

(ON) MACHT
Dilemma’s op het snijvlak van zorg en veiligheid

Interviews, essays en reportages
Afgehaakt of betrokken?
Weerspannige burgers en vastlopende systemen in Heerlen
De bittere noodzaak van samenwerking tegen de stroom in Crisisdienst en politie in de meldkamer van 112
Dubbele onzichtbaarheid
Juridische bepalingen en de realiteit van hulpverlening aan de ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld

INHOUD SOPGAVE
4 WOORD VOORAF
Janine Janssen, Vivian Thijssen en Maartje van der Woude
6 GEEN KLAUWEN, MAAR EEN WEB
Een fabel als perspectief op het extremisme van deze tijd Teun van Dongen
12 AFGEHAAKT OF BETROKKEN?
Weerspannige burgers en vastlopende systemen in Heerlen
Interview met Vincent Offermans en Desiree van Deurse
Carine Kleine Haar, Anne Jonker
24 IK WOU WEL HULP, MAAR NIET OP DE GEKKE MANIER VAN HUN
In gesprek met Team Toeleiding en Bemoeizorg, en hun cliënten
Wiebe Ruijtenberg
30 VERBORGEN SLACHTOFFER
SCHAP
Partnergeweld onder ongedocumenteerden bespreekbaar maken
Johanna Hoevenaar, Nicolien de Gier
41 DUBBELE ONZICHTBAARHEID
Juridische bepalingen en de realiteit in hulpverlening aan ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld
Nicolien de Gier
EEN GEZICHT ACHTER DE OVERHEID 46
De rol van lokaal bestuur in het aanpakken van radicalisering en soevereinen.
In gesprek met twee medewerkers van de Directie Veiligheid van de Gemeente
Den Haag
Anne Jonker, Maartje van der Woude
VAN KAFKA TOT GUERRILLA? 55
Parallelle samenlevingen als vorm van verbeeldingskracht en verzet
Anne Jonker
DE BITTERE NOODZAAK VAN SAMENWERKEN TEGEN DE STROOM IN 64
Crisisdienst en politie in de meldkamer van 112
Wiebe Ruijtenberg, Maartje van der Woude
MEEWERKEN ≠ MEEDENKEN 72
Macht en (on)macht in de praktijk van beleidsonderzoek naar veiligheid
Richard Staring
ZWOLLE AAN ZEE 83
Respondent Anne Jonker
REFERENTIES 91 BIOGRAFIËN AUTEURS 92
COLOFON 95
Illustratie omslag: B. Carrot

WOORD VOORAF
Janine Janssen, Vivian Thijssen en Maartje van der Woude
Wie regelmatig een krant openslaat weet dat professionals in de veiligheidszorg –het complexe en gevoelige domein waar vragen rond zorg en veiligheid elkaar raken – behoorlijk onder druk staan. Er zijn steeds minder mensen beschikbaar om het werk te doen, er wordt een grote managerial en bureaucratische druk ervaren, en de burger heeft grote verwachtingen rond een vaak complexe en ingrijpende casuistiek. Denk aan medewerkers van de politie die verwarde mensen moeten opvangen of maatschappelijk werkers die ongedocumenteerde asielzoek(st)ers begeleiden die slachtoffer zijn van huiselijk geweld.
Dit eerste nummer van het magazine van het onderzoeksproject Crafting Resilience dat gemaakt wordt door onderzoekers die werkzaam zijn vanuit de onderzoekslijn
Veerkracht en veiligheid, richt zich echter niet alleen op de (on)macht van professionals, maar ook op de (on)macht van burgers in kwetsbare posities die de veiligheidszorg ondergaan. Juist in de context van veiligheidszorg komen kwetsbare groepen in aanraking met verschillende lagen van macht. Veiligheidszorg omvat niet alleen de fysieke veiligheid van burgers, maar ook de bescherming van hun rechten en welzijn; die spanning maakt dat in dit veld complexe machtsdynamieken aanwezig zijn en dat de balans tussen macht en onmacht precair is.
Drie thema’s en drie groepen burgers in kwetsbare posities
We onderscheiden in dit magazine aan de hand van beleid en lokale praktijken drie belangrijke thema’s en drie verschillende
groepen burgers in kwetsbare posities. We identificeren ten eerste de toenemende groep burgers die zich niet meer herkennen in het systeem of dit zelfs niet meer erkennen; daarna slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waarbij we met name focussen op de rol van het gebrek aan een (zelfstandige) verblijfsstatus in de afhankelijkheidsrelatie; en ten slotte personen met onbegrepen gedrag. Aan de hand van deze drie thema’s laten we zien hoe de interactie tussen macht en onmacht zich manifesteert.
Om alvast een opvallend voorbeeld van zo’n complexe machtsrelatie te geven: de eerste groep die zich niet meer identificeert met de structuren die hun leven moeten reguleren, voelt zich machteloos tegenover een systeem dat hen lijkt te negeren of zelfs buitensluit. Het onvermogen van beleidsmakers om adequaat op de behoeften van deze groep in te spelen, versterkt hun gevoel van onmacht, wat kan leiden tot sociaal isolement, wantrouwen in de overheid
en in sommige gevallen zelfs radicalisering (De Koning, 2020). Beleidsmakers en zorgverleners staan voor de uitdaging om effectieve strategieën te ontwikkelen die rekening houden met de unieke behoeften van deze mensen, zonder hen verder te marginaliseren.
Een concept herzien: De kracht van (on) macht
Niemand wil onmachtig zijn, omdat het gebrek aan controle over je eigen leven diepe psychologische en emotionele gevolgen kan hebben. Onmacht wordt vaak als negatief ervaren, maar afhankelijkheid en onmacht kunnen echter ook in een ander licht worden gezien. Socioloog Norbert Elias stelde bijvoorbeeld dat afhankelijkheid niet per se negatief is; het kan juist leiden tot meer beschaafd gedrag omdat mensen zich bewust worden van hun onderlinge afhankelijkheid (Elias, 1982).
Janssen (2016) onderschrijft deze zienswijze gedeeltelijk en benadrukt dat afhankelijkheid niet altijd tot problemen leidt.
In feite is afhankelijkheid een essentieel onderdeel van menselijke relaties en sociale structuren. Op een vergelijkbare manier zou onmacht, wanneer het wordt erkend en gedeeld, kunnen leiden tot positieve sociale verandering. Het besef van onmacht kan individuen en groepen aanzetten tot actie, zoals te zien is in de maatschappelijke reacties op de Toeslagenaffaire en de aardbevingsschade in Groningen. Hoewel deze veranderingen vaak langzaam en moeizaam tot stand komen, tonen ze aan dat onmacht een krachtige katalysator kan zijn voor maatschappelijk engagement en hervorming (Boersma, 2021).
Ervaringen uit de doelgroepen
Naast de reflecties van beleidsmakers en professionals op praktijken van en ervaringen met (on)macht, biedt dit nummer ook ruimte voor bijdragen geschreven of tot stand gekomen vanuit het perspectief van systeemkritische burgers, ongedocumenteerden en mensen die zich onbegrepen voelen. Dit is cruciaal, omdat het perspectief van deze groepen vaak onderbelicht blijft in de beleidsvorming en uitvoering. Deze uitgave richt zich dus ook op de ervaringen van de doelgroepen waarop het beleid en de professionals zich richten. Door een expliciet ‘gelaagde’ aanpak te kiezen, waarbij aandacht wordt besteed aan de wisselwerking tussen nationaal en lokaal beleid, tussen beleid en uitvoering, en tussen verschillende uitvoeringsinstanties, beoogt dit nummer een holistisch inzicht te bieden in de spanningen en conflicten tussen verschillende belangen en perspectieven.
Deze holistische benadering is hard nodig, want zoals eerder besproken, roept het woord ‘onmacht’ snel negatieve associaties op. Toch is het belangrijk om deze associaties te herzien en te erkennen dat zowel macht als onmacht inherent zijn aan het menselijk bestaan. Het vermogen om te navigeren tussen deze krachten, om macht te delen en onmacht te overwinnen, is wat uiteindelijk leidt tot sociale cohesie en vooruitgang.
GEEN KLAUWEN, MAAR EEN WEB
Een fabel als perspectief op het extremisme van deze tijd
Teun
van Dongen
De fabel heeft tegenwoordig geen al te beste reputatie meer. Dingen die niet waar zijn, verwijzen we naar het rijk der fabelen, en als iemand iets zegt wat we moeilijk kunnen geloven, vragen we of hij of zij dat in de Fabeltjeskrant heeft gelezen. Maar zo is het niet altijd geweest. In vroeger tijden vertelde men elkaar fabels om er iets van te leren. Dat fabels over pratende dieren gaan, weerhield mensen er niet van de onderliggende boodschap op waarde te schatten. En terecht, want fabels kunnen ons wel degelijk helpen om de wereld om ons heen te begrijpen. Ook om de recente ontwikkelingen in het extremisme in Nederland te duiden, kunnen we terugvallen op een fabel.

Hoe de mug de leeuw verslaat
Zo’n 600 jaar voor Christus schreef de Griekse dichter Aesopus een fabel over een mug die zich in het hol van de leeuw waagt om daar de hoofdbewoner lastig te vallen. ‘Denk je soms dat ik bang voor je ben omdat ze je de Koning noemen?’, tart de mug zijn opponent. De mug begint te steken, waarop de leeuw om zich heen begint te slaan in een verwoede poging om zich te verdedigen. Hij is natuurlijk veel sterker dan de mug, maar hij krijgt hem niet te pakken. Uiteindelijk zakt hij vermoeid in elkaar, onder de muggenbeten. De mug vliegt weg, vol trots dat hij de leeuw heeft verslagen. Hij wil meteen zijn vrienden over zijn grote overwinning vertellen. Wat heeft dit alles nu met extremisme te maken? Om dit te begrijpen, is het van belang om de les van de fabel goed voor ogen
te hebben. Wat Aesopus met deze fabel laat zien, is dat voor elke soort confrontatie een ander soort vaardigheid nodig is.
De leeuw komt in de problemen omdat de mug hem bestrijdt op een manier die hij niet gewend is
Wie sterk is, zoals de leeuw, is goed in het gevecht met tegenstanders die het ook van hun kracht moeten hebben. De leeuw komt in de problemen omdat de mug hem bestrijdt op een manier die hij niet gewend is. Tegen een vijand die het moet hebben van behendigheid en die moeilijk te raken is, heb je niets aan kracht. In een voor het huidige tijdsgewricht relevante lezing van de fabel staat de leeuw voor het Nederlandse veiligheidsapparaat (dus de politie, de AIVD en dergelijke) en de mug voor een nieuwe vorm van




