Metacognitieve therapie
Geen zware kost, wél effectief

Zes mythes over zelfmoord Volgens Gwendolyn Portzky
EMDR en ImRs De werkingsmechanismen
Metacognitieve therapie
Geen zware kost, wél effectief
Zes mythes over zelfmoord Volgens Gwendolyn Portzky
EMDR en ImRs De werkingsmechanismen
voor leden van de Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën
Bram Bovendeerd over systematic client feedback
“Millimetermaatwerk waarmee je het verschil kan maken”
Vanuit Brijder Jeugd werk ik met jongeren. Net als Anouk Tuijnman in dit magazine, ben ik geïntrigeerd door games. Hoewel je jongeren soms wil temperen in hun neiging om continu achter beeldschermen te zitten, is de vluchtigheid waarmee zij communiceren, consumeren en spelen de nieuwe realiteit. Het is niet de makkelijkste doelgroep om betrokken te houden in de behandeling. Waarom zou je dan geen gebruik maken van de kansen die games bieden? De ontwikkelingen gaan snel, en daarom is het fijn dat er veel onderzoek naar wordt gedaan. Anouk ontwikkelde twee games en onderzocht of die helpen tegen een depressie bij jongeren. Het antwoord lees je op pagina 14. Eén ding is duidelijk: games zijn het uitgelezen middel om in contact te komen met sommige jongeren, en om hen aangehaakt te houden.
In dat kader mogen we jongeren – en eigenlijk alle cliënten – wel wat vaker vragen hoe zij de behandeling eigenlijk ervaren. Sluiten we nog aan? Begrijpen we elkaar goed? Werken we aan het goede? Dit is meteen een bruggetje naar het interview met Bram Bovendeerd. Op pagina 30 pleit hij voor het structureel inzetten van systematic client feedback (SCF), maar zoals hij ook aangeeft: systematisch feedback verzamelen kost tijd. Ikzelf doe het niet met de vragenlijsten die hij aanstipt, maar heb de vraag ‘Sluiten we nog aan?’ structureel in mijn behandeling ingebed. Gaandeweg heb ik geleerd dat die vraag – of een variant ervan – eerlijker wordt beantwoord als je houding aansluit. Je moet écht van je cliënt willen weten hoe het ervoor staat en openstaan voor kritiek. Doordat ik die vraag nu standaard stel, weten mijn cliënten dat ik ook écht opensta voor een eerlijk antwoord. Dat is eigenlijk ook wat Bram zegt: áls je met SCF werkt, moet je er wel op terugkomen en iets met de feedback dóén. Hij geeft nog meer tips, én een antwoord op het tijdsdrukvraagstuk.
Tot slot wijs ik je graag op Reflectie, op pagina 36. Als bestuur zoeken we al jarenlang naar de heilige graal in de samenwerking tussen cgw’ers en cgt’ers. Rollen en verantwoordelijkheden worden steeds duidelijker. Verhalen over hoe cgw’ers en cgt’ers in de praktijk met elkaar samenwerken, maken het nog tastbaarder. Artikelen over deze combinatie zijn de pagina’s waar ik het eerst naartoe blader!
Esther Frusch
Bestuurslid VGCt
VGCt magazine is een uitgave van de VGCt en verschijnt vier keer per jaar. Informatie over lidmaatschap en opzeggen vind je op vgct.nl.
Aan dit nummer werkten mee Alexandra Kist, Mieke Ketelaars, Jojanneke Bastiaansen, Maria Bekendam, Esmee Hoff (VGCt), Manon Louwers, Sara de Waal, Yvette Hoogenboom, Hedy Jak, Natascha van der Steen, Ine Kaaijk (Vrhl).
Acquisitie en drukwerk
Elma Media B.V. Elma.nl
Silvèr Snoek: s.snoek@elma.nl 0226 33 16 67
Art direction, redactie en productie
Vrhl Content en Creatie
In opdracht van Elma Media B.V. In samenwerking met VGCt
Fotografie
De Beeldredacteur
Privacy
Op de verwerking van persoonsgegevens van abonnees is het privacystatement van Elma Media van toepassing.
Copyright © 2024:
Zet- en drukfouten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van VGCt verveelvoudigd of openbaar gemaakt worden. Bij het samenstellen van dit magazine is de grootste zorg besteed aan de juistheid van de hierin opgenomen informatie. VGCt is niet verantwoordelijk voor enige onjuist verstrekte informatie via dit magazine en VGCt is ook niet verantwoordelijk voor artikelen die onder de noemer ‘Marktvisie’ vallen. Dit zijn branded content artikelen van derden.
8 Mooi werkmoment Nooit te oud voor therapie 18 N=1
Als slapen niet lukt
aangewakkerd
Mieke
10 Zes mythes over zelfmoord Volgens Gwendolyn Portzky
Middelengebruik
Bruggenbouwers Anne-Flore Matthijssen
Vraag en antwoord over…
Metacognitieve therapie Geen zware kost, wél effectief 44 EMDR en ImRs De werkingsmechanismen
naar
drift bij persoonlijkheidsproblematiek
Hoe bereik je jongeren in de forensische zorg nu écht en welke rol ligt er voor CGT? Kennisredacteur Mieke Ketelaars en Petra Lenssen (sectie Forensische CGT) gaan in gesprek met psycholoog-psychotherapeut Erik Jongman (Waag, Levvel) op zoek naar antwoorden. Beluister deze aflevering via Kennisnet of op Spotify.
Luister nu de aflevering.
De P3NL-middag vindt dit jaar plaats op vrijdag 4 oktober, met het thema ‘Voor de verandering…’ Het middagprogramma begint weer met de uitreiking van de P3NL-prijs, gevolgd door een lezing van de winnaar(s) van deze prijs. Na de prijsuitreiking krijgen twee inspirerende sprekers het woord: oud-staatssecretaris Paul Blokhuis en kunstenaar en ‘veranderaar’ Merlijn Twaalfhoven. We nemen op deze middag ook afscheid van P3NL-directeur Marnix de Romph. Hij heeft zich bijna negen jaar met veel enthousiasme en betrokkenheid ingezet voor de federatie.
Leden van de VGCt zijn van harte uitgenodigd om op deze feestelijke middag aanwezig te zijn. Deelname is gratis, maar aanmelden is verplicht. Er is nog een beperkt aantal plekken beschikbaar, dus geef je snel op!
Praktische informatie: 4 oktober in Congresgebouw De Vereeniging in Utrecht, 14.30 tot 17.15 uur, met aansluitend een borrel.
Meer info en inschrijven.
Na de invitational conference ‘Versterken van (post-) hbo-professionals’ op 25 april heeft de initiatiefgroep van VGCt, LV POH-GGZ, FVB, NBTP, VVP en NVVS gewerkt aan een plan voor het vervolg van het project.
De inhoudelijke basis wordt gevormd door de drie vervolgthema’s die zijn vastgesteld op de conferentie:
1. Gezamenlijke stem versterken.
2. Kwaliteitserkenning van hbo-professionals optimaliseren.
3. Loopbaanpaden: ontwikkelingsmogelijkheden versterken.
Voor elk vervolgthema wordt een werkgroep gevormd met (vertegenwoordigers van) professionals, opleiders en werkgevers. In oktober is de kick-off voor alle betrokken partijen, snel daarna zullen de werkgroepen worden samengesteld en hun opdracht krijgen. De initiatiefgroep wordt omgevormd tot een stuurgroep. Deze stuurgroep stelt de opdrachten voor de werkgroepen op.
Bekijk de tekening met de uitkomsten van 25 april en de vervolgthema’s.
VRAAG VAN: PAULINE JANSE
VRAAG AAN: JET ALBERTS
In deze rubriek stelt een cgt’er of cgw’er een prangende vraag aan een vakgenoot. Misschien heb je je altijd al afgevraagd hoe iemand een bepaald probleem aanpakt of ben je gewoon heel nieuwsgierig naar waarom iemand iets op een bepaalde manier doet. In deze editie stelt Pauline Janse een vraag aan Jet Alberts.
Hoe
therapist drift bij mensen met ernstige persoonlijkheidsproblematiek?
Pauline: “Jij werkt bij het NPI met mensen met ernstige persoonlijkheidsproblematiek, dus er speelt altijd wel wat, ook vaak in de interactie. Hoe voorkom je therapist drift – dat je afdwaalt van je methodiek en doelen?”
Jet: “Toen jij jouw vraag stelde, Pauline, dacht ik: waarschijnlijk ziet het er van buitenaf uit alsof ik continu aan het driften ben. Ik vlieg soms alle kanten op. Bij onze cliënten werkt het niet om stap voor stap een protocol te volgen. Ik werk vanuit de uitgangspunten van schematherapie en dat betekent dat ik probeer te voorzien in de basisbehoeften die ontbraken in het vroegere leven van mijn cliënten. Er worden soms plotselinge afslagen en omwegen genomen om met hen mee te bewegen, en ik investeer veel in de relatie. Daardoor kan het lijken alsof ik steeds afwijk van mijn methodiek en doelen. Het verschil is dat ik dat einddoel wel degelijk in zicht heb. Bij mijn doelgroep kost het alleen tijd om daar te komen.
De interactie waar je het over hebt, is precies waarin onze cliënten vastlopen en waarvoor zij bij ons komen. Ze lopen vast in hun werken privérelaties, en het is te verwachten dat er ook in de behandelkamer uitdagingen zullen ontstaan in de interactie – dat er conflicten ontstaan of de cliënt extreem afhankelijk van je wordt. Daar kunnen we dan meteen wat mee. Als therapeut is dat niet altijd makkelijk.
Je moet erop bedacht zijn, het niet te persoonlijk nemen en het de cliënt niet verwijten. Het hoort bij de problematiek. Het helpt mij om me te realiseren dat het nooit een rechte lijn is, maar dat een behandeling altijd gepaard gaat met vallen en opstaan – om de lange termijn in het achterhoofd te houden. Het helpt ook om de cliënt bij de les te houden en bijvoorbeeld te zeggen: ja, je bent gestruikeld, maar het is anders dan de vorige keer, want nu merk je het op.”
In het volgende nummer stelt Jet een vraag aan Nicky Heins.
Welk mooi moment uit de praktijk zul je niet snel vergeten? In deze editie vertelt Dorinde van Andel, PhD, gz-psycholoog i.o. en cognitief gedragstherapeut i.o. bij Co-eur in Utrecht, over een bijzondere casus.
Josephine* (73) werd door haar huisarts doorverwezen naar Co-eur, specialistische ggz in Utrecht. Ze had objectieve eetbuiten en braakte om te compenseren. Door de jaren heen hadden de eetbuien een emotieregulerende functie gekregen. Aan die eetstoornisproblematiek bleek een trauma uit haar jeugd ten grondslag te liggen.
Als kind is Josephine achternagezeten door een pastoor die haar probeerde aan te randen. Josephine wist aan hem te ontkomen door te vluchten, maar sprak met niemand over wat er precies was gebeurd. “Die gebeurtenis heeft haar tot de dag van vandaag achtervolgd”, vertelt Dorinde, die haar samen met haar collega Nicole Plandsoen behandelde. De poging tot aanranding deed haar besluiten dat niemand haar ooit zou aanraken. “Mannen waren in haar ogen niet veilig. Om die reden durfde ze nooit een relatie aan te gaan. Toen de pastoor op haar zeventiende overleed, kwamen er allerlei herinneringen boven waardoor ze onder andere een depressie en eetbuien ontwikkelende.”
HARDNEKKIGE DYNAMIEK
Die eetbuien waren sindsdien in wisselende mate aanwezig in haar leven. “Er was een hardnekkige dynamiek ontstaan: Josephine ervaarde vaak onrust en spanning, die ze weg probeerde te eten. Dat deed ze alleen als er geen anderen om haar heen waren. Ze vermeed steeds meer sociale situaties en contacten, omdat ze bang was om in zulke situaties spanning te ervaren die ze op het moment niet kon dempen met een eetbui.” Toen ze een jaar geleden de griep te pakken had en zich niet goed voelde, ging Josephine naar de
“ALLES VAN DE AFGELOPEN VIJFTIG JAAR KWAM ERUIT”
huisarts. “Hoewel ze daar voor iets anders was, was dit het moment dat alles eruit kwam van de afgelopen vijftig jaar. Ze had het gevoel dat er wat moest gebeuren. De huisarts merkte op dat haar eetproblematiek verbonden kon zijn met haar verleden en gaf haar een verwijzing voor behandeling.”
BAGATELLISEREN
Het viel Dorinde bij de eerste ontmoeting op dat Josephine heel nerveus was. “Ik vond dat ze haar eetstoornis afzwakte. Ze bagatelliseerde haar problemen snel: zo erg was het allemaal niet. Toch hadden we gelijk een goede klik en ik
“ZE WIL NOG HEEL GRAAG IN HAAR EENTJE OP VAKANTIE.
IK WEET ZEKER DAT HAAR DAT GAAT LUKKEN.”
vond haar verrassend open.” Om haar eetstoornis in kaart te brengen, startten Dorinde en haar collega een CGT-behandeling met CBT-E elementen bij Josephine.
“We hebben eerst ingezet op registraties via een app. Wat en wanneer at ze? Welke gedachten en gevoelens had ze daarbij? Daarnaast startten we met het plannen van eten om een eetpatroon te normaliseren. Als je volwaardig eet, dan wordt de kans op eetbuien kleiner. Ook hadden we als doel om samen uit te zoeken wat de rol van trauma is en hoe ze die ervaarde in het hier en nu.”
GROTE STAPPEN
Josephine vond het registreren en plannen via de app maar niets. “‘Ik ga dat toch niet in zo’n app zetten’, zei ze. Het bijhouden met pen en papier werkte voor haar beter. Haar blocnote nam ze mee naar de behandelingen.” Er kwam naar voren dat de eetbuien vooral ’s avonds plaatsvonden als Josephine alleen was. Hiermee dempte ze negatieve gevoelens en stress. “Overdag, in het bijzijn van anderen, at ze juist weinig. Ze was bang om door te slaan. Dat werkte averechts, want door overdag zó weinig te eten, gaat het lichaam natuurlijk schreeuwen om voeding en dan niet om voedzame producten.” Een nare opmerking van iemand was voor Josephine een trigger. “Het bleek een kernovertuiging te activeren: ik ben niet geschikt voor deze maatschappij en hoor nergens bij. Er was veel oud zeer dat deze opvatting in stand hield. Dat was een belangrijk
thema om mee aan de slag te gaan.” Het praten over haar eetstoornis voelde voor Josephine als bevrijding. Ze vertelde ook haar omgeving over haar problemen en dat werkte voor haar heel helpend. “Het ging in relatief korte tijd hartstikke goed. Dat zagen wij ook: elke sessie leek ze steeds opgewekter en enthousiaster.”
WANNEER DE TIJD RIJP IS Tijdens een evaluatiemoment benoemde Josephine dat ze zich gehoord en gezien voelt, én dat ze trots op zichzelf is. “Een groter compliment kun je als behandelaar niet krijgen. Toen we met een goed gevoel de sessie hadden afgerond en bij de deur stonden om afscheid te nemen, vroeg ze: ‘Zou ik jullie een knuffel mogen geven?’ De cliënte die na een poging tot aanranding nooit iemand dichtbij heeft toegelaten en intimiteit meer durfde aan te gaan, vraagt óns om een knuffel. Dat voelde als een echte blijk van vertrouwen.” Dorinde ontving later nog een mail van Josephine met de tekst: ‘Hopelijk geef ik hiermee andere mensen een steun in de rug dat het nooit!!!!! te laat is om hulp te zoeken. Wanneer de tijd rijp is, is voor iedereen heel persoonlijk.’ “Dat vond ik een mooie boodschap”, vertelt Dorinde. “Josephine is de oudste cliënte die ik ooit heb behandeld, en een van de leukste dankzij haar grote levenslust. Ik dacht gelijk: wat mooi, dat een vrouw op deze leeftijd nog aan de slag gaat met zichzelf. Het is leuk om te zien dat ze nu zo trots is. Ze heeft grote stappen gezet. Ze wil nog heel graag in haar eentje op vakantie. Ik weet zeker dat haar dat gaat lukken.”
*Gefingeerde naam.
Er bestaan nog steeds veel misverstanden over zelfmoord* – niet alleen onder het brede publiek, maar ook onder hulpverleners. Zo wordt nog vaak gedacht dat praten over zelfmoord de kans vergroot dat iemand ernaar handelt. We legden deze en vijf andere beweringen voor aan hoogleraar en klinisch psycholoog Gwendolyn Portzky, die in november een lezing geeft over suïcidaliteit op het VGCt-najaarscongres met als thema Breaking the silence.
IEMAND DIE AAN ZELFMOORD DENKT WIL OOK ECHT DOOD
“Nee, zo eenvoudig is het niet. Ten eerste gaat het bij zelfmoord meestal niet om een bewuste doodswens. De gedachte is niet ‘ik wil dood’, maar ‘het gaat niet meer’ of ‘ik wil deze pijn niet meer voelen’. De meeste mensen zouden graag op een andere manier willen leven, maar zijn de hoop op verbetering verloren. Ten tweede is er een groot verschil tussen denken en doen. Een aanzienlijke groep mensen denkt ooit in zijn leven aan zelfdoding: zo heeft veertien procent van de Belgen ergens in zijn of haar leven ernstige zelfmoordgedachten. Een veel kleinere groep gaat echter over tot een zelfmoordpoging en een nog kleinere groep tot zelfmoord.”
“Vanuit de wetenschap zijn we heel erg op zoek naar wat maakt dat iemand van gedachten overgaat op gedrag. Daaruit zijn ook voor hulpverleners lessen te trekken. Zo weten we uit onderzoek dat hoe frequenter en concreter de zelfmoordgedachten zijn, des te hoger het risico is op een poging. Bevraag dus altijd hoe concreet de plannen van een cliënt zijn.”
