaan werken als ze een kind krijgen, net als vrouwen. En iedereen krijgt een laptop, zodat een medewerker met een ziek kind een dagje thuis kan werken.’

Is er genoeg aandacht voor het werk van vrouwelijke architecten?

‘Het is mooi is dat steeds meer verhalen over vrouwelijke architecten boven worden gehaald. Als voorzitter van het Rietveld

Schröderhuis houd ik me bezig met Truus Schröder. Het wordt steeds duidelijker dat zij een grote bijdrage leverde aan de ontwerpen van Rietveld. Zij bedacht dat de woonkamer op de eerste verdieping van het Rietveld Schröderhuis kwam en ontwierp mee aan het interieur. Toch maakt het voor ons renovatie- en transformatiewerk niet uit of erfgoed door een man of vrouw is ontworpen. En het meeste erfgoed waaraan we werken is ook gewoon van mannen.’

En hoe gaan jullie in je ontwerpen om met inclusiviteit?

‘Inclusiviteit rijkt verder dan man-vrouwverhoudingen, maar gaat over integrale toegankelijkheid. Over het ontwerpen van plekken die helder zijn en waar ruimte is voor ontmoetingen. Bij bestaande gebouwen is dat niet vanzelfsprekend.

‘Dat speelt bijvoorbeeld bij onze projecten voor de Eerste en Tweede Kamer, gebouwen die toegankelijk moeten zijn voor iedereen. In de Eerste Kamer zoals die was, konden mensen met een beperking alleen met hulp naar binnen.

De tekening Joyce Verstijnen

Vakantiewoningen als bouwkundige plantenbakken

Het idee dat de mens de wereld volledig naar zijn hand kan zetten, stuit Joyce Verstijnen tegen de borst. Al tekenend onderzoekt de architect naast haar werk bij Bedaux de Brouwer Architecten hoe grond, dier, plant en mens kunnen samenleven. Zo maakte ze met fineliner en aquarel een lange doorsnede van vakantiewoningen ín de duinen. ‘Deze tekening laat mijn overtuiging zien dat architectuur als verlengde van het landschap ontworpen kan worden.’

Architectuur begon ooit als onderdak, ter bescherming van de mens, tegen de grillen van de natuur. Maar zijn we daarin doorgeschoten? Verstijnen vindt van wel. ‘De nog altijd heersende overtuiging dat de wereld maakbaar is door en voor de mens, resulteert in biologische uniformiteit, achteruitgang van natuurgebieden en daarmee een instabiele leefomgeving. Niet alleen voor planten en dieren, maar ook voor onszelf.’

Daarom onderzoekt Verstijnen hoe architectuur als voorzetting van het natuurlijke landschap kan werken. Met haar tekeningen wil ze een relatie tussen mens en natuur creëren op basis van gelijkwaardigheid.

Meest basale behoeften

Zoals deze getekende doorsnede van een duinenlandschap met recreatiebestemming. Aanleiding voor de tekening was een uitvraag voor vakantiewoningen, vertelt Verstijnen. De uitvraag is nooit doorgezet, maar zette de architect wel aan het denken over hoe we ons als mens kunnen verhouden tot een natuurlijk landschap zonder het te domineren. In de tekening gaf ze de vakantiewoningen een zo klein mogelijke voetafdruk. ‘Ik wilde ze terugbrengen tot het meest basale wat je als mens nodig hebt aan bescherming en comfort.’

De klimaatcondities, begroeiing en helling van de duinen bepalen de positie en het karakter van de verblijfsplekken. De woningen laten toe dat de beplanting door kan groeien zoals die dat ook zou doen als er niets gebouwd was. Hiervoor tekende Verstijnen bijvoorbeeld ‘bouwkundige plantenbakken’ en inpandige patio’s met toegesneden microklimaten. Verstijnen verbeeldt drie veelvoorkomende duinsoorten met een daarbij passend verblijfstype.

‘Samen vormen aarde en architectuur de voedingsbodem voor de planten, en daarmee ook voor de diersoorten in het gebied’

Links bevindt zich de witte duin, het type met veel stuifzand dat het dichtst bij zee ligt. Verstijnen: ‘De witte duin is hoog en steil, daarom zijn de woningen hier boven op elkaar gesitueerd. Op deze manier bieden de verblijfsplekken ook uitzicht op zee.’

Iets meer landinwaarts (zie de volgende pagina) volgt een grijze duin, begroeid met veel kruiden en mossen. Dankzij zijn glooiende aard liggen de woningen op verschillende hoogtes verspreid, tussen de duinen in. ‘De verblijfsplekken staan rug-aan-rug in groepjes, wat hier past bij het meer omsloten karakter.’

Geen onderscheid Helemaal rechts (weer een pagina verder) ligt een natte duinvallei, een vlak, moerassig type dat onder water kan lopen. ‘De verblijfsplekken staan op palen om droog te blijven.’ De woningen kijken uit over het water en liggen los van elkaar, wat aansluit bij de openheid die dit duintype kenmerkt. Het ontbreken van hiërarchie tussen verblijf en natuur verbeeldt Verstijnen door zowel de architectuur als de aarde met zwarte fineliner te tekenen. ‘Ik wil geen onderscheid maken. Samen vormen aarde en architectuur de voedingsbodem voor de planten, en daarmee ook voor de diersoorten in het gebied.’

HANNA VELTMAN

Hou op met moddertaal! En dan ook met ‘transparante plinten’

Architecten gebruiken volgens Michelle Gulickx en Ariadne Onclin veel onduidelijke termen. Dat leidt tot verwarring en loze beloftes. Ariadne ziet bijvoorbeeld dat zogenaamde ‘transparante plinten’ al te vaak verworden tot meterslange gevels vol plakfolie. Michelle pleit voor verandering: stop met moddertaal, maar gebruik heldere, toegankelijke taal die het ambacht verdient.

Hé Ariadne,

Hoewel we elkaar nu al een tijdje schrijven, hebben we het nog nooit over ‘architectaal’ gehad. Ik ben even in het taalgebruik van architecten en aanverwante schrijvers gedoken – en de conclusies zijn ontluisterend.

Ten eerste: de sector gebruikt veel jargon, denk aan woorden zoals het ‘maaiveld’, de ‘plint’ en, klassieker onder recent afgestudeerden: de ‘liminale ruimte’. Zulke bewoordingen zijn nuttig om een ontwerp aan vakgenoten uit te leggen, maar als ze bedoeld zijn voor een bredere doelgroep, slaan ze de plank mis.

Ten tweede: de sector valt ten prooi aan moddertaal: zinsneden die zo multi-interpretabel zijn dat je geen idee hebt wat er wordt bedoeld. Gevels zijn ‘dynamisch’, interieurs hebben een ‘hoge belevingswaarde’, en woonkamers hebben een ‘visuele verbinding’ met de omgeving. Waarom schrijft men bij dat laatste niet gewoon: ‘Er zijn ramen’? Minder sexy, wel zo duidelijk. Ik kan helaas volop citeren uit eigen werk. Onlangs schreef ik dat het ontwerp van een buitenruimte is ‘gericht op sociale interactie’. Op het eerste gezicht klinkt dat prima. Maar wat moet je je daarbij voorstellen? Is het een park met wandelpaden? Een plein met picknickbankjes? Met één zin degradeer ik een zorgvuldig ontwerp tot een vage belofte.

Modderig taalgebruik verhult juist waar architecten goed in zijn: aandacht voor het specifieke. Het spelen met vormen, kleuren, volumes en details. De komst van ChatGPT en andere AI-tools maakt het er niet beter op. Want als je een tekst laat brouwen door zo’n machine, wordt die gedestilleerd uit honderden andere moddertekstjes. Zo wordt het architectuurdebat een blubberige bende.

Ik ga mijn leven beteren. Na elke alinea die ik op papier zet, beloof ik een check te doen: zie ik dit voor me, of is dit moddertaal? Ik hoop dat je meedoet. Trouwens, welke architectaal kun jij niet meer aanhoren?

Ik ben allergisch voor ‘transparante plint’. Ongeveer elk nieuwbouwproject heeft er een: een transparante en vervolgens leegstaande plint. Waarom? In Amsterdam zie je ze overal. Nieuwbouwappartementencomplexen met woningen vanaf de eerste etage en in de plint – of zeg gewoon begane grond – een commerciële of maatschappelijke functie. De plint is transparant omdat bijna de hele gevel bestaat uit ramen vanaf de grond tot het plafond.

Er moet iets misgaan met de opdrachtverlening van deze glazen plinten, want Amsterdam heeft geen doorzichtige plinten nodig. Als zo’n plint na vaak lange leegstand eindelijk wordt opgevuld, komt er een functie in die helemaal niet op zoek is naar een transparant karakter. Denk aan een tandarts, kinderdagverblijf of sportschool. Gevolg: de gigantische ramen worden dichtgeplakt met plakfolie.

Als ik mijn dagelijkse boodschappen doe in winkelcentrum Brazilië aan de Oostelijke

Handelskade in Amsterdam is aan de mooiste zijde, aan de IJhaven, de ooit transparante gevel helemaal dichtgeplakt. De winkels hebben namelijk ook aan de achterzijde een volledig glazen gevel en tevens hun ingangen. De dierenwinkel, supermarkt en drogist: niemand zit te wachten op een achtermuur van glas en plakt de ramen af.

En de nieuwbouwwoningblokken? De ‘transparante plint’ van appartementencomplex

De Hooch aan de Hobbemakade in Amsterdam is na tijden leegstand opgevuld door high-end gym Saints & Stars. De glazen plint? Die is met zwarte plakfolie dichtgeplakt.

De ‘transparante plint’ is vooral goede business voor de plakfoliesector. De gemiddelde bewoner en gebruiker heeft er niets aan.

Zullen we er dan mee ophouden en voortaan ons best doen een leuke gevel te ontwerpen voor de plint? Een mooie etalage voor maatschappelijke of commerciële functies of de boel gewoon opvullen met woningen? En geef die woningen dan geen ramen tot aan de grond, want daar zitten de bewoners ook niet op te wachten.

Ha Michelle,

Nooit

gebouwd 3D-projectie van de vieringtoren van de afgebrande Notre-Dame door Marten Wassmann

Niet een nieuwe vieringtoren, maar een 3D-projectie. Dat stelde architect Marten Wassmann voor, enkele weken nadat het dak van de Notre-Dame was afgebrand, waaronder de negentiende-eeuwse vieringtoren van Eugène Viollet-Le-Duc. Na meer dan vijf jaar gesloten te zijn, opende de Notre-Dame op 8 december weer haar deuren. Dit is niet de eerste keer dat de vieringtoren van de Notre-Dame is vervangen. Een kleine vierhonderd jaar nadat de kathedraal was voltooid in 1365, stortte de toren deels in. Tijdens de Franse Revolutie van 1789-1799 vernielden Revolutionairen hem volledig. Architect en kunsthistoricus Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879) ontwierp een alternatief. Hij liet zich inspireren door de net opgeleverde kathedraal van Orléans. Het resultaat was een duidelijk hogere vieringtoren in neogotische stijl –geheel volgens de heersende mode. In die geest wilde Frankrijk in 2019 ook een eigentijds alternatief laten bouwen in plaats van een reconstructie. ‘We willen een architectuur die zich aanpast aan de technieken en uitdagingen van onze tijd’, sprak toenmalig minister-president

Édouard Philippe twee dagen na de brand. Hij schreef een internationale prijsvraag uit waarbij hij architecten uitdaagde na te denken over een hedendaags alternatief voor de vieringtoren. Ook buiten de officiële prijsvraag om kwamen er voorstellen. Over de hele wereld bedachten architecten nieuwe ontwerpen voor het dak van het iconische kerkgebouw.

Zelfde functie

Zo ook Marten Wassmann. Nu oprichter van ontwerpbureau Gateways, maar destijds architect-partner bij Benthem Crouwel Architects – een van de bureaus die dagblad Trouw enkele weken na de brand benaderde met de vraag: ‘Hoe herstel je de Notre-Dame?’

Wassmann vond dat een nieuwe toren dezelfde functie moest hebben als Viollet-le-Ducs ontwerp: een bouwwerk dat zorgt voor visuele samenhang tussen de delen van de kerk. Wassmann bedacht dat een 3D-projectie daaraan kon voldoen, want die kan verschillende vormen, patronen, lichtintensiteiten en kleuren aannemen. ‘Door de ontwikkeling van nieuwe technische mogelijkheden zou de viering-

toren met de tijd mee kunnen gaan en steeds opnieuw een eigentijdse verrijking kunnen zijn van het dakenlandschap van de Notre-Dame en de Parijse skyline.’ Het ontwerp deed niet mee aan een van de prijsvragen om gerealiseerd te worden, maar was bedoeld als ‘discussiebijdrage’. Reden daarvoor is dat een projectie ergens op moet worden afgebeeld – een moeilijke opgave. ‘Hoewel het theoretisch mogelijk is om een vrijwel onzichtbaar –wellicht opblaasbaar – projectievolume in de vorm van de toren te plaatsen, is het praktisch niet te doen om een projectie op de schaal van een kathedraal te maken’, aldus Wassmann.

Toch herbouwen

Wassmann ging er niet van uit dat zijn ontwerp ooit op het dak van de Notre-Dame zou staan. En uit de officiële prijsvraag, waaraan honderden inzenders meededen – kleine bureaus maar ook onder andere Foster + Partners –, kwam geen winnaar. In 2020 kondigde president Emmanuel Macron aan dat de vieringtoren herbouwd zou worden naar het negentiende-eeuwse ontwerp.

Beeld Benthem Crouwel
TEKST HANNA VELTMAN

Hand en hoofd

Iedere architect draagt een denkbeeldige groep ontwerpers met zich mee die hij of zij in de loop der jaren heeft leren kennen. Als raadgever, een geweten en ballotagecommissie voor ideeën.

Zo moest Louis Kahn, naar eigen zeggen, voor zijn werk verantwoording afleggen aan Paul Cret en Le Corbusier, wiens werk en manier van tekenen hij volledig had verinnerlijkt, ‘how’m I doing, Le Corbusier?’ Volgens de Belgische schilder Sam Dillemans moet iedere kunstenaar zich meten met ‘de groten’ – Picasso en Rembrandt in zijn geval, wat je enerzijds opzadelt met een gezonde frustratie dit niveau nooit te bereiken maar wat je anderzijds een onuitputtelijke werklust kan verschaffen om zo dicht mogelijk in de buurt te komen.

Voor mij kan deze commissie voor ieder project uit verschillende personen bestaan. Alvar Aalto heeft een vaste plek. Maar ieder proces begint voor mij met de woorden van Job Roos, mijn docent in Delft, die mij dwingen om eerst te denken alvorens te gaan schetsen. ‘Leg dat potlood nou eens neer.’

Voor vrienden mocht ik een nieuwe vleugel aan hun huis in Aerdenhout ontwerpen. Een onderkomen voor hun ouders of schoonouders op termijn. Er waren twee gedachten. Ik bedenk me weer dat ik bij een uitbreiding verder wil gaan binnen de voertaal van het bestaande. Huiselijkheid, helderheid en zwart houten latten in dit geval. Voor de nieuwbouw koos ik binnen die aanwezige taal voor iets fijnere bewoordingen. Bij een aanbouw verschaft continuiteit met het bestaande de mogelijkheid meer te bereiken dan de som der delen. Het nieuwe, hier relatief klein van stuk, ontleent zeggingskracht aan het oude. De andere gedachte was dat we de mooie tuin zo wilden laten door met het volume een omtrekkende beweging te maken, het gebouw als contravorm van een bestaande plek. Toen eenmaal het aanvalsplan was bedacht, mocht de hand eindelijk aan de slag, als een paard dat uit zijn stal wordt vrijgelaten. Het moment van de ‘esquisse’ was daar, de eerste allesomvattende schets uit de beaux-arts-traditie, opgeroepen uit het onderbewuste, om iets te maken dat gepast en passend is, ‘appropriate’ is een beter woord. Jacq. de Brouwer, oud-collega en leermeester, gaf me ooit het opvallende maar nuttige advies voor deze fase: begin met schetsen en kijk gewoon wat je hand doet. Alsof geest en hand functioneren als twee losstaande organismen. We ontwerpen tekenend en tekenen ontwerpend, aldus Herman Herzberger, een samenwerking tussen hoofd en hand.

Het project in Aerdenhout lijkt meer voor de hand dan voor het hoofd. Omdat de randvoorwaarden te overzien zijn voor het hoofd, krijgt de hand de vrije hand. Al schetsend ontstaan vloeiende lijnen om de tuin en het zwembad en in het interieur. Het idee van een gesamtkunstwerk krijgt vorm, om alles aan elkaar te maken om deze smalle ruimte van voldoende diepgang en intimiteit te voorzien. De beperkte middelen krachtig laten samenwerken. Alvar Aalto moedigt mijn zoektocht aan: ‘Ieder huis moet ontworpen worden als een paradijs op aarde!’

Te doen Boeken lezen

LEZEN

Herwaardering van Theodor Sanders, Berlages vergeten compagnon

Waarom Hein Berlage de geschiedenis is ingegaan als een van de bekendste Nederlandse architecten en Theodor Sanders haast is vergeten, was voor architectuurhistoricus Arjan den Boer een raadsel. Samen runden deze architecten eind negentiende eeuw het bureau Sanders en Berlage. Met zijn boek haalt Den Boer de maatschappelijk geëngageerde Sanders uit de vergetelheid.

In 1881 was Hein Berlage (1856-1934) gestart als bouwkundig tekenaar in het architectenbureau van Theodor Sanders (1847-1927). Berlage was tien jaar jonger dan Sanders maar zijn toegevoegde waarde binnen het bureau bleek direct groot. Berlage had namelijk voordat hij in Zwitserland architectuur ging studeren, kort aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam gestudeerd. Hij tekende daarom even makkelijk bouwkundige tekeningen als fraaie affiches en perspectieftekeningen.

Veel gemeen

Den Boer beschrijft hoe Berlage al snel werd gevraagd partner te worden in het bureau dat vanaf dat moment Sanders en Berlage heette. De architecten hadden veel gemeen en konden het goed samen vinden. Beiden waren opgegroeid aan de Amsterdamse grachtengordel, hadden in het buitenland gestudeerd en een grand tour gemaakt langs grote Europese steden. In 1884 maakten ze samen een ontwerp voor de Beurs van Amsterdam in de stijl van de Hollandse renaissance, gecombineerd met een zuilengalerij aan het Damrak in Italiaanse renaissancestijl. Het is nooit gerealiseerd. Het zou tot de eeuwwisseling duren tot er daadwerkelijk een beurs werd gebouwd – toen naar een nieuw ontwerp van Berlage, die in 1889 los van Sanders onder zijn eigen naam verder was gegaan.

Portfolio van riante villa’s

Den Boer analyseert de verschillen tussen beide architecten. Waar Berlage zich op architectuur concentreerde, was Sanders een praktisch man en een activist. Hij bouwde een rijk portfo-

lio op van riante villa’s in Apeldoorn en Baarn en werkte met internationale zakenpartners aan vernieuwende concepten zoals een panopticum, een publiektrekker vergelijkbaar met Madame Tussauds.

Ook droeg Sanders bij aan de opbloei van Amsterdam eind negentiende eeuw. Zo legde hij de basis voor het huidige tramnetwerk van de hoofdstad en voor tramverbindingen naar Alkmaar, Haarlem en het Waterland. Dorpen als Volendam en Marken raakten zo op een ongekend snelle manier verbonden met Amsterdam – wat niet alleen een enorme verbetering betekende voor de Waterlanders, maar deze dorpen ook bereikbaar maakte voor het net uitgevonden dagjestoerisme.

Interessant tijdsbeeld

De brede oriëntatie van Sanders vertaalt zich in een dik boek met 496 bladzijden en vijftien hoofdstukken. Den Boer schrijft vlot en inlevend. Hij laat naast een persoonlijk verhaal over Sanders’ leven ook een interessant tijdsbeeld zien, waarin Berlage zich richt op de verdieping van de architectuur en de discussie rond de architectonische stijlen en Sanders zijn Amsterdamse netwerk inzet om grote maatschappelijke veranderingen in gang te zetten.

Dat blijkt wel uit het hoofdstuk ‘Vrouwenstrijd en vegetarisme aan het Vondelpark’. Progressief als hij was zette Sanders zich in om arbeidsrechten te verbeteren en onderwijsvernieuwingen door te voeren. Nog sprekender was dat hij als man van stand zijn tijd vooruit was door zich samen met zijn vrouw Cateau Huidekoper (1863-1924) hard te maken voor vrouwenkiesrecht en geboortebeperking. Bovendien werd er in huize Sanders geen vlees meer gegeten ‘vanwege het dierenleed en de (vermeende) gezondheidsaspecten’.

Arjan den Boer, Theodor Sanders 1847-1927 – De vergeten compagnon van Berlage. WBOOKS. € 39,95

LEZEN

Handzame gids voor feministische architectuur

Kunnen wij het maken? Een feministische architectuurpraktijk? Volgens het Vlaamse Platform voor Architectuur & Feminisme (Paf) wel. Daarom publiceerde het platform een handzame gids, iets groter dan broekzakformaat. Voor de architecten die nog twijfelen, zie het rode boekje als een uitnodiging om na te denken over de rol van gender in architectuur en hoe we samen kunnen werken aan een inclusievere toekomst. Hem aannemen is het minste wat je kunt doen. De gids is opgesteld door Evelien Pieters, oprichter van Paf, samen met auteurs Bart Tritsmans en Errin De Waele en eindredacteur Eimilie Lachaert. Ze verkennen de belangrijkste concepten, oftewel bouwstenen, die aan de basis staan van een feministische architectuurpraktijk, zoals feminisme, intersectionaliteit en feministisch bewustzijn. Zo analyseren ze de ongelijke genderverhoudingen binnen de architectuursector om daar meer grip op te krijgen. Ze roepen op tot het bevragen van structurele uitsluitingsmechanismen en heersende sociale normen in plaats van die klakkeloos te accepteren. Via ‘intersectioneel denken’ pleiten ze voor meer inzicht in verschillende identiteiten en ervaringen, zoals die van mensen van kleur, queer personen en mensen met een beperking. Maar een gids zou geen gids zijn als er geen concrete handvatten in stonden. Zo adviseren de auteurs om te beginnen je feministisch bewustzijn te ontwikkelen door je eigen aannames en de impact van je werk op verschillende gemeenschappen te onderzoeken. Op die manier herken je structurele uitsluitingsmechanismen. Vervolgens kun je inclusieve ontwerpprincipes toepassen, deelnemen aan acties die gericht zijn op het bevorderen van gelijkheid in de architectuursector en feministische theorieën toepassen in je werk. Om uiteindelijk een eigen feminist toolkit te ontwikkelen. Kunnen wij het maken? Paf biedt met deze publicatie in ieder geval genoeg gereedschap om serieus aan de slag te gaan.

MEREL PIT

Platform voor Architectuur & Feminisme, Kunnen wij het maken? Te bestellen via pafcommunity.bigcartel.com/ € 15,–

LEZEN

Boek vol Belgisch beton

Ook België heeft nu een boek over zijn brutalistische erfgoed. Dat werd hoog tijd. Hoewel de interesse voor deze karakterkoppen van de naoorlogse architectuur in de lift zit, zijn nog lang niet alle gebouwen beschermd, laat staan geliefd. Daar kan dit boek wat aan doen.

Brutalistische gebouwen staan op een kantelpunt in hun bestaan. Ze zijn zowat een halve eeuw oud en dat betekent dat ze aan het einde van hun eerste leven zijn gekomen. Veel gebouwen wacht een ingrijpende renovatie of staan leeg. Voor andere gebouwen dreigt de sloop. Ondanks hun onzekere toekomst – of is het net daardoor? – neemt de interesse in dit jonge erfgoed de laatste jaren een hoge vlucht.

Terecht, toont ook het boek Brutalism in Belgium (1950-1980). Drie decennia van experimenteren met gewapend beton heeft unieke gebouwen voortgebracht. Er zijn de kenmerken die we intussen wel kennen: het onbedekte beton, de nadruk op de constructie. Maar brutalisme is meer. Kijk maar naar ‘Het Signaal’ door Jacques Moeschal, een elegante betonnen krul aan een verkeersknooppunt, of het daklicht boven het altaar van de Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare in Oudenaarde door Juliaan Lampens. Brutalisme, telkens weer in een andere gedaante. Met beelden en teksten geeft het boek het brutalisme de diepte waar de gebouwen om vragen. De beelden van Pierrick de Stexhe, paginagroot en in zwart-wit, leggen de nadruk op de structuur – zwaar, een tikje afstandelijk –, maar tonen de details, de afdruk van de bekisting in het beton. Je kunt het materiaal bijna voelen. Projectbeschrijvingen en essays voorzien de selectie van zes gebouwen van achtergrond. Het boek is niet in het Nederlands, gek genoeg, er zijn een Franse en een Engelse uitgave. Maar laat dat je er niet van weerhouden met dit boek op pad te gaan. Want er is veel wat het Belgische brutalisme van zijn buitenlandse tegenhangers onderscheidt. Wat dat is, kun je met dit boek gaan ontdekken.

EMMANUEL VAN DER BEEK

Pierrick de Stexhe, Jean-Marc Basyn, Marc Dubois, Jacinthe Gigou en Aurélien Jacob. Brutalism in Belgium (1950-1980). Prisme Editions. € 49,–

Park Atlantis (1974) in het West-Vlaamse De Haan door Marcel Dubois en Jaminon Associes.

Beeldessay Haverleij: 25 jaar in ontwikkeling

Veilig achter de muur

In het weidse landschap bij Den Bosch begon bijna 25 jaar geleden de ontwikkeling van een surrealistische postmiddeleeuwse enclave van negen nieuwbouwkastelen. Hoe ligt deze uitbundige Vinex-wijk er na een kwart eeuw bij? De eerste schetsen voor een uitbreiding van de wijk gaan inmiddels rond.

Kasteel Velderwoude door architect Jo Crepain, 2001, is het eerste kasteel. Het is het strakst vormgegeven, maar torens, binnenplaats en ophaalbrug ontbreken niet.

Rood-wit geruite vlaggen verschijnen aan de horizon. ‘We zijn er’, zeg ik tegen fotograaf David Meulenbeld. Ik wijs hem op het wapenschild en de vlag: ‘Ieder kasteel heeft een andere architect en zijn eigen symboliek.’ We rijden door een toegangspoort Slot Haverleij binnen. Dit is het centrale punt in de gelijknamige Bosche woonwijk Haverleij, een initiatief van de gemeente ’s-Hertogenbosch, BPD ontwikkeling en Heijmans in samenwerking met architect en stedenbouwkundige Sjoerd Soeters (PPHP, Pleasant Places Happy People). De vormentaal van het slot doet denken aan een middeleeuws stadje. De Duitse architecten Rob Krier en Christoph Kolh ontwierpen een vestigingsmuur, twee toegangspoorten en vier torens op de hoeken. Andere architecten ontwierpen de woningen en appartementen in het Slot – en zetten daarmee de toon voor de verdere gebiedsontwikkeling van het kastelenpark, waarvoor Soeters het stedenbouwkundig plan en drie kastelen tekende. In het Slot is het stil, bijna geen mens op straat. Een enkeling laat zijn hond uit en wat kinderen rapen herfstbladeren tegenover de basisschool. De pleinen zijn geplaveid met klinkers en grind en de 450 woningen en appartementen zijn opgetrokken uit roodbruine baksteen. Verder vooral auto’s. ‘Ik ben in tien minuten met de auto in centrum Den Bosch’, vertelt een van de bewoners enthousiast.