extremisme. Nederland is, net als veel andere westerse landen, het best toegerust op extremistische bewegingen als Al Qaida en de Islamitische Staat (IS), die een directe, gewelddadige confrontatie met de staat zoeken. In de afgelopen twintig jaar hebben westerse overheden veel capaciteit opgebouwd om dit soort tegenstanders eronder te krijgen. En deze investeringen in middelen, menskracht en juridische bevoegdheden om terroristische cellen op het spoor te komen en op te rollen, hebben zich uitbetaald: zelfs Al Qaida en IS, nochtans relatief grote, rijke en goed georganiseerde organisaties met internationale allure, hebben de slag verloren van veiligheidsapparaten die zich nadrukkelijk op de bestrijding van terrorisme hebben toegelegd. De jihadistische extremisten zijn het gevecht aangegaan op het terrein waar de leeuw het sterkst is.
Wat beide stromingen echter gemeen hebben, is het gebruik van een aantal tactieken die moeilijk vatbaar zijn voor een repressieve aanpak
Hoe anders ligt dit voor de extremisten waar we ons vandaag de dag naast het jihadisme ook zorgen om maken. Niet alleen hebben die hele andere ideologische overtuigingen, ze voeren hun strijd ook op een wezenlijk andere manier, en wel zo dat de leeuw weinig aan zijn klauwen heeft. We hebben het dan over het antiinstitutioneel extremisme en het rechtsextremisme.
Deze twee stromingen verschillen van elkaar in de zin dat het antiinstitutioneel extremisme niet echt een politiek einddoel heeft en vooral tegen ‘de elite’ is, terwijl het rechtsextremisme streeft naar een zoge
noemde ‘witte etnostaat’, waarin de witte mens een superieure positie inneemt en er geen plaats is voor nietwitte mensen. Wat beide stromingen echter gemeen hebben, is het gebruik van een aantal tactieken die moeilijk vatbaar zijn voor een repressieve aanpak.
Een voorbeeld is het verspreiden van extremistische ideeën verpakt in vriendelijke termen die het extremistische karakter van de achterliggende boodschap verhullen. In plaats van te zeggen dat ze andere rassen minderwaardig vinden, zeggen rechtsextremisten vandaag de dag dat ze ‘rassenrealisten’ zijn, wat inhoudt dat het volgens hen voor iedereen beter is om verschillende menselijke rassen niet met elkaar te vermengen. In het antiinstitutioneel extremisme zien we deze truc terug in het beroep op zaken als vrijheid, liefde en democratie, en dat terwijl ze er uitgesproken vijandbeelden op na houden. Denk bijvoorbeeld aan de tribunalen waarmee ze de uitvoerders van het coronabeleid willen bestraffen, ook al hebben die wettelijk gezien niets verkeerd gedaan.
Verder worden de extremistische boodschappen verpakt in ‘memes’ en andere vormen die passen bij online subculturen waarin druk over politiek wordt gediscussieerd. Doordat de extremistische memes en filmpjes in toon en vormgeving lijken op normale online uitingen, valt het de doelgroep minder op dat de boodschap in wezen extremistisch is. Ook het gebruik van humor en ironie spelen in dit verband een belangrijke rol. Hiermee lijkt het alsof extremistische boodschappen onschuldig
zijn; het zou immers ‘maar een geintje’ zijn. En dan zijn er nog de intellectuele pretenties waarmee zowel het rechtsextremisme als het antiinstitutioneel extremisme proberen hun ideeën een zekere legitimiteit mee te geven. In het rechtsextremisme zien we de laatste jaren bijvoorbeeld een neiging om, soms zelfs via speciaal daarvoor opgerichte denktanks, een beroep te doen op filosofie en (pseudo)wetenschap om mensen te doen geloven dat hun ideeën het resultaat zijn van serieus denk en onderzoekswerk. In het antiinstitutioneel extremisme zien we deze tendens terug in de oproep om vooral ‘je eigen onderzoek’ te doen en ‘vrijdenker’ te zijn. Interessant is ook de sterke voorkeur van de beweging voor documentaires waarin wetenschappers het gelijk van de antiinstitutioneel extremisten aantonen. Dat deze wetenschappers vaak in diskrediet zijn geraakt en soms zelfs om die reden hun baan hebben verloren, draagt alleen maar bij aan hun status als ‘vrijdenkers’ die tegen de gevestigde orde in gaan.
Hiermee lijkt het alsof extremistische boodschappen onschuldig zijn; het zou immers ‘maar een geintje’ zijn
Ook de manier waarop de nieuwe extremisten de autoriteiten tegemoet treden, is anders dan we op basis van onze ervaringen met het oude extremisme gewend zijn. Als het gaat om terroristen, die er overigens aan de kant van het rechtsextremisme ook nog steeds wel zijn, weten we wat ons te doen staat. Minder duidelijk is wat we aan moeten met antiinstitutioneel extremisten die proberen om door een stortvloed juridische procedures en bezwaarschriften
het juridisch apparaat te ontregelen, of die zich juist uit de samenleving terugtrekken om op hun eigen terrein volgens hun eigen regels ‘soeverein’ te gaan leven.
En helemaal geweldloos is het nieuwe extremisme ook niet. Cijfers zijn er niet, maar er zijn genoeg en bestuurders en zorgmedewerkers bedreigd en gemeentehuizen beklad om te kunnen constateren dat intimidatie zeker ook een plaats heeft in het repertoire van het nieuwe extremisme. Dit is evenwel van een hele andere orde dan bijvoorbeeld de grote terroristische aanslagen van IS. Het gaat veelal om kleine incidenten die weinig voorbereiding kosten, moeilijk aan een dader toe te schrijven zijn en vermoedelijk in groten getale voorkomen. Dit alles maakt dat opsporing hier moeilijk wordt.
De mug en het spinnenweb
We zien hier een voorbeeld van institutionele onmacht: het apparaat is goed toegerust om fysieke dreigingen zoals jihadistisch terrorisme aan te pakken, maar is beduidend minder geschikt voor de subtielere en meer sluipende dreigingen van antiinstitutioneel en rechtsextremisme.
Wat kunnen we er dan tegenover stellen? Als de leeuw de mug van het nieuwe extremisme niet te pakken kan krijgen, wat moeten we dan doen? Voor een antwoord op deze vraag moeten we ons eerst bedenken dat de fabel over de leeuw en de mug niet ophoudt met de overwinning van de mug. De mug vliegt trots het hol van de leeuw uit en wil iedereen vertellen dat hij de koning van het dierenrijk heeft verslagen. Maar zijn hoogmoed wordt meteen