ZELFMOORD GEBEURT MEESTAL ZONDER
WAARSCHUWING
“Dit is absoluut een mythe: zo’n 60 tot 75 procent geeft wel degelijk van tevoren signalen af. Slechts bij een kleine minderheid komt het voor de omgeving als een complete verrassing. Zie het als een klokcurve, ook wel een normale verdeling, met aan de ene kant van het continuüm de zeer impulsieve suïcides en aan de andere kant de zeer geplande suïcides. Beide komen weinig voor. Het merendeel van de mensen zit daar tussenin.
Ze zijn er in gedachten al een tijd mee bezig, maar in hoeverre de zelfmoordgedachten op de voorgrond treden wisselt. Daarmee wisselen ook de signalen. In een risicovolle periode wordt iemand bijvoorbeeld stiller, gaat zich meer terugtrekken, of uit vaker dat het niet meer gaat. Die signalen zijn vooral zichtbaar voor de directe omgeving.”
“Gz-professionals zien natuurlijk een groep die al hulp zoekt voor psychische problemen. Zij moeten altijd bedacht zijn op waarschuwingssignalen. Vraag bijvoorbeeld door als iemand aangeeft steeds minder vertrouwen te hebben dat de stoornis ooit over gaat. Hopeloosheid en suïcidaliteit zijn namelijk sterk met elkaar verweven. Wees ook extra alert als er belangrijke veranderingen zijn in het leven van cliënten, bijvoorbeeld wanneer ze afstevenen op een relatiebreuk. Hetzelfde geldt voor transities in de zorg, bijvoorbeeld na het afsluiten van een opname of wanneer een vaste therapeut met verlof gaat. Check dan of er tekenen zijn van het mentaal nóg moeilijker hebben en vraag door.”
DEGENEN DIE EROVER SPREKEN DOEN HET NIET, ZE WILLEN ALLEEN AANDACHT
“Het eerste deel klopt dus niet: een meerderheid van de mensen die zelfmoord pleegt, heeft daarvóór signalen afgegeven. Het tweede deel, het wegzetten van uitingen van suïcidaliteit als een schreeuw om aandacht, vind ik het ergst van al. Je moet zo’n verbaal signaal áltijd serieus nemen. Ja, er kan soms iets bij zitten van ‘zie mij, zie dan hoe diep ik zit’, maar ook dan moet je het fundamentele voor ogen zien: je hebt te maken met iemand die mentaal lijdt.”
Gwendolyn Portzky is klinisch psycholoog en hoogleraar in de medische psychologie aan de Universiteit Gent. Daarnaast is zij directeur van het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), de Vlaamse evenknie van de Nederlandse Stichting 113 Zelfmoordpreventie.
* Net als Stichting 113 Zelfmoordpreventie kiest de VGCt ervoor om de term ‘zelfmoord’ te gebruiken in plaats van een alternatief, omdat dit de meest gangbare zoekterm is. We vinden het belangrijk dat deze informatie vindbaar is voor zij die er behoefte aan hebben.
“EEN MEERDERHEID VAN DE MENSEN DIE ZELFMOORD
PRATEN OVER ZELFMOORD VERGROOT DE KANS DAT
IEMAND ERNAAR HANDELT
“Dit is een hele hardnekkige mythe, die zelfs onder hulpverleners nog heel sterk leeft. Laat ik het daarom heel duidelijk stellen: er is geen enkele wetenschappelijke evidentie dat een-op-eengesprekken tussen hulpverlener en cliënt het risico op zelfmoord verhogen. Vanuit de praktijk weet ik dat het cliënten vooral enorm oplucht als het onderwerp bespreekbaar wordt. Erover praten is voor de cliënt de enige manier om uit diens isolement te raken. Dus als een hulpverlener mij vraagt ‘mag ik het wel bespreken?’, dan is mijn antwoord een volmondig ja. Je móét er als hulpverlener juist over praten met je cliënt.”
ALS JE DE STOORNIS BEHANDELT, DAN VERDWIJNT SUÏCIDALITEIT VANZELF
“Ik moet er soms hard voor vechten om hulpverleners duidelijk te maken dat dit niet klopt. Suïcidaliteit ontstaat vaak wel in samenspel met een psychische aandoening zoals depressie, maar wat ik in de praktijk vaak zie is dat als de depressie is opgeklaard en de persoon op een later moment in diens omgeving botst op negatieve gebeurtenissen, dat de zelfmoordgedachten dan toch weer terugkomen. Vanuit leerprincipes is dat goed te begrijpen. Mensen hebben de zelfmoordgedachten vaak lange tijd gebruikt als een vorm van coping: het idee dat er een uitweg is, gaf geruststelling en werd zo keer op keer bekrachtigd. Het is voor hulpverleners belangrijk om te weten dat wanneer de depressie is opgeklaard, die gedachten er nog steeds kunnen zijn als een soort escape wanneer ze het mentaal moeilijk hebben.”
ALLE THERAPEUTEN ZIJN GETRAIND IN ZELFMOORDPREVENTIE
“Dat is wel de verwachting die cliënten en naasten hebben, maar dat is – in ieder geval vanuit Vlaams perspectief –absoluut niet het geval. Zowel psychologen als artsen krijgen in hun opleiding vast ooit een keer een gastles over hoe om te gaan met suïcidale patiënten, maar dat maakt ze nog geen expert. Voor suïcidaliteit moet je –net als voor elke aandoening – specifieke kennis opdoen.”
“Het allerbelangrijkste voor hulpverleners is alertheid. Wees er bij iedere behandeling op bedacht dat zelfmoordgedachten kunnen optreden. Vraag ernaar bij
de intake en stel indien nodig samen met de cliënt een zogeheten veiligheidsplan op (te vinden op de websites van zelfmoord1813.be en 113.nl, red.). Dat is een stappenplan waarmee cliënten leren om signalen te herkennen en een crisis te voorkomen. Blijf de zelfmoordgedachten vervolgens monitoren. Weet dat er ook specifieke behandelingen zijn voor suïcidaliteit, die heel effectief en veilig zijn gebleken. Dat kan voor specifieke doelgroepen heel behulpzaam zijn.”
Gwendolyn weet uit eigen ervaring dat suïcidaliteit één van de zwaarste problemen voor hulpverleners is om mee om te gaan. “Het boezemt ons angst in en de natuurlijke reactie is dan om weg te vluchten, bijvoorbeeld door jezelf te vertellen: ‘als ik de depressie aanpak, komt het ook wel goed.’ Maar nee, we moeten onze eigen schroom overwinnen en suïcidaliteit niet alleen bespreekbaar maken met onze cliënten, maar ook met elkaar. Je hoeft niet de perfecte hulpverlener te spelen die het altijd precies weet. Elke cliënt is immers anders en vergt een andere aanpak. Ook voor mij is het na 25 jaar in het vak bij een nieuwe cliënt soms weer even zoeken. Bespreek je twijfels met collega’s. Doorbreek ook daarin de stilte.”
Meer weten over waar je als behandelaar alert op moet zijn en welke suïcidepreventietools en -interventies er zijn? Kom dan naar de lezing van Gwendolyn Portzky op het VGCt-najaarscongres Breaking the silence van 6 tot 8 november 2024 in Veldhoven.
Binnen de ggz kom je ze allemaal tegen: brancheverenigingen, federaties, wetenschappelijke verenigingen en beroepsverenigingen. Hoe zit het met de VGCt? De VGCt is een wetenschappelijke vereniging. Deze benaming zegt misschien al best wat, maar wat betekent het precies? En waar kun je terecht met meer beroeps(belang)gerelateerde vragen?
Als wetenschappelijke vereniging zijn we er voor je als het gaat om kennis en kunde met betrekking tot wetenschappelijk onderbouwde en effectieve psychologische behandelmethoden. Ons antwoord is in de basis gebaseerd op de leertheorie en de grondslagen van de CGT. Dit staat centraal in wat leden van de VGCt in huis hebben en wat we als vereniging uitdragen. We zetten ons in voor vakgerichte opleidingen, wetenschappelijke kennis en kwaliteitsregistraties, en vormen een platform voor verbinding. De VGCt-registratie kun je zien als een secundaire registratie: als aanvulling op jouw primaire beroep en/of opleiding. Dan nog voor de duidelijkheid: de VGCt is dus geen beroepsvereniging. Een kort introductiefilmpje over de VGCt vind je via de QR-code.
Waar kun je terecht met jouw vragen op het gebied van beroep en belangenbehartiging? Denk bijvoorbeeld aan vragen over verzekeringen, aansprakelijkheid en ander juridisch advies. Hiervoor kun je het beste terecht bij, jawel, een beroepsvereniging. We adviseren je, naast je lidmaatschap van de VGCt, lid te zijn van een beroepsvereniging zoals het NIP, de NVP en de NVRG. Daarnaast kun je terecht bij de VvAA (als zorgprofessional) en bij de Nederlandse ggz (als je werkzaam bent bij een aangesloten lid). Meer informatie over waarvoor je je als ondernemer kunt verzekeren vind je bijvoorbeeld op de website van P3NL1 of bij het Ondernemersplein.
Introductievideo over de VGCt De Nederlandse ggz
P3NL: verzekeringen voor zzp’ers
Ondernemersplein: informatie over een verplichte basisverzekering arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen
P3NL: soorten verzekeringen
Vergeet niet om ook even bij jouw collega’s, medeleden of bij iemand binnen jouw intervisiegroep of bredere netwerk na te vragen hoe zij hun zaken geregeld hebben. Wie weet hebben ze een goede tip en hoef je niet lang te zoeken naar een antwoord op jouw vraag!
Lisa de Kok
Juridisch beleidsmedewerker bij de VGCt
1. De VGCt is medeoprichter en actief lid van de federatie P3NL, die de collectieve belangenbehartiging van psychologen en pedagogen (en aanverwante beroepen) tot doel heeft. De VGCt komt via die weg op voor het maatschappelijk belang dat met haar registraties is verbonden.
Veel jongeren kampen met depressie. Helaas sluiten bestaande programma’s voor depressiepreventie en -interventie niet altijd goed aan op hun belevingswereld. Daarom onderzocht Anouk Tuijnman in haar promotieonderzoek of sociale videogames jongeren kunnen helpen.
THERAPIE TE SAAI?
“Voor veel jongeren zijn videogames een vertrouwd medium”, vertelt Anouk. “Bovendien zijn games goede middelen om iets te leren: vaak zijn ze zo ontworpen dat je steeds beter in iets wordt. Toch zien we dit soort middelen nog weinig terug in de behandeling van depressie en preventieprogramma’s, ook al blijkt uit onderzoek dat de reguliere aanpak niet voor iedere jongere werkt. De gebruikte materialen sluiten vaak onvoldoende aan bij de belevingswereld van jongeren: ze zijn soms wat saai of didactisch.” Anouk besloot daarom om voor haar promotieonderzoek te onderzoeken of het mogelijk is om de effectiviteit van preventie en interventie te vergroten met behulp van een ander type programma’s. Zij koos voor videogames vanwege een aantal kansrijke elementen. “Zo sluiten games goed aan bij de belevingswereld van jongeren en is het niveau goed aan te passen op dat van de speler, waardoor het voor iedereen effectief kan zijn. Games zijn dus ook goede leermachines: de moeilijkheidsgraad ligt vaak net iets boven je niveau.
Dat stimuleert je om je best te doen en iets te leren. Een ander voordeel is dat het risico op stigma bij gaming minder is dan bij reguliere therapie – een belangrijke factor, want het stigma op depressie en de behandeling ervan is een reden dat sommige jongeren geen hulp zoeken.” Anouk denkt ook dat er een financieel voordeel kan zijn, als de games op grote schaal worden ingezet. “Mogelijk kunnen we sommige toepassingen inzetten voor mensen die op de wachtlijst staan, zodat al een start gemaakt kan worden en de behandeling daardoor misschien wel korter duurt. Ik zie ook een toepassing voor elementen als rollenspellen, zeker voor cliënten die ver weg wonen en een behandeling online krijgen. Rollenspellen zijn soms al moeilijk in de behandelkamer omdat mensen zich er ongemakkelijk bij voelen. Online is dat nog lastiger. Door het gebruik van games kunnen we dergelijke oefeningen op afstand natuurlijker inzetten. Ook zouden mensen thuis aan de slag kunnen gaan met bepaalde onderdelen van de therapie die in games verwerkt zijn, waardoor ze minder vaak naar een fysieke
“GEBRUIK GAMES OM IN CONTACT TE KOMEN MET JONGEREN”
locatie hoeven te gaan. Bovenal is het een kwestie van kijken naar de persoon en beoordelen wat voor diegene van toepassing is.”
OMGAAN MET AFWIJZING
Om te testen wat games kunnen betekenen in de preventie en behandeling van depressie ontwikkelde Anouk samen met professionele gamedesigners twee toegepaste spellen. “Er was veel ruimte om verschillende initiatieven te onderzoeken. Ons eerste spel, Scrollquest, ontwikkelden we om afwijzingsgevoeligheid te meten. We weten namelijk al lang dat afwijzingsgevoeligheid een belangrijke risicofactor is voor het ontwikkelen van een depressie. Iemand die gevoelig is voor afwijzing verwacht meer afwijzing dan er gaat komen en áls er afwijzing komt, reageert die persoon daar heel sterk op. Het gevolg kan zijn dat iemand zich minder open en terughoudender gaat opstellen, waardoor je juist eerder wordt afgewezen. Deze vicieuze cirkel kan leiden tot symptomen van depressie. Hoe je omgaat met afwijzing wordt in reguliere behandelingen gemeten met een vragenlijst of een rollenspel. Je reactie is op dat moment echter niet hetzelfde als wanneer je in het echt wordt afgewezen. We kwamen er in de pilot met jongvolwassenen achter dat we in een videogame afwijzing goed konden simuleren. De reactie van de jongeren werd gemeten door hen direct na het spelen van de game een vragenlijst in te laten vullen. Hieruit bleken duidelijke verschillen in hoe gevoelig de
Dr. Anouk Tuijnman is na het behalen van haar master in de Orthopedagogiek gepromoveerd aan het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit. Haar thesis ging over haar onderzoek naar de inzet van sociale videogames voor jongeren met depressie. Zij is nu werkzaam bij Trimbosinstituut als onderzoeker en coördinator van het team Gamen, Gokken en Digitale Balans.
spelers waren voor afwijzing. Een vergelijkbare game zou een aanvullend middel in een behandeling kunnen vormen: door te zien hoe iemand in de game reageert kun je diegene gerichter coachen.”
SYMPTOMEN HERKENNEN EN STIGMA VERKLEINEN De andere game die Anouk en haar team ontwikkelden was een helpende game om in te zetten op scholen, genaamd Moving Stories. “Veel jongeren zoeken geen hulp, waardoor klachten kunnen verergeren en het risico op terugval groter wordt. Deze game ontwierpen wij om jongeren te leren een betere inschatting te maken van iemands mentale gezondheid. Ook leren jongeren in het spel wat ze het beste kunnen doen als iemand depressief is – bijvoorbeeld luisteren, begrip tonen of een volwassene erbij betrekken. Dat laatste doen jongeren niet snel, omdat ze vaak denken dat ze het zelf moeten oplossen. Hooguit bespreken ze gevoelens met hun vrienden, maar het is juist goed om externe hulp te zoeken als je last hebt van depressieve klachten. Met dit spel hoopten we het stigma op depressie te verkleinen, waardoor jongeren eerder hulp zoeken. In de game wonen de spelers in huis met een fictief depressief nichtje, waardoor ze de symptomen van depressie leren kennen. Er zijn vervolgens verschillende acties die ze kunnen ondernemen. Sommige acties helpen het nichtje, andere niet. In de simulatie kun je dat op een veilige manier leren.”
EFFECTEN
Moving Stories werd getest door 185 jongeren van vier verschillende scholen. Vervolgens vonden er klassikale gesprekken plaats om de ervaringen te delen en het verhaal naar de echte wereld te brengen. “De game riep veel op in de klas”, vertelt Anouk. “Het thema mentale gezondheid kan voor veel jongeren moeilijk te bespreken zijn. Toch was er ook veel enthousiasme over het spel, zowel onder de docenten als onder de leerlingen. Wat betreft resultaten zagen we in de metingen die we drie maanden na afloop van het programma uitvoerden dat het stigma op depressie onder de deelnemers was afgenomen. Toen we na zes maanden nog een meting deden, zagen we wel dat dit effect weer terugliep. Het is dus belangrijk dat er boostersessies plaatsvinden, dat het een terugkerend onderdeel wordt. Ook op gebied van kennis zagen we verbetering, al was het niet significant: jongeren zagen
eerder in dat iemand hulp nodig had, al hadden ze de neiging te overdiagnosticeren en verwarden ze een psychose met een depressie. Daarnaast hadden we gehoopt te kunnen concluderen dat jongeren na de game eerder geneigd waren om hulp te zoeken, maar dat bleek lastig te meten. Dat kan ook komen door de leeftijd van de deelnemers, rond de dertien, veertien jaar. De meeste jongeren hebben dan nog geen mentale problemen ontwikkeld en komen ook niet snel iemand tegen met klachten.”