Aantrekkelijk woongebied

De plannen voor Haverleij kregen midden jaren negentig vorm, toen de gemeente Den Bosch besloot de uittocht van welgestelde Bosschenaren te willen stoppen. De gemeente wees voormalige landbouwgrond nabij het dorp Engelen aan voor een nieuwe Vinex-wijk. ‘Gelukkig!’, zegt geestelijk vader van Haverleij Sjoerd Soeters over de telefoon. ‘We hebben 225 hectare natuurgebied kunnen behouden en er slechts tien procent van bebouwd.’

Soeters kreeg de opdracht om een plan te maken voor duizend woningen. Soeters, een van de eerste postmoderne architecten van Nederland, verafschuwde de architectuurtaal van de gemiddelde Vinex-wijk en ontwierp een nieuwbouwwijk met lage dichtheid in historiserende architectuur waar bebouwing en natuur elkaar zouden versterken. Soeters bedacht een aantal laagbouwkastelen met huizen die rechtstreeks toegankelijk zijn op het straatniveau, aangevuld met appartementen. Voor de architectuur van de kastelen tekenden architecten als Jo Crepain, Michael Graves en Kaan Architecten.

In augustus 2000 begon de bouw van Kasteel Velderwoude door Jo Crepain. De verkoop ging vlot. Zowel middenklassers en senioren, waarop de ontwikkelaars mikten, als jonge gezinnen streken er neer. In allerijl kwam er een basisschool in het Slot. Na de realisatie van de eerste zeven kastelen was het in 2008 ineens over. De economische crisis sloeg in als een bom. Haverleij lag stil en pas na tien jaar werd de ontwikkeling hervat. Soeters kreeg nu de opdracht om voor Heesterburgh grondgebonden woningen met tuinen te maken. Het resultaat is een dorpje met vrijstaande villa’s in een cirkel met een appartementencomplex als toren. Ook voor Oeverhuyze uit 2023 ontwierp Soeters een wijkje grondgebonden woningen.

Seniorenwoningen

Nu telt Haverleij 2.495 inwoners in negen kastelen – die veel weg hebben van gated community’s, want rondom de kastelen gebeurt er niks, alleen op de omliggende golfbaan zijn een paar pensionado’s te zien. Behalve de basisschool zijn er geen voorzieningen waar de kasteelbewoners elkaar kunnen treffen. Voor boodschappen moeten ze naar supermarkt in een dorp in de buurt.

Toch lijkt Soeters’ passieproject een succes, tenminste als je het aan de bewoners vraagt. ’Mijn grootmoeder woont op wandelafstand in Leliënhuyze en ik met mijn gezin in Oeverhuyze. Zo zien we elkaar bijna dagelijks’, vertelt een van de jonge bewoners. De bewoners van het eerste uur, nu empty-nesters, willen Haverleij helemaal niet verlaten. Ze willen graag kleiner wonen, maar dan wel in de buurt van hun bestaande netwerk. Soeters heeft al een idee: ‘Den Bosch heeft één of twee kastelen met kleinere seniorenwoningen nodig. De eerste schetsen liggen bij de gemeente.’

Kasteel Oeverhuyze door architect Sjoerd Soeters, 2023, het sluitstuk van Haverleij.
Kasteel Holterveste door architect Michael Graves, 2007.
Kasteel Beeckendael door Kaan Architecten, 2008. Architect Kees Kaan liet zich volgens Soeters inspireren door Inca-tempels. Zelf ziet Kaan dat er minder in terug, hij herkent eerder een jarenzestigkantoorpand.
Kasteel Heesterburgh. Rijwoningen door Mulleners + Mulleners en een burcht door Sjoerd Soeters, 2022.

Nieuw campushart voor Bio Science Park, Universiteit Leiden

Kloppend hart voor de levenswetenschappen

De komende jaren transformeert de Universiteit Leiden het Bio Science Park van bedrijventerrein tot een gemixt woon-werkgebied. Hier komen woningen, kantoren en culturele functies als aanvulling op de bestaande onderwijs- en wetenschapsfaciliteiten. Centraal in het plan ligt het campushart, met het nieuwe Gorleaus Gebouw en het gerenoveerde monumentale Collegezalengebouw. De verbindende rol van een supervisor was cruciaal bij de ontwikkeling van het gebied.

TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN

Het Collegezalengebouw (links) en Gorlaeus Gebouw aan het vernieuwde Rosalind Franklinplein. Foto Marcel van der Burgt

Al sinds 1984 timmert de Universiteit Leiden aan de weg in het Leiden Bio Science Park. Tot die tijd was dit stuk land ten westen van Station Leiden een bedrijventerrein met een handjevol onderwijsgebouwen. Met het ontstaan van masterplan Knoop Leiden West – een samenwerking tussen de universiteit en zes gemeenten onder regie van de provincie Zuid-Holland – wordt het Science Park een nieuw stuk stad met veel bedrijvigheid en woningbouw. Het Bio Science Park is 110 hectare groot, en strekt zich uit van het station tot net over de A44 richting Oegstgeest. In het gebied liggen zo’n 130 productie-, onderwijs- en onderzoeksintstellingen, zoals vaccinfabrikant Janssen. Het bedrijvenpark is flink verdicht met gebouwen ontworpen door onder meer cepezed, Wiegerinck en Powerhouse Company. Ze staan als een verzameling blokkendozen in een stedelijk raamwerk van groene corridors die de auto- en fietswegen markeren en het Science Park verbinden met de stad en het buitengebied.

Belangrijk bij de realisatie van dit masterplan is de rol van stedenbouwkundige Henk Hartzema. In 2002 trad hij aan als supervisor met een unieke insteek: over de gebouwen zelf heeft hij maar weinig te zeggen.

Scherpe contrasten

Met een beeldkwaliteitsplan van slechts één pagina schept Hartzema de kaders voor het Bio Science Park. Zo moeten gebouwen eenduidig en alzijdig zijn en is per kavel de minimumdichtheid van de gebouwen bepaald, ‘om de noodzaak

van verdichting te benadrukken’, zegt Hartzema. Hij heeft een simpele boodschap voor bedrijven en investeerders die een gebouw in het gebied willen bouwen: ‘Maak een mooie schoenendoos. Hoe eenduidiger het volume, hoe scherper het contrast tussen gebouw en buitenruimte.’ Hartzema noemt zijn rol voor het Bio Science Park ‘overzichtelijk en tegelijk alomvattend’. Hij werkt gemiddeld zes uur per week aan de opgave. Zo houdt hij met de universiteit en gemeente regelmatig een stedenbouwkundig atelier om de voortgang van de gebiedsontwikkeling te bespreken. Met ontwikkelaars en investeerders spreekt hij individueel af om hun wensen af te stemmen met het beeldkwaliteitsplan. ‘Iedereen wil wat anders, maar het antwoord is altijd: je bent hier te gast. Als ik dat uitleg vanuit het perspectief van een inwoner, zoals een man die de hond uitlaat, wordt dat gewaardeerd. Dat noem ik stedenbouw zonder franje.’

Onafhankelijke afdelingen

Dat betekent een sterke focus op de openbare ruimte, waar de omliggende gebouwen zich naartoe hebben te verhouden. Dat wordt geaccentueerd met de nieuwste ontwikkeling van het Bio Science Park: het Rosalind Franklinplein als campushart door een nieuw landschapsontwerp van West 8. Het campusplein is een ligweide met zitjes, grenzend aan een pleinverharding die om het Collegezalengebouw buigt richting een nieuwe vijver. Om het plein heen verrijst de komende jaren de woonwijk Park More, met ruimte voor acht nieuwe woongebouwen, een tentamencentrum en sportvelden.

Onderdeel van het nieuwe campusplein zijn het gerenoveerde Collegezalengebouw en het nieuwe Gorlaeus Gebouw. Beide moesten volgens het plan van Hartzema aansluiting vinden op de openbare ruimte, een proces dat goed verloopt zolang de supervisor wordt betrokken. Soms loopt dat spaak, vooral als de universiteit zelf opdrachtgever is. ‘Gebiedsontwikkeling’ en ‘vastgoedontwikkeling’ zijn twee onafhankelijke afdelingen binnen de universiteit. Zo zat Hartzema al vroeg aan tafel bij de ontwikkeling van

het nieuwe campusplein, maar werd hij pas laat betrokken bij de plannen voor het Gorlaeus Gebouw. Hartzema heeft er ‘alles aan gedaan’ om dit nieuwe onderkomen voor de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen niet ‘als een soort NAVO-hoofdkwartier’ over te laten komen. Het Voronoi-patroon in de arcade voor de gevel is hier bijvoorbeeld het resultaat van. Bij de renovatie en transformatie van het Collegezalengebouw is de toevoeging van een betonnen trap zijn belangrijkste inbreng.

Situatietekening, met duidelijk zichtbaar het ronde Collegezalengebouw.

A priori architectuur

De nieuwe schil om het gebouw is naar het maaiveld toe geknikt. Foto Stijn Bollaert

‘Van de geschrapte entreezone heb ik nog wel een beetje buikpijn’
— GERT KWEKKEBOOM, CIVIC ARCHITECTS

Collegezalengebouw

door Civic Architects

Aan het begin van dit studiejaar is het vernieuwde Collegezalengebouw opgeleverd, ook wel De Schotel genoemd. Het jarenzeventiggebouw, naar ontwerp van Drexhage, Sterkenburg, Bodon & Venstra (DSBV), trekt de aandacht door zijn ufo-achtige vorm. Dat beeld wordt versterkt door zijn ligging aan het uiteinde van de Einsteinweg en de Ehrenfestweg, de twee toegangswegen tot het Bio Science Park.

Civic Architects won de selectie om het markante gebouw nieuw leven in te blazen. Van dichtbij overweldigt de radiale structuur, die grotendeels bestaat uit beton en dankzij een nieuwe schil van staal en glas deels over een fietspad heen uitkraagt. Ondanks deze imposante vorm oogt het gebouw vriendelijk. Dat is te danken aan een ogenschijnlijk simpele toevoeging: een betonnen trap. Als een net gelande ufo die zijn entree uitrolt, maakt het gebouw een uitnodigend gebaar naar het campusleven.

Groot energielek

Hoewel grijs overheerst in de grotendeels gesloten betonnen structuur, gaat er een complex systeem schuil achter de gesegmenteerde gevel. Om hem te kunnen behouden, waren energetische aanpassingen nodig. Zo waren de grote glasplaten in stalen kozijnen één groot energielek, vertelt Gert Kwekkeboom, partner bij Civic Architects. Om de bestaande structuur zo goed als mogelijk te behouden, hing het bureau een tweede schil aan de stalen spanten. Om daarmee meteen ook de relatie tussen het gebouw en het maaiveld versterken, voegden de architecten in deze schil op de oost-, zuid- en westzijde serres met zitmeubilair toe. ‘Hier kunnen studenten vooral in de herfst en lente zitten’, zegt Kwekkeboom. ‘En in de winter wordt lucht uit het hoofdgebouw afgezogen en hierin geblazen,

dus met de zon erop is het er dan ook best comfortabel.’ ’s Zomers functioneren de serres vooral als warmtebuffer. De oorspronkelijke gevel van het gebouw was naar boven toe geknikt zodat van buitenaf de lucht werd gereflecteerd. Civic draaide deze knik met de nieuwe gevel om. Nu helt het glas voorover en trekt daardoor alle aandacht naar het maaiveld. Het maakt het gebouw uitnodigend van buitenaf, terwijl van binnenuit overzicht naar buiten ontstaat voor studenten die er lunchen of wachten op een hoorcollege.

Ingetogen aankomsthal

In De Schotel bevinden zich vier college- en evenementenzalen, waaronder een van de grootste collegezalen van Nederland met plek voor zevenhonderd studenten, en een nieuw restaurant met zelfstudieplekken. De radiale opzet van het gebouw is geïnspireerd op de vorm van de collegezalen, die in de kern van het gebouw naar beneden lopen. Op de eerste verdieping loopt langs de buitenste rand een gang die de zalen omarmt. De oorspronkelijke entree van het gebouw lag aan de westkant van deze gang in een inmiddels gesloopt bijgebouw. De nieuwe entree ligt aan de oostzijde, inclusief de nieuwe betonnen trap waar studenten in het midden op kunnen zitten. Zo groots als het gebaar van de vier meter hoge trap is, zo ingetogen is de aankomsthal. Na een schuifdeur lopen studenten direct op een muur af en moeten ze afslaan naar rechts, naar de collegezalen, of naar links, naar het restaurant. Een prettige lay-out voor de universiteit, legt Kwekkeboom uit, omdat zo de collegezalen en het café afzonderlijk van elkaar te openen zijn. ‘Maar ik heb hier nog wel een beetje buikpijn van.’ De architect wilde hier oorspronkelijk een gat in de vloer boren en een boom planten, omgeven door glazen wanden. ‘Het moest een entreezone met cachet worden, maar die is er in overleg met de universiteit uit bezuinigd.’

COLLEGEZALENGEBOUW, LEIDEN

Opdrachtgever Universiteit Leiden

Architect Civic Architects

Projectarchitecten Gert Kwekkeboom, Jan Lebbink, Ingrid van der Heijden, Rick ten Doeschate

Medewerkers Rick Hospes, Robert Comas, Chiara Ciccarelli, Ioulia Voulgari, Maeve Corke Butters

Projectleiders Cloeck Beekhuis, Steven Menijn (Universiteit Leiden)

Aannemer Den Dubbelden

Bouwmanagement Universiteit Leiden

Adviseurs Van Dijke (constructie ); Halmos (installaties, bouwfysica, akoestiek); Vitruvius (bouwkosten); EFPC (brand)veiligheid); Vijverborgh (Horeca)

Interieurarchitect Civic Architects

Bruto vloeroppervlakte 6049 m2

Netto vloeroppervlakte 5603 m2

Bruto inhoud 31.735 m3

Programma Vier collegezalen, restaurant + ontmoetingsplek, zelfstudieplekken, kantoren, keukens, gebedsruimtes, zonnedak

Definitief ontwerp mei 2021

Aanbesteding maart 2022

Bouw 2022 – 2024

Bouwsom € 9 mln. (incl. installaties)

Entree
Restaurant
Keuken
Berging
Toiletten
Projectieruimte
Technische ruimte
Gebedsruimte
Collegezaal
Kantoren
Studievereniging
Doorsnede
Eerste verdieping

Gorlaeus Gebouw

door INBO, Sweco Architects en Ex Interiors

Het Gorlaeus Gebouw is 75.000 vierkante meter groot. Het bundelt zeven van de acht instituten van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en biedt daarmee plek aan 2000 medewerkers en 4500 studenten. Voorheen waren zij verspreid over de campus, nu hebben zij hun laboratoria, kantoren en onderwijs- en studieruimtes in één gebouw, inclusief bibliotheek, brasserie en bar. Deze puzzel van functies hebben de ontwerpers opgelost in een kamvormige hoofdstructuur, met een tweehonderd meter lange centrale as die de verschillende gebouwvleugels met elkaar verbindt.

Transparant ontwerp

Inbo en Sweco Architects maakten samen het ontwerp voor het Gorlaeus Gebouw, Ex Interiors was verantwoordelijk voor het interieurontwerp. Het team wilde een

transparant gebouw realiseren dat uitnodigt tot ontmoeting, maar dat streven botste soms met praktische eisen van de faculteit. Zo wilden de ontwerpers glazen wanden in de collegezalen die aan de centrale as grenzen, wat docenten te afleidend vonden. Voor de wanden van de kantoren wist het ontwerpteam de medewerkers wel te overtuigen om glas toe te passen, al worden die intussen gebruikt om posters op te hangen. Een kwestie van veel gesprekken en begrip voor elkaar, zegt Ad van Aert van Sweco Architects. ‘We kwamen in samenspraak met de faculteit wel altijd tot door alle partijen gedragen oplossingen.’

De centrale as is in verschillende deelgebieden opgedeeld, met herkenningspunten als gekromde trappen en ruimtes voor studieverenigingen. Gebouwhoge atria, zowel in de centrale as als in de kantorenvleugel, laten veel daglicht binnen en bieden overzicht. Hier grenzen

‘We kwamen in samenspraak met de faculteit wel altijd tot door alle partijen gedragen oplossingen’
– AD VAN AERT, SWECO ARCHITECTS

De entree van het Gorlaeus Gebouw is gemarkeerd door een Voronoi-patroon. Foto Marcel van der Burg

talloze zelfstudieplekken aan, en felgroen gemarkeerde gangen leiden naar de laboratoria en werkruimtes van de instituten.

Waar de centrale as bruist van leven, heerst er rust in de vleugels van het vijf verdiepingen tellende gebouw. Hier zijn de gangen en kantoren juist compact om geconcentreerd werk mogelijk te maken. Ook hier zijn glazen wanden toegepast zodat een zichtlijn ontstaat tussen kantoren en laboratoria, die aan weerszijden van de gang zijn ondergebracht.

‘DNA van de gebruiker’

Door het gebruik van vilt op wanden en plafonds en houten vloeren in de collegezalen en de brasserie, voegde Ex Interiors zachte elementen toe aan het interieur. Oranje, lichtblauwe en donkergroene accenten creëren samenhang in vooral de ontvangstzone, maar dieper in

het gebouw overheersen vooral wit en grijs. Hier wordt wetenschap bedreven, pragmatisch en functioneel, en volgens Kevin Battarbee van Inbo wordt die ‘DNA van de gebruiker’ in de architectuur gereflecteerd. Het ontwerpteam verwerkte verspreid door het gebouw verwijzingen naar de natuurwetenschappen. De meest in het oog springende is het Voronoi-patroon in de arcade aan de zuidgevel, een wiskundige interpretatie van een cellenstructuur die vanaf het Rosalind Franklinplein direct de aandacht trekt. Binnenin zijn hier en daar patronen van cellen en amoeben in de wandafwerking gemaakt. Achter in het gebouw is het kunstwerk ‘Silence please science please’ te bewonderen, dat al dan niet bedoeld de ietwat steriele uitstraling van dit deel van het gebouw reflecteert.

Kunstwerk The Cloud

door Jos Agasi in de centrale hal van het

Gorlaeus Gebouw. Foto

Marcel van der Burg

GORLAEUS GEBOUW, LEIDEN

Opdrachtgever Universiteit Leiden

Architecten INBO; Sweco Architects

Projectarchitecten Hans Toornstra (INBO), Ad van Aert (Sweco Architects)

Medewerkers Niek Schouten, Jeanne Leung, Andre Kanters, Ron van den Oudenrijn, Laurens de Lange

Projectleiders Jaco Troost, Mark Bollen, Benno de Jong

Aannemer Heijmans, Rosmalen

Bouwmanagement Stevens Van Dijck

Adviseurs Pieters Bouwtechniek, Delft (constructie); ABT, Delft (installaties, bouwfysica en akoestiek); INBO (bouwkosten)

Labinrichter S+B groep, Rotterdam

Interieurarchitect Odette Ex (Ex-interiors), Nieuwegein

Beeldend kunstenaars Jos Agasi (The Cloud); Martijn Sandberg (Silence Please

Science Please); Vincent Icke (Einstein fontein)

Bruto vloeroppervlakte 30.500 m2 (fase 2) / 46.300 m2 (fase 1)

Netto vloeroppervlakte 28.375 m2 (fase 2)

Programma onderwijsruimtes, collegezalen, laboratoria, practicumruimtes, kantoren, bibliotheek, ruimte studieverenigingen, horeca

Voorlopig ontwerp juni 2018

Definitief ontwerp juni 2019

Bouw 2021 – 2024

Doorsnede
Begane grond
Standaard verdieping
Entree
Collegezalen
Horeca
Bibliotheek
Vergadercentrum
Kantoren
Laboratoria
Onderwijscentrum
Logistiek

De ultieme beveiliging van uw woning

Palm-ID

Unieke toegangscontrole op basis van aderpatroonherkenning in de handpalm.

Palm-ID Pro

Biometrische toegangscontrole te integreren met vrijwel alle toegangscontrolesystemen.

Palm-ID Card

Tweetrapsbeveiliging: biometrie en gekoppelde kaart. Werkt standalone en is volledig GDRP/AVG proof.

Recogtech, ontwikkelaar van biometrische beveiligingssystemen, biedt met haar range aan producten de beste en meest veilige toegangscontrole op basis van het aderpatroon in uw handpalm. Geen overdraagbare key-cards, toegangscodes en sleutels nodig.

‘Your hand is the key’, waardoor uw panden tot op het hoogste niveau zijn beveiligd.

De methode ‘Mevrouw Meijer’ voor de renovatie van oude schoolgebouwen

Beter dan nieuwbouw

Van de tienduizend scholen in Nederland is de helft de komende jaren boekhoudkundig afgeschreven. Door gebrek aan tijd, budget en expertise betrekken veel gemeentes en schoolbesturen adviesbureaus die vaak aansturen op nieuwbouw. Mevrouw Meijer werkt al zestien jaar aan een alternatief: door het bestaande potentieel te benutten én met de inzet van jonge architecten. Nu is het moment om deze aanpak op te schalen.

Nieuwe onderwijssystemen

passen prima in oude gebouwen en ook moderne installaties kunnen worden ingepast

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog zijn er in Nederland veel scholen gebouwd. De bevolking groeide en gemeentes werden medeverantwoordelijk voor de huisvesting van scholen. Nieuwe schoolgebouwen kregen een centrale plek in ruim opgezette uitbreidingswijken en groeikernen. Omdat na veertig jaar elke school boekhoudkundig wordt afgeschreven, waren er de afgelopen jaren al veel naoorlogse scholen aan een verbouwing toe. De komende jaren komen daar nog zo’n vijfduizend bij.

Gemeentes krijgen daar van het rijk financiering voor en zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop ze dat geld uitgeven. Zij maken een meerjarenplan voor alle scholen in hun gemeente. Bij het opstellen van deze plannen zetten gemeentes vaak adviesbureaus in, die negen van de tien keer aansturen op nieuwbouw. Schoolbesturen – vooral in kleinere gemeentes – schakelen geregeld diezelfde adviesbureaus in voor het vervolgtraject. Niet verwonderlijk dat sloop en nieuwbouw dan het uitgangpunt is. Deze procedure is diep ingesleten, en goedbeschouwd best logisch. Want gemeentes hebben geen gespecialiseerde deskundigen meer in huis en schoolbesturen houden ze zich liever bezig met onderwijs dan met huisvesting.

Veel misvattingen

Een adviesbureau inschakelen scheelt tijd en geld. Wat volgt is een standaard tenderprocedure voor nieuwbouw en dat vraagt minder maatwerk, is makkelijker te sturen dan een verbouwing en dus lucratiever, zeker voor adviesbureaus die het hele risico op zich nemen. Schoolbesturen gaan vaak mee in sloop en nieuwbouw. De kwaliteit van hun gebouw is voor hen vaak moeilijk te doorzien door achterstallig onderhoud en tussentijdse verbouwingen. Bovendien wordt vaak ‘boekhoudkundige afschrijving’ verward met ‘bouwkundige afschrijving’ – het idee dat een school bouwkundig ‘op’ is en er recht is op nieuwbouw. Vaak ook wordt aangenomen dat nieuwbouw duurzamer is dan transformatie door gebruik te maken van biobased materialen. Zo stapelen de misvattingen zich op.

Om te laten zien dat het ook anders kan, richtte Wilma Kempinga, samen met architect Tjeerd Wessel en een team freelance bouwkundigen, zestien jaar geleden de Stichting Mevrouw Meijer op. Het onderzoeksbureau stelt dat transformaties van naoorlogse scholen op nieuwbouwniveau in veel gevallen tot zestig procent duurzamer en dertig procent goedkoper zijn dan sloop en nieuwbouw. Mét behoud van historisch erfgoed en

het geheugen van meerdere generaties die er naar school gingen. Verder laten ze zien dat nieuwe onderwijssystemen prima passen in oude gebouwen en ook moderne installaties kunnen worden ingepast in de bestaande bouw. Voor deze ontwerpopgave is volgens Mevrouw Meijer een architect noodzakelijk. Bij voorkeur eentje die jong en onervaren is in de scholenbouw. Want deze architecten staan aan het begin van hun carrière en kunnen ontwerpinnovatie in het proces brengen én veel leren van de opgave en de samenwerking.

Cultuuromslag

De stichting heeft vaak moeite schoolbesturen te overtuigen dat architectuur en een goede school samengaan. Architectuur wordt nog vaak gezien als

een dure, onnodige luxe. ‘De scholenwereld wordt gedomineerd door een relatief kleine groep gespecialiseerde adviseurs, architecten en bouwers’, zegt Mirjam Koopman, procesregisseur bij de provincie Gelderland. ‘Schoolbesturen kijken naar elkaar en doen de dingen zoals ze die altijd deden. Om dat tij te keren is een cultuuromslag nodig, die nu langzaam op gang komt.’ John van der Meulen is zo’n bestuurder die het anders durfde te doen. ‘De aanpak van Mevrouw Meijer lijkt vooraf een gewaagde stap’, zegt hij over de transformatie van het Grotius College in Delft door Studio Huijgens, ‘maar niks is minder waar.’ De school staat midden in een naoorlogse wijk en naast de leerlingen, leraren en bestuurders zijn ook de buurtbewoners meegenomen in het transformatieproces. Als een school in zee gaat met Mevrouw Meijer dan

brengt ze eerst de ontstaansgeschiedenis en alle tussentijdse verbouwingen in kaart. Daarnaast worden een bouwkundige inventarisatie en een begroting gemaakt die laat zien hoeveel het kost om de bestaande school op nieuwbouwniveau te krijgen, en wat de kosten zijn van sloop en nieuwbouw in dezelfde vorm. Bovendien wordt van beide opties de milieu-impact berekend. Met dat rapport in handen gaat Mevrouw Meijer op zoek naar drie jonge architectenbureaus zonder scholenbouwervaring. In een open procedure werken de bureaus drie concepten uit. Tijdens samenkomsten en presentaties werken zij samen en wisselen kennis uit. Het honorarium voor dit ontwerpend onderzoek ligt rond de tienduizend euro per bureau, afhankelijk van de grootte en de complexiteit van de opgave.

Nieuwe voortrajecten

Mevrouw Meijer heeft inmiddels meerdere gebouwde bewijzen voor haar methode. Grootste succes is Vakschool Nimeto in Utrecht door Maarten van Kesteren die dit jaar de ene prijs na de andere in ontvangst mag nemen. In september de ARC24 Architectuur Award, in oktober de Gouden Piramide voor goed opdrachtgeverschap en deze maand de Gulden Feniks voor renovatieprojecten, de Rietveldprijs en de Truus Schröderprijs. Onlangs kwamen er twee getransformeerde basisscholen in Dordrecht bij door Studio Nauta en Vanschagen Architecten. AtelierFront werkt aan basisschool De Plataan in Bennekom, het ontwerp van KettingHuls Architecten voor basisschool De Zevensprong in Best is in uitvoering en er lopen verschillende voortrajecten.