afgestraft; hij is nog maar net buiten of hij raakt verstrikt in een spinnenweb en gaat alsnog zijn ondergang tegemoet. Oftewel: dat de mug van het sterkste dier kan winnen, betekent niet dat hij onaantastbaar is. De vraag is nu dus: hoe kunnen wij de spin zijn?
De realiteit van het nieuwe extremisme houdt in dat het sociale domein en het zorgdomein meer dan voorheen plaatsen zijn waar macht (de overheid) en contra-macht (in dit geval extremisten) elkaar treffen
Dat doen we door een web te spinnen. Dat begint met een gedeeld beeld van wat het probleem is. En dat er een probleem is, is evident: mensen trekken zich onder druk van bedreiging terug uit de zorg, het openbaar bestuur en het publieke debat, rechtbanken lopen het risico vast te lopen in de vele verzoek en bezwaarschriften, en politieke normen vervagen waardoor eerder als extreem beschouwde ideeën en beleidsvoorstellen als normaal worden beschouwd. Bovendien komen allerlei vormen van overheidsbeleid in gevaar als te grote aantallen burgers zich onder invloed van extremistische opvattingen afkeren van instituties en misschien zelfs van de samenleving als geheel.
De volgende stap na deze analyse is het opstellen van een strategie. Als duidelijk is wat er nu eigenlijk op het spel staat, is het vervolgens de vraag wat er moet gebeuren en wie welke van die taken gaat uitvoeren. Het voert te ver om hier deze hele strategie uit te werken, maar het staat vast dat hele
verschillende soorten spelers er een rol in hebben. Overheidsorganisaties hebben de taak om een menselijk gezicht aan burgers te laten zien om de ontvankelijkheid voor extremistische ideeën, en het onderwijs kan een rol spelen in het bevorderen van mediawijsheid en het vermogen om kritisch te denken. Professionals in het sociale domein kunnen in contact treden met extremisten die het slachtoffer zijn geworden van hun eigen opvattingen en in de schulden terecht zijn gekomen (wat met antiinstitutioneel extremisten regelmatig het geval lijkt te zijn) of met andere problemen te maken hebben. Verder hebben ook zorgprofessionals een plaats in dit netwerk, waarbij hun zorgrelaties als een vorm van zachte macht kunnen dienen om extremistische individuen te bereiken.
De realiteit van het nieuwe extremisme houdt in dat het sociale domein en het zorgdomein meer dan voorheen plaatsen zijn waar macht (de overheid) en contramacht (in dit geval extremisten) elkaar treffen. Uiteraard hebben eerder allerlei eerstelijnsprofessionals een rol gespeeld in de preventieve aanpak van het jihadistische terrorisme. Maar dat was niet het terrein waar overheden de strijd hebben gewonnen; dat was het veiligheidsdomein. Nu zijn de verhoudingen echter anders: de sleutel voor het tegengaan van het nieuwe extremisme ligt op de andere domeinen, niet op het veiligheidsdomein. Dat betekent dat ook professionals in deze domeinen onderdeel zijn van het web dat we moeten spinnen om samen te zorgen voor een omgeving waarin de mug geen kans meer krijgt om steken uit te delen.
interview
AFGEHAAKT OF BETROKKEN?
Weerspannige burgers en vastlopende systemen in
Heerlen
Interview met Vincent Offermans en Desiree van Deurse Door Carine Kleine Haar en Anne Jonker
Er wordt vaak gezegd dat burgers afgehaakt zijn bij de overheid, maar is het ook niet andersom? Is de overheid niet afgehaakt bij de burgers? Op welke manier zou de overheid weer kunnen aanhaken bij burgers en wat is daar voor nodig? Kan dat wel binnen het systeem van de bureaucratie? Vincent Offermans, (enige) medewerker van de afdeling burgerbetrokkenheid van de gemeente Heerlen en Desiree van Deurse, (enige) straatadvocaat in dezelfde stad en ook in de provincie Limburg, vertellen er meer over.
Als we het hebben over het thema (on)macht over burgers, wordt er vaak gesproken over kritische of zelfs ‘afgehaakte’ burgers. Maar hoe zit het met de sociale betrokkenheid van kritische burgers? Kunnen jullie daar meer over vertellen?
Het zijn juist deze nietreguliere initiatieven gerund door kritische burgers die ik heel interessant vind
Vincent: ‘Ik werk inmiddels twee jaar bij het programma en in die hoedanigheid mag ik bewoners betrekken bij de verschillende initiatieven die we bedenken, waarbij mijn nadrukkelijke focus ligt op bewoners die doorgaans niet worden betrokken bij dit soort programma’s, de ‘onorthodoxe burgerorganisaties’. Ik zie daar ontzettend veel meerwaarde. Ik werk veel met zelfhulpgroepen, bijvoorbeeld mensen die een alternatieve voedselbank runnen, waar we er meerdere van hebben in Heerlen-Noord. Elke bank bedient rond de honderdtwintig gezinnen en wordt gerund door bewoners die eigenlijk niet op de radar staan bij de gemeente, maar die wel zes dagen per week ploeteren om al deze gezinnen dagelijks van de noodzakelijke voedingsmiddelen te voorzien. Het zijn juist deze nietreguliere initiatieven gerund door kritische burgers die ik heel interessant
Mijn vraag om hulp werd niet gehoord, waardoor ik uiteindelijk in het demonstratiewezen terecht kwam
vind. Vaak worden die door onze alliantiepartners met wat argwaan bekeken; ze kunnen kritisch, luid en fel zijn, en verwoorden zich niet altijd in dezelfde taal als de partners gewend zijn. Toch probeer ik onze alliantiepartners regelmatig duidelijk te maken dat deze mensen juist interessant en belangrijk zijn. Kritisch zijn betekent voor mij betrokken zijn; op het moment dat je je niet interesseert voor wat er om je heen gebeurt en je niet wil helpen, ben je in mijn ogen niet kritisch. Maar, ik ben wel op zoek naar mensen die naast kritisch ook redelijk zijn. Als je kritisch bent, maar je bent niet redelijk, je wil niet in overleg, je wil niet samen met anderen die wellicht een andere kijk op dingen hebben optrekken – ja, dan wordt het heel erg lastig. Ik werk heel graag met mensen die zowel kritisch als redelijk zijn, en volgens mij is Desiree daarvan het perfecte voorbeeld.’
Desiree: ‘Mijn oudste zoontje heeft autisme, dus dan krijg je te maken met speciaal onderwijs en heel veel verschillende regelingen, daarnaast kwam er nog een klein kindje bij dat zorg en aandacht nodig had. Ik heb een hele moeilijke tijd gehad en was een van die mensen die helemaal vastliepen in het systeem. Ik heb overal aan de bel getrokken, tot aan de burgemeester aan toe. De conflicten waren inmiddels namelijk zo hoog opgelopen dat ik dakloos dreigde te worden. Mijn vraag om hulp werd niet gehoord, waardoor ik uiteindelijk in het demonstratiewezen terecht kwam. Dat was een compleet andere wereld, daar loopt van alles door elkaar. Toen ben ik echt tot aan het landsbestuur gegaan en heb ik de ministerpresident tijdens zijn campagne in Roermond benaderd. Ik vertelde hem dat ik vastliep als rechtzoekende burger en dat ik graag met hem, eindverantwoordelijke van het beleid, in gesprek wilde. Dat gesprek heeft plaatsgevonden, twee keer zelfs. Dat heeft mijn probleem niet opgelost, maar ik heb er wel hele rijke contacten aan overgehouden. Toen ik opnieuw in Heerlen geland was en weer wat gestabiliseerd was, ben ik gaan kijken hoe ik mijn tijd nuttig kon gebruiken door anderen te helpen. Dat is uiteindelijk de straatadvocatuur geworden.’
Als onderdeel van het programma Heerlen-Noord wordt onderzocht hoe mensen zoals Desiree, ook wel ‘informele eerste contactpunten’ genoemd, ingezet kunnen worden voor bewoners die het vertrouwen in de reguliere instanties verloren zijn. Wat zijn daar de effecten van?
Vincent: ‘Het gaat dan om inwoners van onze stad en de omgeving waarvan mensen weten dat als ze bij hen aankloppen dat ze gehoord worden, dat ze hun verhaal kwijt kunnen en dat ze op een menselijke
manier behandeld en vooruitgeholpen worden. Naast Desiree hebben we nog een aantal mensen in die functie rondlopen. Neem bijvoorbeeld die voedselbanken; als jij meer dan honderd mensen over de vloer krijgt, weten mensen je echt te vinden, dan ben je echt een contactpunt voor ze. Voor ons als programma is het heel interessant om te kijken hoe we deze mensen en dit soort initiatieven kunnen ondersteunen. Zij krijgen immers het vertrouwen dat onze alliantiepartners niet altijd vanzelfsprekend krijgen. We hopen zo mensen beter te kunnen ondersteunen, maar ook beter te kunnen verbinden met onze alliantiepartners. Desiree heeft het ontzettend druk, het zou voor haar ook ontzettend fijn zijn als zij straks beter aangesloten is op de formele hulporganisaties die binnen onze alliantie vallen.’
Desiree: ‘Momenteel is er in de hele provincie maar één straatadvocaat, je kunt je wel voorstellen hoe druk dat is qua hulpvragen. Net zoals Vincent momenteel de hele afdeling communicatie is, ben ik de hele afdeling straatadvocatuur. Wij zijn ook daarom ook met smart aan het wachten tot de wetswinkel opengaat, dan kan ik een heleboel mensen doorsturen voor gratis juridische hulp. We hebben natuurlijk ook al het juridisch loket, maar daar moet je je hulpvraag vaak al heel goed geformuleerd hebben en dan krijg je wel of niet een verwijzing naar een passende advocaat. Bij de wetswinkel is het wat uitgebreider, daar zijn ook mensen van de Open Universiteit aanwezig die je kunnen helpen met het opstellen van een verzetsbrief, of een bezwaarschift bijvoorbeeld. Zij kunnen je eventueel ook een beetje begeleiden. Het is dus wat betreft ondersteuning wat uitgebreider dan het juridisch loket.’
Een dag als straatadvocaat is allesbehalve negen tot vijf, en ook de scheiding tussen werk en privé is niet altijd even helder. Desiree is haar eigen visitekaartje, vooral omdat ze zelf ook in de wijk woont. Dan kan het zomaar zo zijn dat iemand je tijdens het boodschappen doen even aanschiet om zijn of haar verhaal te doen. Waarom is dat noodzakelijk?
Desiree: ‘De tendens hier in Heerlen is op de een of andere manier dat mensen zich pas gaan melden met een hulpvraag na sluitingstijd, bij voorkeur op vrijdagavond om elf uur. Dan zien mensen ineens als ze thuiskomen na werk dat er een brief van een deurwaarder ligt en raken dan helemaal in paniek. In hun paniek gaan ze dan berichten rondsturen en dan zijn wij meestal de enigen die reageren. Dat hoeft dan vaak ook maar een kort bericht te zijn, waarin we zeggen dat ze maandagochtend even langs
Ik ben een soort neutrale
partij, maar wel een die er echt voor hen is