EEN AANVULLING OP DE BEHANDELPRAKTIJK
Omdat de resultaten niet overtuigend genoeg zijn is het volgens Anouk niet de bedoeling dat de twee games in hun huidige vorm worden ingezet. “Maar het is weer een stap in de ontwikkeling van dit soort aanvullende instrumenten. Voor ons team was er geen financiering meer en bovendien heb ik een andere baan gekregen, waardoor dit project voor ons nu is gestopt. Het idee is dat dit op de lange termijn wel iets oplevert. Je kunt eraan denken om het aantal opties dat jongeren in de game hebben uit te breiden – om de game wat rijker en diverser te maken. Wij zijn zeker niet de enige die hiermee bezig zijn: er worden meer van dit soort games ontwikkeld. Ik ben er in ieder geval van overtuigd dat videogames van waarde kunnen zijn in de behandelpraktijk. Mijn boodschap aan therapeuten is dan ook: gebruik games om in contact te komen met jongeren en om hun leefwereld beter te begrijpen. Het werkt ook heel goed om een moeilijk gesprek te voeren tijdens het gamen, omdat het laagdrempelig is en je elkaar niet hoeft aan te kijken. Dat hoeft niet eens met speciale games, dat kan ook met reguliere.” Dat betekent niet dat Anouk gamificatie ziet als het antwoord op alles. “Het inzetten van games omdat het cool is, is geen goede reden”, legt ze uit. “Het moet effectief zijn en toegevoegde waarde hebben. Wij hebben voor games gekozen omdat ze eigenschappen hebben die andere media niet hebben. Bovendien ben ik niet van mening dat games de therapeut gaan vervangen. Het is echt een aanvullende toepassing op het reguliere behandelpakket. Er is niet één middel dat alles voor iedereen kan oplossen.”
Wie de opleiding tot cgt’er volgt, bewijst zijn of haar bekwaamheid onder meer met een N=1-verslag. In deze rubriek blikt een cgt’er terug op de eigen bekwaamheidsproef.
Sahar Rajabi
Functie: Gz-psycholoog
Werk:
Sahar werkt als gz-psycholoog bij Slaapmakend in Amsterdam. Daar heeft ze vooral te maken met patiënten met insomnie. Vaak is sprake van comorbiditeit.
Nicole* komt bij Sahar omdat ze problemen heeft met doorslapen. De problemen zijn begonnen in de periode dat ze een eindopdracht voor haar opleiding moest maken. Door tijdelijk medicatie te gebruiken heeft ze haar studie kunnen afronden, maar met het slapen is het niet meer goed gekomen. Inslapen lukt volgens Nicole wel, maar als Sahar doorvraagt ontdekt ze dat het dertig tot zestig minuten duurt voordat Nicole in slaap valt.
Overdag heeft Nicole weinig energie, is ze snel prikkelbaar en kan ze zich moeilijk concentreren. Toch lijkt de insomnie niet het grootste issue te zijn. Nicole piekert ook veel en Sahar diagnosticeert een gegeneraliseerde angststoornis (GAS). Het slechte slapen ziet Sahar als een instandhoudende factor van de GAS. Haar verwachting is dat als Nicole beter slaapt, ze haar angst beter kan relativeren en het piekeren afneemt. Daarom legt Sahar de focus in het eerste deel van de behandeling op CGT voor insomnie (CGTi). Er is aandacht voor slaaphygiëne en Nicole wordt gevraagd een slaaplogboek bij te houden. Nicole blijkt op wisselende tijdstippen naar bed te gaan, lang uit te slapen en in bed te lezen en podcasts te luisteren. Er worden afspraken gemaakt om de slaaphygiëne te verbeteren. Sahar zet stimuluscontrole in zodat Nicole haar bed opnieuw leert te verbinden met slaap.
In de zesde en zevende sessie introduceert Sahar slaaprestrictie, waarbij Nicole twee weken lang maximaal vijf uur per nacht in bed mag liggen voordat ze haar bedtijden stapsgewijs uitbouwt. Nicole ziet dat niet zitten en heeft angstige verwachtingen. Ze denkt dat het gevaarlijk is om minder dan acht uur per nacht te slapen. Sahar weet Nicole ervan te overtuigen dat ze met de slaaprestrictie netto hetzelfde aantal uren slaapt, alleen minder gefragmenteerd. Toch heeft ze het gevoel dat ze Nicole kwijtraakt en ze onderhandelt met haar. Ze komen tot een compromis van 5,5 uur in bed liggen en na een week uitbreiden met vijftien minuten. Ook spreken ze af dat Nicole Sahar wekelijks een terugkoppeling geeft per mail.
OBSESSIE VOOR LOGBOEK
De eerste terugkoppeling die Sahar van Nicole krijgt is positief. Nicole geeft aan dat ze doorslaapt en dat ze overdag prima
functioneert ondanks de ingekorte bedtijden. Haar angstige verwachting komt dus niet uit. Dat motiveert. Aan de andere kant slaat Nicole een beetje door en houdt ze zich obsessief bezig met het bijhouden van haar slaap. Ze is bang geworden om niet meer zonder alle maatregelen te kunnen slapen en daardoor is slaap een obsessie geworden. Daarop wijzigt Sahar haar aanpak. Ze spreken af dat Nicole soms expres gaat afwijken van de slaaphygiënemaatregelen. Nicole drinkt weer koffie en houdt tijdens haar vakantie het logboek expres niet bij. Op deze manier wordt de verwachting ‘als ik mij niet aan de afspraken houd, kan ik niet slapen’ uitgedaagd. Dat heeft het gewenste effect: Nicole raakt uiteindelijk haar obsessie voor het bijhouden van het logboek kwijt en slaapt nog steeds door.
VAN 100 NAAR 20 PROCENT
Zoals Sahar bij aanvang van de behandeling al verwachtte, voelt Nicole minder onrust en gejaagdheid naarmate ze beter slaapt. In bed wordt niet meer gepiekerd. Om het piekeren verder te laten afnemen, zet Sahar vanaf de elfde behandeling het protocol voor een gegeneraliseerde angststoornis in. De meest effectieve interventie is het inlassen van piekermomenten in combinatie met oplossingsgericht piekeren en het bijhouden van een piekerschrift. Doordat het Nicole steeds beter lukt om het piekeren uit te stellen, neemt haar angst af en voelt piekeren minder
Sahar: “Omdat CGT zo goed past bij een casus als deze, had ik hoge verwachtingen, maar dat we zó snel effect zouden merken was boven mijn verwachting. Vooral de slaaprestrictie heeft goed gewerkt en zoals ik vaak bij mijn patiënten zie, heeft slaap een gigantische invloed op andere klachten – zo ook bij Nicoles piekerklachten. Achteraf vind ik dat ik meer oog had kunnen hebben voor het systeem. Nicole komt – net als ik – uit een collectivistische cultuur. Ik herkende dingen die zij zei, bijvoorbeeld dat ze het lastig vindt om haar grenzen aan te geven bij haar familie. Door de herkenning die ik soms voelde, heb ik aannames gedaan zonder die te checken: ik dacht te weten hoe Nicole zich voelde. Als ik het over zou kunnen doen, had ik in sommige gevallen beter doorgevraagd en wellicht ook de ouders of partner van Nicole bij de behandeling betrokken. Al met al kijk ik terug op een geslaagde behandeling, waarbij de stevige therapeutische relatie een van de sterke kanten was.”
dreigend en onbeheersbaar. De geloofwaardigheid van de overtuiging ‘ik ben machteloos tegenover het piekeren’ is aan het einde van de behandeling gedaald van honderd procent naar twintig procent. De frequentie van de sessies wordt steeds verder verlaagd, zodat Nicole zelf kan ervaren dat ze geen therapie meer nodig heeft. Zodra ze het vertrouwen heeft dat ze het zelf kan, wordt de behandeling afgesloten.
* Gefingeerde naam.
Als zorgprofessional in de geestelijke gezondheidszorg weet je hoe belangrijk deskundigheid in je vak is.
Bij Cure & Care Development (CCD) begrijpen we de uitdagingen die je dagelijks tegenkomt en ondersteunen we je op jouw professionele reis. Wij geloven dat zorgprofessionals zoals jij de beste, wetenschappelijk onderbouwde zorg moeten bieden. Daarom bieden wij, voor jou relevante opleidingen, cursussen en trainingen die aansluiten bij de realiteit van jouw werkveld. Bij CCD staan we naast je in jouw streven naar deskundigheid en groei. Wij bieden de tools en kennis die je nodig hebt om de beste zorg te leveren.
Ontdek onze uitgebreide reeks cursussen, opleidingen en trainingen, perfect ontworpen om jouw benodigde accreditatiepunten te behalen en je beroepskwalificaties te versterken. Ons gehele aanbod van de resterende maanden van 2024 staat in onze digitale brochure, deze is te zien via de QR code op deze pagina. Schrijf je vandaag nog in en zet de volgende stap in jouw professionele ontwikkeling!
CCD helpt de zorg vooruit!
“Samen bouwen we aan een toekomst waarin jij als zorgprofessional aan je competentie werkt”
Erik Langbroek, directeur
Uitgelichte geaccrediteerde opleidingen, cursussen en trainingen
Vervolgopleiding Cognitieve Gedragstherapie Kind en Jeugd (CGT K&J) met aandacht voor spel en systeem – 50 uur De opleiding richt zich op het leren behandelen van de complexe problematiek zoals die zich veel laat zien in de jeugdzorg en specialistische GGZ.
Startdatum: 8 oktober 2024, te Arnhem
EMDR en eetstoornissen inclusief 4 supervisiesessies
In deze tweedaagse cursus leer je hoe je relevante symptomen en onderhoudende factoren van een eetstoornis kunt behandelen met EMDR en hoe je met verschillende zoekstrategieën relevante targets kunt identificeren.
Startdatum: 10 oktober 2024, te Arnhem
Functieanalyse en betekenisanalyse binnen (G)CGt: update en state-of-the-art
In de tweedaagse cursus functieanalyse en betekenisanalyse (FABA) binnen (G)GCt wordt duidelijk gemaakt welke werkwijze momenteel wordt voorgesteld en hoe de expliciete samenhang is van het behandelplan en de daarin specifieke interventies.
Startdatum: 11 oktober 2024, te Arnhem
Technieken voor de diagnose en behandeling van eetproblemen bij jongeren
Deze cursus biedt een grondige en praktische benadering van het werken met deze kwetsbare populatie. Door middel van theoretische kennis, het evidence-based protocol, assessmentvaardigheden, praktische oefeningen en het bespreken van uitdagingen in de praktijk, worden deelnemers uitgerust met de nodige competenties om effectieve zorg te bieden aan jongeren met eetstoornissen.
Startdatum: 17 oktober 2024, te Arnhem
Blended PTSS opleiding – Diagnostiek, (Imaginaire) Exposure en Imaginaire Rescripting
In deze vervolgopleiding loopt, aan de hand van de diagnostiek en de behandeling van PTSS, het gedragstherapeutisch proces als rode draad door de opleiding.
Startdatum: 18 oktober 2024, te Arnhem
Basisopleiding Cognitieve Gedragstherapie Kind en Jeugd (CGT K&J) – 100 uur
De cursus gaat uit van behandelingen gebaseerd op de individu specifieke analyses en de leer theoretische principes van de cognitieve gedragstherapie. Tevens is er veel aandacht voor de effectief gebleken protocollaire behandelingen (evidence-based).
Startdatum: 13 november 2024, te Woerden
Psychologenpraktijk KRACHT boven de Waal is een dynamische psychologenpraktijk. Wij zijn gevestigd in de Gezondheidscentra Thermion en De Boog in Nijmegen-Noord en in Gezondheidscentrum De Houtakker in Bemmel.
Wij zoeken:
GZ-psycholoog en / of psychotherapeut / klinisch psycholoog De aanstelling is voor 24 uur per week.
Wij verwachten:
Een BIG-geregistreerde GZ-psycholoog, psychotherapeut of klinisch psycholoog.
Rijke ervaring in psychologische diagnostiek, kortdurende en middellange behandeling van volwassenen.
Flexibel, enthousiast, zelfstandig opererend en tegelijk een teamspeler, ondernemend en betrokken.
Wij bieden:
Een loondienst verband voor 1 jaar met een mogelijkheid tot verlenging; een dienstverband als ZZP-er behoort ook tot de mogelijkheden. Een uitdagende functie in een academische opleidingspraktijk verbonden met de Radboud Universiteit, RCSW.
Een actieve rol bij de opleiding van de PIOG’s
Een ervaren en enthousiast team van 3 PIOG’s, 6 GZ-psychologen, 2 psychotherapeuten een praktijkmanager en twee praktijkassistentes. Een multidisciplinaire werkomgeving in een gezondheidscentrum (met o.a. huisartsen, fysiotherapeuten, maatschappelijk werk), ‘korte lijntjes’ met verwijzers en interdisciplinair overleg.
• Ruimte voor meedenken en eigen initiatief.
• Een grote variatie in problematiek en behandelingen.
• Twee maandelijkse intercollegiale intervisie.
Informatie: www.krachtbovendewaal.nl
Bent u benieuwd naar de functie binnen onze praktijk?
Neem contact op met Arja Storm van Leeuwen (tel. 024-2340170).
1-4_88x132mm_A.indd 1
Solliciteren: Uw sollicitatie en CV ontvangen we graag voor 1 oktober via info@krachtbovendewaal.nl
Als u geen GZ-registratie bezit, zullen wij uw sollicitatie niet in behandeling nemen.
22-4000-0852-01 VGCT 2024 #3
31-07-2024 12:02
1-4_88x132mm_A.indd 1
13-08-2024 08:50
Iedere dag zetten wij – Mental Care Group –ons in voor de beste mentale zorg. Als krachtige eenheid zorgen we voor oplossingen in alle fases van het leven. We versterken elkaar waar mogelijk en maken het verschil waar nodig.
Werk jij samen met ons mee aan de toekomst? Lees meer over onze organisatie en bekijk onze vacatures op www.mentalcaregroup.nl.
De VGCt geeft niet alleen het VGCt magazine uit, maar is ook betrokken bij het Tijdschrift voor gedragstherapie & cognitieve therapie. In dit wetenschappelijke tijdschrift vinden cgt’ers en cgw’ers wetenschappelijk onderzoek, theoretische artikelen, literatuuroverzichten, casestudies en boekbesprekingen op het gebied van cognitieve gedragstherapie. In het VGCt magazine is een van de artikelen uit het Tijdschrift voor gedragstherapie toegankelijk samengevat, met aandacht voor de betekenis voor de praktijk.
Mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) lopen een verhoogd risico op een stoornis in het gebruik van middelen. Toch zijn behandelprogramma’s vaak niet aangepast aan deze doelgroep.
Evelien Poelen, Lotte Gosens en collega’s onderzochten de effectiviteit van Take it Personal!+: een gepersonaliseerde behandeling voor problematisch middelengebruik bij mensen met een LVB. Het gaat om een multiple baseline experimentele studie waarbij de behandeling is gebaseerd op motiverende gespreksvoering en cognitieve gedragstherapie.
Evelien is senior onderzoeker bij zorginstelling Pluryn. Zij werkt met een grote groep cliënten met een LVB en ernstige gedragsproblemen, en die daarnaast ook middelen gebruiken. Met name dagelijks blowen komt veel voor onder deze groep cliënten. “Toen ik bij Pluryn kwam werken, was de vraag of we zelf een behandelaanbod konden maken voor deze specifieke doelgroep, zodat we minder afhankelijk zouden zijn van verslavingszorg.”
Aanvankelijk was er een groepsinterventie ontwikkeld: Take it Personal! Dit is een geïndiceerd preventieprogramma voor jongere cliënten die middelen gebruiken, met als doel te voorkomen dat er een stoornis of ernstige problemen in het gebruik zouden ontstaan. “Bij de aanmelding van het behandelprogramma zagen we echter al dat de problematiek bij een deel van de cliënten vrij heftig was”, licht Evelien toe. “Een geïndiceerd preventieprogramma zou te licht zijn en zo is Take it Personal!+ ontstaan. De ‘+’ staat voor het ernstiger middelengebruik, vanuit het idee dat er een behandeling nodig is voor een doelgroep waarbij sprake is van problematisch middelengebruik.” Het geïndiceerde preventieprogramma Take it Personal! bestaat ook nog steeds en wordt naast Take it Personal!+ gebruikt.
De vraag naar Take it Personal!+ ontstond dus vanuit de praktijk. Als net afgestudeerd psycholoog had Lotte affiniteit met klinisch onderzoek en behandeling van deze doelgroep. Lotte: “Ik was als net afgestudeerd psycholoog meteen enthousiast over de functie. Eerder liep ik stage in de ggz bij een afdeling voor mensen met een LVB. Daar merkte ik ook dat er eigenlijk heel weinig onderzoek is gedaan naar behandelprogramma’s in het algemeen en de effectiviteit daarvan bij deze doelgroep. Het is een doelgroep die heel vaak uitgesloten is van onderzoek naar behandelprogramma’s. Ik was dan ook heel blij dat ik mij bij dit onderzoek mocht voegen.”
“DEZE DOELGROEP WORDT VAAK UITGESLOTEN VAN ONDERZOEK NAAR
BEHANDELPROGRAMMA’S”
MULTIPLE BASELINE DESIGN
Ze werkten met het Multiple baseline single case experimentele design. Evelien licht toe waarom zij hiervoor kozen: “Om onderzoek te doen naar de effectiviteit van nieuwe interventies en behandelingen, kun je twee groepen met elkaar vergelijken (RCT) en kijken naar het gemiddelde effect dat je bereikt. We merkten echter dat onze doelgroep complexe problematiek heeft en we relatief kleine groepen zouden moeten vergelijken die erg heterogeen zijn. Een grote RCT doen zorgde ook nog eens voor het ethische bezwaar dat je cliënten in een controlegroep plaatst, terwijl ze eigenlijk ook een grote behoefte hebben aan deelname aan die behandeling. Zo kwamen we uit bij het Multiple baseline design. Daar kun je ook – net zoals bij een RCT – een experimentele conditie toevoegen zodat je de fase van wel en niet behandelen kan monitoren. Zo kun je effectiviteit toetsen. Deze vorm staat ook dicht bij de hulpverlening en de behandeling van de cliënt, en we hebben nauw samengewerkt met de mensen op de werkvloer, zodat we gebruik konden maken van hun expertise en kennis.”