Nu het gebouw is getransformeerd door
Korth Tielens krijgt de voormalig directeur ‘tranen in de ogen, zo mooi is het’

Voor het meest recente ontwerpend onderzoek voor basisschool De Casimir in Gouda, zijn architectenbureaus La-di-da, Kumiki en Groothuijse de Boer Architecten gevraagd. Mevrouw Meijer maakt die selectie op basis van portfolio’s maar kijkt ook of een bureau past bij het type school en de bestuurders die ze inmiddels hebben leren kennen. Een succesvol proces staat of valt volgens de stichting met de mensen. Daarom start elk onderzoek met het datadossier én een startbijeenkomst waarin alle partijen vertellen wat ze belangrijk vinden – van de schoolleiders, de docenten en de conciërges, tot de architecten en de ambtenaren van de gemeente die zich bezighouden met ruimtelijke kwaliteit, monumenten en de stedenbouwkundige visie.

In een tijdbestek van nog geen drie maanden vinden verschillende workshops en presentaties plaats waarin ideeën worden getoetst en feedback uit de school wordt verzameld. Kempinga gaat samen met de bij haar stichting aangesloten architecten Wouter Deen of Tjeerd Wessel bij de architectenbureaus langs om in een vroeg stadium te controleren of de bureaus een unieke weg zijn ingeslagen. Zo krijgen de scholen altijd een breed pallet aan mogelijkheden gepresenteerd. Daarnaast begeleidt Mevrouw Meijer de gesprekken met de school en helpt ze actief mee door de architecten te voorzien van installatieadvies op maat en kostencalculaties. Pas als alle drie de ontwerpen binnen budget zijn, volgt de eindpresentatie aan de school.

Precaire fase

Het ontwerpend onderzoek wordt afgesloten met een rapport. Daarin heeft Mevrouw Meijer de drie voorstellen doorgerekend op investering, onderhoud en exploitatie voor de komende veertig jaar. Scholen weten dan wat het kost om hun huidige school functioneel op nieuwbouwniveau te brengen, wat sloop en nieuwbouw kost, wat de kosten zijn van de drie scenario’s en wat van alle varianten de milieu-impact is. Daarna volgt een precaire fase. Mevrouw Meijer neemt afscheid en het is aan het schoolbestuur om een architectenbureau te kiezen waar het verder mee wil. Hoe helder de zaken er ook voorstaan, toch gaan de mooie plannen soms alsnog van tafel. Want de praktijk wijst uit dat de regels rond aanbesteding en opdrachtverstrekking complex zijn en in iedere gemeente anders

waardoor het ook voor Mevrouw Meijer lastig is om de scholen te adviseren. Geregeld stellen schoolbesturen de plannen uit of vallen alsnog terug op adviesbureaus.

Ook lastig is de manier waarop de overheid omgaat met haar duurzaamheidsdoelstelling, legt Kempinga uit: ‘Om de verduurzaming van scholen te bevorderen heeft de overheid een groeifonds ter beschikking gesteld. Daarmee wordt onderzoek gedaan naar hoe de bestaande voorraad scholen kan worden verduurzaamd door bouwtechnische standaardisatie. Dat is wel het domste wat je kan doen, want geen school is gelijk.’

Maatwerk

Ook Koopman is voorstander van maatwerk. Zij ziet dat gemeentes en schoolbesturen zich nog te veel richten op cijfers en excelsheets over duurzaamheid en haalbaarheid. Ze roept gemeentes op meer te kijken naar creatieve oplossingen die per locatie kunnen verschillen. Daarvoor is het noodzakelijk om waar nodig normen los te durven laten en te varen op adviezen van architecten en constructeurs. Bij de provincie Gelderland is het roer sinds september om en is het uitgangspunt ‘niet slopen tenzij’.

‘Vanzelfsprekend is het nog niet’, zegt Kempinga, ‘toch zien steeds meer schoolbesturen in dat transformatie een serieuze optie is.’ Heleen Verspoor, voormalig directeur van basisschool De Molenwiek in Haarlem had aanvankelijk geen fiducie in transformatie van haar schoolgebouw uit de jaren zeventig omdat het sleets was geworden, verrommeld en donker. Maar nu het gebouw is getransformeerd door architectenbureau Korth Tielens met behulp van Mevrouw Meijer ‘krijgt ze tranen in de ogen, zo mooi is het’.

Als Mevrouw Meijer íets laat zien is het dat de architectonische kwaliteit die bij transformatie kan worden behaald vaak veel hoger is dan met nieuwbouw. Behoud van erfgoed én een school op nieuwbouwniveau klinkt als een no brainer. Tel daarbij op dat jong talent een kans krijgt, de kostenefficiency en de significant lagere milieu-impact dan van sloop en nieuwbouw –en de voordelen van de methode lijken evident. Een methode die bovendien een bron van inspiratie is voor de transformatieopgave in bredere zin.

Een nieuwe houten luifel op het zuiden biedt bescherming tegen oververhitting van de lokalen en verbindt het bestaande gebouw aan de nieuwbouw.

Transformatie scholencluster Dordrecht, door Studio Nauta en Verschagen Architecten

Passen en meten aan de wijkideologie

Bij de transformatie van een naoorlogse school in Dordrecht sloeg het jonge bureau van Jan Nauta de handen ineen met de ervaren architecten van Vanschagen. De stempelschool in de Wielwijk werd voor sloop behoed en kreeg een bescheiden uitbreiding van hout en een groene oase als binnentuin. De renovatie van de bestaande gebouwen was voor de architecten een architectonische uitdaging.

TEKST FLOORTJE KEIJZER | FOTO’S PAUL ZWAGERMAN

A
‘Er zit zo veel ideologie in deze wijk’, zegt Nauta. ‘Dat voor het voetlicht brengen, dat was de uitdaging’

De naoorlogse Wielwijk in Dordrecht met rond een groen schoolplein twee lage gebouwen, een voor de peuterklas en een voor de kinderopvang, en twee hogere gebouwen voor de twee basisscholen.

Wie de geschiedenis van de scholen De Albatros en De Fontein kent, weet dat het nu zo vredige schoolplein met zijn groene speelplekken en hoge bomen voorheen vol stond met hoge hekken en stekelige bosjes. De twee scholen, de een openbaar en de ander katholiek, stonden al decennialang op gespannen voet met elkaar. Toch moesten ze samenwerken omdat de schoolgebouwen uit de naoorlogse periode aan renovatie toe waren. De gemeente schakelde de Stichting Mevrouw Meijer in om tussen de schoolbesturen te bemiddelen en een nieuw perspectief te bieden.

Overtuigend ingepast

Mevrouw Meijer startte het gebruikelijke proces waarbij ze drie architectenbureaus vroeg om deel te nemen aan een ontwerpend onderzoek. Studio Nauta mocht meedoen vanwege zijn vernieuwende ideeën en zijn expertise op het gebied van houtbouw. Vanschagen Architecten nam deel vanwege hun ruime ervaring met het renoveren van naoorlogse gebouwen. Na drie maanden nauw samenwerken met input van de gebruikers en veel tussentijdse presentaties werd uiteindelijk de strategie van Studio Nauta gekozen. De werkwijze sprong erbovenuit omdat het nieuwe programma van eisen – de toevoeging van een lift, extra techniek en ondersteunende onderwijsruimtes – overtuigend was ingepast.

Situatie
De bestaande schoolgebouwen zijn gerenoveerd en staan rond de nieuwe gemeenschappelijke groene speelplaats.

Om meer ruimte te maken voor de kinderopvang is een bescheiden aanbouw gerealiseerd.

‘Daar waren we natuurlijk blij mee, maar het voelde ook als een gemis dat we niet verder konden samenwerken met Vanschagen’, vertelt Jan Nauta, want de bureaus vulden elkaar goed aan. Hij dacht er een week over na en belde toen met Gert Jan te Velde, partner bij Vanschagen, met de vraag of ze de klus misschien samen en op gelijke voet aan konden pakken. ‘Daar heb ik geen seconde spijt van gehad. We hebben veel van elkaars expertises geleerd maar belangrijker nog was het werkplezier’, aldus Nauta.

Koudebruggen in het zicht

Het oorspronkelijke cluster bestaat uit vier gebouwen rond een gemeenschappelijk schoolplein. Twee lage gebouwtjes voor de kleuterklassen en de kinderopvang, en twee gebouwen met elk een dubbele bouwlaag voor twee lagere scholen. Nadat de architecten de hekken hadden weggehaald en de potentie hadden geschetst van de groene gedeelde binnenruimte en de hoge lichte lokalen, kwam er steeds meer positiviteit in het transformatieproces.

Om het programma passend te krijgen is er een kleine houten aanbouw gerealiseerd voor de kinderopvang. De twee lage gebouwen kregen een lange luifel op de zuidgevel die

zonwering biedt en een plek om te schuilen voor de regen. Verreweg het grootste deel van de opgave bestond uit het renoveren van de bestaande situatie. Maar ook dát is een architectonische en niet alleen technische opgave. ‘Ik vraag me bij transformaties altijd af hoeveel ik wil bereiken’, zegt te Velde, ‘en dat overleg ik met de opdrachtgever.’ Vochtproblemen in wanden moet je voorkomen, maar koudebruggen die je kan zien, zoals bij stalen kozijnen, dat vindt Te Velde geen groot probleem. Als er condens ontstaat, moet je volgens hem gewoon even een doekje pakken. Er is monumentenglas toegepast om de grote glasgevels te isoleren waarbij de later toegevoegde tussenstijl is verwijderd en de zonwering is vernieuwd.

Daarmee is de originele pui behouden, wat een uniek karakter geeft aan de gevel en de klaslokalen, maar het zal ondanks een nieuw ventilatiesysteem op sommige zomerdagen wel warm worden.

Geheugen van de wijk

Toch zijn er vooral voordelen aan deze transformatie. De lokalen zijn groter, hoger en lichter met ramen aan twee kanten, dan in nieuwbouw mogelijk zou zijn geweest. Niet alleen omdat grote glasgevels duur zijn, maar ook omdat

De aanbouw heeft een houten constructie en houten gevel en net als bij de bestaande bouw een riante luifel.

‘We hebben veel van elkaars expertises geleerd maar belangrijker nog was het werkplezier’

JAN NAUTA

zoveel glas binnen de Beng-regels voor nieuwbouw niet haalbaar is. Bovendien is de school onderdeel van het geheugen van de naoorlogse uitbreidingswijk en zijn hier meerdere generaties Wielwijkers naar school gegaan. ‘Er zit zo veel ideologie in deze wijk’, zegt Nauta. ‘Dat voor het voetlicht brengen, dat was de uitdaging.’

Beide architecten zijn daarom opgetogen dat ze de gebruikers, na stevige scepsis in het begin van het ontwerpproces, toch hebben meegekregen. Stichting Mevrouw Meijer verdient wat hen betreft lof omdat zij de partijen

samenbrengt. Zonder een goede opdrachtgever was het project evenwel niet gelukt. Die eer valt niet de rivaliserende schoolbesturen toe maar de broers Jeroen en Ronald Nusteling, eigenaren van de kinderopvang. Te Velde: ‘Zij verdienen een pluim voor hun voortrekkersrol en hun vertrouwen. Ik herinner me dat een van hen zei: “Koop dat hout maar alvast, ik leg het wel in een schuur.” Terwijl het plan nog niet eens klaar was.’

1. Entree

2. Hal

3. Verblijfs- speelruimte

4. Slaapruimte

5. Keuken- en verschoonmeubel

6. Personeelskantine

7. Kantoor

8. Berging

9. Binnentuin en speelplaats

TRANSFORMATIE SCHOLENCLUSTER DORDRECHT

Opdrachtgevers Stichting Openbaar Primair Onderwijs Dordrecht; SDK Kinderopvang

Architecten Studio Nauta; Vanschagen Architecten

Adviseur Stichting Mevrouw Meijer

Gebruikers basisscholen De Albatros en De Fontein en IKC kinderopvang

Projectarchitecten Jan Nauta, Gert Jan te Velde

Aannemer Aannemingsbedrijf Stam en Krijgsman Bouw

Constructeur Ron Houdijk (Bouwadviesbureau Van der Ven)

Bouwmanagement Ton Lauret (BBC Bouwmanagement)

Installateur BMN De Klerk

Programma basisschool en kinderopvang

Ontwerp 2017 – 2022

Uitvoering 2018 – 2024

Als architect werken voor het Rijksvastgoedbedrijf, de grootste vastgoedbeheerder van het land

Opdrachtgever namens het volk

Het Rijksvastgoedbedrijf is een unieke opdrachtgever in Nederland: groot en politiek. Met klinkende duurzaamheidsdoelen probeert de organisatie aan haar grote maatschappelijke verantwoordelijkheid te voldoen. Dat vraagt een andere rol van architecten.

In Den Haag bezit het RVB een miljoen

vierkante meter aan gebouwen en drukt

zo een grote stempel op de stad

Het Binnenhof, Almere Pampus, Rijkskantoor de Knoop, Paleis het Loo, asielzoekerscentrum

Ter Apel en de kazernes op de Veluwe. Eén ding hebben deze gebouwen en plekken gemeen: het Rijksvastgoedbedrijf is – in ieder geval minstens ten dele – verantwoordelijk als beheerder.

Veel architecten zullen het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) kennen als de formele opdrachtgever van het rijk. De organisatie beheert de gebouwen van de ministeries, regelt aanbestedingen en is verantwoordelijk voor projectprocedures. Het RVB heeft zelf geen bezit, maar is als ‘uitvoeringsorganisatie’ verantwoordelijk voor 11,4 miljoen vierkante meter gebouwen en 82.615 hectare grond. In de gebouwen, van kazernes tot gevangenissen en kantoren tot musea, werken zo’n 120.000 mensen. Een organisatie die meer beheert, bestaat niet in Nederland.

Grote verantwoordelijkheid

Het RVB draagt daarmee een grote verantwoordelijkheid. Dat komt niet alleen door het formaat van de ‘vastgoedportefeuille’, maar ook door de herkomst van de financiering: geld van de belastingbetaler. De vraag hoe dat wordt uitgegeven is altijd politiek, projecten van het RVB zijn nooit alleen voor de directe gebruiker. Ook de maatschappij heeft belang.

Projecten van het Rijksvastgoedbedrijf liggen dan ook regelmatig onder een vergrootglas. Soms levert dat lof op, zoals bij de grootschalige renovatie van Paleis het Loo door Kaan architecten of het Kantoor vol Afval van Josse Popma, een kantoorgebouw van Defensie, ontworpen met hergebruikte materialen. Soms leidt het handelen van het RVB tot regelrecht protest, zoals bij de verkoop en de daarop aangekondigde sloop van het voormalig kantorencomplex van Sociale Zaken. De vraag rijst of het RVB als opdrachtgever voldoende zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. Hoe gaat de organisatie om met thema’s als duurzaamheid en omgevingskwaliteit? Gaat het RVB soms niet te roekeloos om met waardevolle architectuur? En wat betekent dat voor de opdrachten die architecten voor de organisatie uitvoeren?

Emissiearm en stikstofvrij

Wat betreft duurzaamheidsdoelen lijkt het wel goed te zitten bij het Rijksvastgoedbedrijf. ‘Duurzame projecten doen we natuurlijk ook voor andere opdrachtgevers, maar het RVB gaat in de uitvraag soms een stap verder, zegt Ronald Schleurholts, partner bij cepezed. Het architectenbureau werkt regelmatig voor het RVB. ‘In sommige projecten nemen ze een voortrekkersrol.’

Zoals bij de kustwacht in de haven van Den Helder. In de aanbesteding van het project vroeg het RVB om biobased materialen, licht Schleurholts toe. Dat resulteerde in een voorstel voor een bamboegevel. Bij een

ander project, de tijdelijke rechtbank in Amsterdam, stond ‘voorkom verspilling’ in de uitvraag. Nadat de rechtbank weer verhuisde werd het tijdelijke gebouw afgebroken, de materialen moesten dus demontabel en herbruikbaar zijn. En voor de het gevangenisziekenhuis in Scheveningen vroeg het RVB om een emissiearm plan. Het project ligt in de duinen, tussen natura 2000-gebieden, dus stikstofuitstoot was geen optie. Omgekeerd ziet directeur van het RVB Majorie Jans, dat bij duurzame uitvragen ‘marktpartijen die uitdaging aannemen en al veel meer kunnen dan vooraf voor mogelijk werd gehouden’. Ze ziet het als een reden om uitdagende opdrachten uit te schrijven. ‘Door het stellen van de vraag creëren we markt en krijgen partijen die duurzaam willen bouwen de kans dat te doen.’ Het illustreert de koers van het RVB. Vanaf 2030 moeten al zijn projecten circulair zijn, bepaalde voormalig minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge. En het gebruik van nieuwe materialen, stikstofuitstoot en energieverbruik moet minstens worden gehalveerd.

Partijen overtuigen

Marleen Hermans, hoogleraar opdrachtgeverschap aan de TU Delft, bevestigt dat het RVB met een helder uitgezette lijn op duurzaamheid verschil probeert te maken. Dat betekent niet dat elk project direct volledig stikstofvrij en circulair is. Hermans: ‘Er zitten grenzen aan de invloed van het RVB.’ In de praktijk is namelijk vaak sprake van twéé opdrachtgevers: een formele (het RVB) en de ‘gebruiksorganisatie’ (vaak onderdeel van een ministerie). Hermans: ‘Het RVB kan kennis en voorbeelden aandragen. En ze kan partijen proberen te overtuigen. Maar zo’n advies wordt nog niet altijd maximaal opgevolgd.’ De belangrijkste reden: uiteindelijk betalen de ministeries vanuit hun huisvestingsbudget – en ‘wie betaalt, bepaalt’. Ook gevoeligheid naar de omgeving is een belangrijk thema als het over het opdrachtgeverschap van het RVB gaat. In heel Nederland is het vastgoed van het RVB medebepalend voor hoe steden en dorpen eruit-

zien en functioneren. Zoals in Den Haag waar het RVB een miljoen vierkante meter aan gebouwen bezit en zo een grote stempel drukt op de stad. Dat leidt soms tot fricties. Richard Koek, expert stedenbouw bij de gemeente Den Haag, zegt: ‘Waar wij als stad soms last van hebben is dat het RVB enorm dominant is op de kantorenmarkt.’ Het RVB beschikt over veel geld en kan snel handelen, legt hij uit. ‘Toen bijvoorbeeld het kantoor van TPG Post werd verkocht was het rijk de eerste om te reageren, terwijl marktpartijen ook geïnteresseerd waren.’ Zij kwamen niet aan bod.

Dialoog vooraf

Tegelijkertijd constateert Koek dat er een nieuwe wind waait: ‘Het RVB stelt zich opener op.’ Hij denkt dat bijvoorbeeld een situatie als bij het voormalige Ministerie van Sociale Zaken ‘nu is te voorkomen’ door dialoog vooraf. Dat gebouw werd in 2016 verkocht: het rijk had het niet meer nodig. De nieuwe eigenaar

Soms leidt het handelen van het
RVB tot regelrecht protest, zoals bij de aangekondigde sloop van het voormalig kantorencomplex

van Sociale Zaken

wil het gebouw slopen. Hoewel de gemeente dat graag anders had gezien, is ze formeel geen partij en kan het proces dus niet beïnvloeden. ‘De toekomst is moeilijk te voorspellen, maar bijvoorbeeld over het grote kantorencomplex waar de Tweede Kamer momenteel in zit, lopen in ieder geval gesprekken, vertelt Koek. ‘Processen zijn nu zorgvuldiger, de stad praat meer mee.’ ‘Het RVB kreeg de afgelopen jaren meer maatschappelijk bewustzijn’, gaat Koek verder. ‘Het is wat rijksbouwmeester Francesco Veenstra “wederkerigheid” noemt, dat het RVB zich bewust is over de plek waar gebouwen staan.’ Dat geldt niet alleen voor gebouwen die gekocht en verkocht worden. Koek: ‘We denken ook samen na over hoe de plinten van overheidsgebouwen aantrekkelijker kunnen worden voor de stad.’

Snel én zorgvuldig

Aan het grote bezit van het RVB kleven nog andere risico’s. Dat wordt zichtbaar bij de enorme opgave van het ministerie van Defensie. Veel kazernes, barakken en oefenterreinen – samen goed voor meer dan de helft van het rijksvastgoed – kampen met achterstallig onderhoud. Een vernieuwings- en verduurzamingsslag is nodig. En dat vraagt om snelheid én zorgvuldigheid.

Dat betekent bijvoorbeeld dat het RVB inzet op ‘standaardisatie en modulair ontwerpen die gemaakt worden in productiestraten’, zegt RVB-directeur Jans. Ze gaat verder: ‘We werken programmatisch omdat dit de grootste versnelling geeft.’ Met geclusterde aanbestedingen, waarbij meerdere gebouwen binnen één opdracht vallen, hoopt de organisatie de grote opgave te kunnen aanpakken.

‘Met zo’n groot volume en de huidige schaarste aan arbeidskrachten, is het verstandig dat Defensie dat niet per object wil oplossen’, vindt de Delftse hoogleraar Hermans. Ook voor de markt kan dat voordelen hebben: ‘Om standaardisatie en de ontwikkeling van nieuwe concepten rendabel te maken, is continuïteit van de vraag nodig.’

Schleurholts van cepezed ziet ook risico’s aan zo’n grootschalige opgave. Hij maakt zich zorgen dat het geclusterd aanbesteden leidt tot ‘uniformiteit’. Ook fabrieksbouw vraagt om gevoeligheid naar de omgeving. Het RVB moet daarom waakzaam zijn dat gebouwen geen exacte kopieën van elkaar worden, maar ‘anticiperen op specifieke programma’s en locaties’.

Lange eisenlijsten

En hoe is de samenwerking van het RVB met architecten? Het RVB is ‘professioneel’, antwoordt Schleurholts meteen. Het opdrachtgeverschap van het RVB kenmerkt zich door heldere processen, realistische planningen en véél overleggen. Jans: ‘We willen duidelijke werkafspraken maken en investeren in de samenwerking met marktpartijen. Dat komt het uiteindelijke resultaat ten goede.’

Die focus op een goed proces kan projecten soms wat trager en stroperiger maken dan die bij andere opdrachtgevers, denkt Schleurholts. De duurzame koers die boven in de organisatie wordt bepaald vertaalt zich bijvoorbeeld op projectniveau in heldere, maar lange eisenlijsten, legt hij uit. Alle eisen moeten worden gecheckt en afgevinkt, maar soms zitten er tegenstrijdigheden in.

Daarom ook staan in de tenderfase veel gesprekken op de planning. Schleurholts vindt dat prettig ‘omdat we vroeg in het proces het ontwerp kunnen bijsturen’. Bovendien leert hij de opdrachtgever persoonlijk goed kennen, ondanks de enorme omvang van de organisatie. Maar hij ziet ook dat andere architecten soms huiverig zijn: ‘Ze vinden de vele overleggen te kostbaar voor hun bedrijf.’

‘Architecten denken in projecten, ze willen iets realiseren’, gaat Schleurholts verder. ‘Het RVB hecht veel waarde aan de juiste processen, het wil dat alles netjes volgens de regeltjes verloopt.’ Dat zijn twee werelden die bij elkaar moeten komen. ‘Je moet elkaars taal leren spreken.’

Constant overleggen

De (toenemende) vraag om maatschappelijke impact en de grote opgaven, hebben invloed op de aanbestedingen van het RVB. Zelden gaat het bij opdrachten van het rijk nog om klassieke architectonische vraagstukken, ziet Marleen Hermans.

Vaker wordt gevraagd om samenwerkingen tussen architecten en bijvoorbeeld technisch adviseurs en aannemers. ‘Dit soort processen kan lastiger zijn omdat je als architect constant in overleg moet met de aannemer om te toetsen of alle ontwerpkeuzes haalbaar, betaalbaar en toekomstbestendig zijn’, zegt Jans. Schleurholts bevestigt: ‘Dat betekent dat je als architect vroeg in het proces op zoek moet naar een slim team en goed moet kunnen samenwerken.’ Jans denkt dat deze manier van werken noodzakelijk en interessant is. Omdat zo ‘innovaties ontstaan die ontwerpen en gebouwen verbeteren’. Wat voor opdrachtgever is het Rijksvastgoedbedrijf nu?

Het Rijksvastgoedbedrijf groeide van een op efficiëntie gerichte organisatie naar een opdrachtgever met oog voor de omgeving. Om dat te verankeren is het belangrijk dat de hoge duurzaamheidsambities en de gevoeligheid voor de omgeving niet alleen voor voorbeeldprojecten gelden, maar worden doorgevoerd in de hele vastgoedportefeuille. Afbreken wat nog goed is, is meestal geen duurzame oplossing. Snel bouwen kan, mits het zorgvuldig gebeurt. En soms moeten processen juist eenvoudiger worden om snelheid en hoge duurzaamheidseisen mogelijk te maken.

Pollux: nieuwe aanbieder op projectmarkt voor hotels en recreatieparken

Pollux breidt haar dienstverlening uit naar de projectmarkt. Het bedrijf gaat hoogwaardige bedden, slaapbanken en zitmeubels leveren aan hotels en recreatieparken, waarmee het inspeelt op de groeiende vraag naar complete interieurinrichtingen binnen de hospitality-sector.

‘De uitbreiding naar de projectmarkt biedt een fantastische mogelijkheid om ons klantenbestand verder te vergroten en ons diverse productassortiment breder onder de aandacht te brengen’, zegt Rolf Das, Central European Head of Business Development bij Pollux Furniture. ‘Onze bedden, slaapbanken en zitmeubels zijn ideaal voor hotels en recreatieparken, en combineren stijl met optimaal comfort voor gasten. Het meubilair is beschikbaar in verschillende materialen, kleuren en afwerkingen, passend bij elk interieurontwerp of decor.’

Focus op duurzaamheid

De fabriek waar Pollux Furniture haar producten betrekt, werd opgericht in 2010 en heeft sindsdien een flinke groei doorgemaakt binnen de meubelindustrie. In slechts dertien jaar tijd is de fabrikant uitgegroeid tot een van de snelst groeiende meubelproducenten in Europa, geroemd om zijn innovatieve ontwerpen, kwaliteit en concurrerende prijzen. Pollux Furniture speelt hierop in door duurzame, hoogwaardige producten aan te bieden die perfect aansluiten bij de behoeften van de moderne hospitality-sector. In 2023 was de omzet maar liefst € 145 miljoen. ‘Met een focus op duurzaamheid, kwaliteit en klantenservice zijn we klaar voor blijvend succes in de komende jaren’, aldus Das.