Foto: Pier Monzon
kunnen komen op kantoor, of waarin we ze vragen of ze het probleem even op de mail willen zetten. Ik probeer wel altijd zo’n eerste reactie te geven zodat mensen zich gehoord en gezien voelen, dat brengt toch altijd een stukje rust. Vaak komen ze dan op maandagochtend binnen geraasd met een waterval aan problemen, dan gaat het verhaal van de hak op de tak. Meestal laat ik mensen dan gewoon even uitrazen. Daarna beginnen we met het ordenen van het hele verhaal, van de verschillende domeinen waarin de problemen vallen. Vaak zijn er ook kinderen bij betrokken, of gaat het over woon- en huurzaken en financiën. Vooral in het geval van Jeugdzorg zie je dat er veel emoties bij komen kijken. Ineens gaan allerlei vreemde mensen zich dan met je privé-leven bemoeien, met je kinderen. Op het moment dat zo’n proces heel lang voortduurt en je voelt je heel vaak niet gehoord, dan ben je soms ook niet meer in staat om de boodschap van de ander te ontvangen. In die zaken merk ik vooral dat de cliënt zijn of haar hart eerst bij mij uitstort. Maar ze weten ook dat ik altijd eerlijk ben; ik zal altijd eerlijk zeggen of ik de zorgen van de instanties deel, of dat ik juist vind dat we bezwaar moeten en kunnen aantekenen. Dat nemen ze eigenlijk altijd wel van mij aan. Ik ben een soort neutrale partij, maar wel een die er echt voor hen is. Ik sta daar om het belang van de cliënt te vertegenwoordigen. In het geval van Jeugdzorg-zaken ben ik er dan eigenlijk zelfs nog vooral voor het kind. En dat weten ze ook. Per hulpvraag breng ik samen met de cliënt de verschillende hulpgebieden in kaart, we kijken welke instantie waar bij past. Ik kijk dan naar wie ik iemand door kan verwijzen en of ik iemand hier eventueel een stuk in
kan begeleiden. Als mensen niet de juiste sleutelwoorden kennen, krijgen ze gewoon niet de voorzieningen die ze nodig hebben. Dus bij dat eerste gesprek ben ik er altijd bij, daarna is het de bedoeling dat ze het zelf kunnen.’
Inmiddels weet Desiree van alles over de werking van het systeem, en vooral ook hoe het vaak niet werkt. Ook heeft ze een groot netwerk om zich heen. Dat ging niet vanzelf, wat ging daar aan vooraf?
Desiree: ‘Ja, als je kritisch bent en je komt zelf in de problemen en je hebt daarnaast een allergie voor onrecht, dan kom je heel ver. Ik ben ooit begonnen met de opleiding Social Work, daar heb ik mijn propedeuse gehaald. Toen wilde ik graag naar Tilburg gaan, naar de universiteit, waar ik ook was aangenomen, maar ik had niet het geld om te verhuizen. Zonder hulp wordt het dan erg lastig. Toen ik uiteindelijk via een andere opleiding een verplichte, maar onbetaalde stage moest doen, moest ik noodgedwongen stoppen. Ik had geen aanvullende beurs en kon de stage en het werk dat ik daarnaast moest doen simpelweg niet combineren. De keuze was simpel: óf mijn studie voortzetten en in een kartonnen doos wonen, óf huisvesting hebben en dan maar gaan werken. Ik heb vervolgens een hele poos in de horeca gewerkt, tot ik door een auto-ongeluk fysiek letsel opliep. Vervolgens heb ik nog een tijd ander werk gehad, tot ik uitviel na mijn eerste bevalling. Toen ik bij het UWV terecht kwam, gaf ik aan dat ik weliswaar niet meer fysiek in staat was hetzelfde werk te doen als voor mijn ongeluk, maar dat mijn hoofd nog prima werkte en dat ik graag ondersteuning wilde op het gebied van educatie, zodat ik iets voor mezelf kon beginnen. Nou, dat kon niet: ik had een startkwalificatie. Ergens onderweg had ik te goed mijn best gedaan, waardoor ik er nu niet tussenkwam. Daar loop ik inmiddels al jaren tegenaan. Uiteindelijk ben ik mezelf dan maar gaan ontplooien door veel te lezen, te leren van anderen om mij heen (ik heb inmiddels het wetboek wel van voor tot achter gelezen) en me in allerlei relevante onderwerpen te verdiepen. Uiteindelijk is dat uitgegroeid tot een functie van straatadvocaat. En wat betreft mijn netwerk; het is echt een kwestie van mailen, bellen en langsgaan. Geen genoegen nemen met uitblijvende reacties.’
Vincent: ‘Ons programma als geheel is er eigenlijk niet voor speciale casussen, maar die zijn wel representatief voor situaties en processen die vaak voorkomen bij dit soort organisaties. Specifieke casussen staan symbool voor de grotere problematieken. Juist door specifieke casussen
als voorbeelden te nemen, kom je er wel achter waar het nou eigenlijk vast loopt. Voor ons is het heel interessant om met een Desiree te praten om ook te kijken wat zij zelf en haar cliënten, als inwoners van de stad, nou zien en ervaren in hun contact met onze alliantiepartners. We proberen die verhalen ook echt kenbaar te maken bij de partners, de ene partner staat daar meer voor open dan de andere. Er zijn alliantiepartners die gaan gelijk mee, die bieden iemand als Desiree gelijk een kantoor aan en staan daar heel erg open voor. Bij andere partners heb ik iets meer werk, dan probeer ik te zorgen dat ze daar wat meer open voor gaan staan. Uiteindelijk hebben de partners daar ook baat bij hè, als ze zich daadwerkelijk openstellen voor kritiek. Stel dat een alternatieve voedselbank het uitgiftemoment bij de bovengrondse vakschool doet, dan komen daar enorm veel gezinnen op af. Ik vermoed dat veel van die mensen een opleiding kunnen gaan volgen en vervolgens aan het werk kunnen gaan. Zo krijg je een soort kruisbestuiving.’
Desiree: ‘Als we het hebben over de grotere problematieken, hebben we het toch vaak over het niet gehoord worden, te lang geen reactie krijgen. Ik zeg altijd: nee is ook een antwoord, daar kunnen mensen wat mee. Geen antwoord daarentegen, daar hebben mensen niks aan. Je ziet ook dat veel zaken in de vergetelheid raken, of dat mensen van het kastje naar de muur gestuurd worden. Vaak als mensen zich melden met een hulpvraag en de hulpvraag kan niet behandeld worden bij een specifieke organisatie (‘wij kunnen hier niks mee’), dan stopt het verhaal. Terwijl het dan juist nodig is om dan net even die oversteek te maken naar de andere organisatie om de zaak over te dragen.’
Voor de vakantie zat Desiree nog in de scouting, op maandag van 09:00 tot 12:00. Na de vakantie heeft ze een plekje binnen de bovengrondse vakschool waar ze mensen in alle rust kan ontvangen. Helpt dat?
Desiree ‘De bovengrondse vakschool is een partner die zelf ook erg actief onderzoekt wat ze kan bieden aan bewoners en hoe ze dat kan doen. De mensen daar denken echt mee, dat is weleens anders bij andere organisaties of instanties. Denk bijvoorbeeld aan de theorie voor de auto; veel mensen willen graag hun rijbewijs, maar dat is hartstikke duur. Ik kende wat dames die graag hulp wilden bij hun auto theorie, het begrijpen van de vraagstelling en het oefenen. Ik heb toen de bovengrondse vakschool gemaild en inmiddels schijnt er een groepje te zijn die echt samen oefent voor de auto-theorie.’
Afhaken werkt vaak twee kanten op; ik denk dat de formele organisaties eveneens vaak afgehaakt zijn bij de bewoners en dat dat zich vertaalt naar het afhaken van bewoners
Vincent: ‘We hebben het vaak over ‘afgehaakt Nederland’, waarmee we doelen op bewoners die afgehaakt zouden zijn van de maatschappij. Ik denk dat dat vaak niet eens echt het geval is, want als je ziet hoe ze onderling aangehaakt zijn bij elkaar is de cohesie veel sterker dan bij de gemiddelde burger, waaronder ikzelf. Afhaken werkt vaak twee kanten op; ik denk dat de formele organisaties eveneens vaak afgehaakt zijn bij de bewoners en dat dat zich vertaalt naar het afhaken van bewoners. Dat zie je in de voorbeelden die Desiree aanhaalt: het niet beantwoorden van mailtjes of telefoontjes, het geen zin hebben in gesprekken met kritische burgers. Terwijl juist bij kritische en redelijke mensen heleboel interessante kansen liggen ter verbetering van deze formele instanties – dat is echt iets dat ik onze partners ook probeer duidelijk te maken. Ga nou wel dat gesprek aan en niet alleen even over specifieke casuïstiek; ga onderzoeken wat nou de onderliggende problemen zijn die die casuïstiek veroorzaken. Wellicht is dat iets waar we met z’n allen naar moeten gaan kijken. Niet enkel naar hoe we bewoners aanhaken bij het formele systeem, maar ook zeker andersom: hoe kunnen deze formele organisaties (weer) aanhaken bij bewoners en de samenleving? Desiree is daar denk ik een heel mooi voorbeeld van. Zo’n proces kost natuurlijk tijd, maar is wel heel belangrijk.’