GESPREKSVOERING
In de eerste weken van de behandeling ligt de focus vooral op motiverende gespreksvoering. Lotte legt uit: “Bij de start van de behandeling kan de cliënt soms wat ambivalent zijn. In de eerste weken ligt de
nadruk op motiverende gespreksvoering. Gevolgd door een moment in de behandeling waarbij een cliënt de beslissing maakte om zijn of haar middelengebruik te gaan veranderen. Dan volgt de vraag wat iemands doel wordt en waar ze mee aan de slag gaan. Op dat moment verschuift de focus naar CGT. Het behandelprogramma is mede gebaseerd op een aantal bestaande CGTbehandelingen. Ons programma is innovatief en aanvullend omdat we met twee apps werken en de behandeling op maat wordt aangeboden aan de hand van onder andere vier persoonlijkheidsprofielen die kenmerken wat het risico is voor het ontwikkelen van problematisch middelengebruik. Aangetoond is dat deze vier persoonlijkheidsprofielen samenhangen met middelengebruik1,2,3, ook bij mensen met een LVB4,5 Zo gebruiken mensen met het profiel angstgevoeligheid of negatief denken meestal middelen om met negatieve emoties om te gaan, terwijl mensen met het profiel impulsiviteit of sensatie zoeken middelen gebruiken om een positieve bekrachtiging te krijgen6 Daarnaast kunnen ook het soort middel dat gebruikt wordt en het patroon van gebruik variëren tussen de persoonlijkheidsprofielen6. Aan de hand van CGT leert de cliënt zijn persoonlijkheidsprofiel kennen en krijgt daarmee ook inzicht in uitlokkende factoren en gevolgen van middelengebruik. Door het aanleren van zelfcontrolemaatregelen leert de cliënt vaardigheden om anders om te gaan met zijn/haar persoonlijkheidsprofiel en om controle te krijgen over zijn/ haar middelengebruik. In onderzoek en praktijk komt natuurlijk ook steeds meer naar voren dat het meer gepersonaliseerde heel belangrijk is in plaats van het one size fits all. Door persoonlijkheidsprofielen op te nemen kunnen we de behandeling nog beter laten aansluiten op het individu.”
APP-GEBRUIK
De mHealthapplicatie is een onderdeel van het programma en heeft een ondersteunende rol in de behandeling. “Mensen met een LVB hebben vaak problemen met het generaliseren van het geleerde naar het dagelijkse leven”, vertelt Lotte. “Een app is dan een handig middel – een telefoon hebben cliënten altijd wel bij de hand. Daardoor kon de behandeling een groter onderdeel worden van het dagelijks leven.”
Tijdens het onderzoek werd gebruikgemaakt van twee apps, waarvan bij één de cliënten dagelijks een gepersonaliseerde vragenlijst invulden over hun
“DE VERTROUWENSPERSOON SPEELT EEN
middelengebruik. Via de andere app werd informatie gedeeld en stonden huiswerkopdrachten. Lotte: “Uitleg die tijdens de sessie werd gegeven, was daarna beschikbaar in de app. Cliënten konden die op die manier nog eens rustig nalezen en naluisteren. Ook zat er een helpknop in, waardoor cliënten contact konden opnemen met hun vertrouwenspersoon, en gepersonaliseerde feedback kregen over zelfcontrolemaatregelen. In de app kon de cliënt ook een avatar maken. Door het maken van huiswerkopdrachten spaarden de cliënten punten. Deze punten kan de cliënt inzetten voor persoonlijke beloningen. Ook konden ze accessoires voor hun avatar sparen. Dat werkte motiverend tijdens de behandeling.”
MAATWERK
Om het programma goed te laten aansluiten op de doelgroep zijn er specifieke aanpassingen gedaan. “De communicatie was versimpeld en er werden makkelijkere woorden gebruikt”, licht Lotte toe. “Zo hebben we van het woord ‘zelfcontrolemaatregelen’ in de behandeling ‘de A’s’ gemaakt, aangezien iedere zelfcontrolemaatregel met een A begint (bijvoorbeeld ‘afleiding zoeken’). Daarbij maakten we ook gebruik van afbeeldingen om informatie met beelden te ondersteunen. Ook werkten we met de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon die de cliënt voor de start van de behandeling zelf kon kiezen. De vertrouwenspersoon is iemand uit het professionele netwerk (begeleiding) of het sociale netwerk van de cliënt. Belangrijk is dat de cliënt diegene vertrouwt, waardoor die open kan zijn over middelengebruik. De vertrouwenspersoon speelt een belangrijke rol tijdens en buiten de sessies, bijvoorbeeld door in de sessies situaties uit het dagelijkse leven te benoemen en door ondersteuning te bieden bij generalisatie en het inzetten van geleerde vaardigheden in het dagelijks leven.”
Elke cliënt kreeg twee behandelsessies per week om ervoor te zorgen dat de behandeling echt onderdeel van het dagelijks leven werd. Lotte: “Als je een behandelsessie hebt gehad en je vraagt een week later: ‘hoe is het afgelopen week gegaan?’, dan is het voor de meeste mensen best lastig om te bedenken
hoe het een week geleden ook alweer ging. Voor mensen met een LVB is dat vaak nog lastiger. Door twee sessies per week aan te bieden, is er meer ruimte voor herhaling. Bij deze doelgroep is dat heel belangrijk. De app speelde daarin ook een rol, want daardoor werd de behandeling nog meer onderdeel van het dagelijks leven.”
RESULTATEN
Evelien en Lotte zijn te spreken over de resultaten van hun onderzoek. “Uiteindelijk zijn er twaalf cliënten geïncludeerd en hebben we gekeken naar de dagelijkse metingen via de app”, zegt Lotte. “Van die twaalf hebben we bij tien participanten met statistische analyse kunnen werken. Bij hen zagen we dat er bij acht cliënten een afname was in het dagelijkse middelengebruik. Dat hebben we vergeleken met de baseline, de interventiefase en bij de post-treatment. We hebben ook gekeken naar de ernst van het middelengebruik. Dat hebben we gemeten met de AUDIT en DUDIT. Om te testen of de ernst was afgenomen hebben we RCI berekend. Daar zagen we bij acht van de twaalf participanten dat de ernst van het middelengebruik was afgenomen. Dat kwam overeen met onze hypothese. Motiverende gespreksvoering en CGT worden natuurlijk vaak ingezet bij mensen met een LVB. Daar zijn in de praktijk goede ervaringen mee.” Evelien vult aan: “Bij dit single case onderzoek was het net wat spannender, omdat je ook elke deelnemer afzonderlijk bekijkt. Als je een RCT doet onder bijvoorbeeld zeventig deelnemers, dan heb je al die afzonderlijke personen veel minder goed in beeld. Je kijkt dan meer naar een groepseffect. Hier keken we veel meer naar het individu en van tevoren vroeg ik me wel af wat de uitkomsten zouden zijn. Hier telt gewoon elke persoon en dat maakt het onderzoek leuk. We waren echt met de personen zelf bezig in plaats van met die hele grote groep.”
BELANGSTELLING
Er is een filmpje gemaakt om Take it Personal!+ ook onder de aandacht te brengen bij andere cliënten en behandelaars. “Dat filmpje is een combinatie van informatie over het programma én een cliënt die met zijn ervaringsverhaal aan het woord kwam. Ik was erbij tijdens het filmen en ik kende zijn traject. Voor de camera vertelde hij in zijn eigen woorden hoe hij de zelfcontrolemaatregelen kon inzetten, dat hij opties heeft als hij wil gebruiken en dat hij het traject succesvol had doorlopen. Ik vond dat zo’n mooi moment.”
Evelien en Lotte merkten dat er in het zorgveld veel belangstelling is voor hun behandelprogramma. Evelien: “Take it Personal!+ is erkend en opgenomen in de databank interventies op het niveau ‘theoretisch goed onderbouwd’. Vanuit ZonMw hebben we een subsidie ontvangen voor implementatieonderzoek en we zijn nu bezig met een project over hoe we Take it Personal!+ ook beschikbaar kunnen maken voor andere instellingen.” Lotte vult aan: “Tegelijkertijd zijn we ook bezig met de publicatie van een kwalitatief onderzoek dat is voortgekomen uit het Take it Personal!+onderzoek. Na afloop van het onderzoek hebben we cliënten en hun vertrouwenspersonen geïnterviewd over hun ervaringen met de behandeling en hoe zij erop terugkijken.” Beide onderzoekers merken op dat de onderzoeken allemaal bijdragen aan effectieve interventies in de zorg voor mensen met een LVB. Het draagt bij om als beroepsgroep beter gebruik te maken van ontwikkelde kennis.
Bronnen
1. Hecimovic, K., Barrett, S. P., Darredau, C., & Stewart, S. H. (2014). Cannabis use motives and personality risk factors. Addictive Behaviors, 39(3), 729732. doi:https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2013.11.025
2. Krank, M., Stewarts, S. H., O’Connor, R., Woicik, P. B., Wall, A. M., & Conrod, P. J. (2011). Structural, concurrent, and predictive validity of the substance use risk profile scale in early adolescence. Addictive Behaviors, 36(12), 3746. doi:https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2010.08.010
3. Mackinnon, S. P., Keyhayes, I. L., Clark, R., Sherry, S. B., & Stewart, S. H. (2014). Testing the fourfactor model of personality vulnerability to alcohol misuse: A threewave, oneyear longitudinal study. Psychology of Addictive Behaviors, 28, 10001012. doi:https://doi.org/10.1037/ a0037244
4. Pieterse, M. E., VanDerNagel, J. E. L., Ten Klooster, P. M., Turhan, A., & Didden, R. (2020). Psychometric qualities of the Dutch version of the substance use risk profile scale adapted for individuals with mild intellectual disabilites and borderline intellectual functioning. Journal of Mental Health Research in Intellectual Disabilities, 13(3), 250266. doi:https://doi.org/10.1080/19315864.2020.1789250
5. Poelen, E. A. P., Schijven, E. A. P., & Otten, R. (2022). The mediating role of substance use motives in the relationship between personality dimensions and alcohol and drug use in adolescents and young adults with mild intellectual disabilities. Addictive Behaviors, 126. doi:https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2021.107173
6. Comeau, N., Stewart, S. H., & Loba, P. (2001). The relations of trait anxiety, anxiety sensitivity, and sensation seeking to adolescents’ motivations for alcohol, cigarette, and marijuana use. Addictive Behaviour, 26, 803–825.
Over de auteurs
Evelien Poelen is onderzoeker en sinds mei 2024 bijzonder hoogleraar Gepersonaliseerde zorg bij mensen met een LVB aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De leerstoel is een samenwerking van Pluryn en de Radboud Universiteit. Lotte Gosens is psycholoog i.o. tot gzpsycholoog bij Pluryn en PhDstudent (buitenpromovendus) bij de Radboud Universiteit.
Werken in de praktijk sluit wetenschappelijk onderzoek niet uit. Dat bewijzen scientist-practitioners in ‘Bruggenbouwers’. Hoe combineren ze de wetenschap met de praktijk en wat levert die combinatie op?
“Combibanen zijn er te weinig”
De spin in het web zijn en contact hebben met alle betrokkenen vindt Anne-Flore Matthijssen het leukste onderdeel van onderzoek. In haar eentje artikelen schrijven vond ze een stuk lastiger. Toen de dataverzameling klaar was, solliciteerde ze daarom naar een baan als psycholoog. De combinatie was intensief, maar voor haar ideaal.
HOE BELANDDE JE ALS PSYCHOLOOG IN EEN ONDERZOEK NAAR MEDICIJNEN?
“Het UMCG zocht iemand voor een onderzoek naar het gebruik van methylfenidaat bij kinderen met ADHD. Methylfenidaat is de werkzame stof in Ritalin en andere ADHD-medicijnen. Het is een omstreden onderwerp, omdat het gebruik van methylfenidaat de afgelopen jaren fors is gestegen. Voorstanders zien een middel dat op de korte termijn een bewezen effectieve behandeling is voor ADHD. Tegenstanders vragen zich af of er geen minder medische oplossing is. Omdat iedereen er wat van vindt, zocht het
UMCG een onpartijdige onderzoeker. En omdat ik – als psycholoog – het middel niet mag voorschrijven, werd ik voor het onderzoek gevraagd.”
WAS ONDERZOEK VOOR JOU EEN LOGISCHE STAP?
“Ik ben geen psychologie gaan studeren omdat ik alleen behandelaar wilde worden. Het onderzoek vond ik ook leuk. Dus ja, ik wist dat ik na mijn studie onderzoek wilde gaan doen. Zeker als je net klaar bent met je studie is het geweldig om eindelijk een écht onderzoek op te zetten – de onderzoeksopzet bepalen en de onderzoeksmethoden kiezen, en daarna het
contact met ziekenhuizen, farmaceuten, labs en apotheken om de deelnemers te werven. Bij dataverzameling komt het onderzoek echt tot leven! Van de spin in het web zijn, een team aansturen en alles managen krijg ik energie, maar toen die fase voorbij was, begon ik het onderzoek minder leuk te vinden. Het werk is dan een stuk individueler en dat vond ik lastig. Toen heb ik gesolliciteerd naar een baan als psycholoog in de forensische psychiatrie. Zo kon ik toch weer contact met mensen hebben.”
HOE HEB JE HET GECOMBINEERD?
“Eigenlijk heb ik het schrijven van mijn artikelen voor mijn promotieonderzoek gedaan naast mijn klinische baan. Dat kan ook, omdat onderzoek uit pieken en dalen bestaat. Als ik een artikel had gestuurd naar een tijdschrift of begeleider, dan was het even rustig. Had ik een reactie terug, dan moest ik weer aan de bak. Dan werkte ik ’s avonds en in het weekend door en als ik me echt goed wilde concentreren ging ik rustig bij mijn vader in huis zitten, want het gezinsleven ging ook door. Toen de dataverzameling net klaar was, kreeg ik een dochter. Later kwam daar ook onze zoon bij. Ik moest tijd bij elkaar sprokkelen. Soms ook niet, want dan was thuis gewoon even belangrijker. Daarom heeft het best lang geduurd voordat het onderzoek helemaal klaar was. Dat heeft voor wat frustratie gezorgd. Ik had een negatief stemmetje in mijn hoofd dat me veroordeelde omdat mijn onderzoek nog steeds niet af was. Toch was het nooit een optie om te stoppen. Ik begrijp het best, dat veel onderzoekers stoppen omdat het onderzoek te veel is naast een baan of gezin. Maar voor mij stond vast dat ik dit onderzoek zelf af wilde maken.”
GA JE VERDER MET ONDERZOEK?
“In het najaar start ik met de gz-opleiding, dus dan zal daar geen ruimte voor zijn. Ik zie het ook niet zitten om alleen maar onderzoek te doen – dat is een te onzeker nomadenbestaan. Ik zou wel een bijdrage willen leveren aan onderzoek, bijvoorbeeld door metingen te doen of als ik een behandeling wil onderzoeken daar de data voor te verzamelen.
Anne-Flore Matthijssen werkt als psycholoog: eerst in de forensisch psychiatrische zorg en sinds eind 2022 in de ouderenzorg. In haar vrije uren deed ze bij het UMCG onderzoek naar het gebruik van methylfenidaat bij kinderen met ADHD. In mei 2024 promoveerde ze.
Van mij mag onderzoek een belangrijkere plek krijgen in de klinische praktijk. Dat zou de patiëntenzorg verder helpen en het werk leuker maken. Helaas zijn er maar weinig combibanen. Ik denk dat behandelaren die meer bezig zijn met wetenschappelijk onderzoek ook kritischer zijn naar zichzelf en hun werk. Die zien wat wel en niet goed werkt en die bedenken misschien zelf een onderwerp om onderzoek naar te doen. De stoffige kant van dat onderzoek zouden we dan aan anderen over kunnen laten. In academische ziekenhuizen is het al gebruikelijk dat artsen onderzoek doen naast hun baan. In de psychologie en psychiatrie mag dat ook wat meer.”
“HET WAS INTENSIEF, MAAR HET STOND VAST DAT IK DIT ONDERZOEK AF ZOU MAKEN”
“EMDR is bedoeld voor de behandeling van mensen met PTSS en andere trauma gerelateerde angstklachten. Er is echter steeds meer bew�s dat emotioneel beladen herinneringen en beelden ook een belangr�ke rol spelen b� andere klachten. Volg een cursus EMDR om de interventies van jou als therapeut te vergroten.”
Indra Spierts, docent EMDR
“In de basiscursus schematherapie ga je - naast de cgt technieken - je kennis uitbreiden en leren over experiëntiële technieken en limited reparenting, om zo cliënten die vastlopen in de patronen vanuit hun persoonl�kheid ook te kunnen helpen.”
Joyce Kokx, docent
9,3
Gemiddelde beoordeling
Systeemtherapie
“In de systeemtherapie leggen we een basis om naar cliënten in hun systemen te k� ken in de verschillende contexten waarin ze leven en nemen je mee om vooral te gaan leren k�ken naar de circulaire causaliteit.”
Ingrid Duinkerken, docent
“In een vervolgcursus ga je veel gerichter finetunen hoe je specifieke CGT-technieken kunt gebruiken b� verschillende doelgroepen. Er is meer t�d om in kleine groepjes te oefenen en daarb� allerlei rollen uit te proberen, waardoor je de technieken echt in de vingers kr�gt. In een vervolgcursus kr�g je daardoor als therapeut ook meer zelfvertrouwen!”
Mar�e Kuin, docent
Positieve CGT b� kinderen en adolescenten
Ontdek t�dens deze prakt�kgerichte training hoe je met Positieve CGT het optimistisch denken b� kinderen en adolescenten kunt stimuleren en hun welbevinden kunt verbeteren. Leer over theoretische achtergronden en praktische werkvormen die je direct kunt inzetten in de begeleiding van jongeren en jezelf.