Nieuwe klanten

Volgens Rolf Das benadrukt de uitbreiding naar de projectmarkt de toewijding van Pollux Furniture om in te spelen op de veranderende behoeften van zowel de klanten als de meubelindustrie. ‘Wij zijn ervan overtuigd dat onze producten een uitzonderlijke combinatie van kwaliteit, comfort en stijl bieden, perfect afgestemd op de behoeften van hotels en recreatieparken in heel Europa. We kijken ernaar uit om samen te werken met deze nieuwe klanten en sterke, duurzame relaties op te bouwen. Bovendien blijven we investeren in innovatief design, duurzame materialen en geavanceerde productietechnieken om ervoor te zorgen dat onze producten toonaangevend blijven in de markt.’

Kwaliteitsnormen

Pollux Furniture werkt exclusief samen met haar partner Dominari U.A.B., gevestigd in Panevėžys, Litouwen. Volgens Rolf Das is Dominari een van de weinige volledig verticaal geïntegreerde meubelfabrikanten in Europa. Het bedrijf produceert zelf schuim, pocketveren, bed- en bankframes, wat zorgt voor de hoogste kwaliteitsnormen en een strikte controle gedurende het gehele productieproces.

Duurzaamheid

Naast kwaliteit speelt duurzaamheid een centrale rol. Dominari wekt elektriciteit op met behulp van 11 hectare zonnepanelen en heeft plannen om windenergie aan zijn energievoorziening toe te voegen. De productie vindt plaats in vijf moderne fabrieken, met in totaal 200.000 vierkante meter aan productiefaciliteiten, en het bedrijf biedt werk aan meer dan 2.300 medewerkers.

Dit artikel is gesponsord door Pollux Furniture.

De Markthal op het heringerichte Marktplein in Apeldoorn.

Huiskamer voor de markt

Een zeventien meter hoge, bijna volledig houten overkapping siert sinds kort het getransformeerde Marktplein in Apeldoorn. West 8 ontwierp de Markthal en gaf daarmee invulling aan de opdracht van de gemeente, die vroeg om een levendige verblijfsruimte voor elk seizoen. De inwoners bepaalden welk van de meedingende ontwerpen werd uitgevoerd.

TEKST REINOUD SCHAATSBERGEN | FOTO’S JEROEN MUSCH

Samen met Penne Hangelbroek, architect bij West 8, sta ik voor de metershoge Markthal op het Apeldoornse Marktplein. Dit plein is al twintig jaar een belangrijke plek in de stad. Er vinden evenementen plaats, er is een weekmarkt, en zowel het raadhuis als het stadhuis grenst eraan. Maar het plein was na al die jaren ‘op’, zegt Hangelbroek, en veel Apeldoorners vonden de plek kil en leeg. Een nieuwe inrichting moest het plein opnieuw aangenaam en uitnodigend maken, met een herkenbare en iconische uitstraling.

Eerlijke stemming

In 2018 vroeg de gemeente West 8 en nog drie ontwerpbureaus – B+B, Landlab en Karres en Brands – een

schetsontwerp te maken tegen een vergoeding van tienduizend euro. De gemeenteraad besloot op voorhand dat Apeldoorners het laatste woord kregen in de keuze van het ontwerp. Het nieuwe plein moest volgens de uitvraag immers de trots van de stad worden. Meer dan 25.000 inwoners stemden op de ontwerpen. Om een eerlijke stemming te garanderen, presenteerden de ontwerpers hun ideeën in een door de gemeente vastgesteld format van drie A0-panelen. 35 procent van de stemmen ging naar het ontwerp van West 8, op de voet gevolgd door dat van B+B met 34 procent. De houten overkapping, met zijn warme uitstraling en brede inzetbaarheid, was de eyecatcher in het plan. Online las ik dat het budget voor de transformatie

Talloze spanten staan met elkaar in verbinding en creëren zo een visueel raster dat vanaf elke hoek anders oogt

van het Marktplein 2,8 miljoen euro bedroeg. Toen ik Marcel Tulk, projectmanager bij gemeente Apeldoorn, belde om dit te bevestigen, vertelde hij dat bij het doorrekenen van het voorlopig ontwerp de raming bijna twee miljoen duurder uitviel. ‘Het budget was met verouderde kerngetallen tot stand gekomen.’ Het project belandde in de ijskast, een nieuw team moest de klus klaren. ‘We hadden als gemeente iets beloofd, dus we moesten doorpakken.’ Na twee jaar uitstel, mede door corona, begonnen de werkzaamheden, om kort erna weer te worden stilgelegd omdat het project door stijgende materiaalprijzen opnieuw te duur zou worden. Nadat het project weer op gang kwam en in 2024 zowel het plein als de Markthal ein-

In de Markthal vindt onder meer de wekelijkse markt plaats.

delijk klaar was, bleken de totale kosten uit te komen op een kleine zes miljoen euro. ‘Dat hadden we maar te slikken.’

Hoofdattractie

Het nieuwe Marktplein heeft een fontein, een verhoogde groenbak, zitmeubilair, verlichtingselementen en twee parkeerhuisjes, maar de hoofdattractie op het plein is de houten Markthal van 42,3 meter lang en 35 meter breed. Talloze spanten staan met elkaar in verbinding – bevestigd door een rits stalen schroeven om de enorme drukkrachten van de constructie op te vangen – en creëren zo een visueel raster dat vanaf elke hoek anders oogt. Over de volledige lengte van de hal is de dakopbouw

De Markthal biedt onderdak voor evenementen, maar is ook daarbuiten een favoriete plek in de stad.

Bewoners gebruiken de hal als ontmoetingsplek of schuilen er voor een regenbui

bovendien verhoogd: de zogenoemde lantaarn. Aan weerszijden van deze opbouw ontwierpen West 8 en Van Tetterode Glas Studio roodoranje-geverfde glazen panelen die zowel daglicht onder de overkapping toelaten als de hal een rauw aanzien geven. Tien houten kolommen op natuurstenen sokkels houden de overkapping overeind. Ze staan boven op de betonnen fundering van de bestaande parkeergarage. Een slim gebruik van de bestaande situatie: het enorme gewicht van de Markthal wordt zo opgevangen zonder extra ondersteuning toe te voegen. ‘In die zin is een Markthal een logische toevoeging. Bomen in de volle grond hadden hier door de parkeergarage niet kunnen staan’, zegt Hangelbroek van West8 hierover.

Plein oogt compacter dan het is West 8 deelde de lege ruimte rondom de Markthal op door een stedenbouwkundige truc. Door een uitgekiend legverband van de nieuwe roodbruine klinkers is het pleinoppervlak opgedeeld in grotere en kleinere vlakken. Aan de noordzijde van het plein is met die vlakverdeling een straatpatroon aangelegd, dat overeenkomt met het patroon van de bestaande straat

aan de zuidzijde. Hierdoor oogt het plein compacter dan het werkelijk is. Door de oriëntatie van de Markthal wordt het plein verder omkaderd: de overkapping begint net voorbij de stadhuisentree en opent zich naar het oosten, richting het Raadhuis. Aan de achterzijde langs de Stationsstraat zijn platanen geplant om het plein visueel af te sluiten. Hoewel de Markthal in de basis slechts een overkapping is die mensen op een deel van het plein drooghoudt, doet die omschrijving de constructie geen eer aan. Terwijl ik met Hangelbroek praat, zie ik dat bewoners de hal als ontmoetingsplek gebruiken of er schuilen voor een bui. West 8 liet zich voor de overkapping inspireren door markthallen in Oost- en West-Europa, die het centrum van bijvoorbeeld bastionsteden in Frankrijk voorzien van een ontmoetingsplek. De Apeldoornse Markthal heeft dezelfde culturele functie en is daarmee een aanzienlijke verbetering van de weidse, kille plek die het hiervoor was.

De overkapping rust op tien houten kolommen op natuurstenen sokkels.

MARKTHAL, APELDOORN

Opdrachtgever gemeente Apeldoorn

Architect West 8

Projectarchitecten Penne Hangelbroek, Adriaan Geuze, Martin Biewenga

Medewerkers Perry Maas, Chiara Pepori, Eleni Papadogianni, Rudi le Hane

Projectleiders Rense van der Hout, Kees Schoot

Aannemer Draaisma Bouw

Bouwmanagement Anton de Klein

Adviseur constructie Lüning en Lankhorst

Adviseur bouwkosten WMB Bouwadvies

Overige adviseur DGMR

Beeldend kunstenaar Van Tetterode Glas Studio

Bruto vloeroppervlakte 1480 m2

Voorlopig ontwerp september 2021

Definitief ontwerp juni 2022

Aanbesteding maart 2023

Oplevering februari 2024

Bouwsom € 6 mln. (incl. installaties)

Start-up Buurma Dugar Architects

‘Als architect moet je werk toch ook je hobby zijn’

Geen website, een summiere Instagrampagina en slechts wat lokale berichtgeving over hun paviljoen in Zoetermeer. Alles rondom Buurma Dugar Architects heeft iets mysterieus. Wel wisten Jelmer Buurma en Sneha Dugar met het paviljoen door te dringen tot de Next Step Ahead Group van de BNA én sleepten ze een nominatie binnen voor de Abe Bonnema Prijs voor Jonge Architecten 2024. Dugar: ‘Peter Zumthor heeft ook geen website.’

‘Idealiter willen we volledig vanuit ons eigen bureau aan onze eigen projecten werken. Maar dat is helaas niet de realiteit. We moeten toch rondkomen’
– JELMER BUURMA

Aan architectonisch talent geen gebrek bij het duo. Alleen het daadwerkelijk van de grond krijgen van een eigen bureau, dat blijkt nog niet zo eenvoudig. ‘Tegenwoordig heb je wel 100.000 referenties nodig om aan een prijsvraag mee te doen’, verzucht Dugar. ‘Oké, dat is overdreven. Maar het is echt moeilijk om er als jong bureau tussen te komen.’

Dus besloten Buurma (1990) en Dugar (1989) om zelf – letterlijk en figuurlijk –de handen uit de mouwen te steken. Via familie kregen ze de kans om een nieuw paviljoen voor de Buurttuin Zoete Aarde in Zoetermeer te ontwerpen. Zonder vergoeding, dat wel. ‘Maar’, nuanceert Buurma meteen, ‘ze gaven ons alle vrijheid in het ontwerpproces, bijna volledige carte blanche. Dus het was dé manier om ons visitekaartje af te geven.’

We zitten op het terras van het nieuwe paviljoen. Om ons heen is het een komen en gaan van buurtbewoners. Vaste bezoeker Harry is druk in de weer met het vullen van de koelkast. Morgen viert hij zijn verjaardag in de tuin. Aan de tafel naast ons zitten de ‘stamgasten’ aan de koffie. En bestuursleden Simone en Jannie komen langs met taart. ‘We zijn zo trots op het paviljoen’, vertelt Jannie met een stralend gezicht. En meteen tovert ze haar telefoon tevoorschijn, want dit interview moet natuurlijk ook op de foto. ‘Voor op de Facebook-pagina van de buurttuin.’

Wat een betrokkenheid van de buurt. Hoe hebben jullie dat voor elkaar gekregen? Buurma grijnst: ‘Ze hebben het paviljoen zelf gebouwd. Dat zorgt vanzelf voor saamhorigheid.’ Hij wijst naar de dikke muren van het paviljoen. ‘Dat is allemaal kalkhennep, gebouwd door honderd vrijwilligers. Zeer arbeidsintensief, maar gelukkig niet moeilijk om te maken. Dus we hebben een lange dag met zijn allen staan storten en stampen. En veel vrijwilligers waren nog langer betrokken bij de bouw – van samen subsidies aanvragen tot samen op het dak staan om de dakbedekking aan te leggen. Na zo’n intensief traject is iedereen natuurlijk hartstikke trots op het resultaat.’

Is dit ook iets waar jullie mee door willen gaan als bureau?

‘We vonden het hier passend om kalkhennep toe te passen en de mensen zoveel mogelijk bij het project te betrekken. Maar dat betekent niet dat we alleen nog in die niche willen werken’, benadrukt Dugar meteen. ‘Per project zoeken we naar iets eigens. Dat pakken we op en werken we zo goed en consequent mogelijk uit. Bij dit paviljoen is dat kalkhennep als materiaal, maar we werken nu ook aan de renovatie van ons eigen huis waar de wenteltrap juist het bijzondere element vormt.’

‘Elk project is toch weer anders’, vult Buurma aan. ‘We zoeken vooral naar wat past bij de specifieke opgave. Dat vertaalt zich niet per se naar één signatuur, maar ik denk wel

dat onze projecten zich altijd kenmerken door een sterke ruimtelijke kwaliteit.’

Van de BNA-jury kregen jullie mooie complimenten voor het materiaalgebruik en de detaillering van dit paviljoen. Én de aanmoediging om jullie bureau verder te ontwikkelen. Hoe staat het daarmee?

‘Ja, idealiter willen we volledig vanuit ons eigen bureau aan onze eigen projecten werken. Maar dat is helaas niet de realiteit. Aan het einde van het jaar moeten we toch rondkomen’, vertelt Buurma.

‘Daarom hebben we nog vier dagen per week een reguliere baan. Sneha zit bij Studioninedots en zelf werk ik bij Atelier Kempe Thill.’

‘Ons eigen bureau runnen we eigenlijk in de drie dagen die over blijven’, relativeert Dugar. ‘Nu is die stap om voor onszelf te beginnen nog te groot, want daar komt natuurlijk van alles bij kijken: van acquisitie tot een kloppend businessmodel.’

En een website?

Dugar moet lachten. ‘Ja de jury van de Next Step vroeg daar ook al naar. Toen heb ik geantwoord dat Peter Zumthor ook geen website heeft.’ Vervolgens op serieuzere toon: ‘Maar inderdaad, die website moet er wel komen. Alleen dat is ook weer een project op zich. Het is toch ons gezicht naar de buitenwereld, dus daar willen we dan wel voldoende aandacht aan besteden.’

‘Als we bijvoorbeeld via iets als Mevrouw Meijer een school kunnen bouwen, dan hebben we een publiek project in Nederland’
– SNEHA DUGAR

Jullie werken niet bij de minste bureaus. Hoe is het om die banen met een eigen bureau te combineren?

Buurma: ‘Die combinatie levert ons veel op. Bij dit paviljoen waren we bij het gehele proces nauw betrokken en konden we elk detail uitdenken. En dat ging ver. We hebben zelfs de keramieken deurknoppen ontworpen én gemaakt. Dat staat in contrast met de grote tenders waar we bij Studioninedots en Kempe Thill aan werken. Daar kunnen we niet zo ver gaan in de detaillering, maar het houdt ons wel in de realiteit van het grootschalige bouwen. ‘Het is natuurlijk hard werken’, gaat Buurma verder. ‘Maar als architect moet je werk toch ook je hobby zijn.’

Is dat zo?

Buurma denkt even na. ‘Nou ja, je moet in ieder geval lol hebben in je werk. Anders is het niet vol te houden.’ Dugar vult aan:

‘En die twee banen geven ons ook weer vrijheid. Nu kunnen we rustig ons eigen bureau opbouwen.

‘Zo werken we aan twee renovatieprojecten in Nederland, maar willen we ook zelf een woningbouwproject in India gaan ontwikkelen. Daar kom ik vandaan en ik heb er vier jaar gewerkt als architect. Alleen zelf een project ontwikkelen is toch weer anders. Met deze parttime opzet naast reguliere banen hebben we de vrijheid om rustig te onderzoeken hoe we dat goed kunnen doen.’

Wanneer willen jullie echt volledig kiezen voor het een eigen bureau?

‘Er komt natuurlijk een moment dat we moeten kiezen’, beaamt Dugar. ‘Maar daarvoor moeten we nog net wat verder zijn. Het zou natuurlijk mooi zijn als we aan een groter project kunnen werken. Met een partij die ook graag met een jong bureau wil werken. Als we bijvoorbeeld via iets als Mevrouw Meijer een school kunnen bouwen, dan hebben we een publiek project in Nederland. En dan samen met een project in India. Dan kunnen we echt van start.’

Het paviljoen, ontworpen in opdracht van stichting Zoete Aarde, is opgetrokken uit kalkhennep en hout. Foto Max Hart Nibbrig
Paviljoen buurttuin Zoete Aarde in Zoetermeer is voor en door vrijwilligers gerealiseerd. Foto Max Hart Nibbrig

1. Renovatie van een verwaarloosd grachtenpand uit 1885 in Haarlem.

2. Renovatie en verduurzaming van een karakteristieke jarendertigwoning aan de Schie in Delfshaven.

3. Het interieur is radicaal getransformeerd en georganiseerd rondom een open spiltrap en twee eikenhouten interieurelementen.

4. In het landelijke buurtschap Biert, ten zuiden van Rotterdam, ontwierp Buurma Dugar Architecten een woning.

5. Het huis heeft een formele, gesloten voorgevel aan de Dorpsweg, en een laag, open volume aan de landelijke achterkant.

6. Het paviljoen bestaat uit een uitkragend dak dat wordt gedragen door twee massieve vierkante volumes die de centrale gebruiksruimte inkaderen.

5.

Meubel Cross door B Brand

Ontregelende tafels met een poot te veel

‘Het is een gesamtkunstwerk’, zegt architect Luc Binst over zijn loft aan de Antwerpse Scheldekaaien. De inrichting en het meubilair zijn ontworpen door B Brand, de interieur- en designstudio die hij samen met creatief directeur Ben Depuydt runt. ‘Met B Brand verzetten we ons tegen de nostalgische mid-century-invloeden die je nu overal ziet. We willen een nieuw soort stoerheid brengen.’

‘We brengen een nieuw soort stoerheid. Een resoluut nieuwe manier van wonen, weg met de klassiekers’

Het interieur- en designmerk B Brand is eind 2018 opgericht. Een scharnierjaar in de loopbaan van Luc Binst. ‘We, toen nog Crepain Binst Architects, verhuisden naar de Luikstraat in Antwerpen’, zegt hij. Het was een symbolische nieuwe start: Crepain Binst Architects werd Binst Architects. Tien jaar lang had Binst gewerkt met Jo Crepain, een gerenommeerde Belgische architect. Tien jaar na diens dood in 2008 voelde Binst de noodzaak om de navelstreng officieel door te knippen. ‘Ik wilde een nieuwe laag toevoegen aan het bureau – de constructurele

gedachten doortrekken van woningen naar andere vormobjecten.’

Tafel met vijf poten

Want het zat Binst dwars dat mensen Binst Architects niet associeerden met interieur en design. In woonprojecten van hun hand zagen ze kopers regelmatig voor de inrichting naar andere interieurarchitecten stappen. Op basis van hun complementaire visies bedacht hij samen met interieurontwerper Ben Depuydt B Brand. ‘Architectuur en interieur moeten samen een coherent verhaal vertellen’, stelt Depuydt.

Een van de eerste producten van B Brand is ‘Table five’, een atypische tafel met vijf verplaatsbare poten, die het bureau samen met Lensvelt ontwikkelde. Afhankelijk van het oppervlak van het tafelblad, de functie of het aantal gebruikers kunnen de poten op verschillende plaatsen worden bevestigd. Ook de kleuren van de poten zijn aanpasbaar. Met dit flexibele systeem wil B Brand de grenzen van het hedendaagse wonen bevragen. Door het oneven aantal poten kunnen de stoelen niet recht tegenover elkaar staan. Geforceerd? Volgens Binst zeker niet, met name niet als er een vrijgezel in

het gezelschap is. ‘Met zo’n opstelling is de tafelschikking minder ongemakkelijk.’ Deze schikking maakt volgens Depuydt de tafel ook multifunctioneel: ‘Van een persoonlijke werktafel tot een naadloze aaneenschakeling van tafels die samen één lange ateliertafel kunnen vormen.’

Eigenzinnig, spartaans en stoer B Brand kenmerkt zich door een analoge vormentaal die verwant is aan de architectuur van Binst Architects: ‘Onconventioneel, uitgepuurd en exclusief’, aldus Depuydt. Binst vult aan: ‘Eigenzinnig, spartaans en

De Cross-eettafel in de uitvoering met groene poten.

De

stoer.’ Maar ook herkenbaar. Zo komt de kruiskolom uit het interieur van het hoofdkantoor van Binst Architects terug in de Cross meubelreeks, bestaande uit een tafel, bijzettafel en lounger.

Zo heeft de minimalistische eettafel in de Cross-reeks opnieuw vijf poten, nu in kruisvorm, onder een massief eikenhouten tafelblad. De tafel staat als een architecturaal object in de ruimte. Naast de atypische tafelschikking, vormt het lijnenspel van de verbindingen met de kruisvormige poten een opvallend detail in het tafelblad. Het lijkt net alsof de poten door het tafelblad heen lopen.

Binst: ‘We brengen een nieuw soort stoerheid. Een resoluut nieuwe manier van wonen, weg met de klassiekers.’ Dit illustreert de futuristische loft van Binst. Het appartement is een soort black box met verschillende grijze en zwarte tinten met als opvallend element de Cross-eettafel met groene poten. ‘Mijn woning is het staalkaartje van wat B Brand in zijn mars heeft.’

kruisvormige tafelpoot in detail.
Luc Binst (links) en Ben Depuydt, oprichters van B Brand.

Pleidooi voor een architectuur van het nietbouwen

Als architect moet je ongevraagd de ‘vraag in vraag’ durven stellen. Een kritische houding tegenover elke bouwopgave is een must nu we weten dat er geen tekort is aan gebouwde oppervlakte maar een teveel. Zoals Socrates stelde: alleen vragend kun je de vraag in de vraag ontdekken. Hij kreeg er weliswaar de gifbeker voor, maar als architect kun je er ook voor geknuffeld worden. Tenminste, als je samen met alle belanghebbenden de noodzaak in de opgave ontdekt.

Twee jaar geleden gaven we een presentatie aan de burgemeester van Vorselaar, de gelukkigste gemeente van Vlaanderen, volgens de Vlaamse gemeente- en stadsmonitor. Hij was tevreden over ons pleidooi voor de renovatie van de kloosterwoningen in de Kerkstraat. Vervolgens vertelde hij trots over de bouw van een nieuwe bibliotheek waarvoor net een vergunning was verkregen. Toen we opmerkten dat de bibliotheek er wellicht al stond, begreep hij ons niet meteen. We legden hem uit dat een toekomst vinden voor het klooster de grootste uitdaging was voor het dorp. De zusters zouden immers weldra afscheid nemen. En de voormalige eetzaal zou een prima leeskamer voor het dorp zijn. ‘Jullie zijn zot’ was de eerste reactie van het gemeentebestuur.

Enkele maanden geleden werd de ‘nieuwe’ bibliotheek, naar ontwerp van Caroline Voet, feestelijk geopend – in aanwezigheid van trotse inwoners en onder het goedkeurend oog van enkele zusters. Met de nieuwe functie voor de eetzaal is de herbestemming van het klooster gestart. Hiermee is deze gang van zaken een schoolvoorbeeld van hoe wij als architecten – nog net op tijd – de vraag in vraag hebben gesteld. Gelukkig in dit geval aan een opdrachtgever die daarvoor ontvankelijk was.

Goed opdrachtgeverschap is je eigen vraag in vraag durven stellen en zo nodig je mening bijstellen. Dit is een zeldzaamheid. Tegelijkertijd handelt zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer meestal te goeder trouw. In zijn boek Antifragiel noemt

de Libanees-Amerikaanse wetenschapper Nicolas Nassim Taleb dit ‘iatrogenese’, een begrip dat eerder bedacht werd door schrijver en denker Ivan Illich. Vrij vertaald: het medicijn is soms erger dan de kwaal. Zo werken veel architecten zich dagelijks in het zweet zonder maatschappelijke meerwaarde toe te voegen. Architect-kunstenaar Francis Alÿs verbeeldt deze nutteloze menselijke arbeid in zijn werk ‘Sometimes doing something leads to nothing’ waarbij

eerste Vlaams Bouwmeester, dat goed opdrachtgeverschap een voorwaarde is voor een goed project. Architectuur is volgens Van Reeth te belangrijk om alleen aan architecten over te laten. Die stelling werd meteen ook de geboorte van het Vlaams Bouwmeesterschap. Voortaan zouden publieke opdrachtgevers geflankeerd worden in het scherpstellen van hun ruimtelijke behoefte. Het blijft de belangrijkste taak van het Team BWMSTR. Het is die cultuur die aan de wieg staat van de bloeiende architectuurcultuur in Vlaanderen.

Het land staat vol met gebouwen die onderbenut zijn, zowel in tijd als ruimte

hij een hele dag lang met zijn blote handen een groot ijsblok voor zich uitduwt tot het een kleine plas water is geworden. In de huidige oververhitte bouweconomie doen we met z’n allen iets soortgelijks, met alle gevolgen van dien. De gemiddelde leeftijd van gebouwen in West-Europa is immers 86 jaar, waardoor elke handeling een langdurige impact heeft, ook als het een antwoord is op een foute vraag.

Maar wat is een góéde vraag? Het antwoord hierop is niet eenvoudig. In Vlaanderen leerden we van bOb Van Reeth, de

In de praktijk is dit echter geen garantie voor een gezonde weerstand tegen het bouwen. Geïnspireerd door de ‘Laatste Steen van België’ (1979), een werk van Luc Deleu, zocht ik met mijn bureau naar een ontwerpattitude die weerstand biedt tegen nodeloos bouwen. Het was uit bezorgdheid voor het aanhoudend innemen van de open ruimte, en vanuit de constatering dat we de afgelopen decennia al te veel hebben gebouwd. Daarom schreven we in 2014 een pleidooi voor het niet-bouwen, notabene met de steun van het Nederlandse Stimuleringsfonds voor Architectuur. Het is een weerwoord, een voorstel om de ruimtelijke behoeften eerst te projecteren op de bestaande gebouwenvoorraad alvorens nieuw te bouwen.

En dit is nodig, want we zijn verslaafd aan bouwen – al ontkennen we dat. Zo kwam ik tijdens een recente uitreiking van de Gulden Fenix te weten dat Nederland 49 vierkante kilometer leegstaande kan-

Niet-bouwen gaat in een ecologisch bewuste bouwcultuur altijd voor wel-bouwen

toren telt. Daar passen 400.000 woningen in. Toch gaan we nieuwe kantoren bouwen in de open ruimte, terwijl we daar elke vierkante meter van nodig hebben voor voedselvoorziening, wateropgave, biodiversiteitscrisis et cetera. Daarnaast staat het land vol met gebouwen die onderbenut zijn, zowel in tijd als ruimte. Zogenoemde ‘zwerfruimte’, ruimte die zwerft tussen gebruik en niet-gebruik. Zo kan een onderbenut schoolgebouw extra leerlingen opnemen. Of een onderbenutte kerk plek bieden aan een multifunctionele ruimte als nevenbestemming.

Als architect moet je daarom ongevraagd de vraag in vraag durven stellen. Niet-bouwen gaat in een ecologisch bewuste bouwcultuur altijd voor wel-bouwen. We hebben een sterke visie nodig voor hoe we samen willen omgaan met wat er al is gebouwd alvorens hier iets aan toe te voegen. We moeten op ruimtelijk dieet, maar kennen daarvoor nog te weinig recepten.

