
9 minute read
Guy Vloebergh: “Een toverstaf heb ik helaas niet”
Guy Vloebergh: “Een toverstaf heb ik helaas niet”
Op een stormachtige herfstdag staat de afspraak met Guy Vloebergh op de agenda. Met wat gevoel voor metafoor past het weer prima bij zijn werk. Bij projecten met veel tegenwind is hij de rustige, onafhankelijke stem die de gemoederen weet te bedaren.
Door Bart Derison & Michaël Van Tilborg
____
Guy Vloebergh
Ruimtelijk planner bij ontwerpbureau Omgeving cv, gastprofessor aan de Universiteit Antwerpen, voorzitter van de Gecoro van de Stad Antwerpen en voormalig intendant voor het Ventilusproject.
____
Guy heeft al veertig jaar op de teller staan als ruimtelijk planner. Maar het bekendst is hij als intendant van Ventilus. Met dat project wil de Belgische netbeheerder Elia elektriciteit van de windmolenparken op zee naar het vasteland krijgen. Dat moet gebeuren met een hoogspanningsverbinding van ongeveer tachtig kilometer, helemaal van Zeebrugge tot Avelgem. De plannen stuiten op veel weerstand van boeren, buurtbewoners en gemeentebesturen. Niemand wil graag een hoogspanningsmast in zijn achtertuin. Na veel tegenwind zette de Vlaamse Regering het project tijdelijk on hold.
Enter Guy Vloebergh: in mei 2021 werd hij aangesteld als intendant om de situatie te ontmijnen. Negen maanden later leverde hij een eindrapport op. Ondertussen zet de Vlaamse Regering het project verder. Nu loopt het planproces verder en is ondertussen het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) definitief vastgelegd met het tracé voor de hoogspanningsverbinding.
De minister belt met de vraag om Ventilus op te lossen. Wat was je reactie?
“Eerst vroeg ik wat tijd om na te denken. Daarna heb ik de opdracht aanvaard onder één voorwaarde: dat iedere betrokkene mij zag zitten als intendant. Op korte tijd heb ik veel mensen gesproken en steeds dezelfde vraag gesteld. Het antwoord was unaniem positief. Toen ben ik aan de slag gegaan. Draagvlak zoeken is voor een intendant heel belangrijk. En onafhankelijkheid uitstralen, ook al word je aangesteld door één partij.”
Hoe verliep het eerste contact?
“De eerste keren dat ik in West-Vlaanderen naar een bijeenkomst ging, gebeurde het onder politiebegeleiding. Iedereen stond er met figuurlijke getrokken messen tegenover elkaar. Dat kalmeren was een eerste stap. Een tweede was een overlegstructuur opzetten, met twee vertegenwoordigers per actiegroep. Dat was niet onmiddellijk naar hun zin. Maar het was wel noodzakelijk voor het evenwicht en de efficiëntie van het overleg.”
Ventilus is een heel technisch en complex dossier. Hoe pak je dat aan?
“Met een team van specialisten op het vlak van elektriciteit, elektromagnetische velden, communicatie en juridische aspecten. Zo kon ik terugvallen op knappe koppen met veel wetenschappelijke kennis om me te ondersteunen. Eerst inventariseerden we alles. Waarom is het project nodig? Kan de hoogspanningslijn boven of onder de grond? Wat zijn de gezondheidsrisico’s? Daarna gingen we in dialoog met alle stakeholders. Heel wat gemeentebesturen, middenveldorganisaties en actiegroepen passeerden de revue. Soms in groep, soms bilateraal. Het was voor mij van belang om structuur te brengen in het overleg.”
Hoe heb je het verschil kunnen maken?