Desiree: ‘Gezien en gehoord worden, dat dat zo belangrijk is blijkt ook wel uit het demonstratiewezen. Dat is afgehaakt Nederland, die mensen zijn verdrietig en boos, voelen zich niet gehoord. Omdat formele organisaties vaak dus afgehaakt zijn bij hen. Dan zie je vaak gebeuren dat die verbinding die men zoekt wel gevonden wordt bij elkaar, los van het formele systeem. Op dat moment zie je ook een omschakeling van mensen die komen vanuit een ontevreden gevoel, met een specifieke vraag, die na verloop van tijd steeds meer voor de gezelligheid en de behoefte aan contact bij de demonstraties blijven aansluiten. Die zijn op zoek naar de bevestiging dat het inderdaad oneerlijk en onterecht is wat er gebeurt. Dat is niet altijd in hun eigen belang, ze schieten soms hun eigen doel daarmee voorbij, maar je ziet daarin wel hoe belangrijk verbinding is voor mensen. Vaak is de kritiek ook terecht. Als er bijvoorbeeld sprake is van huiselijk geweld, is het vaak niet in je voordeel om als slachtoffer eerlijk te zijn over de situatie. Dat levert je direct nadelen op, want je wordt erop afgerekend. Maar ook als je naar het UWV gaat voor een sollicitatiegesprek en je kunt je niet goed verwoorden of wordt emotioneel en schiet uit je slof – dan heb je je kans vergooid. Mensen weten bij mij: daar mag je een keer schelden, boos zijn of huilen. Je mag alles zeggen wat je denkt of voelt, zonder dat wij daar direct een instantie bijhalen of jouw leven nog moeilijker gaan proberen te maken.’
Het programma is momenteel nog vol in ontwikkeling, zijn jullie niet zelf ook nog aan het uitvinden hoe je dit soort ‘onorthodoxe’ vormen van ondersteuning het beste kunt vormgeven?
Vincent: ‘Je loopt ook tegen allerlei praktische zaken aan, we hebben ons natuurlijk ook aan allerlei beleidsregels en -voorwaarden te houden. We zijn dus nog heel erg op zoek naar hoe we mensen als Desiree kunnen ondersteunen en andersom. Wat kunnen we van elkaar leren? Een van de alternatieve voedselbanken worden gewoon al zeventien jaar gerund door vrijwilligers, dat doen ze enorm professioneel. We zijn dus nog volop aan het onderzoeken, maar ik zie wel enorm veel potentieel en meerwaarde – voor ons, maar ook voor de alliantiepartners. Nu zijn we dus op zoek naar wat die meerwaarde dan precies is en hoe we die van beide kanten kunnen belichten.’
Desiree: ‘Ik denk ook na over de vraag hoe ik hetgeen ik nu doe nog beter zou kunnen doen. Dat zou kunnen door middel van educatie, maar ik ben daarnaast ook volledig afgekeurd. Het overgrote deel van wat ik
De reden dat ik kan bieden wat anderen niet kunnen bieden is juist dat ik in theorie thuis zit
sta te doen is vrijwilligerswerk; de mensen met hogere inkomens betalen zelf een bijdrage, maar degenen met een laag inkomen, help ik gratis. Het zou heel mooi zijn als ik straks zelf in mijn levensonderhoud kan voorzien en daardoor ook weer mensen beter kan helpen. Bijvoorbeeld door een rijbewijs of een hoger inkomen, waardoor ik vaker met mensen mee zou kunnen naar de rechtbank.’
Vincent: ‘Ik ben daar wel heel erg over aan het filosoferen, hoe we dat kunnen vormgeven. Ik vind het ook wel vreemd als je ziet hoeveel werk Desiree erin stopt en hoeveel andere inwoners in hun initiatieven stoppen, dat ze toch in een uitkeringssituatie zitten. Dat is toch eigenlijk heel vreemd. Uiteindelijk komt toch bijna alles wel uit op een financieel verhaal. Ik ben heel benieuwd naar wat Desirees werk oplevert in cijfers en in geld. Wat is nou de financiële meerwaarde van Desiree’s werk en voor wie? Ik heb het vermoeden dat als we jouw werk in cijfers om zouden zetten, het veel meer is dan wat je nu in de bijstand ontvangt. Daar zitten volgens mij wel mogelijkheden. Dat geldt wat mij betreft voor die andere bewoners ook. Al hoor ik ook wel dat mensen huiverig zijn om in loondienst te gaan omdat het hun autonomie zou belemmeren. Dat maakt het verhaal aan die kant ook weer lastiger.’
Desiree: ‘Als ik bij het maatschappelijk werk zou gaan werken, zou ik dermate beperkt worden door het kader dat daar geldt, dat ik niet meer kan doen wat nodig is. Precies hetgeen waar de mensen tegenaan lopen die nu bij mij komen (niet dat verder kijken dan je eigen loket, niet even dat stukje meegaan), dat kan dan niet meer. De reden dat ik kan bieden wat anderen niet kunnen bieden is juist dat ik in theorie thuis zit. Dus ik heb de ruimte en tijd om me in te lezen, om me te verdiepen. Iemand in loondienst heeft dat vaak veel minder. Ik werk dan wel niet, ik heb dan wel ‘maar’ een uitkering, maar in principe draai ik meer uren dan iemand in loondienst. Tegelijkertijd loop ik nu ook wel tegen mijn limieten aan. Ik heb één keer in de week drie uur spreekuur, maar meer uren spreekuur kan ik ook echt niet aan. Die drie uur is al heel veel, er zitten vaak meerdere mensen met verschillende problematieken. Dat moet je allemaal uitschrijven, allemaal verwerken. En dat tussen de bedrijven door, tussen het koken door. En heel veel mails beantwoorden. Dat zou ik in een reguliere werksetting niet kunnen, dan moet je van negen tot vijf zitten, maar dat kan ik fysiek gewoon niet aan.’
Hoe voorkomen we dat die baan dan teveel gekaderd wordt, dat die afdoet aan hun eigen krachten en talenten?
Vincent: ‘Daar ben ik ook wel mee bezig: hoe zouden we mensen die zich zo hard inzetten zoals Desiree uit de uitkering kunnen krijgen met een betaalde baan, zonder dat dat ten koste gaat van de kwaliteit van hun werk? Hoe voorkomen we dat die baan dan teveel gekaderd wordt, dat die afdoet aan hun eigen krachten en talenten? Dat zou dan echt ten koste gaan van de meerwaarde die ze nu juist leveren. Aan de ene kant wil je dus mensen als Desiree een baan bieden, maar tegelijkertijd haal je die meerwaarde die zij opleveren juist weer weg door die kaders. Ik snap best dat het wenselijk is om mensen van negen tot vijf in te zetten in je bedrijf, maar in het geval van een Desiree zou dat betekenen dat ze mensen niet meer op deze manier kan helpen.’
Desiree: ‘Mensen vragen mij ook weleens hoe een dag er dan uit ziet. Ik laat natuurlijk niet zien dat ik ziek ben, dat ik vaak uitgeput ben. Als ik van negen tot twaalf spreekuur heb gehad en ik ben om half een thuis, dan lig ik daarna tot halfdrie in bed tot ik mijn kind uit school moet halen. Dan ben ik weer moeder en moet ik in die rol aanstaan. Vaak na het eten zit ik nog op de computer beleidsstukken door te nemen. Ik ben dus continu met mijn uren zo aan het schuiven dat ik het allemaal voor elkaar krijg. Dat betekent natuurlijk ook wat voor het gezin hè, want mijn kinderen weten heel goed dat ik mensen help en dat het wel gebeurt dat ik weg moet, maar soms neem ik mijn kinderen ook gewoon mee. Ik werk ook met de doelgroep woonwagenbewoners, die vinden het helemaal fantastisch als je de kinderen meeneemt. Maar het kan ook zomaar een gesprek met de burgemeester zijn waar mijn kindje van zes dan bij zit. Dan kun je in een reguliere werksetting ook niet doen. Maar wat ga ik anders met mijn kinderen doen? Op een bepaald moment is de school uit, er is geen vader om ze op te vangen. Dan is dit gewoon de enige optie.’
Vincent: ‘Dan komen we toch terug bij de vraag hoe organisaties bij bewoners kunnen aanhaken, hoe je die menselijke maat kan terugbrengen. Met alle respect, van mij mag je je kind naar alle vergaderingen meenemen. Laten we vooral aanhaken door menselijker naar elkaar te zijn. Kijk, wij weten ook niet hoe dit werkt. Het hele aanhaken van maatschappelijke organisaties bij bewoners, dat gaan we nu uitzoeken. Daar ben ik ook gewoon heel eerlijk over: ik weet niet waar het heen gaat, ik weet niet wat het op gaat leveren, maar ik zie kansen en laten we samen gaan ontdekken wat er kan.’
We moeten maatwerk bieden, we moeten samenwerken, daar hebben we allemaal de mond vol van
Uit het gesprek blijkt doorlopend een interessante paradox: om het systeem te verbeteren, moet je juist buiten de kaders van het systeem denken; het werk van Desiree werkt zo goed, juist omdat het niet in het systeem past. Wat zegt dat over het systeem?
Vincent: ‘Het systeem werkt ook hè, laten we daar niet te negatief over doen. Maar het systeem werkt niet voor iedereen en werkt niet altijd. Voor de vijf procent voor wie het niet werkt, werkt wat Desiree doet juist heel goed. Bij hen moeten we op de een of andere manier beter zien aan te haken, bijvoorbeeld door mensen zoals Desiree.’
Desiree: ‘Sommige onderdelen van het systeem moeten gewoon op de schop, of we moeten juist nog veel meer hetzelfde gaan doen. Want elke organisatie hanteert weer zijn eigen programma, zijn eigen kijk op zaken. Daar zie je dat het heel vaak gewoon niet bij elkaar past. De burger raakt zo helemaal het spoor bijster. We moeten maatwerk bieden, we moeten samenwerken, daar hebben we allemaal de mond vol van. Evaluaties van evaluaties, maar onderaan de streep is er niks gebeurd.’
Dat het programma een succes is, dat staat als een paal boven water. Jullie mogen trots zijn op jezelf, of druist dat teveel in tegen jullie nuchtere mentaliteit?
Desiree: ‘De dingen die ik doe, doe ik omdat ze nodig zijn. Ik heb gewoon die allergie voor onrecht, daar kom ik niet meer vanaf. Dat is net zoiets als dat ik me altijd heel erg verzet heb tegen bezig zijn met beleid; op school zeiden mijn leraren al heel vaak dat ik daar wat mee moest, maar ik wilde daar niks van weten, ik wilde met mensen werken. En wat sta ik te doen, zoveel jaar later? Ik ben me continu aan het bemoeien met beleid. Dat zijn niet altijd de dingen die je het leukste vindt, maar die onderaan de streep wel het meeste opleveren, ook voor de mensen om me heen. Het mooiste zou zijn als ik op een gegeven moment achterover kan leunen en wat neer heb gezet dat gewoon draait, iets waar ook meer straatadvocaten uit gaan komen.’
Vincent: ‘In Heerlen zijn we niet zo snel trots. Maar de mensen hier mogen veel meer trots zijn op wie ze zijn en wat ze doen. Wij Heerlenaren zijn altijd een beetje ‘doe maar gewoon normaal, dan doe je al gek genoeg’. We schreeuwen niks van de daken, maar er zijn zoveel mensen die zo extreem trots op zichzelf mogen zijn.’
Desiree: ‘Ik voel me wel altijd vereerd, dat wel. Op het moment dat mensen naar je toe komen met een hulpvraag, dat ze jou dat vertrouwen dan wel durven te geven dat ze in alle andere organisaties verloren zijn. Dat voel ik dan wel. Maar, is dat trots? Nee, ik vind het meer een eer, dat iemand dan de moed heeft gehad om dat aan mij te vertellen.’
Vincent Offermans werkt nu twee jaar bij het Nationaal Programma Heerlen-Noord, waar hij de volledige afdeling communicatie en de volledige afdeling burgerbetrokkenheid is. Hiervoor had hij lang een eigen communicatiebureau, waar hij nog steeds een dag per week werkzaam is. Daarnaast heeft hij zich als inwoner van Heerlen altijd actief tegen de stad aan bemoeid, tegen allerlei bestuurlijke zaken aan, maar ook tegen de ontwikkeling van de stad aan. In die hoedanigheid van betrokken burger richtte hij in 2019 ‘Frisse Wind Heerlen’ op, een fonds voor bewonersinitiatieven gericht op inwoners van Heerlen die iets voor hun stad en vooral de sociale cohesie in de stad willen betekenen. Bij het fonds kunnen zij tot tienduizend euro krijgen om hun initiatief te verwezenlijken.
Desiree van Deurse is de ‘straatadvocaat’ van Limburg. In die functie helpt ze dagelijks inwoners uit Heerlen-Noord en omgeving met allerlei hulpvragen, mensen die vastlopen en die de taal van het systeem niet spreken of moeite hebben om hun vragen goed te verwoorden. Het gaat vaak over hulpzoekende partijen die tegenover grote, machtige organisaties staan en die gebruik maken van vakjargon dat voor hen vaak onbegrijpelijk en ondoorgrondelijk is. Die partijen en organisaties staan dan vaak mijlenver uit elkaar. Als straatadvocaat probeert ze plooien weer glad te strijken en de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Van Deurse weet zelf maar al te goed hoe het is om vast te lopen in het systeem en van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Ze herstelde nooit helemaal van een auto-ongeluk en is mantelzorger van een van haar kinderen.
‘IK WOU WEL HULP, MAAR NIET OP DE GEKKE MANIER VAN HUN’
In gesprek met Team Toeleiding en Bemoeizorg en hun cliënten
Wiebe Ruijtenberg
Illustraties: Jaap van Nijnatten
In aflevering 1 van de podcast Onbegrepen ga ik in gesprek met Saskia, van het Team Toeleiding en Bemoeizorg van de gemeente Dordrecht, en met Kirsten, een voormalig ‘cliënt’, die dakloos was en bekend stond als een zogenaamde ‘zorgmijder’. ‘Ze wil niks,’ kreeg Saskia te horen, toen ze in de opvang naar Kirsten vroeg. Saskia nam daar geen genoegen mee, en volgens Kirsten klopte het ook helemaal niet, of in ieder geval niet helemaal. ‘Ik wou wel hulp, maar niet op de gekke manier van hun,’ vertelt ze me.
Achter dat label – ‘zorgmijder’ – en dat zinnetje – ‘ze wil niks’ – schuilt een wereld van macht en onmacht; van structureel achtergestelde burgers, die de grip op hun leven keer op keer kwijtraken, en voor wie hulp keer op keer niet alleen een oplossing, maar ook een probleem blijkt te zijn; van hulpverleners die willen doen wat nodig is,
maar zich in een aanbodgestuurd zorglandschap beperkt voelen in hun mogelijkheden, en bovendien maar heel beperkt het gevoel hebben dat zij invloed kunnen uitoefenen op lokaal of nationaal beleid; en van lokale en nationale beleidsmakers die het mis zien gaan, maar zich net zo goed beperkt voelen door eerder gemaakte keuzes, en structurele onderfinanciering. Om te begrijpen waarom mensen zorg mijden, en of zich zelfs met geweld tegen zorgverleners verzetten, moeten we dit structurele geweld in kaart brengen, en Kirsten helpt daarbij.
Kirsten en Saskia leerden elkaar kennen in de opvang van het Leger des Heils, waar Kirsten destijds sliep, of in ieder geval op die dagen dat zij op tijd was om een bed te bemachtigen, en het veilig voelde. Voor Saskia was Kirsten een opvallende
verschijning, want anders dan de meeste anderen had ze geen psychiatrische diagnoses, en was ze niet verslaafd, niet eens aan sigaretten. Ze was – op dat moment –lichamelijk ook in goede doen.
Ja, maar ze wil niks, zeiden de hulpverleners van het Leger des Heils, zoals ik dat hulpverleners zo vaak hoor zeggen over mensen die afstandelijk of afwijzend reageren op hun aanbod
Waarom is die vrouw hier, dacht Saskia. Ze deed navraag, en kwam te weten dat Kirstens identiteitsbewijs verlopen was, dat ze geen bankrekening had, geen uitkering ontving, of ook maar kon ontvangen, en voor zo ver bekend ook geen andere inkomsten had. Hoe doet ze dat, dacht Saskia, en daar moet toch wat op te verzinnen zijn? Ja, maar ze wil niks, zeiden de hulpverleners van het Leger des Heils, zoals ik dat hulpverleners zo vaak hoor zeggen over mensen die afstandelijk of afwijzend reageren op hun aanbod.
Alles zelf doen
Kirsten wou wel hulp, maar ze liep lang genoeg mee om te weten dat er voor haar situatie geen simpele oplossing was, en dat de hulp die ze zou kunnen gaan krijgen niet vrijblijvend zou zijn. De hulp die ze kreeg van het Leger des Heils was dat zeker niet. Om zeker te zijn van een bed in de nachtopvang, moest ze zich om vier uur ’s middags melden, en voor een bakje soep met wat brood moest ze voor zeven uur ’s avonds binnen zijn. In de ochtend moest ze voor acht uur weg zijn. Daarna was ze welkom in de dagopvang, maar die was wel
weer een paar kilometer verderop. Gelukkig kon ze nog fietsen, en mede daardoor, en mede door haar doorzettingsvermogen, lukte het haar bijna dagelijks op bezoek te gaan bij haar kinderen, die op dat nog bij haar expartner/hun vader verbleven.