TIM VEKEMANS

Tim Vekemans is architect en medeoprichter van RE-ST, een culturele architectuur- en onderzoekspraktijk in Antwerpen.

Prettig verdicht

Nadat iedereen op studiereis naar Zwitserland is geweest om het wonder van moderne wooncoöperatieven als Kalkbreite te bekijken, was het eindelijk mijn tijd. Met een gezelschap van landschapsarchitecten en stedenbouwers bezocht ik Bazel en Zürich. Gebouwen zijn daar geen optelsom van programma’s van eisen, maar scoren sterk op – ik krijg het woord amper uit mijn toetsenbord – integraliteit. Hier wordt verdicht door opdrachtgeverschap dat niet alleen maar neemt, maar de stad ook iets teruggeeft.

Ze zullen wel moeten, daar tussen die hoge bergen. Veel ruimte is er niet. Zelfvoorzienend Zwitserland heeft grote stukken land beschermd voor landbouw om de eigen bevolking van de beste producten te voorzien. Bouwen is daar volstrekt uit den boze. Nieuwbouw dient in steden plaats te vinden, waar net als bij ons de uitdagingen zich opstapelen: wonen, verkeer, biodiversiteit, parkeren, winkelen, groen, bevolkingsgroei, immigratie en ergens nog de mogelijkheid tot ontspannen op een prettige wijze. Verdichting is in Zwitserland een noodzaak, vertelde een plaatselijke Nederlandse stedenbouwkundige ons, en hij adviseerde ons dat vooral als ‘sociaal plannen’ te zien. Sociale thema’s, zoals de vraag hoe we met elkaar willen samenwonen, zijn bij verdichten immers essentieel. Die vraag hoor ik in Nederland nog weinig gesteld worden. Hier gaan we ervan uit dat iedereen het volstrekt normaal vindt om in hoge torens te worden opgestapeld, afgezoomd met de zoveelste sportschoolkoffietentjesupermarktplint. Waarmee vooral recht wordt gedaan aan de portemonnee van de belegger, niet aan wat de stedeling wil.

In Zwitserland is de stem van de eindgebruiker in het begin van het proces onontbeerlijk. Geen moetje, maar uitgangspunt, want bij verdichtingsvraagstukken gaat het om kiezen. Door de kennis van de eindgebruiker mee te nemen wordt het kiezen in zekere zin eenvoudiger. Aardser ook, omdat keuzes sterker gebonden zijn aan de plek. Daarnaast ligt de crux van het hoge kwaliteitsniveau van architectuur en stedenbouw in Bazel en Zürich grotendeels in het opdrachtgeverschap, namelijk via de prijsvragen van de gemeente. In de jury van deze prijsvragen zitten altijd onafhankelijke vakexperts die hameren op kwaliteit, en dat betaalt zich uit in goede stedelijke ontwikkeling. Kortom: verdichten vanuit sociale planning en onafhankelijke kwaliteitsborging met bijzondere architectuur tot gevolg. Want dat liet Kalkbreite, dat ik tot dan toe alleen van plaatjes kende, meer dan overtuigend zien. Hier geen hoogbouwtoren op een marginale plint, maar een prachtvoorbeeld van een kloek stedelijk bouwblok van maximaal acht bouwlagen, boven op een tramremise gebouwd. Een op het eerste gezicht onmogelijke plek. Het bevat ongeveer honderd bijzondere (groeps)woningen met een verhoogd privé- maar openbaar toegankelijk dek op negen meter hoogte. De parkeernorm is nul en het complex scoort ecologisch zeer hoog op energieverbruik en duurzaam materiaal. De topper is de plint, met kinderdagverblijf, bloemenwinkel, buurtrestaurant, meubelwinkel, soepwinkel en zowaar een bioscoop. Op de hoek zit, zoals dat een goed stedelijk bouwblok betaamt, een café. Zo hoort het. Nergens voelde deze megaverdichting onaantrekkelijk of onstedelijk. Integendeel, door het sociale met het ruimtelijke te verweven is een droom van een nieuw stuk stad ontstaan.

Nieuw erfgoed

Guardianenhof, Den Bosch (1999)

De kwalificatie ‘Efteling-bouwsel’ was lange tijd het grootste verwijt dat een architect kon krijgen. Toch schiep het postmodernisme, dat pas in de jaren negentig doorbrak in Nederland, ruimte voor meer fantasie in de bouw. Een eigenzinnige architect die daarvan profiteerde was Wilco Meeuwis. Zijn Efteling Hotel uit 1992 was nog pure pretparkarchitectuur, maar de Guardianenhof (1999) staat in de echte wereld en past perfect bij de warmte en kleinschaligheid van de Bossche binnenstad.

TEKST EN FOTO ARJAN DEN BOER

Wilco Meeuwis (1946) studeerde architectuur in de Venezolaanse hoofdstad Caracas waar hij ook enkele jaren werkte nadat hij in 1974 was afgestudeerd aan de Technische Hogeschool in zijn geboortestad Eindhoven. In 1986 keerde hij terug naar Brabant en vestigde zijn kantoor in ’s-Hertogenbosch. Vier jaar later trok hij aandacht met het plan Hertogstad voor het Burgemeester Loeffplein. Het omvatte een overdekte winkelpassage in exotische stijl over de Binnendieze, en twee koepels op het Groot Ziekengasthuis als nieuw stadstheater. ‘Hij heeft ervaring opgedaan in Venezuela en dat is te zien’, schreef het Brabants Dagblad. Ambtenaren en stedenbouwkundigen vonden het ontwerp echter on-Nederlands en de welstandscommissie wees deze ‘decorbouw’ resoluut van de hand. Intussen was de sprookjesachtige stijl van Meeuwis opgemerkt door Efteling-bouwkundige Jan Verhoeven. In 1992 mocht Meeuwis niet alleen de poffertjeskraam in het pretpark ontwerpen, maar ook het exterieur van het nieuwe Efteling Hotel, een soort luchtkasteel met vier kegelvormige torens. Zelf zei hij over het ontwerp: ‘Het moet al van ver, in de auto, de spanning voor het bezoek verhogen. En als het hotel dan eindelijk voor je zweeft, dan ziet het er zo mystiek uit dat je wilt weten: wat gebeurt daar?’ De recensent van de Volkskrant noemde het echter ‘een flinterdunne illusie’ die de kwaliteit miste van het oude Sprookjesbos.

Ingetogen Gaudi

Eind jaren negentig kreeg Meeuwis een nieuwe kans in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch toen enkele kleinschalige doorbraken en vernieuwingen waren gedaan. Ontwikkelaar Bos & Haagland en makelaar Van Dongen kozen voor ‘de flamboyante, zwierige en welbespraakte architect Wilco Meeuwis’, schrijft de Bossche Omroep. Dit keer ging de welstandscommissie na veel aarzelen wel akkoord. Voorbijgangers reageerden in 1999 enthousiast op het woonwinkelpand Cobra Achter het Verguld Harnas. Volgens de regionale krant was het ‘Art nouveau met trekken van een ingetogen Gaudi’. Het pand won de publieksprijs van het Bosch Architectuur Initiatief maar kreeg geen waardering van de vakjury.

Een jaar later werd de Guardianenhof opgeleverd op de plek van een doorbraak tussen de Snellestraat en de Dode Nieuwstraat, waar resten van een minderbroederklooster waren gevonden. De naam ‘guardiaan’ verwijst naar

de overste van zo’n klooster. Meeuwis ontwierp hier een intiem rond pleintje met daaraan twaalf appartementen, vijf maisonnettes en duizend vierkante meter winkelruimte. Opvallende elementen waren de ronde toren met koepeltje, de onderdoorgang, de betegelde borstweringen en de versierde balkonhekjes. De Guardianenhof werd gecompleteerd met een kiosk en een bijpassend bruggetje over de Binnendieze. ‘Eraan voorbijlopen zonder minimaal een tweede blik te werpen is onmogelijk’, zo noteerde het Brabants Dagblad

Organische inspiratie

Behalve invloed van de jugendstil ontwaarden sommigen ‘Spaanse en Moorse motieven’. De architect zelf benadrukte vooral zijn organische inspiratiebronnen. ‘Vaak laat ik me in het begin van het ontwerpproces inspireren door de natuur. Bomen, planten en mensen hebben vormen die iedereen begrijpt’, aldus Meeuwis. ‘Als ik inspiratie zoek, kijk ik vaak in plantenboeken. Hoe vaak zeggen we niet van bloemen: wat mooi. Terwijl ze de vreemdste vormen hebben.’ Toch waren de relatief grove afwerking en het eigentijdse materiaalgebruik aan de Guardianenhof typisch postmodern. In 2005 ontwierp Meeuwis nog een Gaudi-achtige gevel aan de Vugterstraat, maar daarvoor kwam geen vergunning. De welstandscommissie vond het ontwerp niet in de historische context passen, terwijl het te slopen pand uit de jaren zestig dateerde. Dit leidde tot ophef. Er gingen flyers rond met de tekst ‘Wat stimuleren we en wat torpederen we?’ Een raadslid van de Stadspartij sprak de vrees uit dat ‘gezien de geschiedenis in de omgangsvorm met een architect als Wilco Meeuwis’ bepaalde architecten werden buitengesloten bij aanvragen. Uiteindelijk blies makelaar Van Dongen het project af. Meeuwis had zich ondertussen gevestigd in het resort Sotogrande in het uiterste zuiden van Spanje, waar hij zich wierp op het ontwerp van riante villa’s met zwembad in min of meer traditionele stijl. ‘Discover this beautiful family home designed by the acclaimed Sotogrande architect Wilco Meeuwis’, luidt een recente wervingstekst op een makelaarswebsite.

Het dak van het Boomgaardhuis in Heemstede lijkt op een traditioneel mansardedak, maar ontvouwt zich naar achteren toe tot een asymmetrische helling bij de open glazen achtergevel met houten overkapping. Foto Max Hart Nibbrig

Drie woonhuizen als toonbeeld van synergie tussen architect en opdrachtgever

Passie voor het ambacht

Een woonhuis ontwerpen is een persoonlijk proces waarbij de betrokken partijen elkaar door en door leren kennen. De drie woonhuizen in dit artikel – door Korteknie Stuhlmacher, Pieter Bedaux, en Earthbound en Namelok – vallen op door de ontwerpvrijheid die de architecten kregen én de duurzaamheidsambities van de opdrachtgevers. Het resultaat? Drie toekomstbestendige energieneutrale woningen in houtskeletbouw die maatwerk, detaillering en vakmanschap uitstralen.

TEKST CHARLOTTE THOMAS

A priori architectuur
|
Drie projecten

Het eindresultaat is bijna een-op-een de eerste ontwerpschets

De drie woonhuizen, in Heemstede, Utrecht en Aerdenhout, getuigen van passie voor het architectenvak bij de opdrachtgever. In nauwe samenwerking tussen architect en opdrachtgever zijn woonhuizen gebouwd die sterk afwijken van de standaard cataloguswoning. Hoe beter de chemie, hoe groter de architectonische kwaliteit, lijkt het wel.

De grootste uitdaging voor particuliere opdrachtgevers is om een architect te kiezen die ze vertrouwen. Voor het woonhuis in Heemstede door Earthbound en Namelok stelde bevriend architect Jeroen van Schooten van Team V Architectuur een shortlist samen van architecten. Tijdens de presentatie ging de voorkeur al snel uit naar het werk van Maartje Lammers, oprichter van Earthbound. Ze belden haar meteen. Lammers zei: ‘Ja, leuk, maar ik doe dat niet alleen.’ Ze betrok Namelok, een jong bureau waarmee ze al vaker samenwerkte.

De keuze voor architect Rien Korteknie voor het woonhuis in Utrecht gebeurde via een bevriende landschapsarchitect. De opdrachtgevers zetten de ontwerpvraag voor het woonhuis uit bij drie bureaus, met de bedoeling om middels een planconcept tot een selectie te komen. Korteknie vond dat geen goede gang van zaken. Hij wilde eerst bij hen langs om kennis te maken, te zien hoe ze woonden, voordat hij achter de tekentafel kroop. Dit sprak de opdrachtgevers enorm aan. Deze vertrouwensband blijkt noodzakelijk. Zo had Pieter

Bedaux al jaren eerder het woonhuis in Aerdenhout verduurzaamd en verbouwd voordat hij de uitbreiding ontwierp. De opdrachtgevers hadden zo’n groot vertrouwen in hem dat hij carte blanche kreeg.

Vervolgens is het aan de architect om het vertrouwen niet te beschamen. In het geval van particulier opdrachtgeverschap kun je als architect niet anders dan je onderdompelen in het leven van je opdrachtgever om tot een bevredigend eindresultaat te komen. Korteknie: ‘Hier kon ik weer iets doen wat normaal niet zou lukken. Er was wederzijds vertrouwen en respect.’ Respect had hij vooral voor het lef van de opdrachtgevers. Iets wat Wiegert Ambagts van Namelok beaamt: ‘Het was bijzonder dat we zoveel vrijheid kregen van de opdrachtgevers. Om echt iets te maken waarin zoveel persoonlijke liefde zit.’

Bij de drie woonhuizen is de nauwe samenwerking overal voelbaar. Zo tekenden de opdrachtgevers van het woonhuis in Utrecht hun toekomstige woning uit in krijt op de bouwkavel om er een gevoel bij te krijgen. En gingen de opdrachtgevers in Heemstede mee op materiaalzoektocht met de architecten van Earthbound en Namelok, zelfs tot in Groningen.

Het resultaat zijn drie totaalkunstwerken waar de handtekening van de architect samenkomt met die van de opdrachtgever. Pieter Bedaux: ‘Over de kleinste details is nagedacht.’

Zo bemoeide Korteknie zich zelfs met de afstelling van de dimmer van de lampen. Op een avond keek hij hoe het licht van de woonkamer door de gevel scheen. Net een andere kleur lampen zou het geheel echt afmaken.

Boomgaardhuis in Heemstede door Earthbound en Namelok

Dankzij de opvallende helling van het mansardedak en de vele hergebruikte en biobased materialen, valt de woning op vanaf de straat. Maartje Lammers van Earthbound ontwierp samen met het architectenbureau Namelok het Boomgaardhuis. De uitspraak ‘bouw eerst een huis voor je vijand, dan een voor een vriend en de derde voor jezelf’, gaat voor opdrachtgevers Anna Koole en Kees Boodt niet op. Hun eerste zelfbouwhuis is gelijk raak. De opdracht voor het Boomgaardhuis gaat over het samenbrengen van twee werelden. Koole: ‘Wij zijn een nieuw ouder stel. Kees woonde in Amsterdam en ik hier in het

plattelandse groen. Maar we wilden voor ons beiden een leeftijdsbestendig huis hebben.’ Het was een zoektocht naar een architect die dit kon realiseren. Uiteindelijk viel de keuze op Maartje Lammers van Earthbound. Maar Lammers heeft geen eigen bureau meer en werkt altijd samen – al eerder ook met het jonge Rotterdamse bureau Namelok. De opdrachtgevers hadden vier belangrijke eisen: één contractpartij, de woning moest energieneutraal zijn, opgetrokken uit een houtconstructie met kalkhennep, bovendien wilde Koole ‘een spannend huis en een bedstee’. Bijkomende randvoorwaarde: de bouwenvelop was al vastgelegd, omdat het het bestemmingsplan eerder was gewijzigd voor een ander ontwerp.

Moestuinmuur als rode draad Uitkijkend over het groene landschap bedachten de architecten de uitgangspunten voor het ontwerp – met de moestuinmuur met klimmende takken van de perenbomen als rode draad. Daarnaast trok het idee dat je als kind in het

Het meubilair in de woning is maatwerk.
Foto Max Hart Nibbrig
Vanuit de open keuken kijk je via de glazen gevels uit op het groene landschap. Foto Max Hart Nibbrig
‘We brengen een nieuw soort stoerheid. Een resoluut nieuwe manier van wonen, weg met de klassiekers’

Het interieur- en designmerk B Brand is eind 2018 opgericht. Een scharnierjaar in de loopbaan van Luc Binst. ‘We, toen nog Crepain Binst Architects, verhuisden naar de Luikstraat in Antwerpen’, zegt hij. Het was een symbolische nieuwe start: Crepain Binst Architects werd Binst Architects. Tien jaar lang had Binst gewerkt met Jo Crepain, een gerenommeerde Belgische architect. Tien jaar na diens dood in 2008 voelde Binst de noodzaak om de navelstreng officieel door te knippen. ‘Ik wilde een nieuwe laag toevoegen aan het bureau – de constructurele

huis van je grootouders op ontdekkingstocht kunt gaan. Twee weken later presenteerden ze hun ideeën inclusief bedstee en roterende boekendeur. Het eindresultaat is bijna een-op-een de eerste ontwerpschets. Wiegert Ambagts, oprichter van Namelok: ‘Als voortzetting van de moestuinmuur kozen we voor een dominante bakstenen binnenmuur die als een slang over de kavel slingert.’ Deze muur is vervaardigd uit dezelfde baksteen als de moestuinmuur – Hilversums formaat – en deelt de woning op in verschillende zones over drie verdiepingen, van kelder tot bovenverdieping. Een constructief massief eikenhouten raamwerk vormt de structuur van het huis, en kadert deze stenen muur. Verder zijn er voor het woonhuis biobased materialen toegepast: kalkhennep om de hoofddraagstructuur op te vullen en de binnenwanden zijn afgewerkt met leemstuc.

Grijsgroene natuurleien

gedachten doortrekken van woningen naar andere vormobjecten.’

Tafel met vijf poten

Want het zat Binst dwars dat mensen Binst Architects niet associeerden met interieur en design. In woonprojecten van hun hand zagen ze kopers regelmatig voor de inrichting naar andere interieurarchitecten stappen. Op basis van hun complementaire visies bedacht hij samen met interieurontwerper Ben Depuydt B Brand. ‘Architectuur en interieur moeten samen een coherent verhaal vertellen’, stelt Depuydt.

Gekozen is voor een mansardedak, een geknikt dak waarbij onderste deel van zadeldak of schilddak steiler is dan bovenste deel, net als de daken van de omliggende bebouwing. Maar het dak ontvouwt zich naar achteren toe tot een asymmetrische helling bij de open glazen achtergevel met houten overkapping. Lammers vertelt enthousiast over de integratie van de zonnepanelen in de grijsgroene natuurleien op het dak: ‘Deze passen bij de kleur en de afmetingen van de leien.’

Dergelijke details zijn ook terug te vinden in het meubilair en het hekwerk in de woning. Zo verwijst het patroon op de schuifdeuren van de kasten en in het stalen hekwerk bij de vide naar de ranken op de moestuinmuur. En ventilatiepunten refereren door hun industriële ronde vormentaal aan de zeilhobby van Boodt. Het is maatwerk pur sang.

Een van de eerste producten van B Brand is ‘Table five’, een atypische tafel met vijf verplaatsbare poten, die het bureau samen met Lensvelt ontwikkelde. Afhankelijk van het oppervlak van het tafelblad, de functie of het aantal gebruikers kunnen de poten op verschillende plaatsen worden bevestigd. Ook de kleuren van de poten zijn aanpasbaar. Met dit flexibele systeem wil B Brand de grenzen van het hedendaagse wonen bevragen. Door het oneven aantal poten kunnen de stoelen niet recht tegenover elkaar staan. Geforceerd? Volgens Binst zeker niet, met name niet als er een vrijgezel in

De houten trap staat als een sculptuur in de ruimte. Foto Max Hart Nibbrig

het gezelschap is. ‘Met zo’n opstelling is de tafelschikking minder ongemakkelijk.’ Deze schikking maakt volgens Depuydt de tafel ook multifunctioneel: ‘Van een persoonlijke werktafel tot een naadloze aaneenschakeling van tafels die samen één lange ateliertafel kunnen vormen.’

Eigenzinnig, spartaans en stoer B Brand kenmerkt zich door een analoge vormentaal die verwant is aan de architectuur van Binst Architects: ‘Onconventioneel, uitgepuurd en exclusief’, aldus Depuydt. Binst vult aan: ‘Eigenzinnig, spartaans en

De Cross-eettafel in de uitvoering met groene poten.

De kruisvormige tafelpoot in detail.

stoer.’ Maar ook herkenbaar. Zo komt de kruiskolom uit het interieur van het hoofdkantoor van Binst Architects terug in de Cross meubelreeks, bestaande uit een tafel, bijzettafel en lounger. Zo heeft de minimalistische eettafel in de Cross-reeks opnieuw vijf poten, nu in kruisvorm, onder een massief eikenhouten tafelblad. De tafel staat als een architecturaal object in de ruimte. Naast de atypische tafelschikking, vormt het lijnenspel van de verbindingen met de kruisvormige poten een opvallend detail in het tafelblad. Het lijkt net alsof de poten door het tafelblad heen lopen.

BOOMGAARDHUIS IN HEEMSTEDE

Opdrachtgever Kees Boodt en Anna Koole, Heemstede Architecten Earthbound; Namelok Projectarchitecten Maartje Lammers, Wiegert Ambagts

Binst: ‘We brengen een nieuw soort stoerheid. Een resoluut nieuwe manier van wonen, weg met de klassiekers.’ Dit illustreert de futuristische loft van Binst. Het appartement is een soort black box met verschillende grijze en zwarte tinten met als opvallend element de Cross-eettafel met groene poten. ‘Mijn woning is het staalkaartje van wat B Brand in zijn mars heeft.’

Projectteam Maartje Lammers, Wiegert Ambagts, Kaj van Boheemen, Iris van der Weijde, Louise Spisser, Joshua Holetz

Aannemer Ton van Vliet Bouw

Houtconstructeur Heko Spanten

Bruto vloeroppervlak 266 m2 Ontwerp en realisatie 2022 – 2024

Luc Binst (links) en Ben Depuydt, oprichters van B Brand.
Doorsnede
Begane grond
Ondanks het verschil in vormentaal past het woonhuis, door zijn helderheid en symmetrische opbouw naadloos in de neoklassieke omgeving

Woonhuis in Utrecht door Korteknie Stuhlmacher

Tussen een negentiende-eeuws ensemble in Utrecht door Jan David Zocher jr. schittert een betonnen gaatjesgevel van één verdieping hoog. Hierachter bevindt zich een nieuw woonhuis ontworpen door Korteknie Stuhlmacher Architecten (KSA). Trotse opdrachtgever Jan Zonderland vertelt graag over zijn woning.

Jan Zonderland en zijn partner Noor van Mierlo kenden de locatie van hun nieuwe huis door en door. Ze woonden

ruim dertig jaar in het naastgelegen neoclassicistische hoekhuis door Jan David Zocher jr. Van Mierlo: ‘We wilden

een kleiner comfortabel huis waar we kunnen blijven wonen als we ouder worden.’ Hun ideale woning konden zij niet vinden waarna ze in 2019 besloten een nieuw huis te bouwen naast hun toenmalige woning – op de plek van de garage die daar ooit in de plaats van een ommuurde tuin was gebouwd.

Verschil in vormentaal

De keuze voor architect Rien Korteknie van het Rotterdamse bureau KSA gebeurde via een bevriende landschapsarchitect. Korteknie: ‘Een goed voorstel kan alleen tot stand komen in nauwe samenspraak met

Tussen een negentiendeeeuws ensemble aan de Utrechtse singel door Jan David Zocher jr. staat het nieuwe woonhuis met een betonnen gaatjesgevel.

Foto Maurice Tjon a Tham

de

Maurice Tjon a Tham

de bewoners, en niet op basis van een vooropgesteld formeel idee van een ontwerper.’ Het eindresultaat bevindt zich achter een geperforeerde betonnen buitengevel die op een eigentijdse manier de bestaande tuinmuur van Zocher vervangt. Ondanks het verschil in vormentaal past het woonhuis, door zijn helderheid en symmetrische opbouw naadloos in de neoklassieke omgeving. In de hele woning staat maatwerkmeubilair. Korteknie: ‘Noodzakelijk, want hoe compacter de woning, hoe meer je moet inbouwen.’ De opbouw uit houtskeletbouw maakt het huis duurzaam, en aanpasbaar aan toekomstige wensen. Op de begane grond zitten aan weerszijden

twee verdiepte, dubbele houten deuren. De deur aan de linkerkant geeft die toegang tot een berging annex werkruimte. De deur rechts komt uit in de entreehal met trap naar de bovenverdieping. Centraal op de begane grond staat een groot blok. Hierin zitten de technische installaties met warmtepomp, een wasruimte en een toilet. Op dit niveau bevinden zich tevens een gastenkamer, met pantry, en een entree aan de achterzijde.

Grote glaspartij

Opvallend is de op maat gemaakte spiegeldeur tussen de gastenkamer en de voorgevel. Als de deur gesloten

Naast
open keuken ligt de woonkamer, achter een schuifdeur de slaapkamer. Foto

In de essenhouten trap is een meubel met een vitrinekast gemaakt. Foto Maurice Tjon a Tham

is, verandert de achterliggende ruimte in een verstopte woman’s cave, en wordt tevens voorkomen dat er een doodlopende gang ontstaat.

Een essenhouten trap leidt naar de eerste verdieping – een terugliggend volume in de vorm van een grote glaspartij – waar wordt gewoond. De glazen pui met knik aan de voorgevel en de perforaties in het dak overgie-

ten de ruimte met licht. Naast de open keuken ligt de woonkamer. Een schuifdeur geeft toegang tot de slaapkamer. Korteknie koestert deze opdracht: ‘Soms verlies je jezelf in grote zware projecten. Hier kon ik weer iets doen wat normaal niet zou lukken. Er was wederzijds vertrouwen en respect. En ook lef bij de opdrachtgevers.’

WOONHUIS UTRECHT

Opdrachtgever Jan Zonderland en Noor van Mierlo, Utrecht

Architecten Korteknie Stuhlmacher Architecten

Projectarchitecten Rien Korteknie, Rutger Brouwers, Leonie Boelens, Joppe Douma

Aannemer afbouw Bouwbedrijf De Wit, Montfoort

Bouwer houtconstructie JM Concepten, Den Bosch

Bruto vloeroppervlak 186 m2

Ontwerp en realisatie 2020 – 2023

Doorsnede
Verdieping
Begane grond
Over de kleinste details heeft Bedaux nagedacht. ‘Deze opdracht gaf me het plezier terug in het ontwerpvak’

Woonhuis in Aerdenhout

door Pieter Bedaux

Een eigentijdse ‘granny unit’ als uitbreiding van een jarenzeventigvilla, en dat in een uniforme architectuurtaal?

Pieter Bedaux maakte, in zijn eigen woorden, ‘een verfijnde toevoeging op het woonhuis’, midden in het groene Aerdenhout. Dankzij het vertrouwen van de opdrachtgever kreeg hij carte blanche.

Begin 2022 verliet Pieter Bedaux het familiebedrijf Bedaux de Brouwer en begon voor zichzelf. Zijn eerste opdracht kwam via bevriende opdrachtgevers voor de

uitbreiding van hun woning in Aerdenhout, die hij eerder had verbouwd en verduurzaamd. ‘Toen al speelde het idee om een nieuwe vleugel toe te voegen voor bezoek van de grootouders’, vertelt de opdrachtgever.