De supervisorencursus VGCt is opgezet conform de eisen van het Opleidingsreglement van de VGCt. Het volgen van deze cursus is een voorwaarde voor de registratie als supervisor.
met accent pubers en (jong) volwassenen
Dialectische Gedragstherapie (DGT) is de meest onderzochte behandelmethode voor ernstige emotionele ontregeling en borderline persoonl�kheidsstoornis, maar het effect is ook aangetoond b� andere ernstige gedragsproblematiek. Leer meer over deze effectieve behandelmethode, en hoe je de ondersteuning kr�gt die je nodig hebt b� de behandeling van complexe emotionele ontregeling en comorbide stoornissen.
Bek�k hier het totale aanbod!
De seksuele ontwikkeling van kinderen en adolescenten met een chronische ziekte en/of een lichamel�ke beperking
Ontdek met welke uitdagingen kinderen en adolescenten met een chronische ziekte of licht verstandel�ke beperking te maken kr�gen rondom de seksuele ontwikkeling.
(NVRG specialistische module)
Met het programma ACT in love leer je Acceptance & Commitment Therapie in relatietherapie toe te passen. Het programma geeft jou als professionals handvaten om vanuit een ervaringsgericht systemisch kader, invulling te geven aan effectieve gedragsverandering van cliënten binnen de partnerrelatie.
Deze cursus biedt een overzicht van eetstoornissen die voorkomen in de puberteits-/ adolescentiefase. Leer meer over de kenmerken, oorzaken, gevolgen en behandelingen voor Anorexia Nervosa, Boulimia Nervosa, BED en ARFID. Ook wordt er geoefend met motiverende gespreksvoering met jongeren en ouders, en handreikingen gegeven voor het aangaan van een gesprek over het vermoeden van een eetstoornis.
VRAAG EN ANTWOORD OVER...
Systematic client feedback (SCF): het is een van de weinige middelen waarvan de afgelopen vijfenveertig jaar consequent is aangetoond dat het helpend is bij psychologische behandelingen. Mits de juiste voorwaarden worden geschept, zorgt het systematisch toetsen van de patiëntervaringen voor snellere en betere resultaten en voor minder drop-out. Bram Bovendeerd deed onderzoek naar de effectiviteit en benodigde voorwaarden in Nederland.
Ik zie mensen al denken: zucht, nog meer werk… “Het systematisch, tussentijds afnemen van feedback kost inderdaad tijd. Zeker als je het als behandelaar nog niet helemaal in de vingers hebt. Als onderdeel van een van mijn onderzoeken hebben we diverse centra getraind. Het gaat hier om behandelcentra in de basis-ggz die hun interventies baseren op CGT en oplossingsgerichte therapie. In het begin waren alle onderzoeksdeelnemers enthousiast: behandelaren zagen het nut van SCF en hadden er zin in. Maar toen het tegenzat – door sterk verhoogde caseload vanwege zwangerschap of ziekte van collega’s, bijvoorbeeld – werd dikwijls besloten om toch niet met de SCF door te gaan. Dat is reëel, maar wel heel jammer omdat we weten dat het ons op langere
“DOOR SCF WERK JE EFFICIËNTER, EN DAT
termijn ook veel oplevert. Het kan zelfs een oplossing zijn voor de langere wachtlijsten, omdat onze behandelingen sneller voor resultaten zorgen, maar op de korte termijn kost het tijd en energie. Daarmee komen we meteen op een van de voorwaarden die geschept moet worden om van SCF een succes te maken: er moet ruimte voor zijn. Die voorwaarde is lastig te realiseren. Bovendien staat niet iedere therapeut ervoor open om met SCF te werken.”
Waarom zou je er niet voor openstaan?
“Je moet bereid zijn om je eigen handelen kritisch te laten bevragen. Inzien dat je een ‘good enough therapist’ bent, maar dat niet alles wat je doet verandert in goud. Een therapeut die met SCF werkt wil weten: hebben we het over de goede dingen en doen we dat op een goede manier? Dat gaat geen grote applausmachine zijn – we willen juist weten wat verbeterd kan worden. Dat moet je kunnen verdragen. Je moet ook bereid zijn om tijd te investeren in het leren stellen van de juiste vragen en het interpreteren van de antwoorden. Dat wil niet iedereen en daarom overwegen we bij Dimence om therapeuten de keuze te geven: wil je werken zoals je altijd werkte?
“HET ZORGT VOOR MILLIMETERMAATWERK WAARMEE JE HET
Of wil je drie tot vier jaar de tijd nemen om SCF onder de knie te krijgen, met als doel jou een betere behandelaar te maken? Bij wie daartoe bereid is, zouden we dan bijvoorbeeld de caseload wat naar beneden kunnen halen, zodat voor het aanleren van SCF ook echt tijd wordt vrijgemaakt.”
We hebben ook al ROM.
“We zijn inderdaad gewend te werken met ROM, routine outcome monitoring, waarbij van oorsprong het accent ligt op benchmarken (het vergelijken van prestaties van verschillende zorgaanbieders, red.) en het achteraf meten van de resultaten van behandelingen. De veranderingen die je op basis daarvan doorvoert zijn mogelijk voordelig voor de volgende patiënt, maar de patiënt waarvan je de resultaten hebt gemeten heeft er niks aan. Het is vergelijkbaar met dat ik aan het einde van dit gesprek (dat digitaal plaatsvindt, red.) pas zou vragen of ik goed te verstaan was. Daar heb jij als interviewer nú niets aan. Bij SCF ligt het accent op het tussentijds bijsturen van een unieke behandeling van een specifieke patiënt. Ook patiënten geven aan dat het geven van feedback een integraal onderdeel van de behandeling zou moeten zijn, zodat zij er ook de voordelen van merken en verandering zien doordat de behandeling meer op hen wordt afgestemd.”
Hoe creëer jijzelf ruimte voor het afnemen van vragenlijsten?
“Bij Dimence werk ik met zeer complexe problematiek, waarbij de behandeling in de tweede lijn is gestagneerd of zelfs niet tot stand is gekomen. Ik merk juist in die complexe problematiek veel baat te hebben bij het tussentijds bijsturen van de behandeling. Daarom ben ik bereid geweest om er aan het begin tijd in te investeren. Ik heb meerdere trainingen gevolgd en ik heb het veel geoefend. Nu kost het me eigenlijk geen extra tijd meer. Maar: dat komt ook doordat onze organisatie heeft geïnvesteerd in een systeem dat SCF werkbaar maakt. Verder heeft het te maken met zelfzorg. Ik ben duidelijk naar mijn patiënten en houd me aan de begin- en eindtijden van mijn behandelingen. Als ik ook nog eens elke dag zou uitlopen, zou ik geen ruimte hebben om vragenlijsten te kiezen en interpreteren.”
Waarom vind jij SCF zo nuttig bij complexe problematiek?
“In crisissituaties, complexe persoonlijkheids- of ontwikkelingsproblematiek en comorbiditeit is de dans die je als behandelaar met de patiënt maakt extra belangrijk. Hoe complexer de problematiek, hoe belangrijker het is om maatwerk te leveren. Dat kan op basis van wetenschappelijk onderzoek en door jezelf af te vragen wat er bij die specifieke patiënt past, maar het werkt vaak nog beter om dat precies zo aan de patiënt te vragen. Dat zorgt voor millimetermaatwerk waarmee je het verschil kunt maken. Zo had ik een getraumatiseerde patiënt die in haar feedback aangaf dat ze het niet prettig vond als ik de deur dichtdeed. Ze voelde zich meer op haar gemak als zij dat zelf deed. Zulke dingen kun je niet raden en patiënten komen maar zelden zélf met zulke feedback. Ik kan oprecht geëmotioneerd raken als een patiënt zulke behoeften op tafel durft te leggen.”
Welke voorwaarden zijn nog meer nodig?
“Aan de behandelaarskant is er nog één, en dat is dat het werken met SCF makkelijk moet zijn. Er zijn SCFsystemen waarbij je achttien keer moet klikken voordat je de juiste resultaten voor je hebt, en dan zie je die in een onbegrijpelijke grafiek. Dat maakt het niet aantrekkelijk om patiënten systematisch om feedback te vragen en ook iets met die feedback te doen. Er moet dus een gebruiksvriendelijk systeem zijn. In Noorwegen zijn ze daar al ver mee. Als je daar als patiënt binnenkomt krijg je direct een melding met vragenlijst op je mobiel. Die vul je in de wachtkamer in en zodra die is ingevuld, krijgen zowel de patiënt als de behandelaar de uitslag met een analyse van wat die ongeveer betekent. In Nederland zijn we hier ook naartoe aan het werken.”
Tijd, bereidheid en gebruiksvriendelijkheid dus. Wat hebben patiënten nodig?
“Een patiënt moet het gevoel hebben dat diegene er baat bij heeft. Ik heb weleens meegemaakt dat SCF juist irritatie opwekte door een klein foutje. Bij Dimence werken we met een systeem waarbij je in de instellingen een vinkje moet aanzetten als je als behandelaar een bericht wilt krijgen zodra een patiënt de vragenlijst heeft ingevuld. Eens stond die bij mij niet aangevinkt.
De patiënt had de vragenlijst ingevuld, maar ik kreeg geen bericht en kwam er dus ook niet op terug. Toen ik dat later ontdekte ben ik er alsnog op teruggekomen.
De patiënt in kwestie gaf aan al een beetje geïrriteerd te zijn geraakt doordat ik maar niet over haar ingevulde
“JUIST BIJ COMPLEXE PROBLEMATIEK HEB IK ER BAAT BIJ”
vragenlijst was begonnen. De patiënt moet ook het gevoel hebben dat de vragenlijst bij hem of haar aansluit. Als ook de patiënt op een bepaald moment merkt dat het beter gaat en dat terugziet in een grafiek, dan kan dat als bekrachtiger werken en de behandeling een boost geven. Met ‘aansluiten’ bedoel ik overigens niet alleen dat de vragen passen bij de situatie van de patiënt, maar ook bij zijn of haar leesniveau: de vragenlijst moet makkelijk te begrijpen zijn.”
Bram Bovendeerd is als klinisch psycholoog verbonden aan het Specialistisch Centrum Ontwikkelingsstoornissen (SCOS) en werkzaam voor de poliklinische afdeling BACS. Begin dit jaar promoveerde hij met zijn proefschrift Feedback in psychotherapy - A client, therapist, and contextual perspective on barriers, facilitators and outcomes aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Welke vragenlijst raad je aan?
“Welke vragenlijst je gebruikt vind ik eigenlijk niet zo belangrijk. Zie eerst maar dat de voorwaarden kloppen, zodat de therapeuten die daartoe bereid zijn SCF consequent inzetten. Vaak zie je bij de implementatie dat het kiezen van ‘de perfecte vragenlijst’ een te groot ding wordt en daarmee een belemmering. Voordat iedereen het in de vingers heeft worden tig veranderingen aangebracht en uiteindelijk gebeurt er niets. Mijn tip: zorg eerst dat behandelaren ervoor openstaan om de vragenlijst te gebruiken, zorg dat ze daar consequent mee aan de slag gaan en ga dan eventueel kleine aanpassingen doen. En wat dan de juiste vragenlijst is, is situatiegebonden en afhankelijk van de behandelfase.
“WAT DE ‘JUISTE’ VRAGENLIJST IS, IS VAN ONDERGESCHIKT BELANG”
Ik probeer een balans te vinden tussen hoeveel tijd het kost om de vragenlijst in te vullen en hoeveel het oplevert. Heb je bijvoorbeeld het gevoel dat de behandeling goed loopt en wil je niet te veel details weten? Dan voldoet een korte, algemene vragenlijst zoals de ORS en SRS, respectievelijk de outcome rating scale en session rating scale. Zo’n vragenlijst kan je meerdere keren terug laten komen, zodat je een verloop kan zien ontstaan. Langere vragenlijsten – een bekende is de OQ-45 met 45 gedetailleerde vragen over psychische en lichamelijke klachten –zijn relevant als je details wilt uitvragen, maar daar wil je je patiënt niet wekelijks mee lastigvallen. Kies in ieder geval vragenlijsten die gevalideerd zijn, zodat er een ijkpunt is en je uitkomsten kan vergelijken met die van anderen.”
Je hebt trainingen over dit onderwerp gevolgd. Wat heb je daar geleerd?
“Een van de moeilijkste dingen van SCF is om je patiënt bereid te krijgen om feedback te geven, zeker als je wil weten wat nog níet zo goed gaat. Als we maatwerk willen leveren, dan moeten we leren wat wij kunnen doen om onze patiënt eerlijk te laten vertellen over zijn of haar ervaringen. Dat begint bij leren verdragen dat je patiënt aan het begin zal zeggen dat alles helemaal prima gaat. Dat doet bijna iedereen: we zijn gewend om onze duim op te steken, omdat iets negatiefs mogelijk een lastig gesprek op gang brengt. Dan is het goed om wat richting te geven: wat mag ik blijven doen? Dat geeft je al wat meer informatie. Als je die vraag twee keer hebt gesteld, merkt je patiënt dat je écht wil weten wat hij of zij van jouw werkwijze vindt. Als je dan ook nog uitlegt dat je maatwerk wilt leveren en dat je graag wil weten wat voor je patiënt werkt, zullen ze langzaam maar zeker begrijpen dat hun eerlijke feedback echt gewaardeerd wordt.”
Wat levert werken met SCF concreet op?
“In mijn onderzoek heb ik vier centra met elkaar vergeleken. Twee centra werkten zoals altijd en boekten prima resultaten. De andere twee centra werkten hetzelfde en maakten daarnaast gebruik van SCF. Die centra zagen 25% meer effect, zowel in afname van klachten als in toename van welbevinden. Daarnaast deden we een onderzoek binnen de forensische psychiatrie. We wilden
weten wat er met de drop-out-aantallen zou gebeuren als we meer maatwerk zouden aanbieden met SCF. Het zorgde voor meer dan een halvering van de drop-out!
Ook zagen we dat patiënten vaker naar hun behandeling kwamen – ze waren dus meer betrokken. Werken met SCF zorgt ervoor dat je beter aansluit op je patiënt. Dat zorgt voor betere resultaten en daardoor werk je als behandelaar efficiënter.”
Wat moet er gebeuren om SCF landelijk meer in te zetten?
“Het creëren van voorwaarden zodat SCF standaard gebruikt wordt, levert op termijn voor iedereen winst op. De patiënt krijgt een op diegene afgestemde behandeling, de behandelaar en organisatie boeken snellere, betere resultaten en dat levert ook de zorgverzekeraar een financieel voordeel op. Die win-win-win-situatie moet zichtbaarder worden, zodat alle neuzen dezelfde kant op staan en iedereen betrokken is bij de implementatie. Uiteindelijk worden we er allemaal beter van. Ik zou het ook mooi vinden als trainingen over SCF geaccrediteerd worden, zodat deze vorm van nascholing beloond wordt. Op dit moment proberen we SCF te integreren in de opleidingen tot psycholoog, gz-psycholoog en klinisch psycholoog. Dat zijn al mooie stappen.”
Akwa GGZ biedt ondersteuning voor evalueren in de behandeling. Een van de onderdelen is een bibliotheek met vragenlijsten. De bibliotheek is te raadplegen via de QR-code. Bram: “De ‘Ondersteuning voor evalueren in de behandeling’ zoals opgezet door Akwa kan een handige optie zijn om je wat verder te verdiepen in het toevoegen van systematische feedback aan de behandeling.”
Vragenlijsten op de website van
SEPTEMBER
OKTOBER
NOVEMBER
DECEMBER
JANUARI
Een supervisor en een supervisant gaan intensief met elkaar om. Een tijd van jezelf tegenkomen, reflectie en heel veel leren. En dat geldt meestal voor beide partijen.
Foto's: De Beeldredacteur
Cristel werkt als gedragswetenschapper bij Pactum jeugd- en opvoedhulp. Haar trajecten met de jongeren verlopen soepeler, zo merkt ze zelf, als haar collega’s in de groep ook met CGT-technieken werken. Daarom maakt Cristel zich er hard voor dat die collega’s een CGW-opleiding kunnen volgen. Liselotte is een van hen. Cristel ziet potentie in haar en wakkert bij Liselotte een CGT-vlammetje aan.
A“ls jeugdzorgwerker C en trajectbegeleider werk ik op een leerboerderij van Pactum. Hier komen jongeren tussen de twaalf en achttien jaar die vaak al andere hulp gekregen hebben. Wij proberen uithuisplaatsing te voorkomen en dat betekent dat onze behandeling intensiever is dan veel andere dagbehandelingsvormen. De problematiek is complex en het is vaak zoeken naar motivatie. Voor deze doelgroep zweert Cristel bij CGT-technieken. Van de CGW-opleiding had ik nog niet gehoord, maar Cristel zei: ‘Ik ga me er hard voor maken dat jij deze opleiding mag volgen’. Voordat het zover was, liet ze me al kennismaken met wat basisbeginselen. Onder haar begeleiding deed ik wat exposureoefeningen met de jongeren. Toen begon ik te snappen waarom Cristel zo’n CGT-fanaat is. Bij de jongeren met wie ik de oefeningen deed, zag ik meteen verlichting. De spanning was er nog wel, maar de angst kwam niet uit en dat zorgde voor opluchting. Daarna zag ik dat ze ook in andere settings meer durven. Wij eten met ze en zien ze tijdens pauzes. Het werkt motiverend om te zien hoe veel effect zo’n oefening kan hebben. Gesprekken voeren en daarna een huiswerkafspraak met ze maken werkt met deze doelgroep niet – ze hebben meer begeleiding nodig en die kan ik mooi geven.
Daarmee versterk ik de één-op-éénsessies van Cristel.
Cristel werd uiteraard ook mijn supervisor voor de CGW-opleiding. Dat was heel fijn, want zij voelt als een veilige haven. Voor de jongeren, en dus ook voor mij als
supervisant. Ze staat open, luistert, vult niet in, denkt kritisch mee en zegt wat ze vindt. Je weet wat je aan haar hebt en ze praat niet met je mee. Bovenal is ze ontzettend kundig en daar heb ik als beginnend professional veel aan. Ze paste de technieken ook op mij toe, zodat ik mezelf leerde kennen maar vooral ook zodat ik kon leren van hoe zij zo’n techniek uitvoerde.