Kirsten was het gewend alles zelf te doen, en ze had er zelf al alles aan gedaan om haar situatie te veranderen. Ze had geprobeerd een rekening te openen, zodat ze een uitkering kon aanvragen, maar daar hadden ze om haar identiteitsbewijs gevraagd, en ze wist al dat ze om een identiteitsbewijs aan te vragen een briefadres nodig had. Dat had ze niet, en ze zag er ook geen heil in om dat aan te vragen, want ze wou zich niet verder aan het Leger des Heils of nog weer een andere hulpgevende instantie binden.
Nee, ze zou wachten tot ze een woning had gevonden, en in de tussentijd zou ze het wel redden. Trouwens, zelfs al had ze een briefadres gehad, dan nog had ze voor de aanvraag van een identiteitsbewijs ter plaatste meer dan 60, euro af moeten rekenen, met een pinpas, en die had ze niet.
In contact met Saskia Dus, toen Saskia van het Team Toeleiding & Bemoeizorg zich met haar ging bemoeien, was Kirsten daar niet echt happig op. Ze wist niet precies wie die vrouw was, maar wel dat ze geen zin had om haar vragen te beantwoorden, en al helemaal niet om haar hulp te accepteren. Ze had alles al geprobeerd, overal NEE gehoord, dus waarom zou het die vreemde vrouw ineens wel lukken? Wat zou die anders kunnen doen? Kirsten ontweek Saskia’s vragen, en begon haar te ontlopen.
De situatie veranderde toen Kirsten rugklachten kreeg, die al gauw zo erg waren dat ze nauwelijks nog kon lopen. Kirsten had allang geen huisarts meer, en zonder postadres of verzekering, kon zij zich ook
niet zo maar inschrijven. Een huisarts uit de buurt kwam één keer per week naar het Leger des Heils om te zorgen voor mensen die dat zo nodig hebben, maar tot dan toe was Kirsten gezond geweest, en had ze dat weten af te houden.
Nu ging dat niet meer, en toen Kirsten werd doorverwezen naar een specialist, bood Saskia aan om haar te brengen. Zo
Ze wou hoopvol zijn, maar ze kon zich eigenlijk nog steeds niet voorstellen dat iemand anders wel een JA zou krijgen
kon ze Kirsten helpen, en haar vertrouwen winnen. Kirsten had weinig keus, en accepteerde het aanbod, en Saskia bleek niet zoals de anderen. Saskia hielp écht, aldus Kirsten. Ze hielp haar afspraken maken, ging mee naar die afspraken, en kwam, wanneer nodig, voor haar op. Maar ook Saskia kon niet altijd het verschil maken. Toen Kirsten tussen Kerst en Oud en Nieuw geopereerd werd aan een dubbele hernia werd ze,

terwijl ze nog altijd dakloos was, na een dag uit het ziekenhuis ontslagen, en haar eigen en Saskia’s verwoede pogingen om het ziekenhuis op andere gedachten te brengen, konden daar niks aan veranderen.
Vertrouwen winnen en doorpakken
Toen Saskia eenmaal het vertrouwen van Kirsten had gewonnen pakte ze door, en kondigde aan dat ze overal aan gingen kloppen, en niet zouden rusten voordat ze een doorbraak geforceerd hadden. Voor Kirsten was het een dubbel gevoel.
Ze wou hoopvol zijn, maar ze kon zich eigenlijk nog steeds niet voorstellen dat iemand anders wel een JA zou krijgen, en misschien wou ze het ook wel niet geloven, want dan lag het misschien wel aan haar zelf, of tenminste, aan wie zij was, en hoe mensen zoals zij door de mensen aan de andere kant van de loketten gelezen en behandeld worden. Het was ook dubbel, want of Saskia nou een oplossing zou forceren of niet, dan nog kon Kirsten niet begrijpen dat het zo lang had moeten duren. Het ging Saskia niet gemakkelijk af. Maar,
anders dan Kirsten nam ze geen genoegen met nee, en bleef eisen dat er een oplossing moest komen, ook als ze al tien keer nee gehoord had. Kirsten keek gelaten toe. Ze had niks anders verwacht, en ergens was het geruststellend dat de wereld ook voor Saskia zo was als die was. Maar toen, ineens, kreeg Saskia budget om voor Kirsten een identiteitsbewijs te mogen aanschaffen.
Een eigen huis
En toen ging het hard, en voor dat Kirsten het wist had ze een uitkering, en een urgentieverklaring voor sociale huisvesting. Inmiddels woont Kirsten al een jaar in haar eigen huisje, maar waarom het zo moeilijk moest, begrijpt ze niet, en hoewel ze het niet goedkeurt, begrijpt ze wel dat mensen die zo radeloos gemaakt worden, verslaafd raken aan verdovende middelen, en/of woedend worden op hulpverleners.
Mensen die structureel zorg mijden, ondervinden daar, uiteindelijk, de gevolgen van. Ze lijden pijn, en in ultieme gevallen brengen zij zichzelf, of anderen, in gevaar,


bijvoorbeeld wanneer zij dodelijke infectieziektes onbehandeld laten. Maar, zo lang zorg niet alleen ontoereikend is, maar mensen ook beperkt in hun mogelijkheden, en zelfs in gevaar brengt, zullen mensen zorg blijven mijden. Kirsten’s verhaal staat niet op zichzelf. Saskia en haar collega’s hielpen de afgelopen tien jaar al honderden mensen. De meesten van hen komen uit achtergestelde gezinnen, en veel te veel van hen werden slachtoffer van mishandeling en misbruik, door familieleden, maar net zo goed door hulpverleners, of door de andere klanten in jeugdinstellingen en opvanglocaties.
Hoe mooi zou het zijn als écht helpen, beloftes inlossen, en het verschil maken, niet meer ‘anders dan anders’ is, maar de norm wordt
Saskia en haar collega’s kunnen anders zijn dan andere hulpverleners omdat het TT&B direct door de gemeente gefinancierd wordt, waardoor zij zich niet hoeven te houden aan de regels zoals opgelegd door verzekeringsmaatschappijen, die weliswaar een zorgplicht hebben, maar ook een winstoogmerk. Hoe mooi zou het zijn als écht helpen, beloftes inlossen, en het verschil maken, niet meer ‘anders dan anders’ is, maar de norm wordt.
Luister elke twee weken naar de podcast ONBEGREPEN
ONBEGREPEN is een podcast over ons complexe zorgsysteem en het onbegrip en wantrouwen dat dat kweekt, juist onder hulpverleners en ervaringsdeskundigen die het systeem zo goed kennen dat zij precies weten waar het knelt, en waar het anders moet.
ONBEGREPEN wordt gemaakt door Wiebe Ruijtenberg (Universiteit Leiden), in samenwerking met de mensen van het Team Toeleiding & Bemoeizorg in Dordrecht (TT&B). Na 10 jaar toeleiden en bemoeien maakt het team de balans op, in gesprek met Wiebe, met (voormalige) klanten, en met collega’s van aanpalende organisaties, zoals de gemeente Dordrecht, de politie, het meldpunt zorg en overlast, en GGZ instellingen.
interview
VERBORGEN SLACHTOFFERSCHAP
Partnergeweld onder ongedocumenteerden bespreekbaar maken
Johanna Hoevenaar Nicolien de Gier
Ik merkte dat jij veel meer vragen stelde die te maken hadden met onderliggende dynamieken
Johanna en Nicolien spreken met elkaar over de moeilijkheden bij het herkennen van de aanwezigheid van huiselijk geweld in de levens van de vrouwen die bij het ROS (Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt) komen en ook over welke rol medewerkers hierbij kunnen spelen. Ze gaan in het bijzonder in op de rol van de persoonlijke ervaringen van Johanna met huiselijk geweld en bespreken daarnaast ook de gevolgen van het toekennen van het label ‘slachtoffer’.
Johanna: ‘Toen jouw onderzoeksvoorstel1 bekend werd, was ik gelijk overtuigd van de waarde en de noodzaak hiervan. Huiselijk geweld onder ongedocumenteerden is niet zozeer het onderwerp waar het ROS expertise in heeft. Dat merkten we ook aan het begin van jouw onderzoek. We wisten niet precies naar wie we op zoek waren en welke vragen we moesten stellen. Bij ROS focussen we meer op de concrete hulpvraag waarmee iemand binnenkomt (zoals ‘Hoe kan ik mij inschrijven bij een huisarts?’ of ‘Ik slaap vanavond op straat, willen jullie mij opvangen?’), om vanuit daar door te vragen naar andere leefgebieden. Ik merkte dat jij veel meer vragen stelde die te maken hadden met onderliggende dynamieken, waardoor je signalen van een ongezonde thuissituatie kunt identificeren. Dat is belangrijk, want niemand komt bij ons binnen met de vraag: ‘ik ben slachtoffer van huiselijk geweld, wil je mij helpen’?
1 Het onderzoeksvoorstel waarbij Nicolien expliciet kijkt naar de aanpak van huiselijk geweld onder ongedocumenteerden en huwelijksmigranten.