Los van het computerscherm

De eisen van de opdrachtgever voor de nieuwbouw waren minimaal: energieneutraal en passend bij de vintage jarenzeventigvilla. Daarbij was de aanbouw vergunningvrij door de kleine schaal, een oppervlakte van 120 vierkante meter en een hoogte van 3 meter. De architect keerde terug naar

Een eigentijdse ‘granny unit’ als uitbreiding op een jarenzeventigvilla in Aerdenhout.

Foto Max Hart Nibbrig

De L-vorm van de uitbreiding komt voort uit de vormentaal van het bestaande groen en het buitenzwembad.

Foto Max Hart Nibbrig

de kern van het vak. ‘Slechts gewapend met pen en schetsrol, met vrijheid en vertrouwen iets maken dat passend is op een bijzondere plek.’ Hij pakt er een stapel tekeningen bij. ‘Ik kwam eindelijk los van het computerscherm en greep terug naar het aquarelleren, schetsen en maquettes maken.’

Dankzij de aanbouw is het huis geschikt voor drie generaties: het gezin met kinderen in de oorspronkelijke woning en de grootouders in de vleugel: de granny unit. De uitbreiding, een tentconstructie, is opgetrokken in houtskeletbouw.

De L-vorm van de uitbreiding komt voort uit de vormentaal van het bestaande groen en het buitenzwembad. De woonvleugel is hierdoor te lezen als een contravorm van de buitenruimte,

maar is tegelijkertijd een voortzetting van het huis vanwege de architectuurtaal. Zo hebben zowel de oud- als de nieuwbouw gevels van western red cedar, glas in donkere kozijnen en een geprononceerde daklijst. De muschelkalkvloer van de nieuwbouw is doorgezet in het terras, net als de afmeting van de tegels, met als resultaat een ruimtelijke eenheid.

Jarenzeventiggezelligheid

Voor het interieur van de aanbouw zocht Bedaux naar een hedendaagse interpretatie van het bestaande huis, inclusief meubilair op maat. Een antwoord vond hij in de warme en

donkere kleuren van de eikenhouten wanden en het hardhouten lattenplafond. In dit plafond is – voor het blote oog vrijwel onzichtbare – ledverlichting opgenomen. Daarnaast is over de volle lengte van het dak een lichtstraat gemaakt. Het bed, de tafel, de kasten, de keuken, zelfs de handgrepen op de schuifdeuren, zijn allemaal maatwerk. Over de kleinste details heeft Bedaux nagedacht. ‘Deze opdracht gaf me het plezier terug in het ontwerpvak.’

De warme en de donkere kleuren van de eikenhouten wanden en het hardhouten lattenplafond brengen jarenzeventiggezelligheid in het interieur. Foto Max Hart Nibbrig

WOONHUIS, AERDENHOUT
Architect Pieter Bedaux (ook interieur)
Projectarchitecten Pieter Bedaux, Dennis van Herel
Aannemer Stano renovation
Constructeur Bouwkundig adviesbureau Bureau Coolen
Bruto vloeroppervlak 120 m2
Ontwerp en realisatie 2021 – 2023
Doorsnede
Begane grond

Unieke ontwerpen met gepolijst beton

Esthetisch, duurzaam en met een hoog afwerkingsniveau. Dankzij een speciale machine polijst Preco beton tot bijzondere, spiegelgladde elementen die voor architecten unieke mogelijkheden bieden.

Kanaalplaatvloeren, trappen, bordesplaten, wanden, kolommen, balken, balkon- en galerijplaten en brandwanden. Zo’n beetje alle denkbare betonconstructies heeft Preco te bieden aan zijn opdrachtgevers. Naast het klassieke industriële beton produceert Preco bijzonder architectonisch beton. Te weten gepolijst beton. ‘Beton polijsten is een uniek proces’, zegt commercieel directeur Theo Kool. ‘Met een speciale machine toveren we betonnen oppervlakten om tot spiegelgladde, duurzame elementen in iedere gewenste kleur. Denk aan het terrazzo van vroeger. Je kunt na het polijsten de natuurlijke structuur van de grindsoort goed zien.’

Een architect kan hiermee iets unieks ontwerpen, stelt Kool. ‘Een gepolijste gevel in plaats van het gebruik van bijvoorbeeld metselwerkuitstraling is echt iets speciaals. Het is nog niet zo bekend in Nederland en weinig producenten kunnen het maken. Dankzij onze machine kunnen wij dit wél.’

Alles onder één dak

Preco is een totaalleverancier in de prefab beton die in 2004 onder een andere naam bekend werd in de markt. In 2018

namen de huidige eigenaren het bedrijf over en sindsdien groeide Preco sterk. ‘We begonnen destijds met een man of vier, intussen zitten we op 180 werknemers. Met onze ultramoderne betoncentrale werken we als totaalleverancier in de prefab beton in de utiliteitsbouw en hoogbouw. We nemen projecten volledig uit handen van onze opdrachtgevers, bovenal produceren en leveren we allerlei verschillende betonelementen. Al onze betonconstructies worden ook nog eens onder één dak gemaakt in een betonfabriek in Apeldoorn.’

Prestigieus hoogbouwproject ‘Eerst richtten we ons voornamelijk op de utiliteitsbouw’, gaat Kool verder. ‘Intussen zijn we ook actief in de hoogbouw. Een wezenlijk andere tak van sport, want waar het traject van een distributiecentrum doorgaans bijzonder kort is, kent de bouw van bijvoorbeeld een appartementencomplex vaak een aanlooptraject van jaren.’ Een prestigieus hoogbouwproject waar Preco bij betrokken is geraakt, is The Bridge in Amsterdam. ‘Dat is een gebouw bestaande uit twee torens, de ene ongeveer 40 en de andere circa 60 meter hoog. Ontworpen door Dam & Partners Architecten. Het gebouw is in ontwikkeling en moet ruimte bieden aan wonen, werken en maatschappelijke functies. Zo worden er 162 appartementen gerealiseerd en zo’n 9.600 m2 aan kantoorruimtes.’

Fraaie, gepolijste elementen

De eerste paar lagen van The Bridge zijn intussen een feit, vanaf nu gaat men in Amsterdam de hoogte in. ‘Wat onze productie betreft is het eind dit jaar klaar’, vertelt Kool. Dan heeft Preco een proeve van bekwaamheid afgeleverd die zijn weerga niet kent.’

Relatief onervaren met appartementencomplexen heeft de Apeldoornse betonfabrikant in korte tijd, dankzij een moderne, operationele machine, gepolijste elementen geleverd voor een ambitieus Amsterdams project. Fraaie elementen bovendien, met een methode die in ons land nog relatief onbekend is. ‘Daarmee zijn we klaar voor verdere groei in onze markt.’

Dit artikel is gesponsord door Preco.

Met een speciale machine worden betonnen oppervlakten omgetoverd tot spiegelgladde, duurzame elementen.

De tenderprocedure en de essentie van architectonisch ontwerpen

Knock-out

Als business developer bij Benthem Crouwel Architects toetst Hans Teerds zijn reflecties over architectuur en rol van de architect aan de praktijk. Zo dompelde hij zich onder in tenderprocedures, kerncompetenties en selectiecriteria. Echt opwekkend was dat niet. Brengt de tentoonstelling Form Follows Finance in Arcam, over tenderen in Amsterdam, hem op andere gedachten?

TEKST HANS TEERDS

Sluishuis, IJburg Amsterdam, door Bjarke Ingels Group met Barcode. Boven: render. Onder: foto Ossip van Duivenbode
Jonas, Amsterdam, door Orange Architects. Boven: render. Onder: foto Sebastian van Damme
Amsterdam heeft de meeste grond in de gemeente in handen en geeft die uit in erfpacht.
Daarmee kan de stad grote invloed uitoefenen op de bouwproductie

Voor wie Benthem Crouwel niet kent: wij doen voornamelijk publieke opdrachten, zoals musea, universiteitsgebouwen, stations, en natuurlijk Schiphol. Dit type opdrachten moet vanwege Europese wetgeving sinds een jaar of tien, omwille van transparantie van toewijzing, kwaliteitsbewaking, en dus de verdediging van het publieke belang, ‘getenderd’ worden. Tenderen is echter geschikt voor het kopen van pennen en bureaus, mondkapjes en toiletpapier – maar niet voor architectuur. Deze procedure staat vaak het publieke belang en goed opdrachtgeverschap juist in de weg.

En dat is jammer, want geen groot bureau kan onder tenderprocedures uit. Bij Benthem Crouwel heb ik de taak om scherp te volgen welke tenders er worden uitgeschreven en in te schrijven op voor ons interessante tenders. Of beter gezegd: waar we het juiste portfolio en de papieren voor hebben om kans te maken om uitgenodigd te worden. Bij het indienen van een dossier moeten we aantonen dat we de opdracht aankunnen, voldoende omzet hebben, geen strafblad en geen connecties met Rusland.

Maar vooral draait het om het indienen van een aantal specifieke referenties – in de meeste gevallen niet ouder dan vijf jaar – die aantonen dat we de juiste kennis voor de opgave in huis hebben. Daar beginnen de problemen. Deze verjaringstermijn is voor architectuur ongeschikt. Zo’n referentie biedt geen enkele garantie dat de schijnbaar noodzakelijke kennis daadwerkelijk nog in huis is. Het ontwerp van een gebouw dat vijf jaar geleden is opgeleverd, is immers in de jaren ervoor gemaakt. Via wisselingen in het personeelsbestand kan die kennis al lang en breed weer zijn uitgestroomd – en zo niet, dan is de kennis sowieso verouderd.

Vooral woningbouwprojecten

Onlangs sloot de tentoonstelling Form Follows Finance in het Amsterdamse architectuurcentrum Arcam. Voor de tentoonstelling onderzocht Arcam samen met Sabine Lebesque twaalf tenders uit de afgelopen tien jaar uit de hoofdstad. Lebesque is bij de gemeente Amsterdam verantwoordelijk voor ruimtelijke kwaliteit. Arcam presenteerde vooral woningbouwprojecten, waaronder het bekende en prijswinnende Spaardammerhart door Korth Tielens Architecten, Marcel Lok_Architect en kunstenaar Martijn Sandberg, naast onder meer het circulaire appartementengebouw Juf Nienke door Search en Rau en het woongebouw Jonas door Orange Archi-

tects en Felixx Landscape Architects. Nu is de situatie in Amsterdam wel uniek, onvergelijkbaar met andere steden in het land. Want in Amsterdam heeft de gemeente de meeste grond in handen en geeft die uit in de vorm van erfpacht. Daarmee kan de stad grote invloed uitoefenen op de bouwproductie. Veel projecten worden dan ook als ontwikkeltenders ‘in de markt gezet’: een ontwikkelaar stelt een team samen met architecten en adviseurs, en doet daarmee een bod. Lebesque selecteerde voor de tentoonstelling twaalf projecten van hoge architectonische kwaliteit, waarbij de tenderprocedure telkens anders was.

De goede architectuur van deze projecten suggereert dat tenderen een succesvolle methode is. Maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat deze projecten slechts een fractie zijn van het aantal projecten dat via tenders tot stand is gekomen, wat bovendien op haar beurt weer slechts twintig procent van het aantal gebouwde woningen in Amsterdam omvat.

De projecten laten de specifieke kracht van de tenderprocedure zien. Wat opvalt is hoe weinig de tenderbeelden verschillen van het uiteindelijke resultaat. Goed, in plaats van een Mercado met gezellige lampjes zitten er nu een McDonalds en een Jumbo in de plint van het AMS-project nabij het Amstelstation (naar ontwerp van Venhoeven CS), maar verder is het moeilijk de render van het gebouwde resultaat te onderscheiden. De tender lijkt dan ook een krachtig instrument om kwaliteit te bewaken. Er kunnen geen onmogelijke beelden ingeleverd worden bij het sluiten van de tender – de gemeente kan de inschrijver immers houden aan de aanbieding en dus ook aan het getoonde beeld. Uitzondering is het project B’Mine door Paul de Ruiter in Amsterdam-Noord, waarbij pas na het winnen van de tender een architect werd gezocht. Het gerealiseerde ontwerp wijkt daarom sterk af van de ingediende visie.

Enorme kostenpost

Hoewel de tentoonstelling in Arcam toonde hoe de tenderprocedure kwalitatief goede en opvallende projecten oplevert, zie ik steeds duidelijker de negatieve aspecten van de procedure. Ik zie vijf uitgangspunten die voor mij min of meer haaks staan op de essentie van het architectonisch ontwerpen.

Allereerst: ja, je krijgt de beloofde kwaliteit en het beloofde plaatje, maar daarvoor moet het hele

Als om sloop-nieuwbouw wordt gevraagd, en je laat zien dat het ook zonder sloop kan, verlies je de tender – zelfs als jouw voorstel goedkoper is

project dan ook al tot in detail worden doorgedacht in de tenderfase. Dat is een enorme kostenpost die niet, of slechts mondjesmaat wordt vergoed. Ik schrok van de bedragen die hiermee gemoeid zijn. Slechts weinig bureaus kunnen zich dat veroorloven, zeker als je een aantal tenders op rij verliest. Ten tweede zet deze procedure een slot op de ontwikkeling van het project zelf. De uitvraag is heilig, en het winnende project wordt geacht precies daarop een antwoord te geven. Als er tijdens het ontwerpproces nieuwe inzichten worden opgedaan, kunnen die niet worden verwerkt. Want wat wordt ingediend, moet aan de voorwaarden voldoen – en dus haalbaar zijn. Wordt circulariteit gevraagd, dan is circulariteit het antwoord. Ligt de nadruk op energiezuinigheid, dan krijg je

energiezuinigheid. Staat in de uitvraag dat het gebouw van hout moet zijn, dan krijg je een houten gebouw. Maar als het niet wordt gevraagd, krijg je het alle drie niet. En als om sloop-nieuwbouw wordt gevraagd, en je laat zien dat het ook zonder sloop kan, verlies je de tender – zelfs als jouw voorstel goedkoper is –, want je voorstel voldoet niet aan de vraag. Architecten zouden geen architecten zijn als ze binnen deze strikte voorschriften niet de ruimte zouden zoeken. Een sprekend voorbeeld is het project Rhapsody in West van Tangram architecten in de Amsterdamse Kolenkitbuurt. In een video waarin de architecten hun project en de procedure uitleggen, vertelt Bart Mispelblom Meyer hoe zijn bureau het voor elkaar kreeg om het bouwblok binnenstebuiten te keren, ronde vormen

A priori architectuur | Essay
HAUT, Amsterdam, door Team V Architectuur. Links: render. Rechts: foto Jannes Linders

Architectuur is niet simpelweg het resultaat van specialistische kennis, maar begint bij

vrij, ruimtelijk en analytisch denken, verbeeldings- en inlevingsvermogen

te introduceren en meer publieke ruimte te maken dan gebruikelijk in de standaard strokenbouwverkaveling van de Kolenkitbuurt. De meeste concurrenten volgden wel deze stedenbouwkundige patronen, ook al was het niet letterlijk voorgeschreven. Tangram bedacht iets anders, en won daarmee de procedure.

Vorm van risicomijding

Nog meer inhoudelijk is mijn derde bezwaar: de referentie-eisen die worden gesteld, voordat een bureau mee kan doen aan een procedure, zorgen ervoor dat architectuur in silo’s wordt ingedeeld, of beter gezegd: in typen of categorieën. Het achterliggende idee is wellicht dat zo gestuurd kan worden op kwaliteit en kunde, maar in werkelijkheid is het vooral een vorm van risicomijding. En dat is, net als angst, een slechte raadgever. De suggestie is immers dat je alleen een goede school kan ontwerpen als het al een keer hebt gedaan. Dat is onzin. Ja, het is makkelijker en wellicht verloopt het ontwerp- en bouwproces wat soepeler als je het al eens hebt gedaan, maar dat is precies ook het nadeel. Want architectuur is niet simpelweg het resultaat van specialistische kennis, maar begint bij een vorm van vrij, ruimtelijk en analytisch denken, van verbeeldings- en inlevingsvermogen. De referentieeisen leiden daardoor in de praktijk tot specialisatie: sommige bureaus doen scholen, andere doen ziekenhuizen, en weer andere doen de stations. Dat gaat ten koste van de variatie, de frisse blik, het vermogen om een opgave eens heel anders te doen, innovatie, en beperkt – vooral jonge – onervaren bureaus om in aanmerking te komen voor bouwopdrachten. Bovendien, juist vanuit het publieke belang en de lange termijn gedacht, zouden meer variatie, diversiteit

en verrassing belangrijker moeten zijn dan de toepassing van opgedane kennis, meer nieuwsgierigheid van het ontwerpteam boven opgebouwde expertise. Goed voorbeeld hiervan is Maarten van Kersterens veelgeroemde renovatie van de Utrechtse Nimetoschool.

Dat hij die opdracht kreeg is niet vanwege een goede tenderprocedure, maar vooral dankzij de Stichting Mevrouw Meijer – een stichting die zich niet alleen hardmaakt voor het behoud van scholen, in plaats van de makkelijke sloop-nieuwbouwprocedure, maar ook voor het betrekken van jong talent – en het schoolbestuur dat zijn nek durfde uit te steken.

Mijn vierde bezwaar gaat over de beperking van de opdracht. Logischerwijs moeten tenders per kavels uitgeschreven worden. Maar de grote uitdagingen van de stad – betaalbaarheid, klimaatverandering, eenzaamheid, segregatie – kunnen niet per kavel worden opgelost. Die vragen om een samenhangede visie op de hele stad, op de ontwikkeling van een buurt, bewaakt door een supervisor. Hoe kan zo’n visie op een zinvolle manier opgedeeld worden in verschillende tenders? Hoe kan een samenhangend stuk stad ontstaan, als elke tender aangepakt wordt als een afzonderlijk gebouw? Ik zie hier voor Amsterdam een grote uitdaging, ondanks de sterke stedenbouwkundige visies en vakkundige supervisoren. Hoe ontwikkelt Buiksloterham tot een samenhangend stadsdeel? En de Zuidas? Misschien zijn de tenders wel beter geschikt voor plekken waar al een duidelijke context is? Architect Gus Tielens van korthtielens architecen onderstreept in haar toelichting op de tender voor het Spaarndammerhart hoe de uitvraag het team de ruimte gaf om de Amsterdamse schoolarchitectuur te onderzoeken. Er werd letterlijk gevraagd naar een gebouw dat zich

voegt in de voor de Spaarndammerbuurt typerende Amsterdamse schoolstijl. De kracht van het ontwerp is dat de ontwerpers die ambitie hebben weten te vertalen in een gebouw dat Amsterdamse schoolkenmerken heeft, en toch eigentijds is.

Te romantisch beeld?

Ten slotte mijn laatste, en misschien wel meest fundamentele bezwaar: in tenderprocedures mist vooral de directe en doorgaande dialoog tussen opdrachtgever, ontwikkelaar en ontwerper, participatie met de buurt en toekomstige gebruikers. Juist deze wisselwerking leidt tot architectuur: voortschrijdend inzicht dat wordt opgedaan in de dialoog over zoiets waardevols als de alledaagse ruimte, de woning, de straat. Deze uitwisseling van inzichten voedt het vermogen van de architect om te kunnen denken vanuit verschillende perspectieven en het publiek belang te vertegenwoor-

digen. Maar in de tenderprocedure moet dit alles al vooraf zijn bedacht, is er geen ruimte voor een (verrassende) uitkomst van een gezamenlijke zoektocht. Dat doet architectuur geweld aan. Is er niet een procedure voorstelbaar waarin deze dialoog wel plaatsvindt? Of houd ik hier ten onrechte vast aan een te romantisch beeld van goed en betrokken opdrachtgeverschap – en aan de architect, die in staat is veel meer (waarde) te bieden dan waar de opdrachtgever om vraagt. Maar dat alleen kan doen als hij vragen kan blijven stellen?

Spaarndammerhart, Amsterdam, door Korth Tielens Architecten en Marcel Lok_Architect. Boven: render. Onder: foto Max Hart Nibbrig
Singelgrachtblok Groenmarkt, Amsterdam, door Ronald Janssen Architecten. Boven: render. Onder: foto Bastiaan Jongerius Architecten & Buro Harro

Huurgebouw Volante in Hilversum, door Monadoc

Kleurrijk vakmanschap

Kleur spat af van het ontwerp van Monadnock voor woningbouwcorporatie Dudok in Hilversum. Groene baksteen met roze kozijnen in een grid van gele vormstenen bepalen de gevel, en ook in het interieur is overal kleur toegepast. Het architectenbureau streeft naar schoonheid zonder al te serieus te worden. ‘Architectuur maken is een dynamisch spel dat meer vraagt dan het oplossen van een functionele puzzel.’

TEKST FLOORTJE KEIJZER | FOTO’S STIJN BOLLAERT

De roze balustrade is onder iets dikker dan hoger in de gevel, waardoor de gevel naar boven toe lichter lijkt te worden. Dat effect wordt versterkt door de gele baksteen op de bovenste twee verdiepingen.

Het bouwvolume was het laatste op het perceel en moest een aantal keer flink worden aangepast vanwege de betaalbaarheid

Aan een drukke randweg om het centrum van Hilversum, staat een nieuw bouwblok: Volante, met 108 sociale huurwoningen, ontworpen door Monadnock. Het is het middelste blok van een ensemble van vijf nieuwe woningbouwblokken die rondom een gemeenschappelijke tuin boven op een halfverdiepte parkeergarage staan. Terwijl de randen van het perceel ingetogen zijn vormgegeven, mocht het middelste ‘tuingebouw’ uitgesproken zijn.

Vanaf de straat zie ik tussen twee andere appartementencomplexen door, de opvallend kleurrijke gevel van Volante. De entree is duidelijk zichtbaar vormgegeven met een afstekende geel geglazuurde baksteen, een dubbele verdiepingshoogte en opvallende ronde en driehoekige ramen boven de deur. Een hekwerk staat er als een kroon bovenop en heeft geen andere functie dan het benadrukken van de ingang.

Beaux-arts-traditie

Job Floris en Sandor Naus, beide architect en partner bij Monadnock, zien de uitgesproken vormen en kleuren als een van de vele architectonische middelen waarmee ze

Beide kopgevels hebben een blinde plint en gestapelde erkers erboven.

Monadnock verhoudt zich evenzeer tot de beaux-arts-traditie als tot het modernisme

werken. ‘Voor je het weet zijn wij die vrolijke architecten die leuk met kleur spelen’ zegt Naus, ‘maar we doen het allebei: we zoeken naar rationaliteit, haalbaarheid en efficiëntie én we willen tegelijkertijd iets bijzonders maken.’ Wijzend naar de geometrische ramen in de ruime entreehal, legt Floris uit dat Monadnock zich evenzeer tot de beaux-arts-traditie verhoudt als tot het modernisme. De premoderne stad zit volgens hem vol met plezier en dat missen ze wel eens in de hedendaagse architectuur. Het plezier zoeken de architecten in vakmanschap. Daarmee bedoelen ze zowel het vormgeven van de bakstenen gevel als het strategisch meedenken met de opdrachtgever tijdens het hele proces. Want dit bouwvolume was het laatste op het perceel en moest een aantal keer flink worden aangepast vanwege de betaalbaarheid. Met andere woorden: het volume werd steeds groter en hoger om meer woningen kwijt te kunnen. Woningbouwcorporatie Dudok bouwt voor de lange termijn, want ze houdt het hele perceel in bezit en is ook na oplevering verantwoordelijk voor de woonkwaliteit en het woonplezier. Dat werd duidelijk toen één ontwerpvariant op veel weerstand stuitte van de omwonenden. Hun argumenten zijn serieus genomen en het ontwerp is

opnieuw aangepast. ‘Het was een constructieve dialoog met voortschrijdend inzicht, waar we gewoon voor betaald zijn.’

Knalroze balustrade

Als we een van de woningen in lopen, en daarna nog twee, wordt duidelijk dat het sociale huurwoningen zijn en met krappe budgetten. Alle 108 zorg- en starterswoningen zijn gelijk, los van een extra deur en iets bredere doorgangen in de zorgwoningen. Repetitie ligt aan de basis van het ontwerp van dit gebouw.

Toch valt dat niet direct op door de strategische toepassingen van uitspringende elementen. Zo meanderen de gangen door vaste felgroene kasten met installaties. In het hart van het blok is een vide over vijf verdiepingen gemaakt met op alle verdiepingen een knalroze balustrade. Op de beide koppen van het blok zijn drie gestapelde erkers ontworpen. Ook knalroze. Maar het belangrijkst is het plastisch vormgegeven grid in de gevel met een gele vormsteen die op de kruispunten bij elkaar wordt gehouden door een betonnen ornament. Het grid is ingevuld met een groene baksteen en een roze pui met openslaande deuren en een Frans balkon.

Het grid in gele vormsteen, met op de kruispunten een betonnen ornament.

Ik zie een subtiel verschil tussen de betonnen ornamenten in het grid: onder in de gevel zijn ze net iets groter dan hoger in de gevel

Verdwenen dilatatienaden

‘Het klinkt een beetje baksteen-nerdish,’ zegt Floris, ‘maar in Nederland hebben we een probleem met metselwerk: veel dilatatievoegen zijn niet ontworpen.’ Volgens hem worden die vaak op het laatste moment met een viltstift over een baksteengevel verdeeld en het zou beter zijn als die integraal onderdeel uitmaken van het ontwerp. Daarom heeft het bureau de gele bakstenen banden en kolommen ontworpen waar de dilatatienaden achter ‘verdwijnen’.

Het is een mooi voorbeeld van hoe vakmanschap, efficiëntie en schoonheid in dit ontwerp samengaan. Ik zie een subtiel verschil tussen de betonnen ornamenten in het grid: onder in de gevel zijn ze net iets groter dan hoger in de gevel. Net als de roze balustrade, die onder iets dikker is dan hoger in de gevel waardoor de gevel naar

boven toe lichter lijkt te worden. Dat effect is versterkt doordat het blokje met de bovenste twee bouwlagen is losgetrokken van het hoofdvolume door het gebruik van een lichtgele in plaats van groene baksteen. Als we weer bij de entree staan zegt Naus: ‘Ik herinner me een gesprek bij de commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Hilversum waarbij de roze kleur ter sprake kwam. Ze waren er net zo van overtuigd als wij en iemand zei “als je ooit onderbouwing nodig hebt om die kleur erdoor te krijgen dan bel je maar, die kleur moet er komen”. Dat was niet alleen een opsteker voor ons maar ook voor de opdrachtgever.’

SOCIALE WONINGBOUW VOLANTE, HILVERSUM

Opdrachtgever Stichting Dudok Wonen

Architect Monadnock

Projectarchitecten Job Floris, Sandor Naus

Medewerkers Marta Cendra, Michael Maminski

Bouwkundig tekenbureau IAA Architecten, Enschede

Constructeur Schreuders Bouwtechniek, Hengelo

Installateur InnQ Installaties, Almere

Bouwfysica Alcedo, Holten

Landschapsarchitect HOSPER landschapsarchitectuur en stedenbouw

Hoofdaannemer Hegeman, Nijverdal

Bruto vloeroppervlak 8.031 m2

Programma 108 sociale huurwoningen

Ontwerp 2015 (eerste variant) / 2021 (huidig ontwerp)

Bouw januari 2023 – december 2024

Bouwsom € 11,9 mln.