Een van de dingen die ik lastig vond en veel met Cristel heb besproken, is het stuk motivatie bij jongeren. ‘Ik heb geen zin’, ‘ik weet het niet’ of ‘ik wil dit niet’: het is niet altijd makkelijk om onze doelgroep enthousiast te krijgen. Die passiviteit triggerde iets in mij. Ik vond dat echt heel lastig. Cristel gaf me een mooi inzicht. Ze vroeg: ‘Wat is er erg aan als een behandeltraject niet slaagt?’ Ik realiseerde me dat het vooral bij mij ligt en dat ik bang ben om te falen. Ik wil resultaten boeken en de jongere weer naar school krijgen. Lukt dat niet, dan denk ik dat ik de technieken niet goed genoeg inzet. Daarop zei Cristel dat ik op mezelf en mijn kunde mag vertrouwen. ‘Dan sta je veel sterker tegenover de jongeren’, zei ze. We hebben talloze video’s van mij teruggekeken en beoordeeld – niet mijn favoriete bezigheid – maar Cristel was heel positief, benadrukte steeds wat goed ging en gaf soms handvatten om het nog beter te doen. Dat heeft me zelfvertrouwen gegeven. Overigens gaf ze ook adviezen over hoe ik beter kan aansluiten op de jongere om diegene te motiveren. Op de boerderij hebben we alle ruimte en Cristel stimuleerde me om daar gebruik van te maken.
“DOOR CRISTELS VERTROUWEN WEET IK DAT
Liselotte Berghout werkt als jeugdzorgwerker C en trajectbegeleider bij Pactum jeugd- en opvoedhulp. Binnenkort rondt ze de opleiding tot cognitief gedragstherapeutisch werker af en wil ze starten met de opleiding tot klinisch jeugdpsycholoog.
Een jongere die niets wilde vroeg ik wat hij dán wilde doen. Het werd tien tellen in de rimboe. ‘Dat is goed,’ zei ik, ‘maar dan gaan we daarna tien minuten met elkaar kletsen.’ En zo ging het. Dat probeer ik steeds vaker, ook buiten de behandelingen om. Even naast ze gaan zitten in de pauze, vragen naar het TikTok-filmpje dat ze zitten te bekijken en meedoen met de spelletjes. Ik heb geleerd dat je daar de therapeutische relatie mee opbouwt.
Ik leerde ook te oordelen wat de grenzen van jongeren zijn. Bij Pactum hebben we veel met angsten te maken en we weten allemaal dat het helpend kan zijn om de cliënt te stimuleren om die angsten aan te gaan, maar soms is dat een stap te ver. Zo was er het meisje dat niet naar school durfde. Ze had ook autisme. De vraag was of het niet naar school durven een gevolg van haar angst of van haar autisme was. Het was lastig te peilen, want dit meisje kon gezellig kletsen en wist niet wat ze zelf zo spannend vond. Toen we het naar school gaan probeerden, trok het meisje zich meteen terug en wilde ze niet meer naar ons toe komen. In een multidisciplinair overleg hebben we besloten om het schooltraject niet te vervolgen en er een specialist bij te halen. Voorheen had ik dit wellicht als falen gezien, nu weet ik dat het niet bij mij ligt en dat ik moet accepteren dat dit voor haar de beste stap is.
Ik ben Cristel dankbaar voor het fijne traject. Ze heeft me ontzettend veel geleerd en zelfvertrouwen gegeven. Ik zou later net als zij willen worden met alles wat ze heeft behaald. Het is bewonderingswaardig hoe zij met een jongere zit en weet: we gaan het zus of zo doen. Zij stáát er, durft beslissingen te nemen, staat daarachter en kan ze onderbouwen. Onlangs heb ik me ingeschreven voor de bachelor Psychologie. Daarna wil ik de master Klinische kinderen jeugdpsychologie volgen. Door de CGW-opleiding en Cristels vertrouwen weet ik dat ik meer wil én kan.”
Cristel Rhemrev is gedragswetenschapper, cognitief gedragstherapeut, gz-psycholoog en supervisor CGW bij Pactum jeugd- en opvoedhulp. Ze biedt ook zelfstandig supervisietrajecten aan en start binnenkort haar eigen praktijk. Haar ambitie is om ooit een multidisciplinair team te vormen, waarbij met korte lijnen gebruik wordt gemaakt van elkaars expertise. Daar zou ze graag een cgw’er aan toe willen voegen.
“Tot een paar jaar geleden werd bij Pactum meestal externe hulp ingeschakeld voor de psychische behandelingen van cliënten. Twee jaar geleden werd ik als gedragswetenschapper verbonden aan de intensieve dagbehandeling. Deze was net opgezet met de intentie die verder vorm te geven. Behandelinhoudelijk werden verschillende modules ingezet ten behoeve van de doelen van de jongeren. Daar heb ik CGT, EMDR en schematherapie aan toegevoegd, waarbij ik het ook belangrijk vond dat ouders daar goed bij werden betrokken. Inmiddels hebben we een breed palet aan behandelvormen neergezet, waar ook een psychomotorisch therapeut en een creatief therapeut onderdeel van zijn. Ouders kunnen – vaak onbedoeld –een instandhoudende factor vormen en daarom proberen we hen intensief te betrekken bij de gedragsexperimenten. Voor onze jonge doelgroep met vaak complexe problematiek is een paar uurtjes per week behandeling te weinig – dat maakt generaliseren lastig. Daarom ben ik blij dat ik er op de groep steeds meer CGW-collega’s bij heb. Zij vormen een verlengstuk van mijn behandeling. We spreken nu dezelfde taal en kijken op dezelfde manier naar een cliënt. Ik merk echt effect: de behandeling levert betere resultaten op. Ik heb bijvoorbeeld een zeer angstige jongere in behandeling gehad bij wie het noodzakelijk was om met hele kleine stapjes gedragsexperimenten uit te voeren. Door het inzetten van een CGW-collega kon een gedragsexperiment ter plekke met de jongere worden voor besproken en nabesproken. Ook kon het gedragsexperiment meerdere malen in de week worden uitgevoerd en indien nodig worden uitgebreid. Dat is de kracht van de samenwerking tussen cgw’ers en cgt’ers.
“IK MAAK
VAN
Als gedragswetenschapper kijk ik goed naar mijn cliënten, maar ook naar mijn collega’s. Zo zag ik dat Liselotte veel in haar mars heeft. Ze heeft een sprankelende, fijne persoonlijkheid, waardoor ze snel kan aansluiten bij de jongeren. En ze is leergierig. Niet iedereen op de groep krijgt het voorstel om de CGW-opleiding te volgen, maar bij Liselotte kwam het om de genoemde redenen snel op tafel. Dat heeft iets in haar aangewakkerd.
Aan het begin wilde Liselotte vooral goede FABA’s leren maken. En ze liep ertegenaan dat ze het lastig vond als haar cliënten niet gemotiveerd waren. Dat konden we mooi combineren: op het motivatiestuk lieten we een FABA los. Ik vroeg naar haar overtuigingen. Wat is goed genoeg? Wat is van de ander en wat is van jou? Wat maakt dat jij het zo goed wil doen? Wat levert het je op? En wat niet? Liselotte ontdekte dat ze zelf vooral heel hard wilde gaan. Dat is haar valkuil. Ze is enthousiast, een beetje hyper zelfs. Ze heeft veel energie en is altijd blij. Mooie eigenschappen, maar iets minder helpend als je een jongere voor je hebt die de tegenovergestelde houding laat zien. We zijn gaan inzetten op motiverende gespreksvoering – beter aansluiten op de jongere alvorens te beginnen met de behandeling. Eerst even een spelletje spelen, bijvoorbeeld. Liselotte vindt dat niet altijd leuk om te doen. ‘Daar heb ik niet voor gestudeerd’, zegt ze dan. Maar soms is het wel nodig en dat heeft ze nu zelf ervaren.
Ook bij het meisje met autisme, over wie Liselotte vertelde, hebben we een FABA gemaakt. Liselotte wilde CGT heel graag voortzetten en wrong zich in allerlei bochten om de behandeling tot een succes te maken. Ook hier heeft ze zichzelf de vraag gesteld: wil ík dit, of is dit helpend voor het meisje? Ik dacht te zien wat er gebeurde. Ik gaf niet het antwoord, maar bleef Liselotte kritisch bevragen, zodat ze bij zichzelf te rade ging: hoe hard ga ik? Voor wie doe ik dat? Ga ik misschien een grens over en moet ik een stap terug doen? En als de behandeling vastloopt:
is het dan de cliënt die vastloopt, of ben ik dat? Dat zijn ook vragen die ik mezelf dikwijls stel. Waarom vind ik deze cliënt nou zo lastig? Zodra ik helder heb wat een cliënt in mij oproept, kan ik daar rekening mee houden.
Of Liselotte tegen mij opkijkt? Een beetje. Ze bewondert mijn ervaring. Dat heeft twee kanten, vind ik. Het is natuurlijk mooi dat ze mij serieus neemt en dingen van me aanneemt. Aan de andere kant heb ik liever niet dat ze mij op een voetstuk plaatst. Daar zou ze zelf onzeker van kunnen worden en dat willen we juist níét. Daarom probeer ik mijn supervisanten zich bewust te maken van hun eigen krachten. Ik geef oprechte complimenten om te laten zien waar ze goed in zijn. Dat is overigens geen trucje: complimenten komen recht uit mijn hart. Het helpt ook echt. Ik laat zien dat ik mijn supervisant wil ondersteunen in hun eigen proces en ik benoem dat de supervisant nog lerend is. Ik benoem dat – ook als ons supervisietraject straks klaar is – hij of zij in ontwikkeling blijft. Ik leer zelf ook nog steeds bij. Ik denk dat Liselottes bewondering voor mij ook heeft bijgedragen aan haar eigen zelfvertrouwen en dan is het natuurlijk helemaal niet erg dat er een beetje tegen je opgekeken wordt. Ze besluit nu verder te gaan in de klinische psychologie, en vroeg daarvoor bevestiging aan mij. ‘Denk je dat ik het kan?’ En toen ik dat bevestigde: ‘Waarom dan?’ Dan leg ik met liefde uit dat ik vind dat ze ambitieus en kundig is. En dat ik een hele mooie toekomst voor haar zie. Zelfvertrouwen zal voor Liselotte altijd een dingetje blijven. Maar ik heb haar zien groeien en ze is nog jong. Onzekerheid is echt nergens voor nodig.”
Mooie supervisieverhalen gezocht
Kijk jij ook positief terug op een supervisietraject? Heb je er iets geleerd wat je je hele carrière meeneemt? Of is er een andere reden dat je jullie verhaal met ons wil delen? Stuur een e-mail naar communicatie@vgct.nl.
GEEN ZWARE KOST IN DE BEHANDELKAMER, MAAR WÉL EFFECTIEF
Na een proefschrift over metacognitieve therapie (MCT) is de Deense Pia Callesen nu ook bestsellerauteur op hetzelfde onderwerp. Met haar boek Leef meer, denk minder zette ze MCT in één klap voor een breed publiek in de schijnwerpers. Ook in het klinische werk is MCT haar modus operandi. Wat is de aantrekkingskracht van deze therapievorm?
Pia begon haar klinische werk met een traditionele CGT-focus en wilde praktijk met onderzoek combineren. Ze wist van het bestaan van MCT en ze had gehoord dat het effect sorteerde bij uiteenlopende problematiek, maar ze wist ook dat dit onderzoek gebaseerd was op een aantal single caseonderzoeken. Dat kon beter. Ze trok de stoute schoenen aan en contacteerde de man achter de metacognities: Adrian Wells. Na een MCT-training, gegeven door Wells zelf, includeerde Pia de eerste patiënten in ófwel een traditionele CGT-, ófwel een MCT-behandeling. De fundering voor haar proefschrift1 was gelegd.
VERWACHTINGSMANAGEMENT
In het kader van ‘alle begin is moeilijk’ was de drop-out in eerste instantie hoog in de MCT-groep. Pia had snel door waar dat mee te maken had: “De therapie was anders dan wat mensen verwachtten. Ze waren in de war. We praatten namelijk niet in detail over hun jeugd, scheidingen of andere zaken waarmee ze zich bezighielden. Ik moest een manier vinden om hen in therapie te houden, want degenen die in therapie bléven, waren na drie tot vijf sessies genezen.” Pia vond een middenweg met de patiënten: als ze deze nieuwe therapievorm een kans wilden geven, zouden ze tijdens de zesde sessie alsnog persoonlijke ervaringen uitgebreid bespreken. Die behoefte was echter voor velen bij de zesde sessie weggeëbd.
Patiënten die niet meer over hun problemen hoeven uit te wijden? Het behoeft wat meer context om te begrijpen waar patiënten dan wél mee aan de slag gaan. We doen een stapje terug. In de theorie is het zogenaamde cognitive attentional syndrome (CAS) een centrale speler. Dit houdt in dat iemand vast kan komen te zitten in een negatief denkpatroon. Dat wordt gekenmerkt door piekeren, rumineren en disfunctioneel copinggedrag. Dit alles wordt in stand gehouden door disfunctionele metacognities zoals: ‘door te piekeren kan ik antwoorden vinden op problemen’. Metacognities zijn op te delen in positieve varianten, die gaan over het nut van piekeren en
rumineren (‘als ik me zorgen maak over slaapgebrek, dan kan ik strategieën bedenken om ervan af te komen’), en negatieve varianten, die veelal gaan over de oncontroleerbaarheid van cognities (‘als ik hierover blijf piekeren, raak ik helemaal de controle kwijt’). Het doel van MCT is het vergroten van cognitieve flexibiliteit, het aanpassen van metacognities en het verminderen van de CAS.
DE TIJGER IN DE KAMER
Dat klinkt goed doordacht, maar hoe werkt dat in de behandelkamer? Vanaf de eerste sessie wordt de CAS uitgeplozen. Met andere woorden, wat doen patiënten met hun symptomen en gedachten? Welke strategieën passen ze toe? Vervolgens komt de therapeut met een alternatief voor de CAS. Pia illustreert met een voorbeeld: “Bij slaapproblemen zie je verschillende strategieën terugkomen: denk aan mediteren, positief denken, cafeïne minderen of vermijden, enzovoort. Dan kom je er vervolgens samen in de behandelkamer achter dat die strategieën geen effect hebben gehad op de slaapproblemen. Dan introduceer ik het tegenovergestelde
Dr. Pia Callesen promoveerde aan de Universiteit van Manchester op effectiviteitsonderzoek naar MCT. Ze is werkzaam als therapeut en onderzoeker en is medeoprichter en eigenaar van Cektos, een kliniek in Kopenhagen gespecialiseerd in behandeling met en onderzoek naar MCT. Ze is auteur van verschillende boeken (onder andere Leef meer, denk minder2 en Leef zonder angst3) die op toegankelijke wijze het gedachtegoed van MCT uitleggen.
Eerder verscheen op het VGCt Kennisnet een interview over MCT met een Nederlandse expert op het gebied, Colin van der Heiden. Zijn gedachten over MCT lees je door de QR-code te scannen. en.
Interview over MCT op het VGCt Kennisnet.
“DEELNEMERS IN DE
NIET ACTIEF AAN SCHEMA’S WERD GEWERKT”
van CAS, namelijk detached mindfulness. Simpel gezegd komt het erop neer dat je niks doet met je gedachten en ze met rust laat. Je gaat er niet op in en bedenkt geen bijbehorende strategieën.”
Dat is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. In MCT zijn er verschillende oefeningen om het loslaten van gedachten, en daarmee ook het veranderen van metacognities, te oefenen. Een klassieker is de ‘tijgeroefening’. De patiënt denkt aan een tijger en het idee is slechts dat hij/zij de tijger observeert. Je zorgt dat de patiënt niet actief bezig gaat met de tijger, maar het dier gewoon laat doen wat het ook doet. Achteraf bespreek je dit samen. Pia: “Vaak merken patiënten op dat de gedachte over de tijger als het ware een eigen leven leidde. Dan bespreek je samen of dit fenomeen alleen mogelijk is met de tijgergedachte of ook met andere (pieker)gedachten. De volgende stap is herstructureren. Met andere woorden: werken aan het idee dat het mogelijk is om alle gedachten, net als de gedachte over de tijger, los te laten.”
ONVERWACHTE BEVINDINGEN
Terug naar Pia’s proefschrift. Uit de literatuurstudie die ze deed als onderdeel van haar dissertatie was er géén behandelvorm te vinden met een herstelpercentage van meer dan 50 procent voor depressie. Uit de RCT die ze deed met 153 deelnemers die ófwel CGT ófwel MCT ontvingen bleken beide vormen effectief voor depressie. Voor MCT lag het percentage deelnemers dat na behandeling herstelde echter op 74 procent, en voor CGT op 56 procent.
Een onverwachte bevinding was er één over schema’s. Deelnemers vulden onder andere de Young’s schema questionnaire in waarmee, zoals de naam al doet vermoeden, schema’s en de mate van overtuiging werden uitgevraagd. Opvallend was dat de deelnemers in de MCT-groep grotere veranderingen lieten zien op schema’s als ‘ik ben een mislukkeling’, dan in de CGT-groep, terwijl er in de MCT-groep niet actief aan schema’s werd gewerkt. Pia: “Misschien zijn schema’s wel een symptoom of consequentie van de CAS, maar dat is natuurlijk food for thought.”
INTERESSANTE ARTIKELEN OM VERDER TE LEZEN OVER MCT ZIJN TE BEKIJKEN VIA ONDERSTAANDE QR-CODES.
Metacognitive Therapy: Science and Practice of a Paradigm | Frontiers Research Topic (frontiersin.org).
Frontiers | Breaking the Cybernetic Code: Understanding and Treating the Human Metacognitive Control System to Enhance Mental Health (frontiersin.org).