Nicolien: Ik merk in mijn veldwerk inderdaad dat het de kunst is om de juiste vragen te stellen om zo signalen te identificeren die lijken te wijzen op een gewelddadige partnerrelatie. Zo vertelde een vrouw dat ze aan haar partner toestemming moest vragen of ze de Nederlandse taalles mocht bijwonen. Toen ik daar op doorvroeg, bleek dat haar partner bepaalt wie ze mag zien en waar ze naar toe mag. Dit zijn aanknopingspunten waarop je kunt doorvragen. Daarnaast merk ik ook dat het belangrijk is om in zeer korte tijd een sfeer van vertrouwen te creëren, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van geweld te noemen zonder er een oordeel aan te verbinden of door in een afgeschermde ruimte te gaan zitten. Toen wij een keer samen op het kantoor van het ROS zaten en wat meer vertrouwen in elkaar kregen, vertelde je mij ook over je eigen ervaringen op dit gebied. Wil je daar wat meer over vertellen?
Johanna: ‘In mijn leven ben ik slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Ik woonde destijds in Spanje en verbleef in het huis van mijn partner. Eer ik doorhad wat er gebeurde, escaleerde de situatie al. Het is voor mij een lastig onderwerp om bespreekbaar te maken. Partnergeweld ontwikkelt zich in fasen waarbij de dader soms doelbewust, stapsgewijs bezig is. Mijn partner creëerde een situatie van isolatie en afhankelijkheid, waardoor mijn zelfwaarde vertroebelde en ik zijn woorden en bedoelingen verkeerd interpreteerde. Gek genoeg voelde ik mij pas een slachtoffer op het moment dat mijn rechtszaak tegen hem werd geseponeerd: het bewijs van het geweld werd te summier bevonden. Door het sepot verdween de grond voor hulpverlening en opvang, en stond ik letterlijk met lege handen op straat. In Spanje. Ik had er niet bewust over nagedacht dat het onderzoek dat je doet, ook een confrontatie zou betekenen met het slachtofferschap uit mijn eigen verleden. Ik had niet verwacht dat het mij nu een aantal jaren verder nog steeds zo raakt.’
Nicolien: Dat gebeurde eigenlijk al een van de eerste dagen dat ik bij het spreekuur naast jou zat. Er kwam een Angolese vrouw langs die op dat moment in een onveilige thuissituatie zat. Ze liet verschillende Whatsapp voicenotes horen waarin ze werd bedreigd door haar Nederlandse partner. Het viel mij op dat jij toen heel duidelijk je grens aangaf: je wilde de voicenotes niet horen en je hield de focus op de concrete hulpvraag die ze stelde: Ze was op zoek naar opvang. Hoe was die situatie voor jou?
Johanna: ‘Ja, ik kan mij dat gesprek nog goed herinneren, hoewel ik de inhoud van de voicenotes niet meer weet. Ik kapte het afspelen daar-
‘Als hij thuiskomt, moet ik zijn schoenen uitdoen. Wanneer ik om geld vraag voor mij of mijn zoontje, of als ik mij in zijn ogen niet goed kleed, krijg ik commentaar. Hij dreigt dan met het naar bed gaan met andere vrouwen, want dat mag volgens hem van de Islam. Dat is niet zo’
van af en bracht haar verhaal terug naar de hoofdvraag: wat kunnen wij concreet voor jou betekenen? Ik blokkeerde dus eigenlijk haar uiting van emoties, omdat het te dichtbij kwam en mij raakte. Dit is één van de moeilijkheden waar ik tegenaan loop: signalen van huiselijk geweld zijn zowel herkenbaar als onduidelijk. Het vergt verdiepende vragen om de ander zover te krijgen te vertellen wat er daadwerkelijk speelt, maar daarmee wordt voor mij de persoonlijke confrontatie ook groter. Dit vind ik een uitdagende wisselwerking.’
Nicolien: Bovengenoemde situatie is ongeveer een half jaar geleden. Hoe balanceer je je rol nu als professional met je ervaringen als slachtoffer?
Johanna: ‘Ik weet nu dat als het me toch raakt, dat dat oké is en begrijpelijk. Wie ik ben als persoon en welke emoties ik ervaar, is soms verweven met wie ik ben als professional. Een gesprek mag mij dan ook altijd raken. Ik kan het benoemen, waardoor de ander herkent wat er gaande is en het gesprek makkelijker te voeren is. Het gaat uiteindelijk om een balans tussen professionele afstand en nabijheid. Als iets mij teveel raakt, gaat mijn emotie leiden en kan ik als professional mijn werk niet meer goed doen. Ik ben dan meer bezig met mijn eigen confrontatie. Die grens herken ik nu beter en in het team ervaar ik de ruimte om in overleg te gaan en een gesprek eventueel te laten overnemen door een collega of te verplaatsen naar een ander moment om wat ruimte voor mijzelf te creëren’.
Nicolien: Ik zie in jouw situatie veel kenmerken terug die ik waarneem bij de respondenten in mijn onderzoek. Je verblijft (voor je partner) in een relatief vreemd land, je spreekt de taal van het land niet, je weet niet hoe het zorgsysteem in elkaar zit, je hebt geen fysiek aanwezig sociaal netwerk dat je de weg kan wijzen in ‘hulpverlenersland’, etc. Je zegt net zelf ook dat het benoemen van signalen die je herkent uit je eigen slachtofferschap, een ingang kan vormen voor een gesprek over wat er gaande is.
Ik kan me daarom ook voorstellen dat je vanuit jouw ervaring een uniek vertrekpunt hebt om van waarde te zijn voor potentiële slachtoffers. Hoe zie jij dat?
Johanna: ‘Ja, zeker. Ik weet vanuit mijn ervaring hoe verborgen slachtoffers zijn. Een groot deel van het team van het ROS weet (nog) niet van mijn slachtofferschap af. Ik moet mijzelf heel veilig voelen, om mijn verhaal te kunnen en willen delen. Schaamte en machteloosheid spelen
‘Zolang ik maar niets zeg en de huur voor mijn slaapkamer betaal aan mijn man, ben ik veilig’
hierin een grote rol. Een van de eerste vragen die ik vaak kreeg als ik mijn slachtofferervaring deelde, was: ‘waarom ging je niet gewoon weg’? Dat soort vragen kunnen als traumatiserend worden ervaren en getuigen ook van een gebrek aan kennis bij de ander over de dynamieken van huiselijk geweld. Een ongezonde relatie ontstaat meestal niet zomaar van de ene op de andere dag. Het is een ingesleten patroon, waardoor het niet zo makkelijk is om te zeggen: ‘ik pak mijn spullen en ik ga’. De terechte angst voor (ver)oordelende uitspraken kan erin resulteren dat iemand zijn slachtofferschap niet zichtbaar maakt. Ik zou dit taboe graag willen doorbreken.
Daarom zet ik mijn levenservaring soms bewust in, door met bepaalde zinnen en voorbeelden te laten blijken dat ik de ander begrijp en diens slachtofferschap zie. Bijvoorbeeld met een zin als ‘ik herken wat je zegt, ik heb dat ook meegemaakt’. Of een vraag als ‘ik kan mij voorstellen dat je omgeving er zo en zo op zou reageren, is dat gebeurd’? Dan toon je aan dat je begrijpt waar de ander staat, zonder van de ander te vragen alles op tafel te leggen. Iemand zal niet alles vertellen, want alle acties en woorden die de grens van iemand zijn overgegaan, zijn automatisch gekoppeld aan schaamte. En als je je schaamt voor iets ga je dat niet vertellen, tenzij je je veilig genoeg voelt om dat wel te doen. Dit zijn waardevolle inzichten waar we als professional op in kunnen zetten en ik merk nu dat we er bij het ROS (mede door jouw onderzoek) gerichter en alerter op zijn dat deze cliënt (slachtoffer van huiselijk geweld) veel vaker op het spreekuur komt dan gedacht.’
Nicolien: Dat viel mij inderdaad ook op, dat deze mensen vaker op het spreekuur komen dan jullie (van het ROS) hadden verwacht en dat dat voor jou ook een eye opener was. Wat kun je dan uiteindelijk voor zo iemand betekenen?
Johanna: ‘We hebben geen vaste werkwijze bij het ROS, maar mijn overtuiging is dat we vooral een signalerende rol hebben. Als ik ook maar enigszins een ‘niet pluis-gevoel’ heb, dan kan en moet ik de moeite nemen om iemand nogmaals te spreken, om een vertrouwensband te creëren. Naast signalering vind ik ook dat ik met minstens één collega moet overleggen, zodat twee professionals betrokken zijn bij deze complexe casuïstiek. Als de veiligheid in het geding is, voel ik mij genoodzaakt om advies te vragen bij Veilig Thuis. Verder zijn er niet heel veel partnerorganisaties die iets kunnen betekenen voor deze groep, omdat