Tweede, derde en vierde verdieping
Vijfde en zesde verdieping

Wie is Ronald Huikeshoven?

Ronald Huikeshoven studeerde bouwkunde en bedrijfskunde aan de Hogeschool van Amsterdam. In 1993 begon hij als ontwikkelingsmanager bij Amstelland Vastgoed, een voorloper van AM. Tussen 1997 en 2007 werkte Huikeshoven voor Bouwfonds MAB waarna hij als regiodirecteur terugkeerde bij AM. Sinds 2016 is hij daar directievoorzitter. In juli dit jaar volgde hij Desirée Uitzetter op als voorzitter van Neprom, de ‘branchevereniging van maatschappelijk betrokken project- en gebiedsontwikkelaars’.

Ronald Huikeshoven, directievoorzitter

‘Tenders dagen uit om steeds weer dingen te verbeteren’

Ronald Huikeshoven is een gebiedsontwikkelaar met een persoonlijke aanpak. Geen solitaire vastgoedman maar een opdrachtgever die graag hechte teams smeedt. Naast directievoorzitter van ontwikkelaar AM is hij sinds deze zomer voorzitter van branchevereniging Neprom.

TEKST FLOORTJE KEIJZER | PORTRETFOTO DAVID

Het kantoor van gebiedsontwikkelaar AM staat in een nieuwe kantoorwijk in Utrecht in de oksel van snelwegknooppunt Oudenrijn. Het vierkante bouwblok, met veel glas en beton is ontworpen door Kaan Architecten en staat op een halfverzonken parkeergarage waar een tuin met terrassen bovenop is aangelegd. Alles oogt fris en nieuw. In de centrale hal met riante vide staan grote glazen vitrines waar maquettes van hoge torens in staan. Voor we in een van de vergaderkamers plaatsnemen, haalt Ronald Huikeshoven koffie in een open huiskamer die eruitziet als een bar met een trendy groene wand van planten. ‘Ik heb me goed voorbereid op dit interview’, zegt hij lachend terwijl hij aan tafel gaat zitten, ‘mezelf afgevraagd wat goed opdrachtgeverschap is, want die vraag ga je natuurlijk stellen.’ Huikeshoven pakt zijn aantekeningen erbij. Maar voor we naar de hamvraag gaan, wil ik eerst van hem weten wat hij goede architectuur vindt. ‘Dat vind ik moeilijk

om te zeggen, dan ben ik bang dat ik de projecten die ik niet noem tekortdoe.’ Na een korte pauze vervolgt hij: ‘Ik kan wel een voorbeeld geven van een project – niet van ons – waar ik door verrast was: het Depot Boijmans Van Beuningen in Rotterdam door MVRDV. Als je mij had gevraagd “ontwerp een depot” dan had ik iets vierkants verwacht, maar nu er een ronde vorm staat denk ik: wow, te gek! Dat is de kracht van samenwerken. Je moet als opdrachtgever een heldere visie hebben, maar ook flexibel zijn als de architect je weet te verrassen. Daar word ik heel blij van.’

Een visie hebben én flexibel blijven, is dat goed opdrachtgeverschap?

Huikeshoven denk even na en zegt dan bedachtzaam: ‘Ja, dat denk ik eigenlijk wel. Dat spanningsveld is ingewikkeld, maar ook heel interessant. Want met de grote opgaves waar we voor staan, in de woningbouw en de energietransitie, is vernieuwing essentieel. We kunnen niet

blijven doen wat we altijd deden, omdat de opgaves steeds complexer worden en we met steeds meer randvoorwaarden werken. Niet alleen vanuit de ruimtelijke ordening, ook de belangen van de waterschappen en de landbouw spelen mee, net als de energievraagstukken. Bovendien vraagt elke plek in Nederland om een ander antwoord.’

Hoe pak je dat aan?

‘De innovatiekracht komt van architecten en stedenbouwkundigen. Zij kunnen alle belangen en disciplines bij elkaar brengen. Samen met de opdrachtgever vormt de architect een tandem om de juiste partijen aan tafel te krijgen en goed samen te laten werken. Dat klinkt als een open deur, maar dat is wel de crux. Daarvoor moet je elkaar spreken – ik bedoel echt afspreken. Bij elkaar op bezoek gaan, de sfeer proeven en je in elkaars perspectief verplaatsten. Verder moet je vooral goed naar elkaar luisteren. Er moet een samenspel ontstaan tussen alle betrokken partijen – en dat is mensenwerk.’

MEULENBELD
‘Misschien heeft Neprom de lobby naar de politiek beter op orde, maar de BNA heeft

de rijksbouwmeester die door de politiek om advies wordt gevraagd’

Dat klinkt als maatwerk. Is dat niet heel ine ciënt?

‘We moeten inderdaad niet proberen om elke keer een ander proces te bedenken, maar processen geleidelijk aanpassen én alle teamleden betrokken houden. Zo werken we sinds kort met parallel plannen. In plaats van wat we vroeger deden, met alle fases na elkaar, lopen de fases nu veel meer parallel. We plannen meteen aan het begin input in van verschillende experts. In dat soort korte sprintjes ligt de focus op één onderwerp. Daardoor is het ontwerpproces korter en krijgt het de volle aandacht van iedereen.’

Is het gevaar dan niet dat je minder zorgvuldig bent?

‘Het proces is efficiënter omdat je in veel kortere tijd tot een conclusie komt, maar het belangrijkste is dat dit het teamverband versterkt. Dan zijn de resultaten juist beter. Bovendien is het is een leuker proces.’

Bij AM hebben jullie een zogenoemde ‘conceptafdeling’ met architecten en stedenbouwkundigen. Wat doen zij?

‘De conceptafdeling bestaat uit ongeveer achttien architecten en stedenbouwkundi-

gen maar ook uit data- en marktanalisten. Zij bereiden samen onze uitvraag voor en helpen met het formuleren van de visie die in het hele proces centraal staat. Dat levert veel op, waaronder kennisontwikkeling binnen het bedrijf. Omdat de conceptafdeling bij alle projecten betrokken is kunnen ze intern mensen en projecten verbinden én ze kunnen de vertaalslag maken naar de externe architecten en stedenbouwkundigen. Wij kunnen daardoor onze rol als opdrachtgever beter vervullen.’

Veel architecten zijn boos over de tendercultuur in Nederland. Hoe zie jij dat?

‘Ik ben niet tegen tenders, want die dagen steeds weer uit om dingen te verbeteren, het verschil te maken om toch te winnen. Maar de tenderuitvraag moet wel fair zijn. Soms worden tenderprocessen begeleid door mensen die het vakgebied niet kennen, door afdelingen die bijvoorbeeld ook auto’s inkopen. Die maken een vinkjeslijst, maar begrijpen niet of iets passend is en dan gaat het vaak fout. Je hoeft het antwoord niet te kunnen geven, maar je moet snappen wat je uitvraagt en welke kennis er nodig is.

‘Wij houden ons aan de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling. Die is opgesteld in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, Neprom en Bouwend Nederland, en daarin staat hoe je de tender het beste kan inrichten.’

Waarom zit de BNA daar niet bij?

Huikeshoven kijk verbaasd op en roept dan enthousiast: ‘Geen idee! Dat zouden ze moeten doen. We gaan binnenkort de huidige versie uit 2019 herschrijven, dus dat lijkt me een uitgelezen moment om aan te sluiten. Laat de directeur van Neprom en de directeur van de BNA contact hebben!’

Heeft Neprom een betere plek aan tafel in Den Haag dan de BNA?

‘Misschien heeft Neprom de lobby naar de politiek beter op orde, maar de BNA heeft een rijksbouwmeester die de politiek adviseert. We moeten niet de verschillen benadrukken, maar elkaar goed informeren en de krachten bundelen om zo de politiek van verschillende kanten te beïnvloeden.’

FLEXILED

+ Lichtoptiek

FLEXILED biedt de perfecte lichtoptiek voor elke toepassing en omgeving. Met zijn opalen afscherming garandeert het gelijkmatig licht, terwijl het rooster en het microprisma zorgen voor optimaal visueel comfort en uitstekende verblindingsbescherming volgens de normen van de NEN in de kantoorsector. Daarentegen excelleert de wallwasher in het verlichten van locaties zoals onderwijsinstellingen.

Wallwasher met asymmetrische lichtverdeling zorgt voor een optimale wandverlichting.

Maximale efficiëntie: FLEXILED bereikt een rendement tot 175 lm/W.

Configureer FlexiLed op light-performer.com

Louvre Prisma Opaal
Wallwasher

Natter klimaat maakt goed ontwerp kelder urgenter

Veel bestaande kelders en souterrains zijn niet berekend op het toenemend aantal extreme buien als gevolg van klimaatverandering. Bij de bouw van een nieuwe kelder kan een goed ontwerp en een juiste plaatsing veel ellende voorkomen, betoogt directeur Rick van Es van Kelderwaterdicht.nl.

Kelderwaterdicht.nl, onderdeel van het gespecialiseerde aannemingsbedrijf Direct Professioneel Onderhoud, houdt zich al ruim 25 jaar bezig met vochtbestrijding in kelders, souterrains en kruipruimtes. Die aanpak bestaat uit het injecteren van muren en vloeren met een vochtwerende viercomponentengel. Het aanbrengen van dat mengsel gaat met een zelf ontwikkelde machine. Zo kunnen de injecteurs veel gedoseerder te werk gaat om ervoor te zorgen dat de gel blijft zitten en water ook echt weert.

Essentieel is ook dat alle naden en kieren goed afgedicht worden. ‘Nadat de gel in de muren is aangebracht, krijgen ze ook nog een extra beschermlaag. De gel blijft ook na het aanbrengen flexibel, waardoor het mengsel niet kan breken. We geven een garantie van tien jaar, maar de applicaties gaan misschien wel levenslang mee’, vertelt directeur Rick van Es.

Niet bestand tegen vele regenbuien

Doordat er het afgelopen jaar veel meer neerslag viel dan gemiddeld zag Kelderwaterdicht.nl zijn klantenkring groeien. Veel ondergrondse ruimtes – zowel gemetselde als betonnen constructies - waren niet bestand tegen de vele regenbuien die vaak ook nog eens heviger waren dan een paar jaar terug. Soms heeft dat te maken met de sterk fluctuerende grondwaterstand of achterstallig onderhoud. Maar de oorzaak kan ook zitten in een ondeugdelijke constructie.

Wateroverlast soms dramatisch

Hoewel Kelderwaterdicht.nl er na gedegen onderzoek altijd in slaagt om de problemen definitief te verhelpen, is voorkomen natuurlijk beter dan genezen, meent Van Es. Hij ziet immers vaak genoeg dat wateroverlast dramatisch kan uitpakken. Denk aan ondergelopen souterrains die dienen als woonruimte of kelders waar kostbare en soms onvervangbare spullen staan

opgeslagen. Dat de kelder vervolgens helemaal leeggeruimd moet zijn voordat de lekkage aangepakt moet worden, kan behoorlijk ingrijpend zijn. Zo moest Van Es onlangs ergens eerst een badkamer verwijderen uit de kelder met vochtproblemen, omdat de ruimte anders niet goed afgedicht kon worden.

‘Aannemers onderschatten helaas vaak de kosten voor de aanleg van een kelder’

Ontwerp architect vaak technisch niet mogelijk

Bij de bouw van een nieuwe kelder is het daarom zaak om te zorgen dat die bestand is tegen grote hoeveelheden neerslag om zo wateroverlast uit te sluiten. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar Van Es ziet geregeld ontwerpen van architecten die technisch niet mogelijk zijn.

Kennis ontbreekt vaak

Daar komt bij dat dat lang niet alle aannemers verstand hebben van kelders, wat geregeld tot problemen leidt als de bouw van een kelder onderdeel is van een grotere verbouwing die ze moeten uitvoeren. Vaak onderschatten ze ook nog eens de kosten van de aanleg van de kelder, waardoor hun begroting niet meer klopt. ‘Je moet er echt verstand van hebben’, weet Van Es op grond van zijn lange ervaring. ‘Neem een gespecialiseerd bedrijf in de arm. Ze mogen mij altijd bellen.’

Dit artikel is gesponsord door Direct Professioneel Onderhoud.

Woongebouw voor mensen met een beperking in Berlijn, door Modersohn & Freiesleben Architekten

Softe houtbouw in autoritair Berlijn

Het parkgebouw voor begeleid wonen in het Berlijnse stadsdeel Pankow is een leerstuk voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in de woningbouw. Het ontwerp van architectenbureau MoFrei stelt de bewoners centraal en valt op door de expressieve kracht van eigentijdse, lichtgewicht materialen. In een bijzondere samenwerking ontwierpen en ontwikkelden een aantal vrouwen het gebouw.

TEKST HANS VAN DER HEIJDEN | FOTO’S SEBASTIAN SCHELS
De oranje golfplaten zijn als roesjes aan de gevel opgehangen.

Het steeds opnieuw leggen van complexe ruimtelijke puzzels is en blijft de unieke vaardigheid van het architectenbrein

Op de hoeken van het bouwblok bevinden zich balkons in de beschutting van het overstekende dak.

Waar het Duitse woord voor opdrachtgever Bauherr is, liet de Sozialdienst katholischer Frauen Berlin zich vertegenwoordigen door twee vrouwen, die zich nadrukkelijk presenteerden als Baufrauen. Anders dan in Duitsland gebruikelijk is, kregen Antje Freiesleben en haar bureaupartner Johannes Modershohn van architectenbureau MoFrei van deze Baufrauen de opdracht zonder een voorafgaande prijsvraag of architectenselectie. Dat luidde een samenwerking in waarbij het niet zozeer draaide om competitie, autoriteit of mandaat maar vooral om het bereiken van gezamenlijke doelen. Freiesleben was samen met twee andere vrouwelijke projectarchitecten verantwoordelijk voor het architectonisch ontwerp, maar ook voor de volledige opdrachtverstrek-

king aan de adviseurs, en de bouwkundige en installatietechnische onderaannemers. Dat de zogenoemde Bauleitung tot het takenpakket van de architect van het gebouw behoort, is in Duitsland geen uitgemaakte zaak. In dit geval betekende het dat MoFrei verantwoordelijk was voor een groot deel van de taken die in Nederland meestal een bouwkundige hoofdaannemer uitvoert, zoals het contracteren, aansturen en controleren van de onderaannemers. Het bureau had daardoor een ongebruikelijk groot mandaat.

Ongewoon veel daglicht

Freiesleben was zich bewust van haar rol in de beheersing van de kosten en kwaliteiten, al zou je dat niet

De entreehal is voorzien van robuuste materialen en lichte kleuren.

De pragmatische aanpak van de opdrachtnemer komt ook terug in het interieur

zeggen als je de luxueuze organisatie van het gebouw aanschouwt. Het woongebouw is opgezet als een villa met rondom een ruime tuin. Op de begane grond zijn gemeenschappelijke ruimtes en ruimte voor dagbesteding te vinden. Op de drie verdiepingen bevinden zich de woningen. Iedere bewoner heeft een eigen slaapkamer met een badkamer. Twee bewoners samen delen een woning met daarin een woonkamer en keuken. Heel anders dan in de gebruikelijke hotelachtige opzet met badkamers aan de gang liggen de woningen in de breedte aan de gevel, waardoor ze profiteren van ongewoon veel daglicht. De badkamers liggen aan de gevel, hebben een groot raam en zijn zo een volwaardig onderdeel van de woning.

Op de bovenste verdieping is de kapconstructie in de hal in het zicht gelaten. Daglicht vloeit er rijkelijk door binnen.

Gevels zijn een relatief duur onderdeel van een gebouw. Om de ruime plattegrondopzet mogelijk te maken was het nodig om efficiënt te bouwen. Daarom is gekozen om te bouwen met geprefabriceerde massiefhoutpanelen.

Alleen de lift, trappenhuiskernen en de begane grond zijn van steenachtige materialen. De efficiëntie van houtbouw is mede afhankelijk van lichtgewicht gevelafwerkingen. De gevels en de overstekende dakranden bestaan dan ook uit rood geschilderd hout. De gevels van de begane grond zijn afgewerkt met buitengevelisolatie en groen pleisterwerk. Alle gebruikte materialen en kleuren komen uit de catalogus van toeleveranciers. De golfplaten zijn in standaardlengtes en -breedtes verwerkt, waardoor afval en zaagverlies zijn geminimaliseerd.

Gekoppelde woonvertrekken.

Twee tinten grijs

Gebouwen in houtbouw lijken vaak meer op grote lucifersdozen dan op de massieve, steenachtige gebouwen waar Berlijn om bekend is. Om toch de gevels een sensatie van plasticiteit en soliditeit te geven, zijn aan de platte houten gevels licht achterover gekantelde golfplaten toegevoegd, die dienen als borstwering en als brandoverslagbeperking. Als roesjes in een jurk.

De pragmatische aanpak van de opdrachtnemer komt ook terug in het interieur. De eisen die bewoners met beperkingen aan hun woonomgeving stellen zijn onnadrukkelijk beantwoord. Zo zochten de architecten als het zo uitkwam naar slimme besparingen. In de trappenhuizen is bijvoorbeeld gewerkt met twee tinten grijs. Bij de uitgang van

de lift liggen op elke verdieping precies evenveel donkere vloertegels als op de begane grond, een geste voor visueel of intellectueel beperkte gebruikers van het gebouw. De eerste en de laatste traptreden contrasteren door hun donkere tint met de lichte hoofdtoon, net als de tegels die hoeken, doorgangen, entreematten en dergelijke markeren. Het zijn oplossingen die een tegelwerker geen extra geld kosten, maar die wel vragen om nauwkeurige voorbereiding en improvisatievermogen van de architecten – oftewel Bauleiters. ‘Het is koken met wat je hebt’, aldus Freiesleben. Antje Freiesleben heeft dertig jaar lang op de wederkerige aanpak van de Baufrauen gewacht. In de op autoriteit gestoelde mannenwereld van de woningbouw voelde zij zich maar al te vaak in een hoek gedreven. De soft skills

De zorgvuldige detaillering is doorgezet in de badkamer.

Heel anders dan in de gebruikelijke hotelachtige opzet met badkamers aan de gang liggen de woningen in de breedte aan de gevel

van de Baufrauen en hun opdrachtneemsters – wederzijds begrip, zelfdiscipline en verantwoordelijk professioneel gedrag – waren doorslaggevend in de totstandkoming van een bouwkundig en functioneel experiment in de stringente Duitse woningbouwcultuur.

Synthese van expertises

Het project is een inspiratie voor de huidige woningbouw in Duitsland maar ook in Nederland die vastloopt in de toenemende fragmentatie van de inbreng van adviseurs en architecten. Architecten hebben daardoor soms de neiging om hun vak als een onmisbaar specialisme naar voren te brengen en benadrukken dan bijvoorbeeld de waarde van de plattegrond. Maar goede woningbouw is

niet hetzelfde als een goede plattegrond of een duurzaamheidscertificaat. En het verzinnen van een plattegrond en duurzaamheidsmaatregelen is geen unieke ontwerpkwaliteit.

Het project in Pankow speelt een oude troef: die van de synthese van expertises – zowel functionele en architectonische als technische en financiële – in het architectonisch ontwerp. Het steeds opnieuw leggen van complexe ruimtelijke puzzels is en blijft de unieke vaardigheid van het architectenbrein. Daarom is de wordingsgeschiedenis van dit parkgebouw in Pankow een leerstuk voor opdrachtgevers en opdrachtnemers in de woningbouw.

Doorsnede

Längsschnitt 1:200

Derde verdieping

Eerste verdieping

Begane grond

HAUS IM PARK, BERLIJN (D)

Opdrachtgever Sozialdienst Katholischer Frauen Berlin, Berlijn

Ontwerp Modersohn & Freiesleben Architekten, Berlijn

Medewerkers Cornelius Giacalone, Anna Fawdry, Sophia Grabow

Bouwmanagement Bernd Christ Adviseurs Niehus Winkler Ingenieure, Berlijn (constructie); SDU Architekten, Berlijn (bouwfysica); Müller BBM, Berlijn (akoestiek); GGB Control, Berlijn (bouwkosten) Raumkonzepte + Interior Design | Held, Berlijn (Interieurarchitect)

Landschapsarchitect Locodrom Landschaftsarchitekten, Berlijn

Bruto vloeroppervlakte 2.550 m2

Netto vloeroppervlakte 2.029 m2

Bruto inhoud 8186 m3

Programma wonen en dagbestedingsruimte voor verstandelijk gehandicapten

Voorlopig ontwerp oktober 2020

Definitief ontwerp september

MEER KLEUREN. MEER FUNCTIES. MEER VRIJHEDEN.

Elk project is uniek en dat zijn onze deurstations ook. Kies uit meer dan 50 verschillende kleuren en oppervlakken om een uniek design voor uw klanten te ontwerpen.

DoorBird IP-video-intercom-deurbellen zijn geschikt voor een sleutelloze toegang via app, RFID, cijferblok of vingerafdruk. Onze oplossingen zijn compatibel met nagenoeg alle gangbare technologieën. Eenvoudig beheer en bediening met behulp van toegang op afstand.

met nagenoeg alle gangbare technologieën.

IP-video-intercom-deurbellen van DoorBird representeren de combinatie van exclusief design en slimme technologie.

Spelen met eenheid in verscheidenheid

Spelen met eenheid in verscheidenheid

Landmarks van het historische centrum en daarvoor de witte huizen van de IJsselkade. Zo laat Zutphen zich zien wanneer je de stad nadert. Een mooi, karakteristiek beeld. De herontwikkeling van de Noorderhaven blijkt daar perfect bij aan te sluiten. Zo ook bij Kade Noord: ‘Verbinding leggen met het karakter van de bestaande, witte gebouwen aan de IJsselkade was het stedenbouwkundig uitgangspunt.’

Landmarks van het historische centrum en daarvoor de witte huizen van de IJsselkade. Zo laat Zutphen zich zien wanneer je de stad nadert. Een mooi, karakteristiek beeld. De herontwikkeling van de Noorderhaven blijkt daar perfect bij aan te sluiten. Zo ook bij Kade Noord: ‘Verbinding leggen met het karakter van de bestaande, witte gebouwen aan de IJsselkade was het stedenbouwkundig uitgangspunt.’

De Noorderhaven was vroeger een industrieel terrein.

Heijmans Vastgoed heeft het recentelijk herontwikkeld tot een eigentijds woon-werkgebied.

De Noorderhaven was vroeger een industrieel terrein. Heijmans Vastgoed heeft het recentelijk herontwikkeld tot een eigentijds woon-werkgebied.

Kade Noord

Kade Noord

Onderdeel van de herontwikkeling is Kade Noord: een gesloten bouwblok met 134 woningen rondom een binnentuin. ‘Kade Noord bevindt zich op een unieke plek met uitzicht op de nieuw aangelegde passantenhaven en de IJssel’, vertelt architect Jos van der Linde van het Utrechtse bureau Zecc Architecten. ‘Samen met KCAP Architecten en Planners hebben wij Kade Noord ontworpen. KCAP ontwierp 53 appartementen, maakte het stedenbouwkundig plan en ontwierp het binnenhof. Zecc ontwierp 81 woningen en was verantwoordelijk voor de technische uitwerking van het hele project en de aanvraag van de omgevingsvergunning.’

Onderdeel van de herontwikkeling is Kade Noord: een gesloten bouwblok met 134 woningen rondom een binnentuin. ‘Kade Noord bevindt zich op een unieke plek met uitzicht op de nieuw aangelegde passantenhaven en de IJssel’, vertelt architect Jos van der Linde van het Utrechtse bureau Zecc Architecten. ‘Samen met KCAP Architecten en Planners hebben wij Kade Noord ontworpen. KCAP ontwierp 53 appartementen, maakte het stedenbouwkundig plan en ontwierp het binnenhof. Zecc ontwierp 81 woningen en was verantwoordelijk voor de technische uitwerking van het hele project en de aanvraag van de omgevingsvergunning.’

Stedenbouwkundig uitgangspunt

Stedenbouwkundig uitgangspunt

Noorderhaven is een uitbreiding van de binnenstad, waarbij de IJsselkade wordt verlengd. ‘Verbinding leggen met het karakter van de bestaande, witte gebouwen aan de IJsselkade was het stedenbouwkundig uitgangspunt. In het architectonisch ontwerp mocht dit karakter modern geherinterpreteerd worden, maar de nieuwe panden aan het water moesten wit zijn.’

Noorderhaven is een uitbreiding van de binnenstad, waarbij de IJsselkade wordt verlengd. ‘Verbinding leggen met het karakter van de bestaande, witte gebouwen aan de IJsselkade was het stedenbouwkundig uitgangspunt. In het architectonisch ontwerp mocht dit karakter modern geherinterpreteerd worden, maar de nieuwe panden aan het water moesten wit zijn.’

Variaties in wit

Variaties in wit

De panden aan de IJsselkade dateren uit diverse perioden: vanaf 1800 tot de jaren 90 van de vorige eeuw. In de loop van de tijd is er het nodige aan veranderd. ‘Hier is een aanbouwtje gekomen, daar is een deur verplaatst. Kroonlijsten zijn wel gehandhaafd, maar soms is de entree aan de zijkant terechtgekomen. Als architect vind ik het tof dat panden die enerzijds veel gemeen hebben, anderzijds veel variatie laten zien. Daardoor geïnspireerd is besloten om variaties aan te brengen die je gewoonlijk niet in nieuwbouw ziet.’ Dat werd het architectonische spel: eenheid met verscheidenheid creëren.

De panden aan de IJsselkade dateren uit diverse perioden: vanaf 1800 tot de jaren 90 van de vorige eeuw. In de loop van de tijd is er het nodige aan veranderd. ‘Hier is een aanbouwtje gekomen, daar is een deur verplaatst. Kroonlijsten zijn wel gehandhaafd, maar soms is de entree aan de zijkant terechtgekomen. Als architect vind ik het tof dat panden die enerzijds veel gemeen hebben, anderzijds veel variatie laten zien. Daardoor geïnspireerd is besloten om variaties aan te brengen die je gewoonlijk niet in nieuwbouw ziet.’ Dat werd het architectonische spel: eenheid met verscheidenheid creëren.

De nieuwe interpretatie

De nieuwe interpretatie

Jos licht toe hoe het architectonische spel is gespeeld. ‘Komend van de Contrescarp met de haven links van je, nader je het witte ensemble. Hier is de hele gevelwand gemaakt van verschillende lichte of witte materialen. Het pand uiterst rechts heeft een lichte baksteen, terwijl het naastliggende pand is gebouwd met witte keimsteen. Daarnaast komt een pand met een witte lichte baksteen en weer daarnaast is stucwerk – wit – toegepast. Verschillende texturen en nuances.’