LIGHTEN UP
Pia wijst graag op de effectiviteit van MCT. Voor depressie liggen herstelpercentages rond de 70 procent4 en voor gegeneraliseerde angststoornissen ligt het herstelpercentage zelfs rond de 90 procent5. Toch merkt Pia op dat psychologen in Denemarken niet staan te springen om op basis van deze cijfers hun blik te verruimen voor wat betreft andere behandelingen. Sterker nog, ze vindt haar vakgenoten behoorlijk conservatief. “Als je iets een lange tijd hebt gedaan en er allerlei trainingen voor hebt gevolgd, dan ben je eraan toegewijd, is de tendens in Denemarken – ongeacht wat de wetenschap uitwijst. Het is hier heel moeilijk voor psychologen om hun werkwijze te veranderen.” Dat terwijl MCT, ook voor de behandelaar zelf, zoveel voordelen heeft. Een van de belangrijkste is volgens Pia dat het zoveel ‘lichter’ wordt in de behandelkamer. Je loopt niet het risico om je samen met de patiënt te verliezen in zware inhoud, simpelweg omdat je niet of nauwelijks bij de inhoud stilstaat. Dát in combinatie met hoge effectiviteit zijn, in ieder geval voor Pia, ingrediënten voor een typische win-winsituatie.
Bronnen
1. Callesen, P. (2016). Efficacy of Metacognitive therapy (Doctoral dissetation, University of Manchester).
2. Callesen, P. (2021). Leef meer, denk minder: grip op je gedachten voor een zorgelozer leven. Kosmos Uitgevers.
3. Callesen, P. (2023). Leef zonder angst. Kosmos Uitgevers.
4. Callesen, P., Reeves, D., Heal, C. et al. Metacognitive Therapy versus Cognitive Behaviour Therapy in Adults with Major Depression: A Parallel Single-Blind Randomised Trial. Sci Rep 10, 7878 (2020). https://doi.org/10.1038/s41598-020-64577-1
5. van der Heiden, C., Muris, P., & van der Molen, H. T. (2012). Randomized controlled trial on the effectiveness of metacognitive therapy and intolerance-of-uncertainty therapy for generalized anxiety disorder. Behaviour research and therapy, 50(2), 100-109.
Mijn dochter is op Adventure Outdoor Summercamp. Ik wil daar even bij benadrukken dat dit haar eigen keus was. Er kwam geen dwang bij kijken en het kind kan voldoende Engels om een redelijke inschatting te kunnen maken van de activiteiten die gepaard gaan met een kamp van dergelijk titulatuur.
Nu denk je wellicht dat mijn dochter een echte bushcraft babe is: het vrouwelijk equivalent van Bear Grylls. Niets is minder waar. Haar top vier van meest gehate zaken bestaat namelijk uit kriebelbeestjes, socialigheden met onbekenden, spannende activiteiten (al dan niet op hoogte) en vieze of kapotte kleding. Meer niveautje troetelbeertje dus dan Bear Grylls.
Met bovenstaande in het hoofd vermoed ik dat ze – as we speak - een intensieve traumabehandeling aan het volgen is. Of het trauma’s verhelpt of veroorzaakt, valt nog te bezien. Daar kom ik vast in een latere column op terug, hoewel haar eerste telefoontje over bewegende tonnen op een klimparcours van vier meter hoog, kwallen en een vaag spel met meel en water al veel doet vermoeden. Maar wie zegt dat je moet kiezen tussen trauma’s verhelpen of veroorzaken?
In de aanloop naar haar kamp hebben we samen onze gedachten zitten uitdagen. Met een beetje techniek vanuit cognitieve gedragstherapie en wat lekkere citaten van Bear: “Being brave isn’t the absence of fear. Being brave is having that fear but finding a way through it.” Want is je leven heus voorbij als er een vlekje in je shirt komt? En ga je echt dood van heimwee als je geen vriendinnetjes maakt of gebeten wordt door een insect?
Die laatste is tricky, weet ik, maar op een addertje in het gras na hebben we toch weinig echt dodelijks aan de Zeeuwse kust.
Het eerste behandelsucces is inmiddels een feit, zo blijkt uit het laatste belletje. Vanachter een masker van meelpap en voorzien van prachtige muggenpokken wist mijn dochter me te vertellen dat ‘je er gewoon een hete lepel op moet doen, dan gaat de prik eruit’. Zo zie je maar weer. Een heuse Troetelbear Grylls in de dop.
Mieke Ketelaars is kennisredacteur en teamleider Kennis en opleiden bij de VGCt.
Dat EMDR en imaginaire rescripting (ImRs) goedwerkende technieken zijn bij PTSS, daar zijn de meeste behandelaren het over eens. Maar waarom het werkt én waarom het soms ook niet werkt, daar zijn we met z’n allen nog niet over uit. Sophie Rameckers deed er samen met haar promotor
Arnoud Arntz en co-promotor Arnold van Emmerik onderzoek naar en kwam een stapje dichter bij het antwoord.
EMDR werd ontdekt door de Amerikaanse psychologe Francine Shapiro. Tijdens een wandeling ondervond zij dat ze minder gespannen werd en minder negatieve emoties ervaarde (gekoppeld aan stressvolle gedachten en herinneringen) als ze haar ogen van links naar rechts bewoog. Naar aanleiding van deze wandeling is ze diverse pilotstudies gaan doen. “Het bijzondere aan dit verhaal is dat eerst de behandeling werd ontwikkeld, en daarna pas werd onderzocht waarom die eigenlijk werkt”, vertelt Sophie Rameckers. Zij is een van de onderzoekers in de IREM-studie. Binnen deze studie werden EMDR en ImRs als behandelingen voor PTSS als gevolg van trauma’s uit de kindertijd met elkaar vergeleken. Deze IREM-studie vormde de basis voor het onderzoek naar de werkingsmechanismen. Sophie legt uit hoe EMDR in de praktijk wordt toegepast. “Bij de klassieke vorm van EMDR denkt de cliënt terug aan de traumatische ervaring. Er wordt gefocust op wat er gebeurt in het lichaam, welke emoties daarbij gevoeld worden en welke negatieve gedachten opkomen. De cliënt houdt deze sensaties vast en tegelijkertijd wordt er een afleidende taak aangeboden: de cliënt volgt meestal met de ogen de vingerbewegingen van de therapeut. De behandelaar gaat van beeld naar beeld. Meerdere onderzoeken tonen aan dat EMDR ertoe leidt dat de levendigheid en de spanning van de herinnering afneemt.1,2”
VERMINDEREN VERSUS VERANDEREN ImRs is een techniek uit de schematherapie. “Hierbij gaan we de herinnering rescripten”, vertelt Sophie. “Meestal bestaat deze techniek uit drie fasen. In de eerste fase wordt de cliënt gevraagd om terug te gaan naar de traumatische herinnering, waarbij ook aandacht is voor de emotie. Op het moment van de ‘hotspot’ start de rescripting en stapt de therapeut in het beeld en interfereert hij aan de hand van wat de cliënt nodig
heeft. Een ouder komt bijvoorbeeld de kamer binnen en staat op het punt om het kind een pak slaag te geven (de hotspot). Dan kan de therapeut tussenbeide komen en de ouder vertellen dat dat niet is hoe je met je kind omgaat. In de tweede fase neemt de cliënt als zijn volwassen zelf de plaats van de therapeut in. En in de laatste fase neemt de cliënt in dezelfde situatie het perspectief van zijn jongere zelf aan en ervaart hij hoe zijn volwassen zelf het voor hem opneemt en aan de behoefte van het kind voldoet. Met deze techniek denken we dat de herinnering op een nieuwe manier wordt opgeslagen; het idee is dat dit proces onder andere tot een betekenisverandering van traumatische herinneringen leidt. Daarnaast krijgen we inzicht in wat de cliënt nodig heeft of heeft gemist.”
DRIE FACTOREN
Uit eerder onderzoek blijkt dat EMDR vooral invloed heeft op het verlagen van de levendigheid van de traumatische herinnering en op de levendigheid van het beeld. ImRs zou inspelen op de betekenis van de herinnering. Beide behandelingen lijken invloed te hebben op de spanning gerelateerd aan de herinnering. De vraag is of dit ook de mechanismen zijn die ervoor zorgen dat deze behandelingen werken. Met andere woorden: hangt een afname van levendigheid bij EMDR samen met een
“HET BIJZONDERE IS DAT EERST DE BEHANDELING WERD ONTWIKKELD, EN DAARNA PAS WERD ONDERZOCHT WAAROM DIE EIGENLIJK WERKT”
afname van PTSS-klachten? En in het geval van ImRs: hangt een afname van de geloofwaardigheid samen met een afname van de PTSS-klachten? Dat zou iets zeggen over de werkingsmechanismen en dat is dan ook wat Sophie en haar collega’s wilden weten. Voor spanning als mechanisme werd geen specifieke verwachting geformuleerd.
INDEXTRAUMA
Voor de IREM-studie – die zoals gezegd de basis vormt voor de analyses van dit onderzoek naar de werkingsmechanismen – werden mensen behandeld met ofwel EMDR, ofwel ImRs. Zij ondergingen twaalf sessies, waarvan er elke week twee plaatsvonden. De onderzoekspopulatie bestond uit volwassen mensen, die PTSS als primaire diagnose hadden en van wie de traumagebeurtenis met de meeste impact voor het zestiende levensjaar plaatsvond. Onderzoek vond plaats in Nederland, Duitsland en Australië. “Elke deelnemer moest een ‘indextrauma’ opgeven. Dit was de traumatische ervaring waar de cliënt het meeste last van had. Binnen dit indextrauma stemden we met elkaar af wat de ‘worst event’ van een hotspot was – het ergste, meest traumatische moment in de ervaring. Deelnemers formuleerden een zin die aan deze gebeurtenis refereerde. Dat kon van alles zijn en diende als trigger: daarmee konden we de herinnering activeren. Van het worst event onderzochten we wat de geloofwaardigheid van de kerngedachte was die de deelnemer daarmee associeerde. Dat was ons ijkpunt – van die kerngedachte vroegen we steeds naar de geloofwaardigheid. Daarnaast vroegen we naar de levendigheid en de spanning gerelateerd aan deze herinnering. Dat deden we op verschillende momenten in de behandeling aan de hand van het ‘Imagery Interview’. Aanvullend werden de PTSS-symptomen gemeten aan de hand van zowel de CAPS-5 (klinisch interview) als de IES-R (zelfrapportage).
SNELLERE AFNAME BIJ EMDR
Allereerst werden conclusies getrokken met betrekking tot de afname van de geloofwaardigheid van de kernovertuiging, de levendigheid en spanning in relatie tot de herinnering. “Bij EMDR namen de drie initieel sneller af dan bij ImRs In de allerlaatste meting maakte ImRs een inhaalslag en was de afname van geloofwaardigheid van de kernovertuiging en levendigheid in beide behandelingen gelijk. Het zou kunnen dat het indextrauma in EMDR eerder behandeld wordt dan bij ImRs.
“MEER AANWIJZINGEN DAT IMRS STERK WERKT VOOR BETEKENISVERANDERING”
“BIJZONDER
Dat zou verklaren waarom bij deze groep de spanning, geloofwaardigheid van de kernovertuiging en levendigheid van de herinnering sneller afnemen.”
WERKINGSMECHANISME IMRS
“EMDR zorgde wél voor een grotere afname van de spanning die gevoeld werd bij de traumatische herinnering. Hieruit kunnen we concluderen dat beide behandelingen invloed hebben op de drie factoren, maar dat EMDR nog net wat beter werkt op de spanning dan ImRs. Dat zegt alleen nog niets over de werkingsmechanismen…” Om daar meer over te weten, werd een koppeling gemaakt tussen de drie factoren en de PTSS-klachten. Is het bijvoorbeeld zo dat bij EMDR een afname van levendigheid zorgt voor een afname van PTSS-klachten? Dan kan dat gezien worden als werkingsmechanisme van deze behandelvorm. “Bij EMDR zagen we geen relatie tussen de afname van de levendigheid van de herinnering en een afname van PTSS-klachten. Wél vonden we ondersteuning voor de hypothese dat bij ImRs een verandering in de geloofwaardigheid van de kerngedachte gerelateerd is aan een sterkere daling van de PTSS-symptomen. Datzelfde zagen we voor afname van de spanning. Het lijkt er dus op dat ImRs werkt volgens deze twee mechanismen en dat dit uniek is aan deze behandelmethode.”
DIEPGEWORTELDE OVERTUIGINGEN
Om aanbevelingen voor behandelingen te kunnen doen is meer onderzoek nodig, benadrukt Sophie. “We kijken ook naar ander onderzoek dat wordt gedaan. Zo is onlangs een studie verschenen op basis van de IREM-studie, waarbij gekeken is of ImRs op de lange termijn beter werkt bij een comorbide depressie.3 Depressie gaat vaak ook gepaard met sterke negatieve gedachten. Wanneer depressie en PTSS samengaan, kan ImRs wellicht beter aansluiten bij de problematiek van deze groep. Er zijn aanwijzingen dat bij deze populatie ImRs beter werkt dan EMDR, wat in lijn ligt met het idee dat ImRs sterk werkt op betekenisverandering. Die informatie zouden we in de praktijk kunnen gebruiken om een behandeling te kiezen die past bij de klachten van de cliënt. Dan zou je ImRs eerder inzetten voor mensen die krachtige negatieve kernovertuigingen hebben.”
REALISTISCHE STUDIE
Tot slot vragen we Sophie te pitchen waarom dit onderzoek zo belangrijk is. We weten dat EMDR en ImRs over het algemeen effectief zijn. Waarom dan toch dit onderzoek?
“Omdat er ook nog steeds twintig tot dertig procent van de mensen met PTSS níét gebaat is bij deze behandelvormen. Als we weten wat de werkingsmechanismen zijn, kunnen we de behandeling verbeteren of met behandelingen beter aansluiten op het individu. Overigens zijn we niet de eersten die onderzoek doen naar de werkingsmechanismen. Wel bijzonder aan ons onderzoek is dat het een klinische studie is, waarin een gehele behandeling is onderzocht –meestal worden maar enkele sessies onderzocht, of wordt in een lab een trauma nagebootst door cliënten een enge film te laten kijken. Dat wij werken met echte trauma’s maakt ons onderzoek realistischer, al zitten er ook wat haken en ogen aan. Zo’n indextrauma is subjectief, kan verkeerd gekozen zijn en op termijn veranderen. Een ander nadeel aan ons onderzoek is dat wij alleen de werkingsmechanismen hebben kunnen onderzoeken tussen de verschillende meetmomenten van de studie. De tijd tussen sommige metingen was lang en hierdoor kunnen we minder goed kijken naar de processen tijdens de sessies. Zo kan het zijn dat processen tijdens de sessies anders zijn dan op de lange termijn. Hier werken we op dit moment aan.”
Momenteel houdt Sophie zich bezig met het IREM-Freq onderzoek. Dit vervolgonderzoek wordt ook uitgevoerd in Nederland, Duitsland en Australië en richt zich op het effect van de frequentie van de behandeling (één of twee keer per week) op de behandelresultaten.
1. Houben, S. T. L., Otgaar, H., Roelofs, J., Merckelbach, H., & Muris, P. (2020). The effects of eye movements and alternative dual tasks on the vividness and emotionality of negative autobiographical memories: A meta-analysis of laboratory studies. Journal of Experimental Psychopathology, 11(1), 204380872090774. https://doi.org/10.1177/2043808720907744
2. Lee, C. W., & Cuijpers, P. (2013). A meta-analysis of the contribution of eye movements in processing emotional memories. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 44(2), 231–239. https://doi. org/10.1016/j.jbtep.2012.11.001
3. Assmann, N., Fassbinder, E., Schaich, A., Lee, C. W., Boterhoven de Haan, K., Rijkeboer, M., & Arntz, A. (2021). Differential effects of comorbid psychiatric disorders on treatment outcome in posttraumatic stress disorder from childhood trauma. Journal of Clinical Medicine, 10(16), 3708.
Ontdek het kloppende hart van de cognitieve gedragstherapie bij het jaarlijkse VGCt-najaarscongres in november! Dit drie dagen durende evenement, inclusief boeiende precongresworkshops, staat bekend als het wetenschappelijke en sociale hoogtepunt voor de VGCt en haar leden. Het is dé nascholingsgelegenheid voor cognitief gedragstherapeuten en cognitief gedragstherapeutisch werkers, waar je alles te weten komt over de nieuwste ontwikkelingen en inzichten binnen de verschillende cognitieve gedragstherapieën.
Het VGCt Najaarscongres vindt dit jaar op 6, 7 en 8 november plaats in hotel en conferentiecentrum NH Koningshof te Veldhoven.
BREAKING THE SILENCE
We praten wat af, en toch zijn er dingen waar we niet of te weinig over praten in ons vakgebied. Tijdens deze editie van het VGCt najaarscongres staan we stil bij dat wat (te) vaak onbesproken blijft.
In de behandelpraktijk luisteren we naar wat patiënten ons vertellen, maar waar moeten we naar vragen, omdat niet alles vanzelfsprekend wordt gedeeld? Bespreken we bepaalde zaken niet omdat we het zelf ingewikkeld vinden om erover te praten? Uit angst de ander in verlegenheid te brengen of uit angst heftige emoties bij de patiënt op te roepen?
En over welke onderwerpen moeten we het als professionals onder elkaar vaker hebben? Voor wie en bij welke problematiek speelt stigma een grote rol en hoe kunnen we dat stigma verbreken? We vinden het belangrijk om een veilige omgeving te creëren voor patiënten, maar zijn we ook actief bezig om een veilig werkklimaat te bevorderen voor onszelf en onze collega’s? Wat voor invloed heeft onze eigen attitude eigenlijk op de behandeling?
Naast antwoorden op deze prangende vragen is er ook aandacht voor onderbelichte onderwerpen in onderzoek en de klinische praktijk.