“Door de opdracht helder te maken voor iedereen en halve waarheden te ontkrachten. Het dossier kende al een hele historie en er waren al beslissingen genomen. Als intendant is het zaak om iedereen mee te krijgen in het proces. En inzicht te geven in het belang en de urgentie van het project. Zonder dat iedereen het er mee eens hoeft te zijn. Dat was ook niet het geval. Enkele actiegroepen zijn niet akkoord gegaan met het eindresultaat om de hoogspanningsverbinding grotendeels bovengronds te behouden.”
Is je opdracht dan mislukt?
(resoluut) “Neen, absoluut niet. Het eindresultaat is er gekomen op basis van wetenschappelijke inzichten, volledig ondersteund door de professoren uit mijn team. Een ondergrondse hoogspanningsleiding is momenteel technisch nog niet mogelijk. Misschien wel in de toekomst, maar zo lang kunnen we niet wachten met Ventilus. Het is ook veel gegaan over de gezondheidseffecten van elektromagnetische straling. Maar die zijn uiterst zeldzaam en niet causaal gelinkt aan elektromagnetische velden. Bovendien hebben we grote stappen gezet in de monitoring van de gevolgen van straling. Er is nu een uitgebreid netwerk opgezet door Elia om de straling te meten. De maximale waarden voor langdurige blootstelling aan straling zijn ook opgenomen in de regelgeving. Die pluim steek ik op de hoed van de actiegroepen. Het is door hun inspanning dat we nu zover staan.”
Een magische oplossing heb je dus niet gevonden. Welke meerwaarde zie je in de functie van een intendant?
“Een toverstaf heb ik helaas niet. (lacht) Het komt er vooral op neer om de verwachtingen bij alle betrokkenen duidelijk te stellen en zoveel mogelijk vragen helder te beantwoorden. Ik heb de Vlaamse Regering meegenomen in het traject en altijd transparant teruggekoppeld. Zo kon ik hun verwachtingen stap voor stap bijstellen. Gelukkig gingen de ministers daarin mee en werd het algemeen belang van de realisatie van dit project op korte termijn steeds duidelijker.”

Ik ben onafhankelijk maar niet neutraal. Ik heb een duidelijke visie en ik deel die ook.
Misschien hebben we wel meer intendanten nodig om grote projecten vooruit te laten gaan?
“Juist niet. Intendanten moeten zorgvuldig en selectief ingezet worden. Bij voorkeur in projecten met een groot maatschappelijk belang. Het is beter om in het omgevingsmanagement in te zetten op bemiddeling. Om iedereen rond de tafel te brengen en te zoeken naar consensus. Die vaardigheden moeten we meer benutten. Een intendant te vroeg in beeld brengen heeft geen nut. Die onafhankelijke stem heeft pas een toegevoegde waarde als er een uitgesproken conflict is.”
“Het heeft ook te maken met de basisfilosofie van onze overheid. De omgeving zou beter sneller betrokken worden. Actief luisteren naar problemen vanaf het begin van een project zou al heel wat weerstand uit de wereld helpen. In Nederland kennen ze geen intendant. Daar is actief luisteren veel meer ingebakken in het systeem.”
Je bent opeens ook een publiek figuur. Heb je dat onderschat?
“Het hoort erbij. De media hebben vragen, in het parlement moeten ministers zich verantwoorden, ik zat zelf plots bij De Tafel van Gert (een populair programma op een Vlaamse commerciële omroep, red.). Dat kan je vooraf niet uittekenen, maar bij aanvang heb ik wel duidelijke lijnen gehanteerd op vlak van communicatie. Eén persconferentie bij de start van de opdracht, daarna een mediastilte om vertrouwelijk en sereen verder te kunnen werken. Na afloop van de opdracht was ik weer beschikbaar voor de pers. Het is zaak om transparant te zijn en niets achter de hand te houden. Ook niet voor het Departement Omgeving en Elia. Ondertussen hield ik korte lijnen met ministers Hilde Crevits en Zuhal Demir. Zo waren zij altijd op de hoogte van alle evoluties. Gelukkig hadden ze beiden elke ochtend een lange autorit voor de boeg richting Brussel, er was dus tijd om met elkaar te bellen.”
