Redesigning Relapse Andere benadering
Motiverende gespreksvoering Praktische tips
Nieuwe richtlijnen Depressie en angst
Redesigning Relapse Andere benadering
Motiverende gespreksvoering Praktische tips
Nieuwe richtlijnen Depressie en angst
voor leden van de Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën
Demi Havermans over trauma en dementie
“We laten ze soms aan hun lot over”
Het duurt gemiddeld tien jaar voordat nieuwe wetenschappelijke inzichten in de praktijk zijn geïmplementeerd. Dat is hartstikke zonde! Daarom heb ik me in mijn tijd als bestuurslid – mijn derde termijn zit er bijna op – hard gemaakt voor valorisatie binnen de VGCt: kennis naar de praktijk brengen door vanuit de VGCt meer te informeren over wetenschappelijke ontwikkelingen. Toen ik begon, hadden we er één freelancer op zitten. Nu heeft de VGCt een heel kennisteam dat nieuwe inzichten deelt via dit magazine, een podcast en een uitgebreid Kennisnet (zie pagina 48). Zéker niet alleen mijn verdienste trouwens, maar ik ben er wel heel blij mee.
Het helpt dat er binnen de VGCt leden zijn die de brug weten te slaan tussen wetenschap en praktijk. Het lijkt soms wat veel: én wetenschappelijk onderzoek, én cliënten behandelen. Uit ervaring weet ik dat dat soms ook zo is, maar de combinatie kan je werk enorm verrijken! Vanuit de Universiteit Leiden doe ik onderzoek naar de effectiviteit van therapeuten. Daarnaast help ik cliënten in mijn eigen, kleinschalige praktijk. Wat ik leer en interessant vind, pas ik meteen toe. Hoezo tien jaar wachten als nieuwe interventies wetenschappelijk bewezen zijn?
We hebben een nieuwe rubriek gewijd aan deze bruggenbouwers. Marilon van Doorn trapt af. Zij zegt iets interessants voor degenen die denken dat onderzoek en praktijk voor twee verschillende soorten cgt’ers zijn weggelegd. Marilon – zij is naar eigen zeggen in eerste plaats psycholoog – zegt namelijk: “Als het onderwerp je aan het hart gaat, is wetenschappelijk onderzoek niet zo taai en stoffig als je misschien denkt. Dan is het leuk om erin te duiken. Daar heb je niet veel kennis van onderzoek voor nodig.” Haar toelichting op deze bewering lees je op pagina 36.
Demi Havermans zal het ongetwijfeld met haar eens zijn. In het coverartikel op pagina 30 vertelt zij over haar onderzoek naar en werk met ouderen met dementie. Ook weer zo’n ‘bruggenbouwer’, dus. Ze doet rake uitspraken over hoe hulp weigeren, roepen en dwalen kan wijzen op trauma. Het maakt me nieuwsgierig naar meer. Haar onderzoek kan weleens een omslag in de benadering van dementerende ouderen betekenen.
Kim de Jong Bestuurslid VGCt
VGCt magazine is een uitgave van de VGCt en verschijnt vier keer per jaar. Informatie over lidmaatschap en opzeggen vind je op vgct.nl.
Aan dit nummer werkten mee Alexandra Kist, Mieke Ketelaars, Jojanneke Bastiaansen, Mariëtte Lammers (VGCt), Manon Louwers, Sara de Waal, Myra Langenberg, Ine Kaaijk, Yvette Hoogenboom, Ton Heuvelman (Vrhl).
Acquisitie en drukwerk
Elma Media B.V. Elma.nl
Silvèr Snoek: s.snoek@elma.nl 0226 33 16 67
Art direction, redactie en productie
Vrhl Content en Creatie
In opdracht van Elma Media B.V. In samenwerking met VGCt
Fotografie
De Beeldredacteur
Privacy
Op de verwerking van persoonsgegevens van abonnees is het privacystatement van Elma Media van toepassing.
Copyright © 2024: Zet en drukfouten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van VGCt verveelvoudigd of openbaar gemaakt worden. Bij het samenstellen van dit magazine is de grootste zorg besteed aan de juistheid van de hierin opgenomen informatie. VGCt is niet verantwoordelijk voor enige onjuist verstrekte informatie via dit magazine en VGCt is ook niet verantwoordelijk voor artikelen die onder de noemer ‘Marktvisie’ vallen. Dit zijn branded content artikelen van derden.
8 Mooi werkmoment
De kracht van de groep
18 N=1
Man vermijdt hond
38 Reflectie Snelheid én verdieping
47 Column Mieke Negatief
51 Leeslijst Boekrecensies
10 Motiverende gespreksvoering
Praktische tips
14 Redesigning Relapse
Bij verslaving
22 Optimaliseren van exposuretherapie
Baanbrekend artikel vertaald
30 Vraag en antwoord over…
Trauma bij mensen met dementie
36 Bruggenbouwers
Marilon van Doorn
42 Dossier richtlijnen (1/2)
Depressie
45 Dossier richtlijnen (2/2)
Angst en dwangstoornissen
6 Diensten en dingen | Overkoepelend 7 Nieuwsgierig naar
Wat een goede therapeut is 13
Ter zake
De beleefde therapeut
26 De supervisant als werkgever
Vertrouwenspersonen
50 Cgw’er: verbreed je vaardigheden
Supervisie voor cgw'ers i.o.
52 Secties aan zet Sectienieuws 54 Uitgelicht Agenda en kort nieuws
Techniekenplaat meerdimensionaal evalueren
Bij dit magazine vind je als bijlage een illustratie over meerdimensionaal evalueren. Gebruik deze informatieve plaat als praktisch hulpmiddel om aan je patiënt uit te leggen hoe je samen kernopvattingen gaat uitdagen. Je kunt de plaat ook meegeven aan patiënten zodat ze thuis kunnen oefenen, óf gebruiken als informatiefolder in de wachtkamer. Wil je ons laten weten wat je van de plaat vindt of heb je tips? Dat horen we natuurlijk graag! Mail naar communicatie@vgct.nl.
Zaken zoals de techniekenplaten kun je ook terugvinden op het Kennisnet. Daar worden alle handige tools, kennisberichten en updates geplaatst die te maken hebben met het (beter) kunnen uitvoeren van je vak. Verder kun je er ook terecht voor bijvoorbeeld onze podcast. Mocht je behoefte hebben aan een tool en kan je die niet op het Kennisnet vinden? Laat het ons dan weten! Alle suggesties mogen gemaild worden naar communicatie@vgct.nl. Kennisnet.
Op 4 oktober reiken we weer de P3NL-prijs uit. Tot 1 juli kun je kandidaten aandragen. Met de prijs belonen we een professional of team dat het vakgebied op een positieve, innovatieve en kwalitatief hoogstaande manier op de kaart zet. De vorige winnaars zijn onder anderen Marc van der Gaag, Anita Jansen en het team medisch psychologen transgenderzorg in het Amsterdam UMC. Wie kunnen we aan dit rijtje toevoegen? Op p3nl.nl/award lees je de criteria en alle praktische informatie.
Save the date: 4 oktober P3NL-middag!
Op 4 oktober is de jaarlijkse P3NL-middag, waarop de P3NL-prijs wordt uitgereikt. We kijken ernaar uit om de actieve leden van de verenigingen, professionals en andere belangstellenden te ontmoeten. Zet de datum alvast in je agenda, meer informatie volgt.
Op 25 april was de invitational conference over het versterken van (post-)hbo-professionals in het biopsychosociale welzijnsdomein. Deze conferentie was georganiseerd door de VGCt en zes andere verenigingen binnen P3NL.
We hebben met beroepsverenigingen, opleiders en werkgevers nagedacht over twee onderwerpen:
• Wie zijn de hbo-professionals in het biopsychosociale welzijnsdomein en waar staan ze voor: hoe en met welke verantwoordelijkheden werken ze in dat domein in de praktijk?
• Hoe erkennen en waarderen we optimaal de kwaliteiten van de hbo-professional? En hoe vertaalt dit zich in de samenwerking met onder anderen de wo-professional? Hoe kunnen opleiders hierop aansluiten?
De zeven verenigingen zijn over de uitkomsten van de invitational in gesprek. We hopen dat we samen met werkgevers en opleiders verdere stappen kunnen zetten naar de gezamenlijke ambitie: het versterken van hbo-professionals in het biopsychosociale welzijnsdomein.
VRAAG VAN: VGCt
VRAAG AAN: PAULINE JANSE
In deze nieuwe rubriek stelt een cgt’er of cgw’er een prangende vraag aan een vakgenoot. Misschien heb je je altijd al afgevraagd hoe iemand een bepaald probleem aanpakt of ben je gewoon heel nieuwsgierig naar waarom iemand iets op een bepaalde manier doet. In deze eerste editie trapt de VGCt af met een vraag aan Pauline Janse.
VGCt: “Recent heb jij samen met collega’s een artikel gepubliceerd over verschillen tussen therapeuten in behandeluitkomsten. In dit exploratieve onderzoek kwamen vier typen therapeuten naar voren, waaronder een groep die het minder goed deed en waarbij de cliënttevredenheid ook minder was. Zouden we dit soort inzichten kunnen gebruiken om therapeuten op te selecteren in de gz-opleiding?”
Pauline: “Heel kort door de bocht is het antwoord: nu nog niet. Uit onderzoek van Timothy Anderson weten we wel dat er bepaalde kenmerken en interpersoonlijke vaardigheden zijn die samenhangen met hoe effectief een therapeut is op het gebied van symptoombestrijding.
Maar ‘effectiviteit’ gaat over meer dan symptoombestrijding en bovendien weten we nog helemaal niet of het onderzoek van Anderson te repliceren is naar Nederland. Kim de Jong en Sabine van Tiel doen daar nu onderzoek naar.
In de vraag – ‘kun je herkennen wie een goede therapeut wordt?’ – ben ik ook minder geïnteresseerd. Interessanter vind ik de vraag: ‘hoe doe je het als therapeut en op welk vlak valt iets te verbeteren?’. Uit ons onderzoek kwamen inderdaad vier soorten therapeuten naar voren. Allereerst is er een groep die goed presteert op alle vlakken: hoge symptoomafname, lage drop-out, hoge cliënttevredenheid en een lage behandelduur. De tweede groep bestaat uit therapeuten met een hoge symptoomafname, maar ook een hoog drop-outpercentage. De derde groep verwijst veel door en heeft minder symptoomafname en de laatste groep heeft een lagere symptoomafname en ook een lage cliënttevredenheid.
Een interessante vraag is dus: wat voor soort therapeut ben je zelf? Wat zijn je sterke en minder sterke kanten? En bij welk type cliënten ben je effectief of niet? Die informatie kan de basis zijn voor verder opleiden en ontwikkelen. Eigenlijk zijn de uitkomsten van ons onderzoek een oproep om vaker te meten hoe goed we het doen. Behandelaren zouden niet alleen informatie moeten verzamelen over de afname van symptomen, maar ook over drop out, doorverwijscijfers en cliënttevredenheid. Op basis daarvan kan je jezelf gerichter ontwikkelen, als onderdeel van supervisietrajecten.”
In het volgende nummer stelt Pauline een vraag aan Jet Alberts, supervisor VGCt.
Welk mooi moment uit de praktijk zul je niet snel vergeten? In deze editie vertelt Ineke Šebek, cognitief gedragstherapeutisch werker in het Isala Ziekenhuis, over een bijzondere casus.
Een medische aandoening kan voor psychische klachten zorgen. De afdeling Medische Psychologie van het Isala Ziekenhuis in Zwolle biedt mensen hier psychische hulp voor. Cognitief gedragstherapeutisch werker Ineke Šebek begeleidt deze patiënten tijdens cursussen en workshops. Een patiënt die veel baat had bij een cursus bezorgde haar een ‘mooi werkmoment’.
Patiënten van alle specialismen kunnen in het Isala Ziekenhuis terecht bij de afdeling Medische Psychologie. Want een ziekte, operatie of diagnose kan grote impact op iemand hebben – zowel fysiek als mentaal. Hiervoor worden individuele trajecten en groepsbehandelingen aangeboden. Ineke: “De meesten patiënten die ik als cgw’er behandel komen van de afdeling hartrevalidatie. Deze mensen herstellen van klachten aan hun hart.” Ineke geeft binnen de hartrevalidatie workshops en cursussen aan groepen. Zo zijn er workshops over stress, het volhouden van een gezonde leefstijl en acceptatie en verwerking van een ziekte of aandoening. Na een workshop krijgen patiënten de keuze om een vervolgcursus te volgen.”
ZICHZELF WEGCIJFEREN
Zo’n cursus bestaat uit vier bijeenkomsten en een terugkommoment. Bij de start van een nieuwe groep viel Annemarie* gelijk op. “Deze vrouw, midden in de zestig, zag er zorgelijk uit. Ze had een SCAD gehad. Hierbij ontstaat plotseling een scheur in de kransslagader, die het hart van bloed voorziet. Zij had hierdoor een hartinfarct gekregen. Ze was heel erg geschrokken, maar gelukkig was het goed afgelopen.” Annemarie had hiervoor de workshop over omgaan met stress gevolgd, waarin ze veel van zichzelf herkende. “Ze gaf aan dat ze veel piekerde, perfectionistisch was en zich druk maakte om de mening van anderen. Daarnaast kon ze moeilijk nee zeggen en had ze de neiging om zichzelf weg te cijferen.”
STORENDE EN HELPENDE GEDACHTEN
Annemarie had last van de cursusopzet in groepsverband. Ze worstelde soms zichtbaar en was een beetje op de achtergrond. “Pas toen een andere deelnemer aangaf het moeilijk te vinden om iets te zeggen in de groep, reageerde ze met: ‘Dat heb ik ook.’” Annemarie werkte in een supermarkt en maakte het altijd iedereen naar de zin. “Ze was een zorgzaam type dat zichzelf continu overvroeg.”
“‘LOAT GOAN’ WAS DAN HAAR MOTTO GEWORDEN”
Op een gegeven moment werd er gewerkt aan storende gedachten ombuigen naar helpende gedachten. “Egbert*, een medecursist, sneed een voor hem lastig onderwerp aan: Mag je over iemand zeggen dat hij niet beter weet? De storende gedachte hierbij was ‘Het ligt aan mij’. De gevonden helpende gedachte ‘De ander weet niet beter’ bleek voor Egbert lastig. Hij vond dat je dat niet over een ander kon zeggen. Annemarie vond het moeilijk en had moeite met het onderwerp, omdat ze vond dat een ander die helpende gedachte niet had verdiend. Wat vond ze eigenlijk zelf, mocht ze haar eigen mening hebben? Ze was streng voor zichzelf. In haar beleving maakte ze steeds fouten. Ze raakte zelfs emotioneel van de gedachte dat mensen anders waren dan zij.”
SPIEGELEN AAN DE GROEP
Tijdens de cursusmomenten wordt er gewerkt met analyses en Gschema’s. Het tempo ligt hoog en er is weinig tijd om verschillende schema’s helemaal uit te diepen. De cursus is echt bedoeld om handvatten te geven. “De cursisten hebben vooral veel aan elkaar. Ze zien herkenning bij anderen en kunnen zich aan de groep spiegelen. Hoe ervaart een ander een gedragsexperiment en hoe gaat een ander met gedachten om? Het is dus goed dat er in de groep discussies ontstaan, zodat je ziet dat anderen er hetzelfde over denken als jij. Het is als cgw’er vooral heel belangrijk dit groepsproces goed vorm te geven, dan wordt de interventie nog krachtiger.”
‘LAAT GAAN’
Na acht weken was het tijd voor de followup bijeenkomst. Ineke was onder de indruk van de verandering die ze bij Annemarie zag. Ze herkende haar bijna niet meer terug: Annemarie was helemaal opgefleurd. “Vlak na de cursus had ik mij nog een beetje zorgen gemaakt over hoe het met haar verder zou gaan en of ze de gegeven adviezen goed zo kunnen toepassen. Maar wat bleek: het ging echt goed met haar. Dat ingetogen vogeltje was er niet meer – ze was zelfverzekerd en zag er goed en verzorgd uit.” Annemarie begon te vertellen over een jaarlijks buurtfeest waar ze zichzelf elk jaar met tegenzin naartoe sleepte. “Ze cijferde zichzelf altijd weg door te gaan. En nu had ze gezegd: ik ga niet en zoek zelf contact met de buren. Dat was een grote overwinning. En ze had er geen last van gehad. Ook op haar werk merkte ze verschil. Ze kon de dingen beter loslaten. ‘Loat goan’ (‘Laat gaan’ in het Twents) was haar motto geworden.”
EVEN LANDEN
Sommige cursisten kunnen precies benoemen wat hun problemen of valkuilen zijn. Annemarie had dat niet. “We gaan tijdens de cursus aan de slag met disfunctionele gedachten en aannames en proberen uit wat er gebeurt als je het anders doet. Annemarie is hierdoor aan het denken gezet. Hoewel het dus eerder leek dat ze de adviezen niet toe kon passen, bleek dat de spinoff na de cursus groot was. Bij haar zaten bepaalde patronen wat dieper en hadden meer tijd nodig om doorbroken te worden.” Het verhaal van Annemarie gaf ook Ineke een inzicht. “Dat we niet meteen zo oplossingsgericht moeten zijn. De cursus brengt ook druk met zich mee. Alsof mensen de gewenste verandering binnen acht weken moeten zien te bewerkstelligen. Als cgw’er wil ik uiteraard dat mensen hun doelen bereiken, maar soms moet het even landen.”
*Gefingeerde naam.
Jongeren in de forensische zorg willen niet altijd actief meewerken tijdens hun behandeling. Hoe ga je met die weerstand om? En hoe krijg je ze toch aan het praten? Psychotherapeut Erik Jongman, ervaringsdeskundige in motiverende gespreksvoering, geeft praktische tips.
Motiverende gespreksvoering is ontwikkeld voor cliënten die niet vanuit zichzelf gemotiveerd zijn om de problemen waar ze tegenaan lopen op te lossen. “Dit geldt bijvoorbeeld voor verslaafden”, geeft Erik Jongman aan. “Zij voelen vaak geen lijdensdruk, geloven niet dat praten helpt en weten niet hoe zij hun leven kunnen veranderen. Waar psychotherapie geen soelaas biedt, kan motiverende gespreksvoering helpen om tot een doorbraak te komen. Door de intrinsieke motivering aan te wakkeren, kun je vaak meer bereiken. Cliënten worden dan in hogere mate eigenaar van hun probleem en beseffen dat er echt iets moet veranderen.”