Jos licht toe hoe het architectonische spel is gespeeld. ‘Komend van de Contrescarp met de haven links van je, nader je het witte ensemble. Hier is de hele gevelwand gemaakt van verschillende lichte of witte materialen. Het pand uiterst rechts heeft een lichte baksteen, terwijl het naastliggende pand is gebouwd met witte keimsteen. Daarnaast komt een pand met een witte lichte baksteen en weer daarnaast is stucwerk – wit – toegepast. Verschillende texturen en nuances.’

Ook bijzonder: ‘Elk pand heeft een eigen typologie. Maar elk pand deelt ook steeds een thema met het naburige pand. Een

Ook bijzonder: ‘Elk pand heeft een eigen typologie. Maar elk pand deelt ook steeds een thema met het naburige pand. Een

‘We hebben de bewoners nadrukkelijk meegegeven om van het hof gebruik te maken: zoek elkaar op, bijvoorbeeld door een barbecue te houden’

van de thema’s is een tweedeling met twee ramen, die je ziet in het meest rechtse pand en in het aangrenzende pand in keimsteen. Verderop hebben twee aangrenzende panden een tweedeling met drie ramen in de gevel.’

Rijke detaillering

Wie erop gaat letten, ontdekt dat zo verschillende thema’s in het pand vervlochten zijn. Ze worden geaccentueerd met details die een nieuwe interpretatie geven van de oude IJsselkadepanden. ‘Houten louvredeurtjes van vroeger keren in twee panden terug als details. Kroonlijsten zijn abstract geïnterpreteerd als terugliggend vlak boven de ramen, waarin zonwering is verwerkt. Balkons die verspringen en de afwisseling met erkers, loggia’s en setbacks zorgen voor een speels karakter.’

Fraai uitzicht

Kenmerkend is ook de afwisseling van appartementengebouwen en grondgebonden woningen. ‘We wilden een gevarieerde, levendige plint creëren.’ Hierbij is goed nagedacht over de vraag hoe bewoners optimaal profiteren van het uitzicht op de haven. ‘De onderste appartementen en de grondgebonden woningen beginnen boven de half verdiepte parkeervoorziening. Je staat altijd boven straatniveau, wat de kwaliteit van het uitzicht nog verhoogt.’

Diverse woningtypes

Er zijn woningen met een extra hoge leefruimte op de begane grond, bel-etage appartementen met veel privacy en woningen met 4 meter hoge woonruimte op de eerste verdieping. ‘Neem een splitlevel woning met hoge ramen: het is echt fantastisch om daar te staan en naar buiten te kijken. Dan ervaar je wat dat doet met de belevingswaarde van de woning.’

De ramen zijn voorzien van kunststof kozijnen op basis van het VEKA-profielsysteem Softline 82 NL. WN Kunststof Kozijnen

in Dinxperlo leverde de kozijnen in RAL 7012, en met de draaiende delen in RAL 7039 en RAL 9018. ‘Heijmans heeft gekozen voor de toepassing van kunststof kozijnen. Vanwege de prijs-kwaliteitverhouding en vanwege het duurzame karakter –kunststof is bijvoorbeeld duurzamer dan aluminium.’

Achterzijde

De door Zecc ontworpen woningen aan de achterzijde hebben een ander karakter. ‘Deze woningen staan niet aan het water; dat zie je terug in de architectuur. Die kenmerkt zich door referenties aan het vroegere industrieterrein, waarvan nog delen bewaard zijn gebleven. Nabij Kade-Noord ligt bijvoorbeeld nog een deel van het oude koelhuis dat vroeger onderdeel was van een productiehal. De architectuur verwijst daar ook naar. De kleur van de woningen is ook anders dan aan de voorkant: hier zijn bruine en grijze stenen gebruikt.’

Gezamenlijke binnentuin

Wegkijken over de haven of ontspannen in het groen? De tweede optie is ook aantrekkelijk dankzij de door KCAP ontworpen binnentuin, die tot ontmoeting uitnodigt en sociale duurzaamheid bevordert. ‘Er is groen van gevel tot gevel: de achtertuintjes. En iedere bewoner kijkt uit op het binnenhof dat voor iedereen toegankelijk is. KCAP heeft het vormgegeven als een echt Zutphens hofje, zoals je die in de oude binnenstad nog ziet. Het dijklandschap van de IJssel vormde de inspiratie voor het wandelpad dat als een oneindig dijkje de verschillende leefplekken in het hof met elkaar verbindt. We hebben bewoners nadrukkelijk meegegeven om van het hof gebruik te maken: zoek elkaar op, bijvoorbeeld door een barbecue te houden.’

Trots

Over Kade Noord valt nog veel meer te vertellen. Verhalen die onder de noemer ‘trots’ thuishoren. ‘Bewoners zijn trots zijn op de unieke plek. De actieve VvE is zich ervan bewust dat het belangrijk is om het collectieve beeld van het complex te bewaren. En trots zijn ook de mensen die eraan hebben meegewerkt, zoals de metselaars die in bijzonder metselwerk hun vakmanschap konden tonen.’ Daar komt de trots van de architecten nog bij. ‘Heijmans heeft ons de kans gegeven om het ontwerp in al zijn rijkheid te realiseren.’

Dit artikel is gesponsord door VEKA.

Er is gekozen voor de toepassing van kunststof kozijnen, onder meer vanwege de duurzaamheid.
Elk pand heeft een eigen typologie, maar deelt ook steeds een thema met het naburige pand.

De plattegrond Sociale woningbouw in Dijon (FR) door Sophie Delhay

TEKST EN TEKENING GUS TIELENS

Het woord ‘plattegrond’ suggereert een platte tekening van de grond. Alsof achteraf zichtbaar is gemaakt wat er op de grond staat. Het Franse of Engelse woord ‘plan’ doet meer recht aan de werkelijke betekenis. Want een plattegrond is een plan. Een blik vooruit. Een belofte van lijnen waartussen mensen hun leven gaan inrichten. Een grafisch kunstwerk waarin ideeën, plannen en bouwmethodiek samenkomen.

Een inspirerend voorbeeld is de plattegrond van een woongebouw van het Spaanse bureau Peris + Toral Arquitectes. Het gaat om een sociaal woningbouwblok met 85 woningen in de wijk Cornella in Barcelona. In de plattegrond vallen grafische schoonheid, bouwkundige intelligentie en ruimtelijke kwaliteit op weergaloze wijze samen.

Verzameling kamers

Het gebouw drong in 2022 door tot de finale van de Europese Mies van der Rohe Award. Op Youtube vertelt bureaupartner Marta Peris dat het startpunt van het ontwerp niet de woning, maar de kamer was. Al in haar afstudeerwerk onderzocht Peris het Japanse woonhuis waarin kamers geen specifieke naam hebben, maar op verschillende manieren te gebruiken zijn, waardoor het huis flexibel in gebruik is. Dit uitgangspunt vertaalden de architecten naar de Barcelonese context. Door de regelgeving

tot op de millimeter te doorgronden, zochten ze naar optimale kwaliteit binnen de mogelijkheden.

De plattegrond toont een gesloten bouwblok op basis van een orthogonaal grid. In eerste instantie leest de tekening als een verzameling kamers. Pas toen ik met een schetsrol en stift de plattegrond overtekende, begreep ik het plan en herkende ik de afzonderlijke woningen. Het gebouw heeft zes bouwlagen. Per verdieping zijn er 114 kamers van elk 13 vierkante meter. De bijna vierkante ruimtes liggen in drie ringen om een binnenhof. Hierdoor zijn er per stramien een kamer aan het hof, een aan de straat en een in het midden. De maatvoering van de kamers is als een intense dans tussen de onderzochte bouwmethodiek met hout en de strikte bepalingen die gelden voor sociale huurwoningen.

Onbenoemde ruimte

Beelden van het interieur laten door de brede openingen tussen de kamers een prachtige enfilade van ruimtes zien. Het doet me denken aan Altbau-woningen in Berlijn, waar ik in de jaren negentig woonde. Vaak hebben die woningen een voor Nederlandse begrippen oversized centrale hal – een ruimte die voor van alles gebruikt kan worden. De houtbouw dicteert kruisvormige wanden op ieder kruispunt in het grid. Dit zorgt op een vanzelfsprekende manier voor ruimte, bijvoorbeeld voor

een bed, een kast of een aanrecht. Doordat iedere kamer ten minste twee deuren heeft, zijn er geen doodlopende routes. Bewoners hebben daardoor veel vrijheid in gebruik en inrichting van hun huis. In haar Youtube-lezing laat Peris studies uit de ontwerpfase zien. Kleuren tonen verschillende manieren van bewegen.

Toekomstbestendig

De plattegrond is grafisch glashelder door het ritme in maatvoering en de herhaling

van kamers. De tekening leest als een abstract kunstwerk. Tegelijkertijd herbergt zij een schat aan ruimtelijk vernuft. De balans tussen de generieke opzet met gelijke kamers en de specifieke mogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit is geraffineerd. Het maakt het gebouw flexibel en daardoor toekomstbestendig.

In de Nederlandse woningbouwpraktijk is de plattegrond – op een aantal gelukkige uitzonderingen na – nauwelijks meer een ontwerpopgave. En dat terwijl in de plattegrond, in het plan, juist de sleutel naar de toekomst ligt. De architecten waren in het ontwerpend onderzoek voor dit gebouw zowel sensitief en inlevend met toekomstige bewoners, als superslim door optimaal begrip van de bouwmethodiek. Die combinatie van kwaliteiten is architecten eigen en dat heeft de Nederlandse woningbouwpraktijk nodig om tot duurzame woningbouw te komen. Go, go, go!

Column Robert-Jan de Kort

Hypocriet woonbeleid

In de jaren zeventig leidde het sociale woonbeleid van Rotterdam tot stoere daden. Zo werd aan het Hofplein de Pompenburgflat gebouwd, naar ontwerp van architect en rasprovocateur Carel Weeber, als tegenhanger van de verrezen kantoortorens die door het sociaaldemocratische stadsbestuur ‘erecties van het grootkapitaal’ werden genoemd. Weebers ‘anti-erectie’ van 226 woningen werd een liggend bouwvolume dat zich in één vloeiende beweging langs de contouren van de kavel uitstrekt en de stad lijkt toe te roepen: ‘Kom maar op, wie doet me wat?’

Maar nu Rotterdam opnieuw hoge ambities heeft om betaalbare woningen te bouwen, wacht de Pompenburgflat de sloopkogel. Het paradepaard van het sociale woonbeleid van weleer moet ironisch genoeg plaatsmaken voor nieuwe ‘erecties van het grootkapitaal’.

Na een decennium van anti-erecties zoals de Pompenburgflat, begon Rotterdam hoogbouw weer te verwelkomen, vanuit de overtuiging dat torens bijdragen aan het internationale prestige van de stad. Inmiddels is van directe invloed van het stadsbestuur op de woningbouw geen sprake meer en hoopt de stad met investeringen in de publieke ruimte een aantrekkelijk canvas te creëren voor projectontwikkelaars. Nu ook het Hofplein wordt omgetoverd tot een groene oase is het niet verwonderlijk dat Red Company op de plek van de Pompenburgflat drie woontorens wil bouwen, waaronder de hoogste van Europa. De ontwikkelaar krijgt daarbij alle medewerking van de gemeente. Er is immers beloofd dat een van de torens meer sociale huurwoningen bevat dan de Pompenburgflat. Nou begrijp ik dat de projectontwikkelaar geld wil verdienen op deze prominente plek en snap ik dat de gemeente enthousiast is over de toename van het aantal sociale huurwoningen. Wat mij echter schokt, is hoe gemakkelijk de gemeente bereid is om de kwaliteiten van de Pompenburgflat hiervoor op te offeren.

Niet alleen het aantal betaalbare woningen, ook nog met energielabel A, maken de Pompenburgflat tot een voorbeeld van goede sociale woningbouw. Vooral omdat het de bewoners verenigt met een gemeenschappelijk domein. Achter de ongenaakbare buitenkant schuilt immers een zachte binnenkant. Door zijn horizontaliteit omhelst het woongebouw een groen binnenhof, met een grote plataan als middelpunt. Daaromheen ligt een gezamenlijke tuin met zitbanken, waar alle woningen op uitkijken. Door de gekromde vorm kunnen de bewoners elkaar zien lopen over de galerijen en op de terrassen zien zitten. Deze verscholen plek is hún plek. 45 jaar geleden wilde het Rotterdamse stadsbestuur geen torens, maar sociale huurders aan het Hofplein, waardoor de Pompenburgflat ontstond als lichtend voorbeeld voor sociaal woonbeleid. Juist nu de stad in zijn Woonvisie betaalbaarheid, duurzaamheid en bestaande bouw tot voorname uitgangspunten benoemt, kiepert het stadsbestuur een toonbeeld hiervan zonder pardon weg en gebruikt het de bewoners als wisselgeld in de zucht naar prestige. Weg plataan, weg gezamenlijk domein en weg Weeber. Daarmee verliest de stad niet alleen een deel van zijn sociaal erfgoed, maar staat de voorgenomen sloop van de Pompenburgflat symbool voor Rotterdam als stad van hypocriet woonbeleid.

Het eerste huis

Henk Stadens en Jop Voorn

Het piepkleine Garnwerd telt 340 inwoners en maar liefst 24 rijksmonumenten. Het huis van architecten Henk Stadens en Jop Voorn is daar een van. Sinds de jaren vijftig was er niets meer aan het jarenvijftigarbeidershuisje gedaan. Stadens en Voorn namen de handschoen op: ze ontwierpen een smalle, diepe aanbouw met een knik die je niet ziet vanaf de weg. Hun inspiratiebronnen: Adolf Loos, Herman Hertzberger en een oude esdoorn.

TEKST HANNA VELTMAN | FOTO’S JEROEN MUSCH

Pingpongen rond een oude esdoorn

Binnen en buiten zijn met elkaar verbonden door een houten zit- en opbergmeubel dat doorloopt in het terras. Op de achtergrond de esdoorn.

Een zichtlijn van twintig meter verbindt oud- en nieuwbouw. De gang is tegelijkertijd de keuken.

Twaalf kilometer ten noorden van de stad Groningen ligt het wierdedorp Garnwerd, dat ’s zomers veel bezoekers uit de omgeving trekt. Wandelend of te fiets komen zij om te zwemmen in het Reitdiep of om een hapje te eten bij een van de twee café-restaurants. Met het ov is het dorp min of meer onbereikbaar.

Henk Stadens, partner-architect bij De Zwarte Hond, is hier geboren en getogen. Hij en zijn partner Jop Voorn, architect bij SVP Architectuur en Stedenbouw, zochten na hun verhuizing uit Keulen een plek op het Groningse platteland. Om te wonen en om hun vrienden te ontvangen – en te laten logeren. Het arbeiderswoninkje dat het stel

aankocht, bleek daarvoor te klein. Dus kwam er een diepe, lichte aanbouw die met een knik om een oude esdoorn heen vouwt. De draai houdt de boomwortels vrij, en zorgt ervoor dat de zonnepanelen optimale zon krijgen. Een zichtlijn van twintig meter verbindt oud- en nieuwbouw – als een ruggengraat loopt die door het huis. Tussendoor zorgen doorkijkjes voor een speels ritme.

Pingpongen

Omdat de architecten jarenlange ervaring hebben, kon geen van beiden zomaar een idee doorduwen. Al pingpongend kwamen Voorn en Stadens tot een ontwerp. Soms hielden ze een kleine prijsvraag, waarbij bei-

den drie oplossingen bedachten om zo goed mogelijk gebruik te maken van de beperkte ruimte.

Het denkproces duurde langer, maar het vele sparren is het ontwerp ten goede gekomen, meent het stel. Juist wanneer ze het niet direct eens waren, leverde dat betere oplossingen op. Stadens benadrukt met klem dat hij ‘compromissen’ geen goed woord vindt. ‘Als de één een idee had dat anders was dan dat van de ander, kwamen we altijd samen tot weer een nieuw antwoord – waar we uiteindelijk veel blijer mee zijn. Als ik geen architect als partner had gehad, was het huis lang niet zo fijn geweest.’

Een voorbeeld daarvan is het lessenaarsdak van de uitbouw. Bovenin loopt langs de volledige breedte een raam dat uitziet op de kroon van de esdoorn. Stadens wijst er tevreden naar vanaf de keukentafel. ‘Het is net een schilderij!’ Ieder seizoen veranderen de bladeren en vult het licht op een andere manier de ruimte.

Hertzberger en Loos

Een ander voordeel van twee architecten die samen hun huis ontwerpen, is een breed referentiekader. Stadens verwijst naar twee grote architecten terwijl we door het huis lopen.

De eerste is Adolf Loos en zijn idee dat ruimtes visueel met elkaar in verbinding moeten staan, maar tegelijkertijd hun eigen plek moeten vormen. Het voorhuis ligt vrij hoog aan de weg, de tuin laag. Dat hebben Stadens en Voorn opgelost met kleine trapjes in het huis. Na de hoge woonkamer voor in het huis stap je naar beneden waar de werkkamer, de slaapkamer en badkamer zijn. Nog een tree naar beneden loop je de aanbouw in langs de achterdeur om met nog een tree lager in de woonkeuken te komen. Die heeft een gevelhoge schuifpui waar een houten zit- en opbergmeubel tegenaan staat

dat doorloopt in het terras en zo binnen met buiten verbindt. Een laatste stap naar beneden en je staat in de tuin. Deze subtiele hoogteverschillen zorgen voor een ruimtelijkheid waarvoor geen deuren nodig zijn. De grijze betonvloer rijgt oud en nieuw aaneen. Ook Herman Hertzberger figureert in het huis. Voorn werkte jarenlang bij diens bureau AHH, waar hij leerde dat iedere ruimte een leefruimte moest zijn. Stadens: ‘Daarom is de gang nu onze keuken. Dat moest van Jop, anders zou Herman hem boos opbellen!’

De kleine trapjes in het huis zorgen voor ruimtelijkheid.
Vanuit de woonkamer kijk je zo de nieuwbouw in.
Eerste verdieping
Doorsnede
Begane grond

De achterdeur

Ziekenhuis

Tergooi, Hilversum

TEKST PIETER HOEXUM | FOTO CHRISTIAN VAN DER KOOY

Heb jij sanatorium Zonnestraal bij Hilversum wel eens bezocht?’, vraag ik aan fotograaf Christian. We zijn met de auto op weg naar het nieuwe ziekenhuis Tergooi in Hilversum, van de hand van Wiegerinck architecten. Dat ziekenhuis zou bedoeld zijn als een ‘Zonnestraal 2.0’. Maar ‘Zonnestraal 1.0’ heb ik nooit gezien. Christian ook niet. We besluiten eerst het origineel te bekijken. Dat ligt een beetje afgelegen op de hei, tussen de bossen. Prachtige, modernistische architectuur. Oogverblindend wit en ook wel erg klinisch.

Ziekenhuis Tergooi is makkelijk te vinden, je volgt de borden vanaf de snelweg en rijdt zo de parkeergarage in – alsof het een filiaal van Ikea is. De parkeergarage is een losstaand gebouw, eenvoudig en effectief gecamoufleerd met een fraaie houten betimmering. Als we de parkeergarage uit lopen betreden we een andere wereld, als op de toverberg van Thomas Mann. Het lijkt wel een kuuroord.

Het ziekenhuis bestaat uit een aantal niet al te hoge bakstenen gebouwen die verspreid

We begrijpen de verwijzing naar Zonnestraal: een verzameling gebouwen in de natuur

in het bos staan. De gebouwen staan tussen oude, hoge bomen, die heerlijke schaduw geven. We negeren de hoofdingang en lopen een terras op, waar picknicktafels vol zitten met lunchend personeel. Ze komen daar door een zijdeur van het restaurant. Of hebben we nu al de achterdeur gevonden?

Terug naar de hoofdingang. Die geeft toegang tot een bescheiden hal en een lange, lichte gang. Aan die gang liggen alle afdelingen. Borden en aanwijzingen zijn hier eigenlijk nauwelijks nodig, alles spreekt vanzelf. We lopen de gang helemaal af en vergapen ons aan de vele binnentuinen. We begrijpen de verwijzing naar Zonnestraal. Ook dit is een verzameling gebouwen die in de natuur staan. Maar goed, wij zoeken de achterdeur. Eerst maar de fietsenstalling vinden, want daar zit ie meestal. De fietsenstalling bevindt zich in de parkeergarage, aan de uiterste rand van het terrein van het ziekenhuis. Terwijl we erheen lopen, zien we twee rokende verpleegkundigen zittend op een boomstam. Ook een aanwijzing dat dit wel eens de ‘achterdeur’ kan zijn.

Voor de volledigheid lopen we het terrein helemaal rond, net als veel lunchwandelaars. Als we bijna rond zijn en het terras met de lunchende mensen weer in beeld komt, zien we nóg een achteringang. Vlak bij een bushalte leidt een gravelpad door het bos naar het ziekenhuis. Daar is een officiële rookplek ingericht: met een manshoge taxushaag is een groen kamertje gemaakt, met daarin twee boomstammen om op te zitten en middenin een rookpaal voor de peuken. We zien verschillende mensen via het pad het terrein op- en aflopen, en een enkele fietser. Het is hier drukker dan bij de andere, meer geïmproviseerde rookplek bij het fietsenstalling.

Tijdens onze wandeling rond het ziekenhuis, kwamen we vele nooduitgangen en branddeuren tegen – en het mortuarium, wat toch ook een soort achteruitgang is. Maar deze plek aan dit pad, komt toch echt het dichtst bij een achterdeur: het is achterommetje van het ziekenhuis.

Lees verder online

How to tender

Reinoud Schaatsbergen verzamelde negen tips

Veel werk dat voor tenders wordt verzet, eindigt in de prullenbak. Dat voorkómen vraagt een kritische blik op de tenders die je als bureau selecteert. Dat beamen Henk de Gelder van RoosRos Architecten, Arne Lijbers van Mecanoo en Jan Knikker van MVRDV. De redactie sprak hen over hun selectieprocedure en dat leverde waardevolle inzichten op.

Waarom bouwen met baksteen nog steeds een goed idee is Floortje Keijzer zocht het uit

Baksteen is hét bouwmateriaal van de Nederlandse stad en wordt al eeuwenlang niet alleen verwerkt in gevels, maar ook in straten en kades. Lang gold de baksteen als superieur boven de toepassing van prefab baksteenelementen en steenstrips. Die controverse lijkt weg te ebben, met als gevolg een breed palet aan snel innoverende opties voor ontwerpers.

Zonder

BNA geen architecten-cao ‘Doe je niet mee? Dan rijd je gewoon zwart’

De cao voor architecten ligt aan de basis van een goede bureaupraktijk. Geen architect is het daarmee oneens. Toch dreigde de algemeen verbindende status van de cao begin dit jaar te verdwijnen. Dat had de sector aan zichzelf te wijten, zegt Jan Peter Wingender, partner van Office Winhov, doordat veel architecten hun lidmaatschap bij de BNA opzegden. ‘Zij realiseerden zich niet dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het bestaan van de cao.’

Drie openbare toiletgebouwen in Tokio

Door Ando, Kobayashi en Pennington

Terwijl openbare toiletten in Japan vanzelfsprekend tot het culturele domein behoren, schitteren ze in Nederland vooral door afwezigheid. Dit is met name schrijnend voor vrouwen – toch de helft van de bevolking. Waar gaat het mis? Onveiligheid en stank, gebrekkige budgettering voor onderhoud, en een vermeend tekort aan beschikbare openbare ruimte blijken obstakels. Drie architectonisch gerenoveerde toiletgebouwen in Tokio tonen aan dat deze bezwaren wel erg gemakzuchtig zijn.

‘Opdrachtgevers belden niet, totdat ik de vve-markt aanboorde’

Dat ondervond Rick Wessels van Biq architecten

Om zijn positie te behouden als architect die van opdracht tot uitvoering betrokken is, richt Rick Wessels zich met Biq architecten op de renovatie van vve-complexen. ‘Ik had nooit verwacht dat daar serieuze ontwerpopdrachten uit zouden komen.’ In de afgelopen tien jaar groeide het bureau van vijf naar twaalf medewerkers door een sterke focus op ontwerp voor het alledaagse.

Foto Shutterstock Foto Biq
Pillows Hotel Amsterdam door Office Winhov. Foto Stefan Müller
V.l.n.r. Arne Lijbers (Mecanoo), Jan Knikker (MVRDV) en Henk de Gelder (RoosRos Architecten).
Foto Gilles van Eeden in Chiyoda-ku, Tokio

Abonnementen

Abonneren op de Architect? Ga dan naar dearchitect.nl/abonneren

Abonnees van de Architect hebben onbeperkt toegang tot alle artikelen, de projectendatabase en het archief op dearchitect.nl

Log in via dearchitect.nl/inloggen Bij vragen: neem contact op met onze klantenservice.

Klantenservice

klantenservice@vmnmedia.nl 088 58 40 888

VMN media

Utrechtseweg 44 3704 HD Zeist

Advertentie-exploitatie

Accountmanager Jesse Weideman 06 22 02 37 24 jesseweideman@vmnmedia.nl

Voor informatie over onze leveringsvoorwaarden: ga naar vmnmedia.nl

Alle rechten voorbehouden. Vanwege de aard van de uitgave, gaat VMN media uit van een zakelijke overeenkomst; deze overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van de inhoud van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden.

Copyright Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

© VMN media

Publicatievoorwaarden

Op iedere inzending van een bijdrage of informatie zijn de standaard publicatievoorwaarden van VMN media van toepassing. Deze zijn te vinden op vmnmedia.nl.

Disclaimer

Alle in deze uitgave opgenomen informatie is met de grootste zorgvuldigheid samengesteld. De juistheid en volledigheid kunnen echter niet worden gegarandeerd.

VMN media en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade die het directe of indirecte gevolg is van het gebruik van de opgenomen informatie.

ISSN 1385-4542

CO2-neutrale en energiezuinige architectuur

Op basis van het Parijse Klimaatakkoord is een CO2-budget voor de Nederlandse bouw tot 2040 opgesteld. Zonder reductie is dit al binnen vijf tot acht jaar op. Een ‘Paris Proof-gebouw’ ontwerpen is daarmee geen toekomstmuziek, maar een urgente opgave. Voor nieuwbouw betekent dit dat het gebouw geen operationele energie meer mag vragen en gelden er voor de toegepaste materialen grenswaarden. Als een gebouw wordt gerenoveerd en verbouwd, moet het energieverbruik drastisch worden teruggebracht. In de volgende editie onderzoekt de redactie van de Architect hoe deze regelgeving de architectuur en de praktijk beïnvloedt.

Een iconisch baken aan de kust

Een absolute eyecatcher. SILT is een architectonisch hoogstandje gelegen tussen de dijk en de duinen van Middelkerke. Dit veelzijdige gebouw, ontworpen door het architectenbureau ZJA, in samenwerking met OZ, Bureau Bouwtechniek en DELVA landschapsarchitecten, speelt in op de specifieke technische eisen van het kustklimaat, waar wind en zout een constante uitdaging vormen. Voor dit project werd onder andere gekozen voor het ConceptWall 50 vliesgevel en het HiFinity schuifsysteem van Reynaers Aluminium.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.