Welke lessen heb je geleerd uit je werk voor Ventilus?
“Dat je eerst de maatschappelijke waarde en de doelen van een project in kaart moet brengen. En meteen duidelijk moet maken wat het algemeen belang is, namelijk de noodzakelijke energietransitie faciliteren en een robuust elektriciteitsnetwerk uitbouwen. Alles wat er tijdens mijn intendantschap opgehaald is en op de agenda is geplaatst, had al vanaf de start duidelijk moeten zijn. Dat is helaas onze Vlaamse mentaliteit: we lossen de problemen wel op wanneer ze zich stellen.”
Je bent ook meer dan tien jaar projectleider geweest voor de ALBERTKNOOP, een grensoverschrijdend project dat een lange doorlooptijd kende om te komen tot enkele mooie realisaties. Hoe is de samenwerking met Nederlanders?
“ALBERTKNOOP is een samenwerking tussen de beide provincies Limburg om in Lanaken (BE) en Maastricht (NL) een honderd hectare groot watergebonden bedrijventerrein te ontwikkelen. Het is eigenlijk een voorbeeldproject op vlak van geïntegreerd en gebiedsgericht werken. De Vlaamse nuchtere kijk op de dingen en de Nederlandse planmatige aanpak kunnen elkaar versterken. Maar het hangt natuurlijk wel af van de personen die deelnemen aan het proces. Het project is gestart vanuit de visie, de ambities en het voluntarisme van de gedeputeerden van de beide provincies Limburg en met voldoende ruimte en tijd om alle partners mee te krijgen in het verhaal. Een economisch verhaal met noodzakelijke randvoorwaarden voor de natuur en duurzame mobiliteit. Ik heb vooral de samenwerking aan de beide zijden van de grens als zeer prettig ervaren. Ondanks de bestuurlijke verschillen en de andere regelgeving.”
Vooral de doorlooptijd valt op. Wanneer een project meer dan tien jaar loopt, komt men wel eens apathie tegen?
“De realisaties kwamen pas na tien jaar, maar al die tijd was er wel veel persoonlijk contact. Van een buurtvergadering tot een gemeentebestuur, de ministers in Brussel en Den Haag. Zelfs de Benelux Unie speelde een belangrijke rol. Er was amper deining in de media waardoor er ruimte en tijd was om in de luwte te werken. Een zaligheid voor een project. Maar vooral een grote dank aan de bestuurders met een visie op de lange termijn en het geduld om verder te werken. Ik zag mezelf meer als een onafhankelijke projectleider die optrad als grensoverschrijdend cultuurbewaker.”
Als ruimtelijk planner ben je ook een kritische stem in het ruimtelijke beleid. Zien mensen je daarom ook sneller als onafhankelijk?
“Ik zeg altijd: ik ben onafhankelijk maar niet neutraal. Ik heb een duidelijke visie en ik deel die ook. Ik luister, maar ik doe ook mijn zegje en finaal bouwen we samen ergens aan. En, ik doe enkel iets waar ik kennis over heb. (lacht) Alles wat ik doe, kadert in een betere ruimtelijke ordening en dus ook voor een beter welzijn. Anders hoeven ze mij niet te vragen.”
Heb je een ultieme tip om ruimtelijke projecten positief aan te pakken vanuit je ervaring?
“Durf dromen.”
Dat klinkt mooi, maar vraagt wel wat uitleg.
“We moeten mensen aanzetten tot dromen en niet altijd focussen op problemen. Als ruimtelijk planner droom ik van de toekomst die ik zou willen. Dat is mijn leidmotiv. Wanneer je geen droom hebt, kan je het vervolg niet bouwen. Uiteraard zijn er problemen, maar die neem je mee in de uitwerking en je probeert er een antwoord op te geven. Maar we dromen te weinig.”