STAP 1: STEL VRAGEN ZONDER TE OORDELEN
Jongeren in de forensische zorg zien volgens Erik vaak het probleem niet. “Ze zeggen dan: ‘Het enige probleem is dat ik hier moet zitten en met u moet praten.’ Het lijkt alsof ze geen zelfinzicht hebben en geen vertrouwen in therapie. Dan is het lastig om toch vooruitgang te boeken. Met motiverende gespreksvoering lukt dat vaak wel. Ik ga dan vanaf het begin op zoek naar hoe ik aansluiting kan vinden. Niet aansluiten bij de diagnose, maar bij de persoon. Pas als dat gelukt is, kijk ik verder. Dit betekent wegblijven van normen en waarden: ik ben nieuwsgierig, stel vragen en vel geen oordeel. Dat is moeilijk, maar oefening baart kunst.”
STAP 2: ZOEK AANSLUITING
“Ik ga als het ware naast de jongere in een bootje zitten en kijk door diens ogen. Op zoek naar diens motieven en kijk op de wereld: wat zou diegene graag willen? Waarom werkt hij niet mee? Of waarom denkt zij dat er geen probleem is? Hierbij zeg ik nadrukkelijk niet wat wel of niet hoort, of wat normaal of abnormaal is. Laat ik een voorbeeld geven: een jongen die veel blowt en vaak agressief is. Dan zeg ik niet: ‘Je weet dat dat niet goed voor je is’, maar gooi het over een andere boeg. Ik stel naïeve, nieuwsgierige en persoonlijke vragen.
Bijvoorbeeld: ‘Wat doe je dan en hoe voel je je daarbij? Hoe kijk je er zelf tegenaan? Wat zijn jouw interesses en wat vind je ervan dat je hier bent?’ Ik werk niet doelbewust naar het probleem toe, maar ga op zoek naar zaken in de belevingswereld van de ander waar ik op kan aansluiten.”
STAP 3: GEEF OPRECHTE COMPLIMENTEN
Volgens Erik vinden jongeren dit vaak gek en worden wantrouwend: “‘Hij kent me niet, waar komt die persoonlijke aandacht vandaan?’ Dan leg ik uit dat mensen niet zomaar agressief worden. Dat ik wil weten wat er in iemands leven aan de hand is, zonder te oordelen. En als die informatie komt, zeg ik dat ik het fijn vind dat ze dit vertellen. Veel van deze jongeren hebben een negatief zelfbeeld en krijgen altijd commentaar dat ze het niet goed doen, niet luisteren of dom zijn. Ik zoek juist naar positieve dingen en geef daarover een oprecht compliment. Bijvoorbeeld als iemand vaak met een groep vrienden blowt: ‘Wat fijn dat je zoveel vrienden hebt.’ Of: ‘Wat goed dat je, ondanks alles, toch elke dag je zusje naar school brengt.’ Niet de focus leggen op negatieve dingen, maar positieve eigenschappen benadrukken en versterken.”
STAP 4: HAAK IN OP NEGATIEVE ERVARINGEN EN BIED HULP
Door te oordelen, haken veel jongeren af, is Eriks ervaring. “Dan krijg je reacties als: ‘Dat heb ik al zo vaak gehoord, hier heb ik geen zin in.’ Zolang ik merk dat er weerstand is, ga ik door met vragen stellen. Ik wacht tot er ook een negatieve ervaring naar voren komt – bijvoorbeeld een jongen die door zijn agressieve gedrag van school wordt gestuurd. Op die negatieve consequentie haak ik in: ‘Ik hoor voordelen, maar er is dus ook een nadeel: het geeft gelazer. Met school en met je ouders.’ Zo zorg ik ervoor dat het negatieve aspect vanuit de jongere zelf komt. Ik gebruik zijn woorden en vergroot die uit. Op deze manier geef ik aan dat de jongere altijd een keuze heeft: ‘Je kunt het zo laten, maar je kunt het ook iets handiger
ERIK JONGMAN IN HET KORT
Erik is opgeleid als psychotherapeut en supervisor VGCt. Hij is een van de oprichters van KJB Psychologen, werkt bij de Waag – centrum voor forensische gezondheidszorg – en bij Levvel, specialisten voor jeugd en gezin. Daarnaast is Erik hoofddocent bij RINO Utrecht.
aanpakken, zodat je toch lol in het leven hebt en minder gezeur. Ik zou dat graag met je willen oppakken, maar dat is aan jou.’ Het is dus de kunst dichtbij te komen, veiligheid te bieden en de jongere te begrijpen en te waarderen. Laat de regie bij de ander.”
GEEF EEN KEUZE
Erik geeft toe dat deze methode niet makkelijk is. “Maar je wordt er gaandeweg steeds beter in. Je merkt dat je steeds betere gesprekken krijgt. Een neutrale, open en nieuwsgierige houding bewaren is lastig en je moet je niet omver laten blazen. Soms moet je echt op je handen gaan zitten en op je tong bijten, maar je zult merken dat rustig en nieuwsgierig blijven zijn vruchten afwerpt. Word niet boos, maar laat merken dat je er voor de ander bent en dat je het serieus neemt. Dan krijg je vaak respect. Lukt het toch niet? Maak dan duidelijk dat er na jou wel weer een ander komt die het probleem wil oplossen, op een andere manier. Misschien wel een rechter die diegene naar een behandelcentrum of de gevangenis stuurt: ‘Ik kan je niet dwingen, maar ik wil je helpen in jouw belang. Wil jij dit niet met mij, dan zijn er consequenties. De keus is aan jou.’”
Ben je benieuwd naar meer van Eriks inzichten en adviezen?
Luister dan naar onze podcast over de behandeling van jongeren in de forensische zorg, waarin Erik aanschuift om over het onderwerp te praten. De podcast is te luisteren via Spotify of iTunes.
“OOK AL VOEL JE DE DRUK VAN JE WERKGEVER, PROBEER
NIET TE SNEL OVER TE GAAN OP HANDELEN”BLIJF GEDULDIG
Heeft Erik nog andere praktische tips? “Ook al voel je de druk van je werkgever, probeer niet te snel over te gaan op handelen. Zeker niet als je cliënt nog weerstand toont. Probeer dan juist te vertragen. Dwing niks af en bespreek geen zaken die je zou moeten bespreken, maar wees geduldig, luister alleen en probeer de ander te begrijpen. Blijf nieuwsgierig en zoek naar hypotheses die het gedrag zouden kunnen verklaren. Durf die ook te benoemen: ‘Heb je negatieve ervaringen met hulpverleners? Ben je vroeger zelf gepest of in elkaar geslagen? Ik denk dat je ouders veel van je houden, maar knettergek van je worden, klopt dat?’ Dan kom je uiteindelijk vanzelf op een punt waarop de cliënt vraagt: ‘Wat wilde u eigenlijk?’ Meestal geven ze dan aan dat ze het vervelend vinden en heb je een negatief punt te pakken waarop je kunt inhaken. Of je komt juist een positief punt tegen waar je op kunt doorgaan: bijvoorbeeld een kwaliteit van iemand. Misschien is het een jongen die drugs dealt. Hij kan dus handelen en die kwaliteit ook op een andere manier inzetten om geld te verdienen, zonder in de problemen te komen. Geduld wordt vaak beloond, al was het alleen maar om iemand aan het denken te zetten over alternatieven.”
ZIE JEZELF ALS VERKOPER
Een ander advies dat Erik meegeeft: “Begin met iemand die niet te ver van je afstaat en in wie je je kunt verplaatsen. Focus op de leuke eigenschappen van diegene en bedenk wat je zelf in diens situatie had gedaan. Bewaar je geduld en blijf jezelf, jongeren prikken er zó doorheen als je je te positief opstelt of ongemeende complimenten geeft. Houd het realistisch en durf ook negatieve zaken te benoemen, bijvoorbeeld delicten die iemand heeft gepleegd en het geweld dat daarbij is gebruikt. Ga ook vooral niet in kleine kamertjes tegenover iemand zitten, maar naast diegene. Of ga een stukje lopen of autorijden, zodat je niet continu oogcontact hebt, dat vinden jongeren vaak vreselijk. Hoe informeler, hoe beter. Ik bekijk het zelf weleens zakelijk: ik kom niet iets halen, maar iets verkopen. En het is aan de ander of die het wil hebben. Het is niet verplicht. Dat helpt mij altijd.”
Michel Reinders is gedragstherapeut, klinisch psycholoog, supervisor en vertrouwenspersoon bij de VGCt.
Er was eens een aardige en beleefde therapeut. Bij aanvang van de therapie vroeg ze vriendelijk hoe het met de patiënt gesteld is en hoe haar week geweest was. De patiënt vertelde minutieus wat ze die week had meegemaakt met de nadruk op de problemen die op haar pad gekomen waren. Immers, bij een therapeut vertel je over problemen, net zoals je bij de dokter over lichamelijke klachten begint en niet over de gezellige barbecue van gisteravond. De therapeut omringde de patiënt met een wolk van begrip. Met een schuin oog keek de therapeut naar de klok en zag hoe de minuten voorbij tikten. Niettemin liet ze de patiënt uitpraten. Iemand midden in een verhaal onderbreken voelde onbeleefd, zelfs lomp. Dus wachtte ze geduldig totdat de patiënt uitgesproken was, en probeerde ze in de resterende minuten van de therapie gehaast het protocol af te werken zoals dat voor deze sessie gepland was.
Hoewel aardig bedoeld, lijkt het tijdverspilling om veel ruimte te geven voor dingen die het niveau van een vriendelijk luisterend buurvrouw niet overstijgen. Ooit ben ik mezelf gaan trainen om zo snel mogelijk aan het begin van de sessie op het relevante onderwerp te geraken. Dat bleek kinderlijk eenvoudig. Het was een kwestie van bij aanvang van de sessie direct de juiste vraag te stellen, zoals ‘vorige week spraken we over assertiviteit – heeft u deze week op dit gebied een succesje behaald?’ Daarmee zat ik binnen drie seconden midden in het juiste onderwerp. Een alternatieve beginvraag is: ‘wat vond u belangrijk aan de vorige sessie en wat kon u ermee?’ Met die vraag slaat de therapeut een driedubbelslag. 1: zij zit meteen op het goede onderwerp. 2: de therapeut checkt wat er is blijven hangen van de interventies van de vorige sessie. 3: de therapeut krijgt te horen of de patiënt daadwerkelijk iets kon met hetgeen besproken is.
Omdat ik dit een te makkelijke manier vond om snel bij het juiste onderwerp te belanden, heb ik uit een soort therapeutische malligheid mezelf de volgende oefening gegeven: stel de verkeerde vraag (hoe is uw week geweest) en probeer toch binnen drie minuten op het goede onderwerp te komen. Het is de kunst om niet in de beleefde-luister-modus te schieten, maar de patiënt snel diplomatiek te onderbreken en de sessie op een vriendelijke wijze in de therapeutische richting te sturen. Het is te doen, zo bleek.
In de behandeling van verslavingsproblematiek ligt de focus vaak op terugvalpreventie. Maar: terugval komt nu eenmaal vaak voor bij verslaving, ook bij jongeren. Daarom is vanuit het onderzoeksproject Redesigning Relapse een nieuwe, positieve benadering ontwikkeld gericht op het versterken van veerkracht.
Redesigning Relapse is een onderzoeksproject waarin Brijder Jeugd, YOUZ verslavingszorg en Redesigning Psychiatry hebben verkend hoe jongeren die worstelen met verslaving op een andere manier kunnen worden ondersteund. In Redesigning Psychiatry werken ontwerpers van Reframing Studio samen met onderzoekers, filosofen, zorgprofessionals en ervaringsdeskundigen aan een nieuwe visie voor de ggz in 2030. In deze toekomstvisie wordt psychisch lijden niet langer als een probleem van het individu beschouwd, maar als iets dat ontstaat door interactie binnen mensen en in interactie tussen mensen en tussen mensen en hun omgeving. “Dit geldt ook voor verslavingsproblematiek”, legt Femke de Boer uit. Zij is senior ontwerper van Reframing Studio en een van de initiatiefnemers van Redesigning Psychiatry. Samen met Nina Schouten is zij ook een van de initiatiefnemers van Redesigning Relapse. Nina is ook ontwerper en werkt momenteel vooral als docent aan de TU Delft. Zij was met name betrokken bij het begin van het project: de onderzoeksfase en de conceptontwikkeling. Na de conceptontwikkeling gaf zij het stokje door aan ontwerper Lucca Kroot, die zich richtte op het maken en lanceren van het product: TRIPS. Dit bestaat uit een boekje en een handleiding waarmee behandelaren jongeren op een interactieve manier kunnen helpen om verslavingsgedrag te herkennen en te kijken waar kansen voor verbetering liggen.
WAAROM TRIPS?
“We zijn niet begonnen met het idee om een product te ontwikkelen”, legt Nina uit. “Het idee van Redesigning Relapse was een antwoord vinden op de vraag: hoe kunnen we jongeren die kampen met een verslaving beter helpen? Hoe kunnen we verslaving op een andere manier benaderen? De nadruk in de behandeling van verslavingsproblematiek lag lange tijd op het voorkomen van terugval. Op die manier lijkt terugvallen iets wat je verkeerd hebt gedaan, iets om je voor te schamen. Terwijl: de terugvalcijfers bij verslaving zijn heel hoog. Daarom wilden we onderzoeken: hoe kunnen we terugval meer zien als een onderdeel van herstel? Dit sluit aan bij de nieuwe visie van het ggz, waarin we afstand nemen van het idee dat dit soort problemen in een individuele context ontstaan. Ziektes ontstaan niet als iets in iemand zelf, maar altijd in interactie met je sociale situatie, je omgeving en je biologie. Er ontstaan bepaalde patronen waarin mensen kunnen vastlopen.” Femke vult aan: “Daarom is het logisch dat herstellen een kwestie van vallen en opstaan is, dat is ook een van de conclusies van onderzoeker Renske Spijkerman
“HOE KUNNEN WE TERUGVAL ZIEN ALS EEN ONDERDEEL VAN HERSTEL?”
en psychiater en projectleider jeugdverslavingszorg Leontien Los, met wie wij nauw hebben samengewerkt. Dit vormt de basis voor het idee dat terugval een natuurlijkere plek verdient in de behandeling van verslaving.” Tijd dus om terugvallen te reframen. Nina: “Om hier een antwoord op te vinden hebben we heel veel mensen geïnterviewd. Hieruit kwamen allerlei ideeën over de behoeften en belangen jongeren. Een van die ideeën was om bij een terugval te kijken: met welk gedrag kun je een terugval opvangen? Wat kan ervoor in de plaats komen? Stel je voor dat je gewend bent een groot deel van je tijd te vullen met blowen, welke activiteiten kunnen die tijd dan opvullen? Op basis van dit soort ideeën zijn we aan de slag gegaan met ontwerpen, en hebben we door middel van diverse feedbackrondes TRIPS ontwikkeld, met steun van het Agis Innovatiefonds.”
POSITIEF EN TOEKOMSTGERICHT
Uit het onderzoek bleek ook dat er voor het huidige terugvalpreventieplan vaak weinig tijd en aandacht is. Jongeren zien het als ‘weer een aantal formulieren’ die ze moeten invullen. Ze ervaren geen regie en grip na het invullen van het plan. Het huidige plan gaat bovendien vooral om het voorkomen van terugval en kijkt niet vooruit naar de toekomst van de jongeren. TRIPS is gericht op het doorbreken van oude patronen en het opbouwen van nieuwe patronen. Volgens een nieuwe visie, in een nieuwe taal. Lucca legt uit: “Bijvoorbeeld door focus op ‘herkennen’ in plaats van het woord ‘voorkomen’ en door de blik op de toekomst te richten. Ook
de vorm van het product is anders: een visueel aantrekkelijk boekje in plaats van een invulformulier. Op die manier vormt het een aanvulling op het terugvalpreventieplan. Het is een gespreksstarter. Het helpt jongeren om signalen te herkennen, te bespreken en op te schrijven. Daarnaast moedigt het ze aan om na te denken over waar ze energie van krijgen. De jongere houdt de regie in het proces en schrijft bevindingen op in het persoonlijke boekje, dat hierdoor ook meteen een archief wordt. In het eerste deel wordt bijvoorbeeld vastgelegd: hoe merk ik dat het minder goed gaat met me? Waaraan kan mijn omgeving dat merken? In het tweede deel van het boekje kijkt de jongere samen met de behandelaar vooruit en ontstaat er een interactieve brainstorm: wat vind ik leuk om te doen? Wie of wat heb ik hiervoor nodig? Hoe kan ik dat aanpakken? Het boekje helpt dit soort dingen behapbaar maken en zorgt voor veerkracht.”
PILOT
“We hebben TRIPS kunnen testen in een pilot van een maand”, vertelt Lucca. “Normaal kun je een pilot in de zorg niet zo snel uitproberen, vanwege de beschikbare tijd en geldende regels. Maar omdat dit product dicht bij de praktijk van het terugvalpreventieplan lag was het voor behandelaren heel makkelijk om dit in hun behandelsessies in te zetten. Ze waren bovendien enthousiast om ermee aan de slag te gaan. Uiteindelijk hebben we het in drie regio’s getoetst: Rijnmond, Zuid-Holland en Noord-Holland. Hierbij was één behandelaar verantwoordelijk voor het verspreiden van de
boekjes over de behandelaren in de regio’s. Daarnaast hadden we een handleiding en een instructievideo gemaakt, ook voor jongeren, om te introduceren waaraan ze zelf zouden gaan werken. Het leuke was dat het project vanzelf heel erg ging leven op allerlei afdelingen, waardoor er steeds meer mailtjes binnenkwamen met verzoeken om het ook uit te proberen.”
EVALUATIE
De pilot duurde een maand, daarna volgde een evaluatie met zowel de jongeren als de behandelaren. “Doordat we de pilot zo snel konden inzetten, was het mogelijk om in korte tijd veel inzichten op te halen, waaronder veel reacties van zowel behandelaren als jongeren. Dit deden we door middel van een aantal evaluatiesessies en formulieren”, legt Nina uit. “Ook mochten we een aantal behandelsessies meekijken, om te zien hoe jongeren het plan ervaren: wat gaat goed en wat kan beter? We hebben onze ideeën telkens voorgelegd aan jongeren en behandelaren. Op die manier hebben waardevolle input verzameld, bijvoorbeeld dat het belangrijk is de jongere zelf in het boekje schrijft. Zo zijn we in iedere evaluatiesessie dichter bij de vorm en de taal gekomen die het beste aansluit bij de eindgebruiker.” Lucca vult aan: “Wat behandelaren positief vonden was dat het hen veel energie gaf om in een nieuwe taal met jongeren in gesprek te gaan. Eén van hen zei: ‘Door het project heb ik het met jongeren veel minder over voorkomen van terugval maar meer over het weer opstaan daarna - ik heb hierdoor ook meer plezier in mijn werk’. Het maakte voor hen bovendien concreter om iets tastbaars op tafel te hebben liggen. Therapie kan immers abstract zijn. Voor jongeren was het fijn om vooruit te kijken, te herinneren wat je eigenlijk leuk vindt, te ontdekken wat je energie geeft en dat weer op te pakken. Ook vonden ze het heel fijn dat plannen tastbaarder werden. Een jongere zei over werken met TRIPS bijvoorbeeld: ‘Mijn missie is om mijn eigen restaurant te gaan openen. Hierdoor krijg ik daar ook veel zin in en wordt mijn plan concreet’. Bij de een werkt het beter dan de ander, maar ook kleine dingen kunnen een verschil maken. Dat hoeft niet per se een specifieke interesse
“DOOR HET PROJECT HEB IK HET MET JONGEREN VEEL MINDER OVER VOORKOMEN VAN TERUGVAL MAAR MEER OVER HET WEER OPSTAAN DAARNA”
zijn, het kan ook iets zijn als contact opnemen met een vriend. Het is heel open. Je kun het inrichten op de manier waaraan de jongeren behoefte heeft.”