””“Ik kijk in het bijzonder uit naar de keynote van Brett Deacon, omdat zijn onderzoek maar weer eens duidelijk maakt dat wij clinici ten onrechte allerlei beren op de weg zien – in dit geval als het gaat om exposure. Dat is terug te zien op veel meer vlakken: denk aan andere experiëntiële technieken, online therapie, etc. Fantastisch dat daarover, en over vele andere onderwerpen, op komend congres de stilte zal worden doorbroken. Natuurlijk kijk ik ook uit naar de ontmoeting met vakgenoten én de altijd gezellige diners plus feest!”
Marjolein van Wijk-Herbrink, lid commissie najaarscongres
Ik verheug me in het bijzonder op de precongresworkshop van Ingeborg Visser: Hypnose bij aanhoudende lichamelijke klachten en functioneel neurologische stoornis. Ik zie erg uit naar deze workshop omdat het mooi is dat er op de woensdag meer tijd voor is om te verdiepen. Ik vind het fijn om zelf te kunnen oefenen en te ervaren hoe hypnose kan werken.”
Carla Steeman, lid commissie najaarscongres
””“Het Najaarscongres is voor mij de ultieme mix van gezelligheid en vakinhoud: verdieping en verbreding op mijn vakgebied met de gezelligheid van een grote reünie.”
Miriam Lommen, voorzitter commissie najaarscongres
“Een aanrader is de keynote en expertmeeting met Gwendolyn Portzky over suïcidaliteit en hoe daar als professional mee om te gaan. In de dagelijkse klinische praktijk kan suïcidaliteit nogal eens tot angst en onzekerheid leiden bij professionals. Het vergroten van kennis en handvaardigheid van professionals verbetert het vertrouwen in eigen kunnen en zal ook z’n weerslag hebben op hoe de cliënt, kampend met suïcidaliteit, zich gehoord en gesteund voelt."
Gert-Jan Hendriks – lid commissie najaarscongres
Op pagina 10 lees je een interview met Gwendolyn Portzky over haar keynote.
WOENSDAG 6 NOVEMBER
10:00 – 10:30
Bekijk het gedetailleerde programma
Inloop en registratie
10:30 – 13:00 (incl. 15 minuten pauze) Start precongresworkshops
Workshops & Symposia
13:00 – 14:00 Lunch
14:00 – 17:00 (incl. 15 minuten pauze) Vervolg precongresworkhops
DONDERDAG 7 NOVEMBER
10:00 - 11:00
Opening en keynote
Brett Deacon - The diagnosis and treatment of exposaphobia, or why clinicians dislike exposure therapy and what to do about It
11:00 - 11:30 Pauze
11:30 - 13:00
13:00 - 14:00
14:00 - 15:00
15:00 - 16:00
Workshops & Symposia
Lunchpauze
Keynote
Gwendolyn Portzky - Het stillen van de pijn door het doorbreken van de stilte: Hoe omgaan met suïcidaliteit in de praktijk?
Workshops & Symposia
16:00 - 16:30 Pauze
16:30 - 18:00
Workshops & Symposia
18:00 - 19:00 Borrel
19:30 - 00:00
Diner en aansluitend feest
21:30 - 23:30 Film
VRIJDAG 8 NOVEMBER
09:00 - 09:45 Debat
09:45 - 10:30
Keynote
Marieke Dewitte - Hoe bespreek je seksualiteit als hulpverlener?
10:30 - 11:00 Pauze
11:00 - 12:30
12:30 - 13:30
13:30 - 15:00
Workshops & Symposia
Lunchpauze
Workshops & Symposia
15:00 - 15:30 Pauze
15:30 - 16:30
Keynote
Iva Bicanic - To tell or not to tell?
16:30 - 17:00 Plenaire afsluiting
17:00 - 18:00 Borrel
Auteurs/redactie: Donald H. Baucom, Melanie S. Fischer, Sarah Corrie, Michael Worrell, Sara E. Boeding
ISBN: 9789036827263
Recensie door: Gerrie Ham-Willemsen is gz-psycholoog, cognitief gedragstherapeut, supervisor en docent VGCt, EMDR-practitioner en junior schematherapeut. Zij is praktijkhouder van Gerrie Ham-praktijk voor BGGZ en supervisie te Nijkerk.
Dit in 2022 uitgegeven klinische handboek draagt bij aan het inzicht in en de behandeling van relatieproblemen, individuele psychopathologie en de complexe interactie tussen die twee. De eerste helft van het boek behandelt partnerrelaties en technieken voor het begrijpen en verbeteren van relatieproblemen op cognitief, emotioneel en gedragsgebied. De tweede helft van de publicatie gaat over psychopathologie. De auteurs reiken belangrijke instrumenten aan die als hulpmiddelen kunnen dienen bij het kiezen van een behandelstrategie. Dit boek heeft een flexibele en pragmatische aanpak. Als behandelaar kun je zoeken op psychopathologie om te kijken hoe je aandacht kunt maken voor de interactiepatronen van het paar en voor de omgang met de specifieke kenmerken van de stoornis. De schrijfstijl is prettig en de voorbeelden van therapeut-cliëntinteracties zorgen ervoor dat de theorie meer gaat leven.
Auteurs/redactie: Noëlle Pameijer, Arga Kramer en Nina Draaisma ISBN: 9789033485718
Recensie door: Perlita Marti is gz-psycholoog, supervisor en docent VGCt in eigen praktijk.
Dit boek is een vernieuwde uitgave van de eerder verschenen versie uit 2011 en heeft naast een inhoudelijke update ook een zeer aantrekkelijke uiterlijke make-over gekregen met veel handige extra’s. Het is geschreven voor professionals die werken met kinderen en jongeren met psychische en/of opvoedproblemen in zorg en onderwijs. Doel van de schrijvers is om kennis en vaardigheden in diagnostische besluitvorming te bevorderen door een handelingsgerichte visie en dito kader te beschrijven voor toepassing in psychodiagnostisch onderzoek, overleg en beleidsvorming. Het boek biedt een complete methodische handreiking aan voor diagnostiek, vanaf het eerste aanmeldmoment tot en met de uiteindelijke verslaglegging van een afgerond en besproken psychologisch onderzoek. Het is zowel geschikt als introductie tot handelingsgerichte diagnostiek (HGD) als dat het actualisatie en verdieping biedt voor diegenen die er al mee bekend zijn.
Op 1 juli gaf Jacomijn Jacobs, relatie- en gezinstherapeut, EFT-supervisor en DGT-trainer, college aan zo’n veertigcognitief gedragstherapeuten tijdens de studiemiddag ‘Ontwarren en verbinden: persoonlijkheidsstoornissen en systemische interacties’. Deze studiemiddag werd georganiseerd door de sectie Persoonlijkheidsstoornissen met het doel om gedragstherapeuten voor te lichten over hoe je kunt samenwerken met het systeem van je cliënt. Het belang ervan wordt immers in elke zorgstandaard genoemd. In de praktijk blijkt dit alleen lastiger te zijn dan gedacht, met name bij cliënten met een persoonlijkheidsstoornis. Hun problematiek heeft namelijk altijd zijn weerslag op het systeem, aangezien bij hen juist de ontwikkeling van het ‘zelf’ en de relatie met de ander verstoord is geraakt.
In het programma was er aandacht voor allerlei inzichten en er was ruimte om te oefenen met het gesprek met een naaste erbij. Er werd gebruikgemaakt van tools uit de EFT en DGT, zoals het lemniscaat en mindfulness. Aan de hand van praktijkvoorbeelden legde Jacomijn uit hoe je de spanning in de kamer laag kan houden of weer kan verlagen zodat cliënt, naaste en therapeut kunnen blijven mentaliseren over de relatiedynamiek die met behulp van het lemniscaat inzichtelijk wordt gemaakt. Haar enthousiasme hielp mij over de streep om lastige situaties te oefenen. En haar vertrouwen (‘gewoon doen, je kan het’) heeft mij geholpen om ook in de therapiekamer het gesprek met de naaste vaker op de agenda te zetten.
Thera Koetsier, bestuurslid sectie Persoonlijkheidsstoornissen
De sectie Positieve CGT is op zoek naar versterking. Het sectiebestuur vergadert vier keer per jaar en werkt aan het verspreiden van kennis over positieve CGT (p-CGT). P-CGT heeft een competentiegerichte benadering van de cliënt met een focus op welbevinden in plaats van symptoomreductie.
Lijkt het je leuk om mee te denken in dit sectiebestuur en draag je de p-CGT een warm hart toe? Neem dan contact op met Casper Kleist, coördinator secties (c.kleist@vgct.nl).
De sectie Stemmingsstoornissen zit momenteel zonder bestuur, dus zal er een doorstart gemaakt worden. Dit is een uitgelezen kans om je als groepje op te geven, gezien de hoeveelheid beschikbare plekken. Lijkt het jou leuk om de een-na-grootste sectie te leiden? Voor meer informatie of om je aan te melden voor de sollicitatieprocedure, neem contact op met Casper Kleist, coördinator secties (c.kleist@vgct.nl).
Tijdens het VGCt Najaarscongres op 6, 7 en 8 november kun je niet alleen interessante workshops, keynotes en paneldiscussies bijwonen, maar kun je ook persoonlijk kennismaken met een aantal secties. Lijkt het jou bijvoorbeeld leuk om je in te zetten in een sectiebestuur, maar wil je liever eerst kijken met wie je dan samen zou werken? Misschien heb je wel een specifieke vraag die je graag persoonlijk stelt. Op het Najaarscongres hebben de volgende secties een stand:
• Sectie Relatie, gezin en naasten
• Sectie Ouderen
• Sectie Forensische CGT (in samenwerking met de forensische sectie van het NIP)
Kom kennismaken en bezoek de stands!
Je kunt onze coördinator secties Casper Kleist daarnaast ook aanspreken. Hij zal te vinden zijn op het VGCt-plein.
Secties aan
Het is belangrijk dat je ook voor jezelf zorgt, en dus niet alleen voor je cliënten. De ggz vraagt immers veel van ons. Gelukkig krijgen we ook genoeg terug, zo bleek uit de enquête ‘Werkdruk, veerkracht en vitaliteit,’ die de sectie Werk en gezondheid in november 2023 heeft afgenomen.
Op 27 september organiseert deze sectie een online studiemiddag met het thema ‘Werkdruk in de ggz’. Tijdens die middag ga je aan de slag met handvatten voor je huidige situatie en discussieer je met andere professionals over de oorzaak (en mogelijk oplossingen) van toenemende werkdruk binnen de ggz. De studiemiddag is een perfecte gelegenheid om een keer aan de slag te gaan met je éígen welzijn. Geïnteresseerd? Scan dan de QR-code!
Studiemiddag Werkdruk in de ggz.
Lijkt het je ook leuk om aan de slag te gaan binnen een commissie of sectiebestuur? Word dan actief VGCt-lid!
De VGCt is in het bijzonder op zoek naar cgw’ers (i.o.) die het leuk zouden lijken om zich aan te sluiten bij een commissie of sectiebestuur, voor een evenwichtige vertegenwoordiging van onze leden. Ben jij geen cgw’er (i.o)? Ook dan zien we jouw aanmelding graag tegemoet!
Scan de QR-code en geef aan welke secties en/of commissies bij je passen. Casper Kleist, coördinator secties, neemt hierna contact met je op voor een vrijblijvend gesprek.
Laat hier je gegevens achter voor een vrijblijvend gesprek.
Wil je de ontwikkelingen rondom specifieke secties volgen?
Werk jij binnen een veld waar een specifieke sectie voor is of vind je het interessant om te volgen wat er speelt binnen deze secties? Blijf dan op de hoogte door je aan te melden als volger van de sectie(s) via MijnVGCt.
Meld je aan via MijnVGCt.
Vierdaagse cursus: 10 december 2024, 14 januari, 11 februari, 4 maart 2025
In het vorige magazine (nr. 2, 2024) kon je lezen dat cgw’ers vanaf 2025 ook supervisie aan cgw’ers (i.o.) mogen gaan geven. Dit is onderdeel van de vernieuwing van de CGW-opleiding. Op 10 december 2024 zal de eerste vierdaagse supervisorencursus* (24 contacturen) van start gaan. Hierin word je getraind tot ‘supervisor CGW (cgw’er)’. De cursusdagen zijn afwisselend fysiek en online.
Als supervisor CGW (cgw’er) lever je een waardevolle bijdrage aan de ontwikkeling van cgw’ers (i.o.) door je kennis en ervaring te delen. Ook mag je het geven van supervisie aan cgw’ers (i.o.) laten meetellen voor de verplichte supervisie-uren van je eigen registratie. Voorwaarden om supervisor CGW (cgw’er) te worden:
• Je bent minimaal vijf jaar geregistreerd als cgw’er.
• Je hebt de nieuwe supervisorencursus CGW voor cgw’ers afgerond.
Cgw’ers die al supervisie geven, krijgen voorrang bij inschrijving voor deze cursus.
Kijk voor meer informatie in de agenda op VGCt.nl
4 DECEMBER UTRECHT
Het begeleiden van het schrijven van een N=1
Een op de zes N=1-verslagen voldoet niet aan de gevraagde kwaliteit. Hoe kun je als supervisor je supervisanten helpen om scherper te schrijven?
10 DECEMBER UTRECHT
27 SEPTEMBER ONLINE
Werkdruk binnen de GGZ: relight your fire
Hoge werkdruk en goed voor jezelf zorgen? De sectie Werk & gezondheid organiseert een studiemiddag waarin je aan de slag gaat met je éígen welzijn.
1 OKTOBER ONLINE
Supervisorenintervisie: N=1 begeleiden
Leer alles over het begeleiden van N=1-verslagen, het cognitief gedragstherapeutisch proces en de meest gemaakte fouten.
Supervisorencursus CGW voor cgw'ers (nieuw)
De supervisorencursus biedt een mooie kans om deel uit te maken van de eerste lichting supervisoren CGW (cgw’er).
11 DECEMBER ONLINE
Supervisorenintervisie: Deliberate practice
Een introductie in de stappen van deliberate practice en een gelegenheid om met deze methode te oefenen voor je supervisieperiodes.
Meer informatie en inschrijven: vgct.nl/agenda
Integratieve Theraplay® behandeling voor kinderen met autisme
Praktische richtlijnen voor professionals
A. Rand Coleman & Rana Hong
WWW.SWPBOOK.COM/2641
Grip na de bad trip
Wat te doen bij klachten na drugsgebruik?
Over dissociatie, oogruis en HPPD
Gerard Alderliefste & René van der Meer
WWW.SWPBOOK.COM/2519
Gids over gehechtheid
Gehechtheidsgericht werken met ouder(s) en kind – Dyadic Developmental Psychotherapy (DDP)
Daniel A. Hughes & Ben Gurney-Smith
WWW.SWPBOOK.COM/2482
Kapitein op eigen schip
Vaar mee met Doortje en leer over gepieker, gevoelens en gedoe!
Wendy Koopmans
WWW.SWPBOOK.COM/2650
Angsten en fobieën bij kinderen van A-Z met creatieve exposureoefeningen
Dawn Huebner & Erin Neely
WWW.SWPBOOK.COM/2649
Mentaliseren met gezinnen en partners
Een praktische basis in MBT-F Lidewij Gerits
WWW.SWPBOOK.COM/2431
Fantasy Therapie
Methode om met cliënten dieper in gesprek te gaan
Karolien Van der Donck
WWW.SWPBOOK.COM/2618
In gesprek met het Kaasmonster
Voice Dialogue in de ggz
Voor therapeuten, psychologen en coaches
Robert Stamboliev, e.a.
WWW.SWPBOOK.COM/2277
Scan de QR code voor een overzicht van onze uitgaven!
De Vlaamse Hoge Gezondheidsraad moedigde in een advies eerder dit jaar het gebruik van zelfhulp apps aan, want onderzoek heeft aangetoond dat digitale interventies effectief zijn, zeker in combinatie met face-to-face therapie. Digitale interventies en apps kunnen onder meer helpen bij depressie, angst en slaapstoornissen. Zo ontstaat een blended zorg voor de patiënt.
meditatie
Last van stress? Onrust? Piekeren? Slecht slapen? Mindfulness kan verlichting brengen. Onder andere door te leren meer afstand te nemen van gedachten en emoties en door meer compassie te ontwikkelen naar zichzelf en anderen. De principes zijn gemakkelijk toepasbaar in het dagelijks leven en het resultaat snel merkbaar, maar het vereist wel enige regelmaat. Een app is dan erg handig.
“Ik voelde me gestrest en ik sliep slecht. Mijn huisarts raadde me aan naar een psycholoog te gaan. Met haar werk ik aan mijn gedachtenpatronen en perfectionisme. Ze raadde me ook de app Petit BamBou aan. Het is gemakkelijken echt een aanvulling. Overdag probeer ik nu bewust een rustmomentje te nemen voor een meditatie. Loslaten, omgaan met emoties, zelfliefde… er zijn veel programma’s om uit te kiezen. En ‘s avonds doe ik vaak nog een slaapmeditatie als ik in bed lig. Ik heb nu geleerd dat ik niet één ben met de gedachte of emotie en dat ze komen en gaan. Ik voel me rustiger en geniet meer van dagelijkse dingen.”
- Sophie, gebruiker van de app Petit BamBou
met Petit BamBou
De meditatie-app Petit Bambou heeft al meer dan 10 miljoen gebruikers in Europa begeleid bij meditatie- en ademhalingsoefeningen.
Naast basisoefeningen komen veel verschillende thema’s aan bod: stress, slaap, angst, zelfvertrouwen…
Alle meditaties worden ontwikkeld met artsen, psychologen en mindfulness-trainers.
Gratis kennismakingssessies voor kinderen en volwassenen (en onbeperkt!).
Zelf ook eens proberen? Vind de app op iOS, Android en petitbambou.com. Of download meteen hier: