Vier uur, ochtend, ik ga slapen en bevat hoe leeg en broos het is ik noem jou teder mijn gemis gruis dat ik wil samenrapen mijn vingers tasten in het duister en dwalen eenzaam door het bed ze tekenen de leegte nauwgezet terwijl ik naar ontberen luister na al die jaren nog steeds weg een zwaluw vluchtend voor de kou en ik, hoe nuchter ook, een dromer als ik mij ’s nachts weer naast jou leg ik fluister nog: ik hou van jou, als je terugkomt wordt het zomer.
-203-