OPENBAAR BESCHIKBAAR
Inmiddels ligt het boekje op alle locaties van Brijder. “Ik zie aan de reacties op LinkedIn dat het binnen korte tijd al vrij bekend is geworden”, vertelt Femke. “Het helpt ook dat het project de Herstelaward heeft gewonnen, tijdens de Landelijke Dag 2023 van Verslavingskunde Nederland. Het is bovendien heel laagdrempelig om te proberen, omdat het al een koppeling in de praktijk heeft via het terugvalpreventieplan. Ook de manier waarop het is vormgegeven stimuleert gebruik: met veel aandacht en zorg en visueler dan de lange printjes die meestal worden gebruikt in de ggz. Tijdens het ontwerpen proberen we in de huid van jongeren te kruipen, om een product zo effectief mogelijk te maken. Dat is ook een van de redenen waarom wij gesteund zijn door het Agis Innovatiefonds: dat is er onder andere om te stimuleren dat zorgverleners en ontwerpers meer van elkaar leren.” Lucca vult aan: “Een boekje is bovendien praktisch om mee te nemen, makkelijker dan losse printjes. Daarnaast is het boekje te downloaden via de website van Verslavingskunde Nederland onder het tabblad ‘effectieve behandelingen’. Op die manier kunnen allerlei instellingen er gebruik van maken. Er staat bovendien nergens in het boekje dat het om verslavingsproblematiek gaat, waardoor het ook toe te passen is in een andere context.” Femke: “Dat alle producten openbaar toegankelijk moeten zijn is onderdeel van de visie van Redesigning Psychiatry. Het moet laagdrempelig zijn. Daarom werken we in de methode ook met het invullen van post-its, bijvoorbeeld om energiegevers in kaart te brengen. We hebben gedacht: moeten we hier misschien een mooiere vorm voor bedenken? Maar op deze manier is het het meest toegankelijk.”
TOEKOMST
Het uiteindelijke doel is om TRIPS verder uit te rollen en in de protocollen van terugvalpreventie op te laten nemen. Femke: “We zijn nog steeds in gesprek met Brijder, misschien dat we in de toekomst het concept nog verder kunnen afstemmen op de bestaande praktijk. Maar het boekje is klaar om te gebruiken en de ervaringen zijn positief. Ik zou dus iedere behandelaar aanraden om het gewoon te proberen! En: benader ons als je feedback of tips hebt, die zijn altijd welkom. In het boekje vind je onze contactgegevens. We hebben dit de wereld in gezonden en horen graag hoe het in de praktijk werkt. Of het nou positieve ervaringen zijn of ideeën voor verbeteringen.”
Wie de opleiding tot cgt’er volgt, bewijst zijn of haar bekwaamheid onder meer met een N=1-verslag. In deze rubriek blikt een cgt’er terug op de eigen bekwaamheidsproef.
Functie:
gz-psycholoog i.o. tot specialist
Werk:
Saskia is gz-psycholoog in opleiding tot specialist (GIOS) bij Pro Persona. Ze werkt vooral met schematherapie, cognitieve gedragstherapie en EMDR bij cliënten met persoonlijkheidsproblematiek, angst en trauma. Ze is in haar laatste opleidingsjaar.
Philip is een 19-jarige man die zich bij Saskia meldde met dwangklachten en intrusieve beelden van de achterkant van zijn hond, waarbij hij bang is om seksueel opgewonden te raken door zijn hond. Deze klachten houden hem de hele dag bezig en hebben smetvrees, somberheid, en verschillende vormen van veiligheids- en vermijdend gedrag tot gevolg.
Op veel plekken in huis gaat Philip niet meer zitten, omdat de hond daar mogelijk is geweest. Hij vermijdt ieder direct en indirect contact met de hond, uit angst dat het seksuele opwinding oproept. Voor de zekerheid wast hij zijn handen veelvuldig en doucht hij meerdere keren per dag. Hij is ondanks zijn klachten wel actief met zijn opleiding tot schilder, zijn hobby’s en zijn vriendin. De toename van klachten in het afgelopen half jaar zijn mogelijk te verklaren door het ontstaan van de relatie met zijn vriendin en de bijbehorende intimiteit. Iedere associatie met seksualiteit veroorzaakt spanning en angst.
CONFRONTATIE
Om het vermijdende gedrag en daarmee de klachten te laten afnemen start Saskia de behandeling met exposure met
responspreventie (ERP) gericht op alle handelingen waarmee Philip seksuele opwinding en intrusieve beelden van zijn hond denkt te voorkomen. In eerste instantie ligt de nadruk op het verminderen van douchen en handen wassen. In de exposure raakt hij allerlei voorwerpen aan die hij met zijn hond associeert en wordt de angstige verwachting ‘ik zal opgewonden raken’ gefalsificeerd. Vervolgens wordt Philip blootgesteld aan andere stimuli die angst oproepen: beelden van achterkanten van honden en naast zijn hond op de bank zitten. Ook moet hij meerdere keren per dag oefenen met het beluisteren en hardop uitspreken van woorden die met seksualiteit te maken hebben, zoals ‘erectie’. Op die manier leert hij deze dingen als iets veiligs en normaals zien. Daarnaast besteedt Saskia aandacht aan psycho-educatie over angst, dwangklachten en seksualiteit, om te normaliseren en zijn inzicht in de behandeling te vergroten.
BEHOEFTE AAN STEUN
Philip gaat thuis aan de slag, maar al snel wordt duidelijk dat hij veel behoefte heeft aan ondersteuning in het oefenen. Na twee weken behandeling wordt hij opgenomen vanwege verhoogde spanning en suïcidaliteit. In de vier weken dat hij is opgenomen gaan Saskia en Philip nog intensiever samen aan de slag. Hij heeft veel vertrouwen in Saskia en met veel begeleiding gaat het oefenen goed. Als hij echter weer naar huis gaat vindt hij het lastig om de oefeningen alleen te doen. Buiten de ERP past Saskia cognitieve elementen toe in de behandeling, maar dit lijkt minder goed aan te slaan.
EFFECT
Na twaalf weken behandeling zijn de dwanggedachten en intrusies niet afgenomen. Tussendoor, in de periode van
Terugkijkend denkt Saskia dat het had kunnen helpen om Philips moeder (hij woont nog thuis) en vriendin meer bij de behandeling te betrekken. “Dat wilde hij niet, vanwege schaamte. Maar omdat hij moeite had om thuis alleen te oefenen, denk ik dat dit van meerwaarde was geweest. Ik had iets meer kunnen aandringen hierop, want hij had iemand nodig om hem te ondersteunen bij het oefenen. Door de manier waarop ambulant werken is ingericht kon ik hem ook niet thuis helpen. Daarnaast zijn we in het begin nogal voortvarend aan de slag gegaan met oefenen, terwijl hij vanuit schaamte nog niet zijn hele verhaal had gedeeld. Hierna bracht ik het tempo wat terug en focuste ik me meer op het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Hierbij merkte ik dat mijn rust en begrip van meerwaarde was. Hierdoor durfde hij in mijn aanwezigheid dingen uit te proberen en overwon hij een deel van zijn schaamte. We hebben een goede start gemaakt en ik denk dat een deeltijdbehandeling waarbij hij intensieve begeleiding krijgt heel geschikt is voor hem.”
intensieve begeleiding, was er wel tijdelijke verbetering maar aan het einde lijken de intrusies van Philip terug bij af. Saskia verwijst Philip daarom door voor deeltijdbehandeling bij een specialistisch centrum voor dwangklachten. Wel heeft de ambulante behandeling gezorgd voor een afname van het aantal dwanghandelingen: Philip wast zich minder vaak. En waar hij in het begin het woord ‘erectie’ niet over zijn lippen kreeg, kan hij nu sommige seksueel gerelateerde woorden uitspreken. Ook is zijn overtuiging ‘ik ben niet normaal’ afgenomen van tachtig procent naar veertig procent.
Verken een cognitief-gedragstherapeutische aanpak voor PTSS Deze wereldwijd toegepaste cognitieve gedragstherapie is evidence-based en even effectief en snel als EMDR en andere behandelmethoden voor trauma.
Dr. Resick ontwikkelde in 1988 de Cognitieve Processing Therapy (CPT), een gestructureerde en evidence-based benadering om patiënten te helpen disfunctionele cognities gerelateerd aan trauma aan te pakken en uit te dagen CPT kent een flexibel formaat dat kan variëren van dé traditionele 12 sessies tot intensieve gebundelde behandelingen van minder dan 12 sessies, aangevuld met dagelijkse oefenopdrachten.
1 Identificeer en oefen met het aanpakken van veelvoorkomende “stuck points” van cliënten met PTSS
Leer CPT toe te passen om PTSS te behandelen 2
Ken de structuur van CPT, inclusief het formaat en de doelen van elke behandelsessie 3
én nog veel meer
Jaarbeurs Utrecht
11 & 12 oktober 2024
Integratieve persoonlijkheidsdiagnostiek - vanaf 11 september 2024 met dr. Han Berghuis en dr. Theo Ingenhoven
Functie- en betekenisanalyse binnen (G)CGt - vanaf 16 september met Steven Meijer en Erik ten Broeke
Exposure 2.0: de basisprincipes van exposure - vanaf 2 oktober met prof dr Dirk Hermans (online)
Patiëntdemonstraties Wekelijkse Live Webinars Masterclass Series E-learnings MEER DAN 300 SPREKERS, 900 VIDEO’S, 500 ACCREDITATIES EN 12.000 LEDEN www.psyflixacademy.com
Psyflix biedt een breed aanbod van video’s over alle mogelijke onderwerpen binnen psychotherapie en diagnostiek Deze bestaan voornamelijk uit hoge kwaliteit beeldopnames uit onze Psyflix studio, en wekelijkse Live Masterclasses
De content op Psyflix wordt mede vormgegeven door onze ledenraad en inhoudelijke adviesraad (met leden van verschillende RINO’s).
Kijk nu op onze website voor het jaarabonnement dat bij jou past: www.psyflix.net
De VGCt geeft niet alleen het VGCt magazine uit, maar is ook betrokken bij het Tijdschrift voor gedragstherapie & cognitieve therapie. In dit wetenschappelijke tijdschrift vinden cgt’ers en cgw’ers wetenschappelijk onderzoek, theoretische artikelen, literatuuroverzichten, casestudies en boekbesprekingen op het gebied van cognitieve gedragstherapie. In het VGCt magazine is een van de artikelen uit het Tijdschrift voor gedragstherapie toegankelijk samengevat, met aandacht voor de betekenis voor de praktijk.
De manier waarop we exposure nu toepassen, hebben we voor een groot deel te danken aan de inzichten van Michelle Craske. Zij bundelde in 2014 de belangrijkste literatuur en vormde op basis daarvan een nieuwe visie. Sindsdien wordt exposure niet alleen op een andere manier toegepast, maar is er ook meer aandacht voor. In 2022 publiceerde Michelle een geüpdatete versie, waarin ze voortborduurt op de visie uit 2014. Bram Vervliet en Dirk Hermans vertaalden het nieuwe artikel voor het Nederlandse publiek.
Exposure gaat Bram en Dirk aan het hart. Volgens hen is het een van de belangrijkste technieken in de CGT en zelfs ook in andere vormen van hulpverlening. “In 1958 werd exposure voor het eerst in een grote publicatie door Joseph Wolpe naar voren geschoven als basisonderdeel van de behandeling van angststoornissen – neurosen genoemd in die tijd”, vertelt Dirk. “Deze evolutie heeft CGT groot gemaakt, maar na verloop van tijd is de techniek wat ondergesneeuwd geraakt. Nadat Michelle in 2014 haar artikel publiceerde, is er weer meer aandacht gekomen voor exposure.” Hierin omschreef Michelle een vernieuwde visie. Nadat Bram dit artikel samen met Barbara Depreeuw vertaalde naar het Nederlands, werd deze nieuwe visie ook in exposuresessies in Nederland en Vlaanderen toegepast. Het artikel uit 2022 borduurt voort op de visie die Michelle in 2014 introduceerde. Bram en Dirk schrijven in hun proloog: “De recente publicatie van Craske en collega’s (2022) voorziet in een overzicht van recente bevindingen die hun model ondersteunen of tegenspreken. Hun artikel is voldoende genuanceerd en het model is eigenlijk ook een onderzoeksagenda voor de toekomst. Daarnaast bevat het een aantal aanpassingen en toevoegingen aan het model die we hier kort toelichten.”
VOORGAANDE VISIES
Maar wat ís die vernieuwde visie dan precies? Om dat te begrijpen, gaan we eerst terug naar eerdere overtuigingen rond exposure. Te beginnen bij Mary Cover Jones. Bram: “Zij was in 1924 de eerste die de effectiviteit van exposure probeerde te bewijzen bij kinderen met fobische klachten. Ons artikel is dus ook een beetje een ode aan honderd jaar exposure. In de tussentijd is ons begrip ervan veranderd.” Zo gebruikte Joseph Wolpe in het midden van de vorige eeuw ontspanningstechnieken als onderdeel van zijn versie van wat nu
exposure wordt genoemd. Toenadering van de gevreesde situatie met een wat meer ontspannen gevoel was voor hem de werkzame kern. In de jaren zeventig werd ontdekt dat ontspanning niet noodzakelijk is om exposure te laten werken: die vlieger ging dus niet op. In de jaren tachtig ontwikkelden
Edna Foa en Michael Kozak de theorie dat exposure een vorm van informatieverwerking is en dus niet
“MET GEHEUGENSTEUNTJES KAN DE EXPOSURE WEER TOT LEVEN WORDEN GEBRACHT”
alleen gaat over spanning in het lichaam. Volgens hen gaat exposure ook over de beoordeling van situaties als ‘gevaarlijk’ en over het activeren van actieschema’s in het lichaam die gelinkt zijn aan vechten of vluchten. Doordat zij in hun theorie meer focusten op de cognitieve processen van informatieverwerking, kwam hier meer aandacht voor. Het idee was destijds dat hoe sterker de angstdaling binnen en tussen exposuresessies is, hoe beter de therapie op de lange termijn zou werken. Angstdaling werd beschouwd als graadmeter van de informatieverwerking die had plaatsgevonden.
GEVAAR BLIJFT WEG
Kort gezegd dacht men dat exposure zorgde dat habituatie en correctie van de cognitiefemotionele schema’s van angst maakten dat de basis voor de vrees verdween. Tijdens haar postdoctorale onderzoek in de jaren tachtig observeerde Michelle Craske echter dat vreesreacties kunnen terugkeren na
“ALS
exposure. Dat wijst erop dat de onderliggende bron van angst toch niet helemaal weg is. Dat was voor haar aanleiding om verder onderzoek te doen. In haar artikel uit 2014 schreef ze dat met exposure de angst niet zozeer afgeleerd wordt, maar dat de mate waarin de nieuw geleerde informatie later weer uit het geheugen kan worden opgehaald een belangrijk element van exposure is. Dit nieuw geleerde is volgens dit model inhibitorisch: de situatie die voorheen met gevaar geassocieerd was en daarom vrees uitlokte, is vanaf nu geassocieerd met het achterwege blijven van het gevaar. Het terughalen van de nieuwe associatie (er is geen gevaar) tijdens angstige situaties, blijkt alleen moeilijker dan gedacht. Om dit tegen te gaan, moet het inhibitorische leren zo sterk mogelijk opgeslagen worden én moeten strategieën gebruikt worden die het ophalen ervan ook later vergemakkelijken.
VERRASSINGSEFFECT
Bram: “Ik denk dat Michelle twee belangrijke elementen van exposure heeft blootgelegd. Ten eerste heeft ze ons laten inzien dat we angst niet zozeer kunnen afleren, maar dat we wel nieuwe associaties kunnen aanleren, en dat we preventief te werk moeten gaan om te voorkomen dat die angst terugkeert. Het tweede belangrijke inzicht van Michelle is dat het effect van het leren wordt vergroot als de verrassing voor de hersenen het grootst is. Michelle liet zich inspireren door uitkomsten uit fundamenteel onderzoek met proefdieren. Daaruit bleek dat extinctie — de tegenhanger van exposure in het laboratorium van Pavloviaanse conditionering — werkt volgens het principe van verrassing. De effecten van extinctie zijn het sterkst wanneer de verwachting van gevaar groter is door voorspellende signalen in de omgeving. Michelle vermoedde dat dit ook zo voor exposure werkt. Als de verwachting is dat er iets heel ergs
gebeurt en er gebeurt helemaal niets, dan heeft dat een groter effect dan wanneer de verwachting minder erg was geweest. Daarom kan het belangrijk zijn om de spanning in de exposure zo hoog mogelijk te houden, als dit tot een grotere verwachting van de gevreesde uitkomst leidt en dus meer extinctie teweegbrengt. Als er dan ook nog zoveel mogelijk contexten aan die nieuwe associatie worden gekoppeld, wordt het makkelijker om die nieuwe associatie terug te halen. Bij een spinfobie wordt bijvoorbeeld geoefend met zoveel mogelijk verschillende spinnen.”
ZO DICHT MOGELIJK BIJ DE VERWACHTING
Dirk vult aan: “We moeten ons niet zozeer bezighouden met de vraag: waar is onze cliënt bang voor? Maar met de vraag: wat verwacht de cliënt? We hebben een lijst met stimuli die de angst opwekken. Wij moeten onderzoeken welke verwachting daar wordt geactiveerd. Als we het vertalen naar een fictieve casus, zou een lift angst kunnen opwekken. Voorheen zouden we met onze cliënt gewoon een lift opzoeken en hem daaraan blootstellen. Nu willen we weten: welke verwachtingen zitten er achter die angst?
De cliënt is bijvoorbeeld bang om geen lucht te krijgen, in paniek te raken en uiteindelijk te sterven. Dan wordt de exposuresessie ook anders. We kunnen naar de lift gaan, maar we willen vooral het ‘geen lucht krijgen’ nabootsen en laten zien dat er dán niets gebeurt. Dus we laten iemand bijvoorbeeld door een rietje ademen of we wekken een paniekaanval op. Daarmee kunnen we de verrassing – die kan bijdragen aan de effectiviteit van exposure – vergroten. Want als we zó dicht bij de ultieme trigger van de cliënt kunnen komen en dán komt de ergste verwachting niet uit, dan is de ‘verrassing’ en het effect van exposure dus het grootst.”
ALS ER GEEN VERWACHTING IS Soms kan de cliënt geen verwachting verwoorden. Dirk vertelt dat de bovenstaande focusverschuiving –van angst naar verwachting – ervoor zorgde dat behandelaren soms uitgebreid op zoek gingen naar de specifieke verwachting, maar die niet konden identificeren. “Patiënten verwachten soms ook niet iets heel concreets – er is geen heldere US (US staat voor het verwachte gevaar, red.). Heel wat spinfobici weten bijvoorbeeld wel dat gewone spinnen
niet bijten. En dat als ze dat wel doen, dat niet erg is. De verwachting is dan geen spinnenbeet, maar dat ze erg bang gaan worden en dat ze zich met die angst geen raad weten. De verwachting is niet zozeer gericht op een specifieke US, maar op een geconditioneerde reactie (de CR, de stimulus die de vrees uitlokt, red.). Daar heeft Michelle aandacht voor in de nieuwe versie van haar artikel. Daarin introduceert ze de term ‘intolerable distress’: de verwachting van een ondragelijke angst en controleverlies.”
GEHEUGENSTEUNTJES
‘Extinctie – het uitblijven – van angst is makkelijk om aan te leren, maar moeilijk om te onthouden’, is de stelregel die Bram gebruikt in zijn eigen colleges. Met andere woorden: er moeten strategieën worden gebruikt om op langere termijn de associatie met het ‘wegblijven van gevaar’ keer op keer terug te kunnen halen, zodat niet iedere keer dat de cliënt met een spinfobie een spin ziet, er tóch weer angst opkomt. “Michelle oppert diverse ‘geheugensteuntjes’ die helpen om de nieuwe associatie ook in een andere context terug te halen. Dat kan bijvoorbeeld door foto’s te maken tijdens de exposure, zodat de cliënt het moment weer terug kan halen. Of een kledingstuk dat de cliënt aan had tijdens de sessie opnieuw aandoen. Maar het kan ook gaan om het uitvoeren van exposureoefeningen in situaties die deel uitmaken van het dagelijkse leven van de cliënt. Zo kan de cliënt de herinnering aan de exposure – en aan het wegblijven van het gevaar – levendig houden.”
2014 VERSUS 2022
Een concreet verschil tussen het artikel uit 2014 en de geüpdatete versie uit 2022 is ten eerste het feit dat niet langer gesproken wordt van ‘inhibitory learning’, maar ‘inhibitory retrieval’. Dit slaat terug op het inzicht dat de langetermijnuitkomst van exposure niet alleen bepaald wordt door wat geleerd wordt tijdens de sessies (learning), maar dat de nieuwe associatie later moet kunnen worden teruggehaald (retrieval). Daar zijn de eerdergenoemde geheugensteuntjes voor nodig. Een tweede verschil is een verdere verschuiving van de focus op CS – de stimulus die de vrees uitlokt – naar de US – het verwachte gevaar – waardoor exposureoefeningen nog meer dan voorheen ontwikkeld worden vanuit de US.
Eigenlijk schreven Bram en Dirk niet één, maar twee artikelen naar aanleiding van het artikel van Michelle Craske uit 2022. Beide artikelen zijn te lezen in de maarteditie van het TvG. Te beginnen met een proloog: ‘Een nieuwe blik op exposure’, waarin wat context wordt geschetst. Bram: “Het artikel van Michelle is rijk aan materiaal en dat kan ervoor zorgen dat behandelaren een drempel ervaren om het artikel te gaan lezen. Wij wilden het artikel daarom introduceren, zodat de lezer al een opstapje heeft. Met ‘Een nieuwe blik op exposure’ als introductie komen cgw’ers en cgt’ers al een heel eind. Om de vernieuwde benadering van exposure echt in de vingers te krijgen, raden wij iedereen aan om ook in het volledige artikel te duiken: ‘Optimaliseren van exposuretherapie met een inhibitoryretrievalaanpak en de OptEx Nexus.’”
De twee artikelen van Bram en Dirk in het TvG.
Het begrip intolerable distress is nieuw en ook is er meer aandacht voor ‘vermijding’, omdat terugkeer van angst eigenlijk pas problematisch wordt wanneer die gepaard gaat met vermijdende reacties. En het volgens Bram en Dirk belangrijkste verschil: het nieuwe artikel introduceert een nieuw hulpmiddel: de OptEx Nexus. Deze vragenlijst helpt om vanuit het inhibitory retrieval model in te spelen op verwachtingen en om optimale exposureoefeningen te ontwerpen. De OptEx Nexus is te vinden in het artikel van het TvG, dat te lezen is via de QRcode in het kader.
Over de auteurs Bram Vervliet is werkzaam bij het Laboratorium voor Biologische Psychologie, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en aan het Leuven Brain Institute van KU Leuven. Hij schreef mee met de artikelen van Michelle Craske uit 2014 en 2022. Dirk Hermans is verbonden aan het Centrum voor Leerpsychologie en Experimentele Psychopathologie van KU Leuven.
Zelden zag ik een supervisant zo verbaasd kijken. “In feite ben jij mijn werkgever”, had ik gezegd. Omdat ze niet begreep wat ik bedoelde, voegde ik toe: “Je wil beter worden in je vak en daarvoor huur je mij in als supervisor.”
De meeste supervisanten hebben niet het idee dat zij de regie voeren. Soms voelen ze zich onzeker, of zijn ze zelfs bang voor het oordeel van de supervisor. Zelden heeft de supervisant het idee dat zij iets te eisen hebben in de verhouding met hun supervisor.
Veel supervisanten betalen voor supervisie. Als zij het niet zelf hoeven betalen, dan zal toch hun werkgever een flinke som geld moeten neerleggen. Daarvoor mag je wel iets verwachten. Allereerst een veilig leerklimaat. Dus niet een supervisor die zoveel puntjes op de i zet dat de supervisant alleen maar nerveus en onzeker wordt. De lat moet niet zo hoog liggen dat de supervisant hoogtevrees krijgt. Het is de bedoeling dat het zelfvertrouwen van de supervisant in haar of zijn kunnen toeneemt. Daarnaast zou de supervisie een bijdrage moeten leveren aan het vergroten van kennis en kunde volgens de laatste stand van wetenschap. Een enkele keer heeft een supervisor ideeën over therapie die niet
De vertrouwenspersonen zijn aangesteld om leden de gelegenheid te geven om twijfels te bepreken over relaties met andere leden van de VGCt. Meestal betreft dit de relatie tussen supervisant en supervisor, maar de vertrouwenspersonen zijn ook beschikbaar voor andersoortige vraagstukken. Deze gesprekken zijn informeel, er zitten geen procedures aan vast, en de vertrouwenspersoon vormt in eerste instantie een luisterend oor en helpt het dilemma te verhelderen.
De VGCt wil haar leden meegeven dat de vertrouwenspersonen ook beschikbaar zijn voor problemen van ‘kleinere aard’. Mocht je twijfelen of jouw probleem groot genoeg is: dat maakt niet uit. We zien liever dat problemen opgelost worden voor ze escaleren of je welzijn in de weg staan.
Wanneer de supervisant (of supervisor) twijfels heeft over de supervisie is het goed om een gesprek te beginnen over wat een leerzame supervisie is. Mochten er om de een of andere reden aarzelingen zijn om dat gesprek te beginnen, kun je altijd, geheel vrijblijvend, de vertrouwenspersoon binnen de vereniging raadplegen. Je kunt contact opnemen met Clarisse van Gorkum (depraktijkanna@gmail.com en 06 58853713) of Michel Reinders (michelreinders@gmail.com en 06 24340588).
stroken met zaken zoals die in richtlijnen staan. Daar koopt een supervisant niets voor, of beter gezegd daarmee koopt ze een kat in de zak. Verder moet wat de supervisant leert aansluiten.Het heeft geen zin als een supervisor ‘briljante’ suggesties doet, waarmee de supervisant niets kan omdat het niet bij haar stijl past.
Overigens gaat het in verreweg de meeste gevallen goed en zijn supervisanten tevreden over hun supervisor en vice versa. Niettemin is het goed om met grote regelmaat, wellicht in elke sessie, uit te wisselen of de supervisie de supervisant helpt beter te worden in haar vak. De supervisant kan zich afvragen of ze leert wat ze wil leren en daarover feedback geven aan de supervisor.
Maar wat als de supervisie niet voldoet? Is er een escape? Het is jammer dat er bepalingen in de weg staan om vroegtijdig te stoppen met een supervisie die niet aan de verwachting voldoet. Zo moet bij bepaalde opleidingen een serie van dertien supervisies voltooid worden om mee te tellen voor de opleiding. Jammer als je na vier sessies tot de conclusie komt dat de supervisie niet optimaal is. Bij sommige opleidingen moet de supervisant verplicht supervisie volgen in een bepaalde stroming die geheel niet bij haar past en zij nooit zal toepassen. Deze bepalingen maken het de supervisant niet makkelijk om zich als volwaardige werkgever op te stellen. Dat is jammer.
Michel Reinders.Van Genderen Opleidingen BV verzorgt een breed scala aan cursussen, trainingen en workshops op het gebied van schematherapie.
Door de jaren heen heeft ons team van twaalf ervaren schematherapeuten ruim 7000 therapeuten opgeleid en bijgedragen aan diverse publicaties over schematherapie.
Voor meer informatie over onze trainingen, workshops en Summerschool en inschrijving kunt u terecht op onze website: www.schematherapieopleidingen.nl of mail ons voor informatie: info@schematherapieopleidingen.nl
Van der Wijngaart & Van Genderen
NIEUW
Schematherapie voor cluster Cpersoonlijkheidsstoornissen
Behandeling van afhankelijke, vermijdende en dwangmatige cliënten
Schematherapie voor Cluster C Persoonlijkheidsstoornissen
Auteurs Remco van der Wijngaart & Hannie van Genderen
Schema therapy for Cluster C Personality Disorders
Auteurs Remco van der Wijngaart & Hannie van Genderen
Verwacht August 2024
Pre-order nu via www.pavpub.com
3E EDITIE
We nodigen u uit voor onze Summerschool in Utrecht, een week vol interessante onderwerpen in schematherapie.
Nieuwe theoretische ontwikkelingen, fine tuning van technieken, omgaan met uitdagende situaties in schematherapie, een wetenschappelijke update over het onderzoek in schematherapie, toepassing van dramatechnieken en nog veel meer.
Data 19-23 augustus, Utrecht
Docenten Remco van der Wijngaart, Elsa van den Broek, Julie Krans
AUDIOVISUELE PRODUCTIE
NIEUW
Schema therapy with adolescents and children step by step
Experts in schema therapy, e.g. Hélène Bögels, Marjolein van Wijk-Herbrink, Christof Loose, Natalie van Oort and Jeffrey Roelofs show in more than 70 scenes how schema therapy can be applied for children & adolescents.
Verkrijgbaar via www.schematherapy.nl Er is ook een nederlandse versie beschikbaar!
Ons aanbod voor in company trainingen omvat het volledige aanbod van onze cursussen en workshops. Daarnaast kunnen we ook een cursus of workshop verzorgen die volledig is gericht op uw specifieke wensen of behoeften. Graag bespreken we met u wat voor cursus of workshop u wenst voor medewerkers van uw instelling. Vul het contactformulier in of mail ons voor verdere informatie over ons aanbod: info@schematherapieopleidingen.nl
BINNENKORT VAN START
Ons cursusaanbod omvat trainingen van 4 en 8 dagen, zowel online als op locatie. De cursussen richten zich op hulpverleners die werken met kinderen/ adolescenten, volwassenen, partnerrelaties of groepen. Hieronder vindt u een kleine selectie van cursussen die binnenkort zullen starten.
> Schema therapy training course-40 hrs ISST accredited (online, Engels gesproken) 20 sessies van elk 2 uur waarin u kennismaakt met schematherapie; de concepten, limited reparenting, de methoden en technieken. Deze cursus kan ook tellen als 25 uurs basiscursus voor de Nederlandse vereniging voor schematherapie (VSt) mits u ook een 25 uurs vervolgcursus op locatie volgt én voldoet aan de vooropleidingseisen van de VSt (www.schematherapie.nl).
Data wekelijkse sessies op dinsdagen, 15-17 uur, start 2 juli
Docenten Remco van der Wijngaart & Hélène Bögels
> Basiscursus schematherapie
Engelse editie, Utrecht (op locatie, Engels gesproken) Op 4 september 2024 start de eerste Engelse editie van onze 4-daagse/25 uur basiscursus schematherapie. Deze cursus zal zeer praktisch en interactief zijn met veel demonstraties en oefeningen.
Data 4 september, 2 oktober, 13 november en 18 december
Docenten Chris Korevaar, Remco van der Wijngaart
> Imagery rescripting-10x2hrs (online, Engels gesproken)
Deze cursus heeft tot doel deelnemers vertrouwd te maken met Imaginaire Rescripting. Basiskennis van deze techniek
is aangeraden maar niet verplicht.
Deze opleiding is bedoeld voor schematherapeuten, CGT-therapeuten of andere therapeuten die zich willen bekwamen in deze effectieve, emotiegerichte (traumaverwerkings-)techniek. Na deze cursus van 20 uur kunt u Imaginaire Rescripting toepassen in de behandeling van angsten depressieve stoornissen en persoonlijkheidsstoornissen.
Data start op 24 september
Docent Remco van der Wijngaart
> Schematherapie voor Partnerrelaties-4 dagen (op locatie, Nederlands gesproken)
Een partnerrelatie betekent vaak een ‘interpersoonlijke ontmoeting’ tussen de individuele schema’s en onderliggende basisbehoeften van beide partners. Indien de basisbehoeften binnen een intieme relatie onvervuld blijven, worden oude schema’s en coping strategieën opnieuw ‘getriggerd’. Op dat moment kunnen partners ongewild terecht komen in een kluwen van complexe interacties. Schematherapie voor Partnerrelaties integreert cognitieve-, emotiegerichteen gedragsmatige technieken gericht op iedere partner afzonderlijk én beide partners samen
Data 20 september, 18 oktober, 15 november & 13 december
Docent Paul Schobre, Klinisch psycholoog/ psychotherapeut, voorzitter ‘Schematherapie Vlaanderen vzw’
Duizenden therapeuten zijn over de afgelopen jaren getraind in schematherapie. Als schematherapeut worden we regelmatig geconfronteerd met uitdagende situaties. Voor de uitdagingen in ons klinisch werk bieden we een brede keuze aan workshops van 1 of 2 dagen. Al deze workshops zijn geaccrediteerd door de VSt, VEN en VGCt als nascholingscursus waardoor de punten mee kunnen tellen voor de herregistratie bij deze verenigingen.
> Traumagericht werken in schematherapie Schematherapie kan krachtiger en doelmatiger worden, wanneer nog meer nadruk gelegd wordt op het traumagericht werken. Empirische ondersteuning voor een op traumagerichte werkwijze bij persoonlijkheidspathologie neemt toe. Bij het opstellen van een traumagericht behandelplan moeten voortdurend keuzes worden gemaakt, zoals de selectie van de te bewerken herinneringen, de timing, en de aard van de interventie. In deze workshop worden effectieve, traumagerichte interventies uit schematherapie en EMDR gecombineerd en wordt u vaardiger in het hanteren van trauma’s bij uw cliënten.
Datum 25 september
Docenten Hellen Hornsveld & Hélène Bögels
> Schematherapeutische systeemtherapie/systemische schematherapie
In deze workshop leert u hoe je schematherapeutisch kunt werken met de ouders van het kind/jongere in therapie. Centraal staat de interactie tussen de schema’s/modi van het kind en die van de ouders. Met behulp van de vaardigheden uit deze workshop kunt u ouders leren om op een gezonde manier om te gaan met hun eigen modi, die geactiveerd worden in de interacties met hun kind
Data 18 september & 16 oktober
Docenten Marjan Blokland & Esra Schuiling
VRAAG EN ANTWOORD OVER...
Roepen, hulp weigeren en dwalen: we zien het vaak bij mensen met dementie. Hulpverleners wordt geleerd hoe met dit gedrag om te gaan, het hoort er nou eenmaal bij… Of toch niet? Er zijn sterke aanwijzingen dat dit gedrag niet altijd alleen bij dementie hoort, maar een signaal is van trauma bij de persoon met dementie. Dat betekent dat deze ouderen een stuk beter geholpen kunnen worden dan nu doorgaans het geval is. Demi Havermans is psycholoog in de ouderenzorg en doet onderzoek naar PTSS bij mensen met dementie.
26 jaar en geïnteresseerd in dementie, ben je daarin uniek?
“Niet helemaal. Steeds meer jonge psychologen kiezen ervoor in de ouderenzorg te werken. Ik denk dat dat te maken heeft met de veranderende rol van de psycholoog. Vroeger bestond het werk veel uit het begeleiden en adviseren van de zorgteams – er waren weinig eenop-een behandelingen. Doordat de psychiatrie in de ouderenzorg toeneemt, is er ook steeds meer direct contact met de cliënt waardoor het werk in grote lijnen steeds meer lijkt op het werk in de ggz. Het leuke aan deze doelgroep vind ik dat niets simpel is. Psychiatrische ouderen vertonen ander gedrag dan jongere mensen met dezelfde psychische stoornis. De standaard DSM-5 gaat bijna nooit op. Het is soms een puzzel om te ontdekken waar gedrag vandaan komt, maar juist dat vind ik leuk. Bovendien is geen dag hetzelfde. Het is heel flexibel werken en gedurende de dag wordt je agenda gevuld. En er is veel vrijheid voor eigen initiatief en inzicht. Een korte periode werkte ik in de ggz, maar ik merkte dat ik mijn enthousiasme begon te verliezen. Dan kwam ik op congressen waar collega’s over de oudere populatie spraken en merkte ik dat mijn enthousiasme meteen weer terugkwam. Toen heb ik gesolliciteerd bij tanteLouise en daar werk ik nog steeds met veel plezier.”
Hoe ziet je werk als psycholoog eruit?
“tanteLouise is een ouderenzorgorganisatie met veertien verpleeghuizen, een hospice en een geriatrisch
revalidatiecentrum. Deels bestaat het werk uit mediatieve gedragstherapie, dan ben je dus wél met het team bezig. Maar ik heb ook veel te maken met bewoners met een depressie, angst, dwang, trauma en persoonlijkheidsstoornissen. Vaak wordt door de arts naar mij doorverwezen en start ik het behandeltraject. En verder werken we bij tanteLouise op alle afdelingen met gedragsvisites. Dan kom ik samen met een arts en sociaal-psychiatrisch verpleegkundige op de afdeling om gedrag van de bewoners te bespreken met de zorg. Soms stel ik een behandeling voor en als het team akkoord is kan ik de behandeling starten. Kortom: het is veel samenwerken met andere specialisten, heeft ook een adviesfunctie, maar bestaat zeker ook uit behandeltrajecten die zeer veelzijdig kunnen zijn.”
Welk ‘ander’ gedrag vertonen ouderen?
“Bij PTSS denken we vaak aan de DSM-5 symptomen, waaronder bijvoorbeeld vermijding. Maar doordat de omgeving verandert – de persoon verhuist naar een verzorgingstehuis – is die vermijding niet altijd meer zichtbaar. Iemand vermeed bijvoorbeeld drukke kruispunten omdat hij ooit een ongeluk heeft
“EIGENLIJK LATEN WE DEZE MENSEN AAN HUN LOT OVER”
“TRIEST, ALS IEMAND DIE DE BOEL BIJ ELKAAR
gehad. Nu de boodschappen voor hem worden gedaan, hoeft hij feitelijk de straat niet meer op en hoeft hij dus ook niet meer te vermijden. Diezelfde persoon heeft ’s nachts wel nachtmerries of flashbacks. Schrikt hevig of schreeuwt in z’n slaap. Vaak wordt zulk gedrag afgedaan als wanen of hallucinaties die nu eenmaal bij dementie kunnen horen, waar zorgverleners mee om moeten leren gaan. Maar in veel gevallen kan dit duiden op een trauma. En dat betekent dat we deze mensen dus eigenlijk een beetje aan hun lot overlaten als we niet goed kijken naar de mogelijke oorzaken van het gedrag.”
Waar komen deze inzichten vandaan?
“Sjacko Sobczak is hoofdonderzoeker van het TRADEonderzoek, waar ik sinds een aantal jaar bij betrokken ben en volgend jaar mijn promotietraject op afrond, en werkt als psychiater bij Mondriaan Ouderen. Ze werd regelmatig betrokken bij casussen waarbij sprake was van wat men ‘probleemgedrag’ of ‘onbegrepen gedrag’ noemt. Ze ontdekte dat in deze situaties regelmatig sprake was van trauma en dat maakte dat ze zich afvroeg: is dit gedrag misschien een symptoom van onderliggend trauma? Dat was de aanleiding voor het TRADE-onderzoek, waarbij we allereerst focusten op de ontwikkeling van een instrument om trauma bij deze doelgroep te diagnosticeren. Omdat in de literatuur nog vrijwel niets over dit onderwerp te vinden is, hebben we gewerkt met een Delphi-studie. Dit is een onderzoeksmethode waarbij een expertpanel wordt gebruikt om tot inzichten te komen. Wij hebben nationaal én internationaal onderzoekers, ervaringsdeskundigen, psychiaters en psychologen geïnterviewd om te komen tot het TRADE-interview.”
Kunnen cgt’ers en cgw’ers dit TRADE-interview gebruiken?
“Jazeker, daar is het voor bedoeld! Het is wel goed om te noemen dat we nog midden in de validatiefase zitten. Het kan dus zijn dat de vragenlijst nog wordt aangepast. Online is het TRADE-interview te vinden en zodra voortschrijdend inzicht voor wijzigingen zorgt, passen we dat ook daar aan (scan de QR-code om het TRADEinterview te raadplegen, red.). Het TRADE-interview is een semigestructureerd interview dat bestaat uit een anamnese, een heteroanamnese en een observatie. De anamnese betekent dat we aan de cliënt vragen wat
hij zelf over zijn klachten kan vertellen. Dat is in deze doelgroep natuurlijk lastig, omdat het cognitieve vermogen vaak beperkt is. Toch hebben we besloten om een anamnese op te nemen in de vragenlijst, want zolang iemand íets kan delen, kan dat wel interessant zijn voor de diagnose. In de heteroanamnese worden dezelfde vragen gesteld, maar dan aan de naasten van de cliënt. Ook dat is lastig, want familieleden en vrienden moeten afgaan op wat zij van de cliënt terugkrijgen. Daarom is vooral de observatie een interessant onderdeel. Daarin vragen we de verzorgenden welke symptomen de afgelopen twee weken aanwezig zijn geweest.”
Het TRADEinterview.
Als de DSM-5 niet opgaat, wat dan wel?
“Het TRADE-interview is wel degelijk gebaseerd op de symptomen uit de DSM-5, maar de criteria die bepalen wanneer wel of geen sprake is van PTSS hebben we losgelaten. Want zoals gezegd; criteria die in de DSM-5 een belangrijke rol spelen, gaan vaak niet op voor mensen met dementie. Wij hebben daarom drie hoofdcriteria geformuleerd. Als een cliënt in de anamnese, de heteroanamnese óf de observatie een van de symptomen uit hoofdcriteria A, B en E heeft, is volgens onze diagnose sprake van PTSS. Bij A – er is sprake van trauma – moet volgens de DSM-5 sprake zijn van een vrij heftig trauma, zoals een plotseling overlijden. Daar zijn wij milder in. Want een partner van negentig die overlijdt, overlijdt
niet plotseling, maar kan nog steeds als een groot verlies worden ervaren en wellicht een trauma zijn. Criterium B gaat om nachtmerries, flashbacks of herinneringen: die zien we vaak bij deze doelgroep. En ook criterium E –prikkelbaarheid en schrikachtig zijn – komt veel voor. Criterium C – vermijdingsgedrag – zien we zoals gezegd minder vaak en criterium D – negatieve emoties – hebben we niet opgenomen, omdat we dit bij alle ouderen veel zien, ook als er geen sprake is van dementie of PTSS. Dat zegt dus niet zoveel.”
Hoe ziet de behandeling eruit?
“Een eerste pilotstudie naar de effectiviteit van EMDR bij mensen met dementie liet positieve resultaten zien. Het protocol is het uitgangspunt, maar we merken ook dat het bij deze doelgroep vaak niet mogelijk is om die helemaal te volgen. Zo is de cliënt vaak niet in staat om uit te leggen wat precies het trauma is. Naasten kunnen dan een belangrijke rol spelen. Het komt ook voor dat die niet in beeld zijn en dat het trauma dus nooit helemaal boven water komt. Dat hoeft voor de behandeling niet erg te zijn – het gaat om het opbouwen van de spanning. Vaak zit bij de doelgroep de spanning al heel hoog door de aanwezige triggers. Soms is het mogelijk om in te stappen op momenten dat het trauma wordt getriggerd, zoals een deur die hard dichtslaat. Ook de vingerbewegingen werken niet bij iedereen. Daar zijn gelukkig veel alternatieven voor, zoals de trileieren –al werk ik met cliënten met agressief gedrag liever niet met voorwerpen in hun handen. Dan kan met geluiden worden gewerkt. En iemand met loopdrang krijg je niet zittend op een stoel. Pas zette ik voor iemand pionnetjes neer. Die ging daar automatisch omheen lopen en dat had hetzelfde effect. Soms moet je creatief zijn. Ik merk zelf dat het helpt om even te sparren met collega’s. Dan kom je samen tot mooie oplossingen.”
Kan je een voorbeeld geven van een casus?
“Een mooi voorbeeld is dat van een 83-jarige vrouw met vasculaire dementie die in een verzorgingstehuis was opgenomen. Ze had zorgweerstand tijdens het wassen met fysieke en verbale agressie, was afhankelijk van anderen en had veel verdriet. Medicatie was al een aantal keer opgehoogd en gewijzigd, maar met onvoldoende effect. Naar aanleiding daarvan werd ik als psycholoog ingeschakeld. Tijdens de gesprekken kwam ik erachter dat er verschillende traumatische ervaringen zijn geweest in haar jeugd. Ze had veel moeite om deze te verwoorden. Met akkoord van mevrouw heb ik contact opgenomen met haar dochter. De dochter kon mij vertellen haar moeder in haar jeugd seksueel misbruikt werd door de vader van mevrouw. Dit gebeurde voornamelijk in de badkamer. De momenten dat mevrouw nu gewassen moest worden door zorgpersoneel
waren dus eigenlijk triggers. Samen met het team is er gekeken naar andere benaderingen om de hoeveelheid triggers te verminderen, zoals altijd de deur van de badkamer openlaten. Ook liep het zorgpersoneel vanaf toen niet meer achter haar aan de badkamer in, want dat riep veel angst op. Het TRADE-interview is afgenomen, waarbij duidelijk sprake was van PTSS. Vervolgens is er in afstemming met de dochter en de vrouw gestart met een EMDR-behandeling. Hierbij werd gebruikgemaakt van vingerbewegingen. De sessies waren relatief kort en duurden ieder zo’n twintig minuten. Dat doen we vaker, in verband met de verminderde belastbaarheid. De behandeling had effect en de medicatie kon bijna volledig worden afgebouwd. Sindsdien is er slechts af en toe nog sprake van fysieke of verbale agressie, maar het zorgpersoneel begrijpt nu waar deze reactie vandaan komt. Op die momenten wordt mevrouw even met rust gelaten en zorgen ze voor een veilige omgeving, waarna de spanning vanzelf zakt.”
Moeten we deze mensen wel lastigvallen met hun trauma?
“Die hoor ik vaker, van zowel zorgverleners als van naasten. Maar deze mensen hébben al last van hun trauma. Het alternatief is dat we niets doen. Of er wordt naar medicatie gegrepen. Dan vraag ik me af: doen we dat omdat dat het beste is voor de cliënt, of omdat wij ons daar het veiligst bij voelen? Ik zie veel handelingsverlegenheid, omdat nog weinig onderzoek naar EMDR bij deze doelgroep is gedaan en uit angst om de PTSS te verergeren. Maar onze eerste resultaten zijn veelbelovend, dus ik zou zeggen: laten we het gewoon proberen en blijf op je gevoel, kennis en kunde vertrouwen!”
Wat is nu de belangrijkste volgende stap?
“We moeten ervoor zorgen dat zorgverleners alert zijn op tekenen die duiden op PTSS. Dan kunnen cliënten beter geholpen worden. Het is best triest, als iemand die de boel bij elkaar schreeuwt omdat hij flashbacks heeft naar een traumatische ervaring, alleen wordt gesust of zelfs genegeerd. Dat is vervelend voor de cliënt zelf, want die voelt zich onveilig en niet gehoord. En voor de zorgverleners is het frustrerend en het kan voor irritatie zorgen omdat het de zorglast verhoogt. Als zij zouden begrijpen waar het gedrag vandaan komt, zouden zij hun cliënt steun en een gevoel van veiligheid kunnen bieden. En doorverwijzen naar een psycholoog. We moeten dus in contact komen met de werkvloer. Dat doen we door te netwerken met organisaties als het CCE, het Centrum voor Consultatie en Expertise dat partner is van zorgprofessionals voor expertise over ernstig probleemgedrag. Momenteel ligt er een artikel van ons bij The International Journal of Older People Nursing. Het zou ook mooi zijn als psychologen zorgverleners scholingen willen geven over dit onderwerp.”
Maar dan moeten er dus wel geïnteresseerde psychologen zijn.
“Inderdaad. Ik zou alle lezers van dit magazine willen uitnodigen: loop een keer mee in de ouderenzorg. Het is écht anders dan je denkt.”
Op dit moment worden mensen geïncludeerd voor het valideren van het TRADE-interview. Tegelijkertijd worden meer mensen geïncludeerd voor het toepassen van de EMDR.
SECTIE OUDERENDementie lijkt misschien een ‘ver-van-je-bedshow’, maar de cijfers liegen er niet om. De kans is gemiddeld één op vijf dat iemand dementie krijgt. Dat dit percentage steeds verder toeneemt heeft te maken met de dubbele vergrijzing, de zogenaamde grijze golf. Er worden meer mensen oud en ouderen bereiken een hogere leeftijd.
Als die grijze golf eraan komt, kan je maar beter leren hoe daarop te surfen in plaats van ervoor weg te rennen. Dat wegrennen heeft vaak te maken met dat we niet weten hoe we de behandeling bij ouderen kunnen toepassen. Maar ook bij ouderen kunnen we gebruikmaken van de CGT die we al kennen. Gewoon doen dus!
Hoewel het onderzoek naar CGT bij ouderen meer aandacht verdient, stemmen de onderzoeken die al zijn gedaan positief. Zo blijkt uit onderzoek onder andere dat intensieve traumatherapie bij ouderen met PTSS net als bij jongere volwassenen goede resultaten geeft1, dat schematherapie ook bij ouderen een effectieve behandeling kan zijn voor cluster C persoonlijkheidsstoornissen2 en dat CGT bij een paniekstoornis met agorafobie voor volwassenen van 60+ minstens dezelfde resultaten oplevert als bij jongere volwassenen3
Wil je op de hoogte te blijven van de laatste onderzoeken en kennisproducten rondom CGT bij ouderen? Meld je dan aan voor de nieuwsbrief van de sectie Ouderen.
Bronnen
1. Gielkens, E.M., Jongh, A. de, Sobczak, S., Rossi, G., Minnen, A. van, Voorendonk, E.M., Rozendaal, L., & Alphen, S.P.J. van (2021).Comparing intensive traumafocused treatment outcome on PTSD symptom severity in older and younger adults. Journal of Clinical Medicine, 10(6), 1246.
2. Videler, A.C., Alphen, S.P.J. van, Royen, R.J. van, Feltz-Cornelis, C.M. van der, Rossi, G., & Arntz, A. (2018). Schema therapy for personality disorders in older adults: A multiple-baseline study. Aging & Mental Health, 22, 738-747.
3. Hendriks, G. J., Kampman, M., Keijsers, G. P., Hoogduin, C. A., & Voshaar, R. C. (2014). Cognitive-behavioral therapy for panic disorder with agoraphobia in older people: a comparison with younger patients. Depression and Anxiety, 31(8), 669-677.
Mental Care Group helpt cliënten met het verminderen van hun klachten en het ontwikkelen van hun krachten. Mental Care Group bestaat uit de onderstaande zes organisaties, ieder hebben zij een eigen specialisme.
Mentaal Beter
Als ggz-aanbieder helpt
Mentaal Beter kinderen, jongeren en volwassenen met het aanpakken van psychische problemen.
Opdidakt
Opdidakt begeleidt kinderen en jongeren met diverse leeruitdagingen zoals dyslexie en dyscalculie.
Siggie
Siggie ondersteunt studenten bij hun mentale uitdagingen door middel van online coaching. Enthousiast? Bekijk onze vacatures! www.mentalcaregroup.nl
HSK
HSK zet medewerkers in hun kracht middels bewezen effectieve psychologische behandelingen.
Vitalmindz
Vitalmindz helpt medewerkers mentaal gezond te worden én blijven middels preventieve en amplitieve oplossingen.
AlleskITs
AlleskITs is een zelfstandig behandelcentrum voor kinderen met leer-, gedragsen ontwikkelingsstoornissen.
Heb je vragen over onze organisatie of wil je vrijblijvend kennismaken? Neem dan contact op met ons recruitmentteam via werkenbij@mentalcaregroup.nl.
Werken in de praktijk sluit wetenschappelijk onderzoek niet uit. Dat bewijzen scientist-practitioners in ‘Bruggenbouwers’. Hoe combineren ze de wetenschap met de praktijk en wat levert die combinatie op?
“Als
Marilon van Doorn vond wetenschappelijk onderzoek maar stoffig. Totdat ze er zelf mee aan de slag ging. “Ik vind juist de creatieve kant van de wetenschap interessant. Voor de analyses en het brononderzoek vraag ik hulp.”
HOE BELANDDE JE IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK?
“Ik ben in eerste plaats psycholoog en hoewel ik het onderzoek als onderdeel van mijn master best leuk vond om te doen, was ik niet van plan om fulltime als onderzoeker aan het werk te gaan. Toen kwam ik een vacature tegen voor een gz-opleidingsplek die deels bestond uit onderzoek. Ik kreeg de baan en was allang blij dat ik de opleiding mocht gaan doen. Mijn week bestond twee dagen uit klinisch werk met cliënten, één dag les voor de gz-opleiding en één dag uit onderzoek. Maaraar zo afgebakend zijn de dagen natuurlijk nooit. Onderzoeksmeetings vinden nooit allemaal op één dag plaats en het gebeurde dikwijls dat ik aan het schrijven
was, en dat dan een arts mijn hulp nodig had, bijvoorbeeld omdat een cliënt een suïcidepoging had gedaan. Klinisch werk gaat altijd voor, en dan gebeurt het snel dat je het onderzoek een beetje uitstelt.”
HOE ZORG JE ERVOOR DAT ER GENOEG AANDACHT NAAR ONDERZOEK GAAT?
“Ik begon in de coronaperiode met mijn onderzoek. Het thuiswerken zorgde dat de klinische praktijk en het wetenschappelijke onderzoek beter van elkaar gescheiden waren. Nu ik weer veel in het ziekenhuis aanwezig ben, is het lastiger om de onderzoeksuren te bewaken. Gelukkig kan ik af en toe een schrijfweek nemen, vaak doe ik dat rond
deadlines. Dan ga ik bijvoorbeeld in een hutje op het platteland zitten om alleen maar te schrijven. Dat helpt enorm om de focus te houden. En verder heeft het te maken met verantwoordelijkheid uit handen durven geven. Masterstudenten die helpen met de metingen en de informed consent regelen. En collega’s die helpen bij het schrijven van artikelen. Dat geeft mij soms de lucht die ik nodig heb.”
KÁN ER EEN BRUG GESLAGEN WORDEN TUSSEN JOUW ONDERZOEK EN JOUW PRAKTIJK?
“Beide gaat om jongeren. Maar mijn onderzoek gaat over een online preventie interventie – een digitaal platform –voor jongeren met beginnende psychische klachten, terwijl ik in de praktijk juist werk met jongeren die vergevorderde psychische stoornissen hebben. Eigenlijk toont mijn werk in de praktijk aan hoe belangrijk het onderzoek is dat ik doe. Dat is ook de reden dat ik er onlangs bewust voor heb gekozen om door te gaan met onderzoek. Ik ben de kp-opleiding gaan volgen en omdat ik al een PhD heb behaald, heb ik vrijstelling voor de wetenschappelijke pilaar. Maar ik wil juist door met dit onderzoek. We hebben zulke mooie resultaten geboekt. Uit mijn onderzoek blijkt dat het digitale platform dat we hebben ontwikkeld al na drie maanden zorgde voor een significante vermindering in psychische klachten. Nog meer verbetering vond plaats na zes maanden en stabilisatie van de klachten na een jaar. Ook het functioneren van de jongeren verbeterde significant en de kwaliteit van leven nam toe. Er liggen nog veel meer kansen, dus ik ga lekker door. Onze subsidieaanvraag voor vervolgonderzoek is onlangs goedgekeurd, dus we gaan binnenkort weer starten.”
HET ONDERZOEK HEEFT JE HART EEN BEETJE GESTOLEN?
“Eigenlijk wel. Ik zal nooit stoppen met het klinische werk, daar vind ik het te bijzonder voor. Ik voel me trots als ik iemand verder heb geholpen en als het weer een beetje beter gaat. Maar ik vind het ook heel bijzonder dat ik dankzij mijn onderzoek op grotere schaal een bijdrage kan leveren. Mijn droomscenario is dat deze vorm van zorg – indicatieve preventie – beschikbaar wordt voor alle jongeren in Nederland. Dat zou betekenen dat veel van hen de specialistische zorg die we bij het AMC bieden niet nodig hebben. Denk je eens in wat dat betekent voor de wachtlijsten.”
HEB JE EEN TIP VOOR PSYCHOLOGEN DIE ONDERZOEK OVERWEGEN?
“Blijf dicht bij jezelf. Veel behandelaren hebben zoveel goede ideeën voor onderzoek. Vaak is het haalbaar om die uit te voeren! Als het onderwerp je aan het hart gaat, is wetenschappelijk onderzoek niet zo taai en stoffig als je misschien denkt. Dan is het leuk om erin te duiken. Daar heb je niet veel kennis van onderzoek voor nodig. Voor het interpreteren van SPSS-statistieken, analyses en voor de referenties werk ik samen met statistici die dáár energie
Marilon van Doorn is gz-psycholoog i.o. specialist bij het Amsterdam UMC. Ze werkt in de klinische praktijk met jongeren met een psychose. Daarnaast deed ze promotieonderzoek naar een online preventieve interventie voor jongeren met beginnende psychische klachten. Binnenkort start ze met vervolgonderzoek. Ook is ze docent aan de gz-opleiding.
van krijgen. Als behandelaar en docent verrijkt het onderzoek me. Tijdens colleges en behandelingen kan ik er leuke feitjes en goede voorbeelden bij halen. En andersom begrijp ik als wetenschapper die ook praktiseert hoe het er in de praktijk aan toegaat. Het geeft je onderzoek zoveel meer kleur als je wat kan zeggen over de ervaringen van mensen. Zo sluiten praktijk en onderzoek naar mijn idee beter op elkaar aan.”
Een supervisor en een supervisant gaan intensief met elkaar om. Een tijd van jezelf tegenkomen, reflectie en heel veel leren. En dat geldt meestal voor beide partijen.
Foto's: De Beeldredacteur
Niels werkt – net als Iris – met jongeren met een verslaving en comorbiditeit. Dat ze daardoor dezelfde taal spreken, was van meerwaarde voor hun traject. Ze kennen elkaar van CGT-supervisie.
I“n de ggz wordt verslavingszorg nog weleens lastig gevonden. Het zou de behandeling blokkeren, terwijl ik het juist een uitdaging vind om de onderliggende diagnostiek op te helderen. Waarom is dat middel zo prettig? Wat ligt daaronder? Dat ligt bij elke cliënt anders en dat maakt mijn werk veelzijdig. Die interesse in de verslavingszorg hebben Iris en ik gemeen, maar dat is niet de enige reden dat het supervisietraject met haar zo prettig verloopt. Dat heeft ook te maken met de klik. We werken al een lange tijd met elkaar samen en ik vind haar een fijne collega. Ze is open en eerlijk, heeft veel kennis en ze kan dat op een prettige manier overbrengen. En doordat ze haar eigen ervaringen deelt, kon ik me ook in de supervisiesessies openstellen.
In de supervisie met Iris wilde ik het hebben over de therapeutische relatie. Vooral met jongeren is dat belangrijk, omdat ze anders niks van je aannemen en ik heb nogal eens de neiging om te snel te gaan. Iris behoedde me in de sessies voor de welbekende therapist drift. Bij een jongen met een cannabisverslaving ging ik wederom te snel. Ik probeerde nieuwe technieken en begon met zelfcontrolemaatregelen: wat kan je doen als trek in een joint opkomt? We hadden het over het rekken van de trek en het verdragen daarvan. De cliënt wist wat dagen te stoppen, maar viel steeds terug. Ik vond het moeilijk om contact met hem te maken – de jongen bleef soms vaag en ik leek niet helemaal tot hem door te dringen. Het frustreerde me dat de behandeling niet
aansloeg. Tijdens mijn sessies met Iris had ik het over deze casus en ik ontdekte dat ik weer in mijn valkuil was getrapt: ik ging sneller dan waar de jongen in kwestie aan toe was.
Als een cliënt zoals deze jongen bij mij komt, dan wil ik diegene helpen. We moeten vooruit en dat blowen moet aangepakt worden, is mijn overtuiging. Dat is niet altijd waar, want soms is iemand naar ons toegestuurd door ouders of vrienden, of er is een andere reden dat hij niet helemaal klaar is voor een behandeling. Met motiverende gespreksvoering kan je dat onderzoeken, maar dan kan de conclusie dus ook zijn dat de cliënt nog niet zover is. Door video’s van deze casus terug te kijken met Iris, heb ik geleerd om soms te vertragen en beter aan te sluiten bij waar de cliënt ‘zit’. Ik merk dat ik in mijn behandelingen nu meer tijd besteed aan de eerste fase: de motiverende gespreksvoering. Vroeger startte ik eerder met een functieanalyse. En eigenlijk vind ik deze nieuwe manier van werken ook heel leuk! Dat betekent namelijk dat je eerst écht iemand en zijn probleem gaat leren kennen, zonder dat je meteen diep in de protocollen en technieken duikt. Dan merk je ook dat de rest van de behandeling veel efficiënter verloopt.
Een ander bijzonder moment in de supervisie was toen een cliënt mij vertelde dat ze niet verder door mij wilde worden behandeld. Ze wilde een andere therapeut, zei ze. Daar werd ik onzeker van. Ook hier had ik het gevoel
Niels Roodbeen is psycholoog bij I-psy en Brijder Jeugd (Parnassia Groep). Daar geeft hij individuele behandelingen aan volwassenen en jongeren, gericht op verslaving en comorbiditeit.
dat ik te hard was gegaan en dat ik deze cliënt had overweldigd met mijn snelheid. Achteraf vertelde de cliënt aan mijn collega – die haar is gaan behandelen – dat het niet aan mij had gelegen en dat is precies wat Iris mij meegaf. Het is goed om kritisch op jezelf te zijn, maar ik leerde ook dat cliënt en behandelaar een gedeelde verantwoordelijkheid hebben. Als therapeut kan je iets aanbieden, maar de cliënt moet daar iets mee willen doen. In deze behandeling merkte ik dat de cliënt vluchtig was in het contact en dat er geen ontspanning ontstond. Dan is het geen schande als je tot de conclusie komt dat het geen match is.
Middelenverslaving is niet even het protocollenboekje erbij halen en aan de slag – dat is vertragen en verdiepen. Dat wist Iris me op een passende manier over te brengen, omdat ze goed aansluit bij mij als supervisant. Dat doet ze ook bij cliënten. Ze vraagt op een goede en prettige manier door naar wat iemand op dat moment nodig heeft. Dat zou ik nog beter willen leren. Met Iris heb ik een mooie eerste stap gemaakt. Ze heeft me geleerd hoe belangrijk het is om door te vragen en op die manier daar te komen waar het ‘raakt’. Iris kan dat op een manier dat je iemand niet het vuur aan de schenen legt of er als behandelaar met gestrekt been in gaat, maar wel de kern te pakken krijgt. Dat vind ik nog lastig. Het vraagt om veel oefenen en daar ga ik de komende tijd mee aan de slag.”
Iris Jongeling is als gz-psycholoog werkzaam bij Brijder Jeugd (Parnassia Groep) en bij Splinter, waar zij zich richt op diagnostiek en op de behandeling van met name PTSS, persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik.
“Niels is een supergretige, leergierige collega die wil snappen wat er gebeurt in de behandeling. Hij neemt niet zomaar iets van je aan en stelt altijd kritische vragen. Hij wil graag alle technieken goed in de vingers hebben, en tegelijkertijd kan hij heel snel gaan. Die bijzondere dualiteit van én de vaart erin, én de diepte in, zie je niet vaak. Veelal slaan mensen het ‘de diepte in gaan’ over en behandelen ze op de oppervlakte, zonder echt te begrijpen wat er speelt. Of ze blijven uit vermijding juist te lang hangen in de diagnostische fase en gaan niet of te laat aan de slag met behandelen. Niels en ik niet: wij denken niet alleen, maar gaan het ook doen! Dat is een kracht, maar de keerzijde is dat dat dóén soms iets te snel gaat, waardoor we op een ander level zitten dan onze cliënt.
Dat zag ik op de opnames die Niels meenam ook gebeuren. De cliënt die verslaafd was aan blowen waarover Niels vertelt, herinner ik me. De jongen kwam trouw naar elke sessie. En tóch stak hij steeds die joint weer op. Niels raakte gefrustreerd en voelde zich gepasseerd, alsof wat hij zei en deed niets uitmaakte of niet bij de cliënt aankwam. Ik zag aan Niels dat hij verveeld begon te raken, want die voerde steeds hetzelfde gesprek. ‘Wiens doelen zijn we nou eigenlijk aan het behandelen?’, vroeg ik hem. Wilde Niels verder komen met de behandeling, of was dat ook wat de cliënt wilde bereiken? De jongen bleek – als je kijkt naar de cirkel van verandering – in de overwegingsfase te zitten. Niels was al aan het behandelen, maar daar was de cliënt nog lang niet klaar voor.
Niels is gaan werken aan het fasegericht insteken van zijn behandelingen, waarbij hij probeerde aan te sluiten bij de mate waarin een cliënt gemotiveerd is. Dat heeft hij goed onder de knie gekregen. Bij deze cliënt bleek, toen Niels een stap terug deed en startte met motiverende gespreksvoering, dat er geen veranderwens was en dat de behandeling te vroeg kwam. De jongen bleek zijn verslaving niet erg genoeg te vinden om te stoppen. Hij kon zijn leven leiden zoals hij wilde en zag de noodzaak van de behandeling niet in – er was niet genoeg lijdensdruk. Niels besloot de behandeling te stoppen en sprak af dat als de jongen ooit écht wilde stoppen, hij gewoon weer bij hem aanklopte. Dat is geen falen, maar weten wanneer je verantwoordelijkheid ophoudt.
Het traject met Niels ging vooral over de therapeutische relatie, en minder over CGT-technieken. Dat vind ik de meest interessante trajecten, ik denk namelijk dat we niet moeten onderschatten hoe belangrijk die therapeutische relatie is. Daarom vraag ik altijd goed door naar wat mijn supervisant moeilijk vindt aan het contact met de cliënt. Wat frustreert? Wat is irritant? Daar zit ruimte voor groei en verbetering. Dat bleek ook wel in het traject van Niels. Zijn frustratie over het niet verder komen zei veel over waar hij nog veel te leren had. Als supervisor helpt het om soms even uit te zoomen, om de dynamiek tussen jou en de supervisant helder te krijgen. Wat gebeurt daar? Dit kan informatie geven over wat speelt in de relatie tussen de supervisant en zijn cliënt, omdat dat vaak parallelprocessen zijn. Andersom geldt dat ook: wat er tussen ons gebeurt neemt de supervisant mee in zijn gesprekken met cliënten. Om die reden vind ik het belangrijk om een veilig klimaat neer te zetten, waarin rekening wordt gehouden met emotionele basisbehoeften: realistische grenzen, waardering, autonomie, zelfexpressie enzovoorts.
Wat Niels zegt over het open durven stellen en de klik die wij hebben, voel ik andersom ook zo. Hij is transparant. Aan z’n gezicht kan ik aflezen hoe hij ergens in staat. Ook als het lastig is, of als hij het niet met me eens is, laat hij dat weten en onderzoeken we dat. Dat er geen verborgen agenda is, maakt dat ons contact veilig en vertrouwd voelt. Dat is de beste basis voor supervisie. Op die manier ontstaat er ruimte om ervaringen uit te wisselen, nieuwe inzichten op te doen en nieuwe dingen uit te proberen. Onze rollen zijn voor ons allebei duidelijk. Niels erkent mij als iemand van wie hij adviezen mag aannemen, maar ik zie hém ook als een kundige behandelaar waarvan ik dingen kan opsteken! In onze sessies zijn we veel aan het sparren – de leerling-meesterrelatie is niet zo relevant. Dat we ook lekker no-nonsense kunnen relativeren en flink met elkaar kunnen lachen, helpt absoluut mee.”
Mooie supervisieverhalen gezocht
Kijk jij ook positief terug op een supervisietraject? Heb je er iets geleerd wat je je hele carrière meeneemt? Of is er een andere reden dat je jullie verhaal met ons wil delen? Stuur een e-mail naar communicatie@vgct.nl.
Medio 2024 verschijnen de nieuwe multidisciplinaire richtlijn Angst- en Dwangstoornissen en de nieuwe richtlijn Depressie. Hoog tijd, want de vorige versies dateren uit 2013. Onze nieuwe kennisredacteur Jojanneke Bastiaansen dook in de nieuwe richtlijnen en ging in gesprek met de makers. In dit tweeluik lees je wat de belangrijkste wijzigingen zijn (en wat er nog moet gebeuren).
D“e herziene richtlijn Depressie zet gelukkig niet de hele wereld op zijn kop”, vertelt Jan Spijker, voorzitter van de werkgroep Depressie, psychiater bij Pro Persona en bijzonder hoogleraar Chronische Depressie aan de Radboud Universiteit. De herziene richtlijn beveelt bijvoorbeeld stelliger een combinatiebehandeling van farmacotherapie en psychotherapie aan bij patiënten met een matig ernstige of ernstige depressie. “Dat was eerst met een voorbehoud, met ruimte voor de patiënt en behandelaar om te kiezen”, vertelt Spijker. “In de praktijk zal die verandering waarschijnlijk meevallen, omdat vaak al een combinatiebehandeling wordt ingezet.”
Een ander verschil is dat de richtlijn nu – wanneer farmacotherapie geïndiceerd is – een van vier antidepressiva (citalopram, sertraline, escitalopram, fluoxetine) aanraadt als eerste stap, waar de keus eerst werd vrijgelaten. Deze aanbeveling wil echter niet zeggen dat gebruik van andere middelen dan deze vier SSRI’s afgeraden wordt –in specifieke gevallen kan een andere keus worden gemaakt. “Maar zo wordt de praktijk wel wat eenduidiger”, aldus Spijker.
BREDER PALET PSYCHOTHERAPIE?
Ook wat betreft psychotherapie zijn er geen grote wijzigingen. Bij een lichte depressie beveelt de richtlijn nog steeds een enkelvoudige behandeling met psychotherapie aan. En ook bij ernstigere depressies blijft psychotherapie een van de pijlers. “CGT had en heeft daarbij een lichte voorkeur”, zegt Spijker. De nadruk ligt daarbij op ‘licht’. Verschillende andere vormen van psychotherapie zoals interpersoonlijke psychotherapie (IPT) en gedragsactivatie therapie (GT) laten in de acute fase van een depressie namelijk vergelijkbare resultaten1 zien. Voor CGT is de evidentie met 211 studies echter het stevigst en is bovendien aangetoond dat de effecten standhouden over een langere periode. Daarbij is CGT breed beschikbaar.
“De kaarten zijn voor CGT inderdaad het beste geschud, ook vanwege de aangetoonde langetermijneffecten”, beaamt Claudi Bockting, klinisch psycholoog, hoogleraar Klinische Psychologie in de Psychiatrie bij Amsterdam UMC en eveneens lid van de werkgroep. “Dat is belangrijke informatie om mee te nemen in een gesprek. Maar het is nu niet meer ‘CGT voor alles’. Er is meer ruimte voor wat de patiënt zelf wil en ook naasten worden meer bij de keuze betrokken.”
Bockting is blij met het bredere palet aan psychologische behandelingen in de richtlijn. Wel benadrukt ze dat dit geen pleitbezorging is voor eclectisch werken. “Doe niet van alles een beetje. Kies als instelling voor een paar varianten en zorg dat je als therapeut ook echt expert bent in de behandeling die je aanbiedt.”
Voor terugvalpreventie is psychotherapie nu veel steviger verankerd in de richtlijn. Zo wordt aanbevolen om patiënten na herstel een specifieke terugvalpreventie psychotherapie aan te bieden, ook als ze antidepressiva blijven gebruiken. Die combinatie werkt met het oog op terugval het beste. “Als iemand al CGT had, zou je dat kunnen voortzetten of preventieve cognitieve therapie (PCT) kunnen starten van acht keer in twee maanden”, zegt Bockting. “Dat is een stuk beter in te regelen in de zorg dan lange CGTtrajecten. Bovendien weten we nu ook dat kortdurende psychotherapeutische interventies zoals PCT én MBCT terugval verminderen2.” In de nieuwe richtlijn hebben kortdurende vormen van psychologische terugvalpreventie interventies dan ook de voorkeur. PCT en MBCT kunnen zelfs overwogen worden als mensen graag hun medicatie af willen bouwen, dus als alternatief voor een onderhoudsbehandeling met antidepressiva.
OUD GELEERD
Wél een grote verandering is dat de richtlijn nu voor alle leeftijdsgroepen is, waar je eerder voor ouderen en jongeren nog losse addenda moest raadplegen. GertJan Hendriks, adviseur van de werkgroep, psychiater en bijzonder hoogleraar behandeling angststoornissen en depressie bij ouderen aan de Radboud Universiteit, is heel blij met die integratie. “Anders doe je net alsof het discrete groepen zijn, maar bij ontwikkeling is er nooit sprake van een harde knip. Waar de één nog vitaal is op zijn tachtigste, is de ander al kwetsbaar op zijn vijftigste. Dáár moet je behandelingen op aanpassen, niet op kalenderleeftijd.”
1. De met CGT vergelijkbare effectiviteit geldt naast GT en IPT ook voor aandachtgerichte cognitieve therapie (MBCT), acceptatie en toewijdingstherapie (ACT), psychodynamische therapie (DYN), probleemoplossende therapie (PST) en life review therapie (LRT), maar niet voor nondirectieve steunende therapie (SUP).
2. Een uitzondering zijn mensen die antidepressiva doorslikken: bij die groep is geen terugvalwerend effect na herstel gevonden voor MBCT, maar wel voor PCT.
“OOK BIJ OUDEREN IS MET PSYCHOTHERAPIE VEEL VERANDERING MOGELIJK”
Hendriks noemt als voorbeeld het inzetten van farmacotherapie. “Voorheen was het adagium bij ouderen ‘start low, go slow’, maar als iemand nog vitaal is kun je heus wat doortastender aan de slag, zoals je ook bij jongere volwassenen zou doen.” Bij kwetsbare ouderen is wat betreft antidepressiva juist meer terughoudendheid geboden. “Voor die groep is de nadruk meer op psychologische interventies komen te liggen”, vertelt Hendriks. “Er is steeds meer bewijs dat psychotherapie bij ouderen effectief is, ook als er somatische of cognitieve beperkingen zijn.” Bovendien hoeven die behandelingen niet – zoals vaak wordt gedacht – op voorhand aangepast te worden. Volgens Hendriks bestaat bij mensen die met ouderen werken de neiging om eerder verzorgend dan veranderingsgericht te zijn. “Maar laat je niet in de luren leggen door leeftijd. Er is ook bij ouderen veel verandering mogelijk.”
De aanbevelingen voor kinderen en adolescenten liggen niet ver af van die voor volwassenen. Bij de jonge doelgroep geniet psychotherapie, in de vorm van CGT of IPT, sterk de voorkeur. Bij jongeren met een (matig) ernstige depressie wordt ook een combinatiebehandeling aanbevolen, maar bij kinderen onder de twaalf jaar is de richtlijn terughoudender. “Mocht medicatie nodig zijn, dan gaat dat altijd in combinatie met psychotherapie”, verduidelijkt Yvonne Stikkelbroek, adviseur van de werkgroep op het thema jeugd en werkzaam als klinisch psycholoog bij het
Depressie Expertisecentrum Jeugd (DECJ) van GGZ Oost Brabant en als universitair docent bij de Universiteit Utrecht. “Daarbij is het belangrijk om de behandelvorm aan te passen aan het kind, bijvoorbeeld door minder te praten en meer spelelementen te gebruiken.” Ook raadt de richtlijn aan om ouders bij de behandeling te betrekken. Hoe dat het beste kan, dát is nog niet helemaal duidelijk. “Het is dus aan de behandelaar om daar een goede manier voor te vinden”, zegt Stikkelbroek.
NIEUWKOMERS
Stikkelbroek stipt ook een nog grotere leemte aan in de huidige kennis: “We weten eigenlijk nog steeds niet wat we moeten doen als een behandeling niet heeft gewerkt, terwijl dat vaak het geval is.” Het liefst zou ze in de toekomst meer uitgewerkte vervolgstappen voor psychotherapie in de richtlijn zien. “Maar daar is dus meer onderzoek naar sequentiële behandeling voor nodig.” Gelukkig zijn er wel wat nieuwkomers in de richtlijn die een alternatief kunnen bieden. Zo is nu voor het eerst gezinstherapie,
in de vorm van Attachment Based Family Therapy (ABFT), opgenomen als mogelijke tweedekeusbehandeling voor jongeren.
Een belangrijke nieuwkomer voor volwassenen is neuromodulatie door middel van repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS). Bij deze behandeling wordt een spoel met een magnetisch veld tegen het hoofd van de patiënt geplaatst. Door herhaalde stimulatie van specifieke hersengebieden kunnen klachten (in twintig tot dertig sessies) verminderen. De richtlijn beveelt rTMSbehandeling aan bij patiënten met een depressie zonder psychotische kenmerken, die niet gereageerd hebben op twee eerdere behandelingen. rTMS kan ook ingezet worden bij ouderen met een therapieresistente depressie – naar de effectiviteit en veiligheid bij jongeren moet nog meer onderzoek worden gedaan.
WERK AAN DE WINKEL
De werkgroep had niet voldoende tijd en middelen om de richtlijn op alle onderdelen inhoudelijk te herzien. Daarom vond van tevoren een veldraadpleging plaats om in kaart te brengen wat de meest prangende actuele knelpunten zijn in de zorgpraktijk voor depressie. Daaruit vloeiden uitgangsvragen voort die beantwoord zijn in 24 nieuwe modules. Andere vraagstukken, zoals de effectiviteit van leefstijlinterventies, lichttherapie en esketaminebehandeling, blijven op de plank liggen.
Voor de modules Diagnostiek, Basisinterventies en eerste stap interventies en Ondersteunende interventies vond alleen een tekstrevisie plaats. Bij die aanbevelingen worden dus (nog) niet de nieuwste inzichten meegenomen. Dat schuurt, zeker op het gebied van ehealth interventies waarin de afgelopen decennia veel is gebeurd. Stikkelbroek, die zelf onderzoek doet naar digitale en blended behandelingen bij adolescenten, had dat ook graag anders gezien: “Ja, dat vind ik natuurlijk jammer. Het is belangrijk dat de zorg met zijn tijd meegaat en aansluit bij de belevingswereld en behoeften van jongeren. Helaas was de ruimte er nu niet om ehealth in de richtlijn beter op de kaart te zetten.” Voor aanbevelingen voor deze en bovenstaande behandelingen is het dus wachten op een nieuwe herziening van de richtlijn.
De herziene richtlijn Depressie is beschikbaar in de richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten. Ga daarvoor naar richtlijnendatabase.nl of scan de QRcode.
De richtlijnendatabase.
De nieuwe multidisciplinaire richtlijn Angst en Dwangstoornissen beslaat – net als de nieuwe richtlijn Depressie – nu de hele levensloop; aan alle hoofdstukken is evidentie vanuit de kinder en jeugd en ouderenpsychiatrie toegevoegd. Ook is de richtlijn aangepast aan de DSM5. Hierdoor vallen trauma en stressorgerelateerde stoornissen (zoals PTSS) en hypochondrie nu buiten de richtlijn. De obsessiefcompulsieve stoornis (OCS) wordt wel in aparte hoofdstukken meegenomen. De richtlijn is volgens de makers op alle onderdelen grondig herzien. In dit stuk lees je de belangrijkste wijzigingen.
PSYCHOTHERAPIE PRIMAIR
De herziene richtlijn heeft één duidelijke rode draad: CGT is de eerste keus bij alle angst en dwangstoornissen. Bovendien wordt sterk aanbevolen de behandeling –waar mogelijk – op te starten zonder medicatie. Psychofarmaca zijn gereserveerd voor moeilijk te behandelen of zeer complexe aandoeningen. “In de vorige versie stonden psychotherapie en farmacotherapie nog op gelijke hoogte”, verduidelijkt Ton van Balkom, voorzitter van de werkgroep Angststoornissen, psychiater en emeritus hoogleraar evidence based psychiatrie. “Nu is psychotherapie in de vorm van CGT onmiskenbaar de eerste stap.”
Die prominente plek is niet zozeer ingegeven door verschillen in effectiviteit: zowel CGT als medicatie in de vorm van antidepressiva zijn bewezen effectief bij angststoornissen (alleen bij OCS is CGT superieur). “Er zijn echter aanwijzingen dat op de langere termijn minder mensen terugvallen na CGT dan na medicatie”, licht Van Balkom toe. Dat is een belangrijk gegeven bij deze stoornissen die vaak
chronisch of episodisch verlopen. Bovendien blijkt uit onderzoek dat patiënten vaak de voorkeur geven aan een nietmedicamenteuze behandeling. “Maar als een patiënt wel per se medicatie wil, en dat middel is bewezen effectief, dan kan de behandelaar beslissen om van de richtlijn af te wijken. De behandelalgoritmes zijn niet in beton gegoten.”
CGT EERSTE KEUS
CGT heeft bij angst en dwangstoornissen de voorkeur boven andere psychologische behandelingen. Waarom? “Er is enorm veel bewijs dat CGT – mits goed uitgevoerd – effectief is”, zegt Van Balkom. “Dat geldt niet voor andere psychologische behandelingen.” Ook niet voor EMDR? “Daar hebben we een speciaal literatuuronderzoek voor uit laten voeren. We hadden namelijk de indruk dat EMDR in de praktijk niet alleen ingezet wordt bij PTSS maar ook veelvuldig bij angst en dwangstoornissen.” Uit de literatuur lijkt naar voren te komen dat EMDR het beter doet dan een passieve controleconditie (zoals een wachtlijst) en niet verschilt van andere vormen van psychotherapie en antidepressiva. “Maar je kunt eigenlijk niet op deze schattingen vertrouwen”, zegt Van Balkom. Het wetenschappelijke bewijs voor de
“PSYCHOTHERAPIE IN DE VORM VAN CGT IS ONMISKENBAAR DE EERSTE STAP”
“EMDR
STAP BIJ ANGST, EN BIJ
OCS HELEMAAL NIET”
toepassing van EMDR bij angststoornissen bleek namelijk gering en van lage kwaliteit. Bij OCS bleek het onderzoek zelfs beperkt tot één RCT. De nieuwe richtlijn adviseert daarom EMDR niet als behandelinterventie voor OCS aan te bieden. Bij angststoornissen wordt EMDR vooralsnog afgeraden als eerste stap. “Zelfs al lijkt de angst een soort psychotrauma te zijn geweest, niet doen”, benadrukt Van Balkom. “We hebben al een goede behandelvorm, namelijk CGT. Begin daarmee.”
De richtlijn specificeert voor iedere angst of dwangstoornis wélke CGTinterventie de voorkeur heeft. Bij paniekstoornis is dat bijvoorbeeld psychologisch paniekmanagement (dat draait om herinterpretatie van, coping met en blootstelling aan panieksensaties) en exposure in vivo, bij gegeneraliseerde angststoornis (GAS) individuele CGT, en bij sociale angststoornis (SAS) een combinatie van exposure in vivo, cognitieve (gedrags)therapie, sociale vaardigheidstraining en taakconcentratietraining. Voor
OCS is exposure in vivo met responspreventie de eerste keus, eventueel met toevoeging van cognitieve technieken.
In de reguliere klinisch praktijk is individuele facetoface psychotherapie de eerste keus van aanbieden. Daar is ook het meeste wetenschappelijk onderzoek naar verricht. “Maar de vorm van aanbieden lijkt er qua effectiviteit niet heel veel toe te doen”, constateert Van Balkom. Ook behandelingen in groepsvorm kunnen dus overwogen worden. Hetzelfde geldt voor behandeling door middel van ehealth, virtual reality, en behandelingen in intensieve, geconcentreerde vorm. “De keuze hangt hierbij af van de patiënt, diens systeem, de behandelaar en natuurlijk de logistieke mogelijkheden.”
VOOR JONG EN OUD
Voor ouderen gelden wat betreft psychotherapie dezelfde aanbevelingen als voor andere volwassenen. Wel wordt behandelaren aanbevolen rekening te houden met individuele kenmerken (zoals hardhorendheid).
“Maar dat moet je als behandelaar altijd doen”, zegt psychiater GertJan Hendriks, bijzonder hoogleraar behandeling angststoornissen en depressie bij ouderen aan de Radboud Universiteit en lid van de werkgroep Angststoornissen.
Voor de doelgroep kinderen en adolescenten zijn er in de richtlijn aparte behandelalgoritmes opgenomen.
Dezelfde rode draad is echter onmiskenbaar aanwezig: CGT wordt sterk aanbevolen als eerste stap, farmacotherapie volgt pas veel later (en beperkt zich tot een selectie van specifiek bij kinderen onderzochte middelen).
Multidisciplinaire richtlijnen geven vakinhoudelijke aanbevelingen en zijn bedoeld voor alle zorgverleners in de ggz die betrokken zijn bij de zorg voor mensen met een psychische aandoening. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) stelde in 2020 een werkgroep Depressie en een werkgroep Angststoornissen samen om de richtlijnen voor depressie en angst en dwangstoornissen te herzien. In die werkgroepen zaten psychiaters, psychologen, verpleegkundig specialisten, huisartsen en ervaringsdeskundigen. Daarnaast werden voor bepaalde thema’s (zoals ouderen) adviseurs betrokken. Het Trimbosinstituut zorgde voor methodologische en organisatorische ondersteuning.
Centraal in de behandeling staat exposure in vivo (met responspreventie in het geval van OCS) met daarnaast andere elementen zoals cognitieve technieken en probleem oplossen. Vanwege de wat sterkere effecten gebeurt dat bij voorkeur kindgericht, maar er kan (vooral bij jonge kinderen) ook overwogen worden om CGT via de ouders te geven of om ouders naast de individuele CGT handvaten te geven. “Bij deze jonge doelgroep is het belangrijk om altijd het gezin bij de behandeling te betrekken”, zegt Van Balkom. “Ouders kunnen een accommoderende rol vervullen en daarmee klachten van hun kind in stand houden of erg meegaan in de vermijding en de geruststelling”, vult Hendriks aan. “Het is belangrijk dat je dit als behandelaar goed in de gaten hebt en met ouders bespreekt hoe dit aan te passen. Dat vergroot de kans op een goede uitkomst.”
Voor kinderen, volwassen en ouderen geldt dus: CGT altijd eerst. Maar wat doe je in het geval van nonrespons? De nieuwe richtlijn heeft de eerder nogal complexe behandelalgoritmes nu gevat in een duidelijker stappenplan met overzichtelijke stroomdiagrammen. Als er met CGT geen herstel optreedt, kan de behandeling bijvoorbeeld worden verlengd met nadruk op elementen die nog niet zijn gegeven, de behandeling worden geïntensiveerd, of er kan voor een andere psychotherapie worden gekozen. Als ook dat niet (op korte termijn) werkt dan kan overwogen worden om farmacotherapie in te zetten. Voor volwassen patiënten met OCS bij wie behandeling met CGT en/of medicatie niet heeft gewerkt is er nog een andere stap mogelijk: neuromodulatie. Die opties worden verder uiteengezet in een nieuw hoofdstuk.
De richtlijn bevat ook een nieuw hoofdstuk Combinatiebehandeling en twee hoofdstukken die de werkgroep Angststoornissen samen met de werkgroep Depressie schreef: een hoofdstuk Onderhoudsbehandeling en een hoofdstuk Comorbiditeit. Het eerste hoofdstuk biedt handvaten voor het continueren en afbouwen van antidepressiva. Uit dit hoofdstuk blijkt dat psychologische terugvalpreventieinterventies bij mensen met angststoornissen of OCS nog nauwelijks zijn onderzocht (in tegenstelling tot depressie waar terugvalpreventie
effectief is gebleken). Het tweede hoofdstuk heeft als belangrijkste conclusie dat de behandeling van de angstof dwangstoornis gewoon kan plaatsvinden volgens de reguliere aanbevelingen, zolang de comorbide depressieve stoornis niet (zeer) ernstig is. Bij ouderen moet je volgens Hendriks extra bedacht zijn op angststoornissen. “Die zijn bij deze doelgroep moeilijker te herkennen, doordat depressie vaak meer op de voorgrond staat. Maar als je angst er niet uithaalt, bied je mogelijk niet de juiste behandeling aan.” De juiste aanpak laat zich niet moeilijk raden. Hendriks: “Dat is dan inderdaad CGT.”
De herziene richtlijn Angst en Dwangstoornissen is beschikbaar in de richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten. Ga daarvoor naar richtlijnendatabase.nl of scan de QRcode. De richtlijnendatabase.
“ALS JE ANGST ER NIET UIT HAALT, BIED JE MOGELIJK NIET DE JUISTE BEHANDELING AAN”
Op het Kennisnet vind je onder andere de volgende tools voor in de praktijk: Kennisberichten
Podcasts
Video’s
Boekrecensies
Factsheets
Protocollen
Patiënteninformatie
Kennisnet.De VGCt is altijd zo positief”, aldus lid van verdienste Jan van den Bout. Een verontrustende uiting, die noopt tot diepgravend onderzoek en een corrigerende stroming. Want zonder wrijving geen doffe ellende. Met veel plezier leg ik daarom negatieve CGT aan jullie voor. Reverse psychology ten top. Uiteraard mag je er in het geheel niets van verwachten, want daarmee zouden we onszelf in de vingers snijden. Maar deze dertiende generatie CGT heeft een prachtarsenaal waarmee je je patiënt geheid in een diepe put kunt storten. Een greep uit de technieken:
Demotiverende gespreksvoering. Uiteraard begint de behandeling met het opwekken van een frisse dot tegenzin. Wakker het vuurtje van verzet verder aan met je eigen apathie en zorg dat je patiënt goed op de hoogte is van de ellende die hij zich op zijn hals haalt. No show bereikt? Dan is de behandeling vroegtijdig afgebroken.
Staat je patiënt na afloop van demotiverende gespreksvoering pardoes toch weer op de stoep, dan begint fase twee. Skip de faba’s – het leven heeft nu eenmaal geen functie of betekenis – en zet direct fors in op het stimuleren van vermijdingsgedrag. Geen tijd is te lang, geen energie is genoeg om de kleine pleziertjes van het leven uit de weg te gaan.
Is er nu nog steeds geen no show bereikt, dan zijn meer confronterende middelen noodzakelijk. Denk bijvoorbeeld aan negative outcome reinforcement, gedragsdeactivitatie en monomensionaal evalueren. Bij de eerste interventie zet je vooral stevig in op het versterken van negatieve uitkomsten. Neem daarbij geen genoegen met halfslachtige maatregelen: een halfleeg glas is ten slotte nog
altijd halfvol. Bij gedragsdeactivatie stimuleer je vervolgens de passiviteit van je patiënt en met monomensionaal evalueren probeer je alle nuances in cognities om zeep te helpen. Zelfs het idee van een dimensie met twee uitersten is feitelijk een illusie.
Nu alle perspectief is verdwenen, is het essentieel een gedegen terugvalpreventieplan op te stellen. Voor je het weet steken die kleine positieve lichtpuntjes namelijk toch weer de kop op. Zorg er bovendien voor dat het bovenmatige positieve zelfbeeld van je patiënt tijdig is gedecimeerd met enhanced memory training (ENMET). Ook dat voorkomt een al te rooskleurige toekomst. Heb je dat allemaal gedaan? Dan mag je met een tevreden gevoel je patiënt in de steek laten.
Zo, balans hersteld.
Mieke Ketelaars is kennisredacteur en teamleider Kennis en opleiden bij de VGCt.
In 2025 hebben cgw’ers ook de mogelijkheid om via supervisie hun kennis en ervaring door te geven aan cgw’ers i.o. Dit is een onderdeel van de vernieuwing van de CGW-opleiding die momenteel in uitvoering is.
Voor cgw’ers in opleiding ontstaat in de toekomst een nieuwe situatie waarbij zij supervisie mogen volgen bij hun geregistreerde en meer ervaren collega’s, zodat zij van hen kunnen leren. Die supervisie van cgw’ers kan bovendien aanvullend zijn op die van cgt’ers en supervisoren.
WERKERVARING EN NIEUWE SUPERVISIEGEVERSCURSUS
Goede supervisie vraagt om voldoende werkervaring en om kennis over supervisie. Om supervisie te kunnen geven aan cgw’ers i.o. moeten cgw’ers daarom vijf jaar geregistreerd zijn. Daarnaast wordt het volgen van een supervisiegeverscursus van 24 contacturen verplicht. Cgw’ers die supervisie geven aan cgw’ers i.o. mogen dit voor de helft van het verplicht aantal supervisie-uren doen.
Ook cgt’ers en supervisoren kunnen natuurlijk nog supervisie geven aan cgw’ers i.o. Voor cgt’ers wordt een training van 24 uur door een supervisor VGCt verplicht (die is tot op heden nog facultatief) en gaat een registratieeis van drie jaar gelden.
voor
AANMELDEN NIEUWE SUPERVISIEGEVERSCURSUS IN HET NAJAAR
Op dit moment wordt de supervisiegeverscursus ontwikkeld. Ben jij cgw’er of cgt’er en wil jij na de zomer je vaardigheden verbreden? Houd de agenda op vgct.nl in de gaten en meld je aan voor de cursus.
Tijdens de CGT-opleiding ga je aan de slag met het maken van een N=1-verslag. Veel cognitief gedragstherapeuten in spe vinden dit lastig. Dat dit eigenlijk best meevalt, zie je in de video die we maakten. Hierin krijg je tips om je op weg te helpen: bijvoorbeeld over het opstellen van onderzoeksvragen, het gebruik van onderzoeksdesigns en het meten van resultaten.
Hoe maak je een N=1-verslag?
Auteurs/redactie: Stöfsel en De La Rie
ISBN: 9789036829397
Recensie door: Gerben Beldman is klinisch psycholoog, supervisor VGCt en supervisor schematherapie. Hij geeft daarnaast cursussen Cognitieve Gedragstherapie vanuit opleidingsinstituut Beldman Opleidingen.
Goed nieuws: er is een nieuw boek dat specifiek aandacht besteedt aan de invloed van trauma op zelfbeeld. Tot voor kort was er in onderzoek en behandeling naar trauma vooral aandacht voor de angstsymptomen. Bij de beschrijving van deze behandelinterventies hadden in mijn optiek een aantal behandelinterventies meer ‘uitgediept’ mogen worden. Ook was het mooi geweest om de integratie van de Interpersoonlijke benadering met het CGT-model meer terug te zien. Tot slot valt op dat aan de interventie imaginaire rescripting eigenlijk nauwelijks aandacht wordt besteed. Bovenstaande aanvullingen nemen niet weg dat de auteurs met dit boek een waardevol stuk hebben geschreven. De auteurs vestigen met dit boek de aandacht op een belangrijk thema en bieden een belangrijke bijdrage aan de behandeling van deze doorgaans lastige problematiek.
Meer recensies lezen? Scan de code.
Auteurs/redactie: Colin van der Heiden & Kees Korrelboom
ISBN: 97890368299151
Recensie door: Gerben Beldman (zie recensent bovenstaande recensie).
Dit boek neemt niet een inhoudelijke behandelmethode als uitgangspunt, maar een procesgericht aspect, namelijk het doelgericht behandelen. De SMART-systematiek wordt als uitgangspunt genomen bij het opstellen van doelen. Dat is aan de ene kant sterk, want in de ggz wordt hier veel mee gewerkt. Tegelijkertijd zijn er uit aanpalende vakgebieden aanwijzingen dat de SMART-systematiek niet tot betere resultaten leidt dan niet-SMART-geformuleerde doelen. Een ander punt waar in het boek weinig aandacht naar uitgaat, is ambivalentie bij cliënten. Dit alles neemt het belang van het opstellen van doelen (en hier consequent op evalueren) niet weg. En daarmee leveren de auteurs met dit boek een belangrijke bijdrage aan een relevant hedendaags vraagstuk: namelijk de vraag hoe we de schaars beschikbare behandeltijd aan de juiste mensen op de juiste momenten zo effectief mogelijk besteden.
Beperking ((L)VB) zoekt bestuursleden
Er zijn plekken vrij in het bestuur van de sectie (L)VB. Houd jij van organiseren, kennisdelen en sta jij voor de (L)VB-doelgroep? Laat dan van je horen!
Het doel van deze sectie is om kennis en ervaring op het gebied van de behandeling van mensen met een (licht) verstandelijke beperking te delen. We werken niet alleen sectiespecifiek, maar zetten ons ook sectie-overstijgend in. Thema’s van andere secties komen ook bij mensen met een verstandelijke beperking voor. Sterker nog: binnen een aantal secties bestaat de cliëntpopulatie voor een groot deel uit mensen met een verstandelijke beperking.
Wil je meer informatie over het werk als sectiebestuurslid of wil je in contact komen met het sectiebestuur? Mail dan naar Casper Kleist, coördinator secties (c.kleist@vgct.nl).
Sinds 1 oktober 2021 is online gokken legaal in Nederland, waardoor het toegankelijker is geworden voor kwetsbare groepen. Het risico op financiële en psychische problemen is hierdoor groter.
Jellinek, AmsterdamUMC, en stichting AGOG (Anonieme Gokkers en Omgeving Gokkers) zullen met een subsidie van ZorgOnderzoek Nederland/Medische Wetenschappen (ZonMW) samen met cliënten gaan werken aan een onderzoek. Het doel van dit project is de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie voor gokproblematiek te onderzoeken en verder af te stemmen op behoeften van cliënten. Het behandelen van cognitieve mispercepties bij gokken (gambler’s fallacy) en vernieuwing van een module binnen de therapie is een belangrijk onderdeel van het project.
Meer informatie over subsidieaanvraag.
Wil je meer weten over de gehonoreerde subsidieaanvraag? Scan de code of neem contact op met Marissa de Vries (marissa.de.vries@arkin.nl) of Anneke Goudriaan (anneke.goudriaan@arkin.nl).
Wist je dat Anneke Goudriaan voorzitter is van de sectie Verslaving binnen de VGCt? Je kan de sectie volgen door je interesse kenbaar te maken via MijnVGCt.
De sectie Positieve CGT is op zoek naar versterking. Het sectiebestuur vergadert vier keer per jaar en werkt aan het verspreiden van kennis over positieve CGT (p-CGT). P-CGT heeft een competentiegerichte benadering van de cliënt met een focus op welbevinden in plaats van symptoomreductie.
Lijkt het je leuk om mee te denken in dit sectiebestuur en draag je de p-CGT een warm hart toe? Neem dan contact op met Casper Kleist, coördinator secties (c.kleist@vgct.nl).
De sectie Stemmingsstoornissen zit momenteel zonder bestuur, dus zal een doorstart gemaakt worden. We zijn met name op zoek naar kartrekkers. Dit is óók een uitgelezen kans om je als groepje op te geven, gezien de hoeveelheid beschikbare plekken. Lijkt het jou leuk om de een-na-grootste sectie te leiden? Voor meer informatie of om je aan te melden voor de sollicitatieprocedure, neem contact op met Casper Kleist, coördinator secties (c.kleist@vgct.nl).
Zoals onder velen waarschijnlijk bekend, zal de vergrijzing van de Nederlandse bevolking naar verwachting de komende jaren toenemen, resulterend in een geschatte 25% van de bevolking die in 2040 65 jaar of ouder is (CBS, 2024). Helaas is gebleken dat er aanzienlijk minder onderzoek verricht wordt naar de diagnose en behandeling van mentale stoornissen bij deze groeiende subpopulatie in vergelijking met andere leeftijdsgroepen. Deze lacune kan resulteren in gebrek aan effectieve behandelmethoden voor deze doelgroep. Een mogelijke factor die hieraan bijdraagt zijn veranderende opvattingen en verwachtingen over ouder worden bij ouderen en zorgprofessionals. De rol die dit kan spelen bij beslissingen ten aanzien van diagnostiekbehandeling van mentale stoornissen is nog erg onduidelijk. Deze opvattingen en verwachtingen komen voort uit verwachtingen en meningen die individuen al op jonge leeftijd kunnen ontwikkelen over het ouder worden. De stereotype embodiment theory verwijst hiernaar: het internaliseren van opvattingen en verwachtingen over ouder worden en ouderen die zelfrelevant of zelfbevestigend worden binnen een leeftijdsspecifieke context, zoals het individu op oudere leeftijd of de zorgprofessional met een oudere patiënt. Op dit moment is hier nog weinig onderzoek naar gedaan.
Daarom zijn we vanuit de Radboud Universiteit en Pro Persona bezig met meerdere onderzoeken die deze attitudes bij ouderen en zorgprofessionals in kaart brengen. We verzoeken jullie daarom graag om de bijbehorende vragenlijst in te vullen. Via de QR-code word je naar de vragenlijst geleid. Het invullen van de vragenlijst zal ongeveer tien minuten duren. De resultaten van dit onderzoek zullen we tijdens het VGCt najaarscongres op 6 en 7 november delen.
Vragenlijst onderzoek ‘Attitudes ten opzichte van ouder worden’.
Lijkt het je ook leuk om aan de slag te gaan binnen een commissie of sectiebestuur? Word dan actief VGCt-lid!
De VGCt is in het bijzonder op zoek naar cgw’ers (i.o.) die het leuk zouden lijken om zich aan te sluiten bij een commissie of sectiebestuur, voor een evenwichtige vertegenwoordiging van onze leden. Ben jij geen cgw’er (i.o)? Ook dan zien we jouw aanmelding graag tegemoet!
Scan de QR-code en geef aan welke secties en/of commissies bij je passen. Casper Kleist, coördinator secties, neemt hierna contact met je op voor een vrijblijvend gesprek.
Wil je de ontwikkelingen rondom specifieke secties blijven volgen?
In het vorige nummer van het magazine kon je lezen dat er twee nieuwe secties zijn: Ouderen en Mindfulness-based CGT. Werk jij binnen deze velden of vind je het interessant om te volgen wat er speelt binnen deze secties? Blijf dan op de hoogte door je aan te melden als volger van de sectie(s) via MijnVGCt. Uiteraard kan je je hier ook aanmelden als volger van de overige vijftien VGCt-secties.
Meld je aan via MijnVGCt.
Meld je hier aan om onze secties en commissies te versterken.
Met trots presenteren we je de vernieuwde najaarscongreswebsite. Je vindt er alle vertrouwde informatie in een nieuw jasje. Het meeste is er al te vinden en in aanloop naar het congres wordt de website bijgewerkt en aangevuld. Zo kun je je al (met ledenkorting) aanmelden en zien wie keynotesprekers zijn. Het definitieve programma wordt op een later moment toegevoegd.
Dit jaar is het thema ‘Breaking the silence’. Tijdens dit najaarscongres staan we stil bij dat wat (te) vaak onbesproken blijft. We halen onderbelichte onderwerpen in onderzoek en de klinische praktijk uit de stilte door er aandacht aan te geven.
Het najaarscongres vindt plaats in Conferentiecentrum NH Koningshof, Veldhoven van 6 tot 8 november 2024.
Vernieuwde website najaarscongres.
‘The heat is on’
Het vertrouwde cgw-congres met een nieuwe naam
21 maart 2025 is ‘the heat on’ tijdens het congres waar het beoefenen van CGT-technieken in praktische workshops centraal staat. En voor de invulling van die workshops zijn wij op zoek naar jouw idee.
Hoe hou jij je hoofd koel? Laat het ons weten en dien een abstract in voor 1 december 2024 via vgctvoorjaarscongres.nl.
20 JUNI
VAN DER VALK, VEENENDAAL
Supervisorenmiddag 2024
1 JULI
VAN DER VALK, VEENENDAAL
Ontwarren en verbinden: persoonlijkheidsstoornissen en systemische interacties
Kom meer te weten over de invloed van de partner, het gezin of andere belangrijke relaties bij de behandeling van de cliënt met een persoonlijkheidsstoornis. Leer de cliënt en diens systeem samenwerken aan gedragsverandering.
27 SEPTEMBER ONLINE
Supervisorenmiddag 2024
De sectie Werk en gezondheid presenteert de resultaten van de enquête ‘Werkdruk, veerkracht en vitaliteit’. Ook kun je workshops en een forumdiscussie volgen over de oorzaken en mogelijke oplossing van de werkdruk in de ggz.
Meer informatie en inschrijven: vgct.nl/agenda
Mindfulness en meditatie kunnen helpen bij stress- en spanningsklachten, het vergroten van compassie en het verbeteren van concentratie. Kiki Bruggink is GZ-psycholoog bij iPractice, vakdocent bij RINO en begeleider in de meditatie-app Petit BamBou. Ze past mindfulness toe in haar praktijk en vertelt over haar ervaringen.
Wanneer zet jij mindfulness in?
Vrij vaak. Het leren om met afstand en minder oordeel naar onze gedachten en emoties te kunnen kijken is voor velen een nuttige oefening. MBCT en MBSR zijn inmiddels onderzochte werkende vormen van behandeling bij onder andere stemmings- en angstproblematiek. Ook in ACT (Acceptance and Commitment Therapy) zijn aandacht in het hier en nu en defusie van gedachten of gevoelens belangrijke pijlers. Dit is met meditatie goed te oefenen.
Hoe werkt het?
Het zijn oefeningen in en buiten de sessies. De oefeningen stuur ik op met tips over meditatie-apps, zoals Petit BamBou. We bespreken ook samen de achtergrond. De manier van kijken naar jezelf en naar de ander; met compassie, minder oordeel en meer (gezonde) afstand. Ik haal inspiratie uit de MBCT, ACT, CGT, schematherapie of AFT, maar ook uit de yoga-filosofie. Het kan elkaar heel goed aanvullen, vind ik.
Kan een meditatie-app ondersteuning bieden?
Heel goed natuurlijk! De programma’s van Petit BamBou zijn door ervaren experts geschreven en zijn ook toegankelijk voor mensen die er in eerste instantie wat minder mee hebben. Niet alleen volwassenen trouwens, maar ook kinderen. Het is zo goed als kinderen dit leren! Om rustig, zonder oordeel, hun eigen gedachten en gevoelens te kunnen bekijken.ns te kunnen bekijken.
Welke tip geef je aan een collega die mindfulness ook wil proberen?
Gewoon doen! En vooral ook, zelf oefenen en ervaren :) Dat helpt enorm. En zie ook hoe het andere therapievormen mooi kan aanvullen.
Zelf ook eens proberen? Vind de app op iOS, Android en petitbambou.com. Of download meteen hiernaast.
Leer mediteren en ademhalen met Petit BamBou
• De meditatie-app Petit Bambou heeft al meer dan 10 miljoen gebruikers in Europa begeleid bij meditatie- en ademhalingsoefeningen.
• Naast basisoefeningen komen veel verschillende thema’s aan bod: stress, slaap, angst, zelfvertrouwen…
• Alle meditaties worden ontwikkeld met artsen, psychologen en mindfulness-trainers.
• Gratis kennismakingssessies voor kinderen en volwassenen (en onbeperkt!).
Zelf ook eens proberen? Vind de app op iOS, Android en petitbambou.com. Of download meteen hier:
Kiki BrugginkHet consequent toepassen van doelgestuurde principes zou effectieve behandelingen niet alleen korter, maar ook effectiever kunnen maken
Hoe zouden behandelaars in de GGZ kunnen profiteren van het toepassen van doelgestuurde principes in hun praktijk?
“Het opstellen van concrete, meetbare doelen met de cliënt helpt b� het monitoren van de behandeling. Het regelmatig evalueren van de voortgang op een schaal van 1 tot 10 en het verbinden van concrete consequenties aan deze evaluaties voorkomt langdurige behandelingen zonder gezondheidswinst. Behandelingen worden voortgezet als ze op koers liggen, afgesloten b� het behalen van doelen, of als doelen niet (verder) haalbaar bl�ken. Dit helpt om de prakt�k niet te laten dichtslibben, wat b�draagt aan het verkorten van wachtt�den. Bovendien helpt het toepassen van doelgestuurde principes om de focus in de behandeling te bewaken en "therapist drift" te voorkomen.”
Kunnen behandelaars flexibel omgaan met doelgestuurde principes als de omstandigheden of behoeften van de cliënt veranderen tijdens de behandeling?
“Hoewel vasthouden aan een rigide koers niet wensel�k is, is het belangr�k om te beoordelen of veranderingen geschikt z�n voor psychotherapie. Doelgestuurde behandelingen streven ernaar om gesprekken over dagel�kse problemen te voorkomen, tenz� deze relevant z�n voor de behandeldoelen. Indien een cliënt door veranderde omstandigheden niet kan werken aan de afgesproken doelen, kan een therapiepauze worden overwogen. Zodra de omstandigheden dit toelaten, kan de behandeling worden hervat. Als de veranderde omstandigheden of behoeften zich lenen voor psychotherapie, dan kan het behandelplan uiteraard aangepast worden, maar ook daarb� zou ik uitgaan van doelgestuurde principes. Want ook de aangepaste behandeling dient tot concrete doelen te leiden. Een behandeling die niet tot een doel hoeft te leiden l�kt me weinig zinvol.”
Welk verband is er tussen doelgestuurd werken en de toekomst?
“Doelgestuurd werken kan een rol spelen in het verminderen van lange wachtt�den in de GGZ, hoewel het niet de enige oplossing is. Het kan b�dragen aan het verkorten van behandelingen, waardoor meer cliënten geholpen kunnen worden. Daarnaast vind ik al langer dat we meer energie moeten steken in het verbeteren van de effectiviteit van bestaande behandelingen in plaats van steeds min of meer nieuwe behandelingen te ontwikkelen. Het consequent toepassen van doelgestuurde principes zou effectieve behandelingen niet alleen korter, maar ook effectiever kunnen maken. Dat hoop ik in elk geval. Dit vereist echter nog nader onderzoek.”
Wat zijn enkele van de belangrijkste attitudeveranderingen die zowel behandelaars als cliënten moeten ondergaan om doelgestuurd te kunnen behandelen?
“Behandelaren moeten erkennen dat therapie gericht is op het behalen van concrete doelen en bereid z�n consequenties te verbinden aan de resultaten van evaluaties. Want hoe logisch het ook klinkt, lang niet elke behandeling stopt zodra de doelen bereikt z�n. En dit is nog lastiger als er geen verdere vooruitgang meer geboekt wordt. Het idee dat behandelingen niet kunnen worden afgerond zolang de cliënt nog klachten heeft, kan leiden tot langdurige therapieën zonder extra gezondheidswinst, of tot het 'stapelen' van therapieën in een poging om verbetering te zien. Echter, in sommige gevallen moeten we erkennen dat verdere vooruitgang misschien niet haalbaar is voor de cliënt.
Op 4 oktober spreek je op het congres klaar voor de toekomst. Wat kan men hier verwachten?
“Op het congres zal ik eerst ingaan op de achtergronden van doelgestuurd behandelen, het waarom zeg maar. Vervolgens ga ik uitgebreid in op het hoe van doelgestuurd behandelen: hoe kom je aan goede doelen en hoe werkt dat 'sturen' nu precies. Tot slot vertel ik iets over een eerste onderzoek naar doelgestuurd behandelen. En ik kan alvast verklappen dat doelgestuurd behandelen in dat onderzoek leidde tot kortere behandelingen b� gel�kbl�vende effectiviteit en tevredenheid onder cliënten.”
Aanmelden voor het congres
Congres Klaar voor de toekomst op 4 oktober 2024 in Van der Valk Amsterdam Zuidas, van King nascholing