ongedocumenteerden geen recht hebben op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Huwelijksmigranten hebben dit recht wel, maar het blijft moeilijk. Dikwijls vindt de gemeente dat slachtoffers nog te zelfredzaam zijn of een sociaal netwerk hebben in het buitenland. Ze willen dan niet opvangen, maar wel de terugkeer financieren. Tenzij je kunt bewijzen dat je slachtoffer bent van bijvoorbeeld huiselijk geweld, dan kun je in Rotterdam mogelijk terechtkomen bij een instantie als Arosa (Opvangcentrum huiselijk geweld in Rotterdam).
In de praktijk speelt de bewijslast nog steeds een grote rol in het erkennen van het slachtofferschap door hulpinstanties. We zien in de praktijk regelmatig dat het bewijs onvoldoende is gebleken. Je kunt dan wel slachtoffer zijn, maar als je het niet kunt bewijzen of niet aan specifieke criteria voldoet, dan heb je een probleem. Je kunt dan geen verblijfsprocedure starten op grond van het huiselijk geweld en ook geen toegang tot opvang krijgen. Als professional voel ik mij dan machteloos. De cliënt is immers nog altijd slachtoffer!’
‘Ik spring altijd tussen mijn ouders in, ik wil niet dat hij haar aan haar haren trekt. Ik kan me niet focussen op school en ben alweer gezakt voor mijn examens’
Nicolien: Dit raakt misschien ook aan een gesprek dat wij ooit hadden over de machtige werking die uitgaat van het label ‘slachtoffer’. Als je jezelf niet als slachtoffer erkent, of niet als zodanig wordt (h)erkend door instanties, blijven deuren gesloten. Tegelijkertijd is slachtofferschap ook niet altijd gemakkelijk te bewijzen, denk bijvoorbeeld aan psychologisch huiselijk geweld. Wat betekent dit voor de praktijk?
Johanna: ‘De erkenning van je eigen slachtofferschap is cruciaal voor het zoeken én krijgen van professionele hulp. Tegelijkertijd moet je je er als professional bewust van zijn dat slachtoffers zichzelf vaak niet zien als slachtoffer en zich dus ook niet op die manier framen. Ik merkte bij mezelf dat ik mij pas als slachtoffer begon te zien, toen het bewijs in mijn rechtszaak onvoldoende bleek en ik op straat stond. Nu, jaren later, kan ik pas mijn slachtofferschap erkennen, zonder dat het mij volledig definieert.’
Tegelijkertijd zie ik dat de erkenning van je eigen slachtofferschap en het zoeken van hulp niet betekent dat je die hulp ook krijgt. We hebben het Verdrag van Istanbul, dat kortweg zegt dat ook ongedocumenteerden opgevangen moeten worden bij slachtofferschap van huiselijk geweld. Maar we zijn er achter gekomen dat het verdrag in de praktijk niet werkt. Er is een beddentekort (zelfs voor mensen met de Nederlandse nationaliteit) voor ongedocumenteerde slachtoffers of slachtoffers van een (mogelijk snel) aflopende partnervergunning, waardoor er een gat ontstaat tussen wat er formeel vastgelegd is, en wat daarvan in de praktijk terechtkomt. Ik denk ook dat er te weinig cultuursensitief gewerkt wordt en teveel vanuit het eigen referentiekader. Ik proef bij partnerorganisaties bijvoorbeeld nog wel eens een vooroordeel dat iemand zonder plan naar Nederland is gekomen of dat het slachtoffer van tevoren wist dat de partner de verblijfsdocumenten niet op orde had. Maar ik denk ook aan het gesprek dat wij een keer hebben gehad met een collega van Veilig Thuis die aangaf dat huiselijk geweld nou eenmaal bij de cultuur van dat slachtoffer hoort. Dit is allemaal heel subjectief en gebaseerd op allerlei stereotype beelden, en daarom vind ik het ‘vier ogen-principe’ zo belangrijk. Je overlegt de casus dan met een collega, waardoor je de verantwoordelijkheid deelt en elkaar kan wijzen op onbewust verkeerde beslissingen. Als professional heb jij namelijk de macht om te beslissen of iemand toegang krijgt tot de hulp die jouw organisatie biedt. Dat is een grote individuele verantwoordelijkheid. Het vier-ogen-principe fungeert eigenlijk als een soort waarborg om te voorkomen dat er teveel macht bij een professional ligt en onrechtvaardige keuzes worden gemaakt.’
Nicolien: En wat als een ongedocumenteerd slachtoffer van huiselijk geweld geen toegang krijgt tot professionele hulp?
Johanna: ‘Als er geen recht op of plek in de opvang is vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsstatus, dan is er geen organisatie die het gat tussen de regels zoals die op papier staan (en dus ook aan ongedocumenteerden bepaalde voorzieningen toekent) en de realiteit in de praktijk dicht. Deze persoon komt dan op straat te staan. Dat heb ik de afgelopen jaren veel zien gebeuren, afgelopen jaar nog een moeder, met haar peuter en baby. Zij was slachtoffer, maar kwam terecht in het gat dat bestaat tussen hulpverleningsorganisaties. Dat maakt mij boos: je meldt jezelf bij een organisatie, je voelt erkenning dat je slachtoffer bent en de organisatie krijgt voor jou geen hulpverlening op de tafel, in welke vorm dan ook. Ondanks internationale regelgeving op basis waarvan dit wel zou moeten. Dan doen we met zijn allen in deze samenleving alsof we het oké vinden dat deze slachtoffers er zijn, dat ze geen hulp krijgen en dat de daders ongestraft hun leven kunnen voortzetten met enkel consequenties voor het slachtoffer. Erkenning of niet, als slachtoffer én als professional sta je dan machteloos.’
Nicolien: Het zou mooi zijn als die machteloosheid doorbroken kan worden. Welke boodschap zou jij in het kader hiervan op basis van je eigen ervaring als slachtoffer van huiselijk geweld en als professional die werkt met ongedocumenteerden die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, willen meegeven aan de (lokale en nationale) overheid en/of andere uitvoeringsinstanties?
Johanna: ‘Het vertellen van de feiten en gebeurtenissen die je als slachtoffer meemaakt is traumatisch. Dit is echter wel van belang, zowel voor het activeren van hulpverlening, als voor de bewustwording dat huiselijk geweld onder ongedocumenteerden een omvangrijk probleem is. De inzet van ervaringsdeskundigen zou enorm van nut kunnen zijn, omdat zij dit trauma ook hebben meegemaakt en kunnen inzetten. Vanuit ervaring kun je meevoelen met de schaamte, de angst en daaruit vertrouwen opbouwen. Daarnaast zou ik willen pleiten voor de noodzaak van preventie en informatievoorziening onder de migrantenpopulatie, en dan niet alleen onder mensen die (mogelijk) een verblijfsvergunning krijgen, maar ook onder ongedocumenteerden. Informatievoorziening over de rechten van een slachtoffer, risicofactoren, een uitleg van huiselijk geweld en meldpunten. Zeker gezien het gegeven dat bij huiselijk geweld casuïstiek vaak
achterliggende problematiek speelt, gerelateerd aan eigenwaarde, zelfbeeld, afhankelijkheid en overtuigingen over wat ‘normaal’ is of grensoverschrijdend is. Laten we daar maar eens mee beginnen.’
Johanna werkt als juridisch medewerker en terugkeerbegeleider bij het Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt (ROS) en heeft daarvoor gewerkt bij verschillende andere hulpverleningsorganisaties. Bij het ROS doet zij waardevolle praktijkervaring op in de begeleiding van ongedocumenteerde migranten in hun juridische verblijf- en terugkeerprocedures en als een van de vaste spreekuurmedewerkers. Nicolien is in het kader van haar onderzoek actief als vrijwilliger bij het ROS.
Het verhaal van Johanna is als short story opgeschreven in het boek ‘The colours of mothers’ van Riyani Indriyati. Het boek is te vinden via de link onder het fragment. In onderstaand fragment erkent Johanna haar slachtofferschap van partnergeweld richting haar moeder; op haar beurt een slachtoffer van ernstig lichamelijk partnergeweld.
As it turned out, I followed in my mother’s footsteps. I also became trapped in a toxic relationship. I moved countries due to someone who ended up using me and taking advantage of me like I was his possession. I knew I had to break up with him when I noticed a similar pattern in relationships. I was so scared. I sensed the intergenerational transmission lurking in the corner. As I stood in the rain, now homeless toting my two suitcases, I knew I had to get out of the relationship before I fell deeper like my mother had.
At that moment of crisis, I picked up the phone and called my mother. I told her my fear that history was repeating itself with me. She listened and responded with a simple answer, ‘I understand you.’ Those words felt like an umbrella covering my head protecting me from the rain. That very brief exchange over the phone was a giant step in our relationship. In that moment, I knew my mother was ready to mend our broken hearts and begin our healing journey… to liberty.


DUBBELE ONZICHTBAARHEID
Juridische bepalingen en de realiteit in hulpverlening aan ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld
Nicolien de Gier
De Filipijnse Lolita had niet gedacht dat Erik haar zoveel angst in kon boezemen. Haar relatie met Erik was goed begonnen, een droom die uitkwam. Ze had hem haar ouders laten ontmoeten, een groot gebaar in de Filipijnen. In Nederland kreeg ze op grond van Erik’s Nederlandse nationaliteit een Nederlandse verblijfsvergunning. Het werd het dreigmiddel van haar partner: voor maanden is Lolita het slachtoffer geweest van fysiek en psychisch geweld door Erik. Al die maanden heeft ze in angst geleefd. Het stopte toen hij haar achter het station uit de auto zette met een laatste dreigende opmerking: ‘ik ga de politie bellen, zodat je uitgezet wordt’.
Dit essay gaat over een groep mensen in Nederland die dubbel onzichtbaar is: huwelijksmigranten en ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld. De mensen in deze groep leven aan de rand van de samenleving, omdat ze niet de juiste verblijfspapieren hebben in Nederland. Door het weinige tot ontbrekende contact met professionals in de veiligheidszorg worden ze nauwelijks zichtbaar voor formele instanties. Zeker niet als ze slachtoffer zijn van een vorm van geweld dat plaatsvindt in de onzichtbaarheid: huiselijk geweld. Het resulteert in een groep slachtoffers die dubbel onzichtbaar is: door hun verblijfsstatus en hun slachtofferschap.
Het verhaal van Lolita legt de pijnlijke realiteit bloot waarmee veel migranten te maken hebben. De afhankelijkheid van migranten in de context van hun verblijfsstatus maakt hen kwetsbaar voor slachtofferschap. In dit essay zal de focus liggen op de juridische kaders die van toepassing zijn op deze specifieke groep slachtoffers. Wat is de relatie tussen hun verblijfsstatus en de toegang tot hulpverlening? Hoe sluiten nationale en internationale wet en regelgeving aan bij de praktijk, en waar lopen ze uiteen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om eerst onder elkaar te zetten welke beschermingsmaatregelen in Nederland gelden voor slachtoffers als Lolita.
Juridische kaders in de Nederlandse context
In Nederland kunnen huwelijksmigranten en ongedocumenteerden die slachtoffer zijn van huiselijk geweld onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op bescherming en zorg. Voor het nationale juridische kader zijn met name Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) van belang. De belangrijkste bepaling in deze context (Artikel B8 van de Vc 2000) stelt dat een tijdelijke verblijfsvergunning toegekend kan worden aan migranten die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Deze humanitaire verblijfsvergunning is echter gekoppeld aan strikte voorwaarden: slachtoffers moeten concreet bewijzen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld en dat dit geweld ertoe heeft geleid dat de relatie is verbroken. De immigratie en naturalisatiedienst (IND) beslist vervolgens of het huiselijk geweld bewezen is. Zij ziet een aangifte bij de politie als een essentiële stap in dit proces.
Lolita was vooral slachtoffer van psychisch huiselijk geweld, wat moeilijk te bewijzen is. Bovendien waarschuwde haar partner voor de politie: zij zouden haar uitzetten
In de praktijk stuiten slachtoffers echter vaak op aanzienlijke barrières bij het voldoen aan deze voorwaarden. Zo zijn slachtoffers vaak terughoudend met het
doen van aangifte, bijvoorbeeld uit angst om zichtbaar te worden voor de overheid met een dieperliggende vrees voor deportatie. Bovendien kunnen ervaringen uit hun herkomstland (waar de politie soms corrupt is of samenwerkt met gewelddadige actoren) de angst versterken dat een aangifte in Nederland negatieve gevolgen kan hebben. Dit leidt ertoe dat veel slachtoffers afzien van het doen van aangifte, wat hen vervolgens de mogelijkheid ontneemt om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Het vereiste om aangifte te doen of andere bewijslast aan te dragen, zoals verklaringen van hulpverleners, kan voor migranten (zeker zij met een beperkt sociaal netwerk) een onoverkomelijke drempel vormen.
Daarnaast laten rechterlijke uitspraken zien dat enkel ernstige gevallen van huiselijk geweld voldoende rechtvaardiging zijn voor een humanitaire verblijfsvergunning. Het systeem eist fysieke schade als bewijs om te kunnen erkennen dat er sprake is van geweld. Psychisch gevaar, zoals vernedering, bedreiging en isolatie, is vaak niet te bewijzen. Dit plaatst slachtoffers, zoals Lolita, in een onmogelijke positie: blijven bij een gewelddadige partner om hun verblijfsplaats en status te behouden, of de relatie verbreken en riskeren om letterlijk ongedocumenteerd op straat te belanden, met alle gevolgen van dien.
Lolita is slachtoffer geworden van een Nederlandse man, die haar uit de Filipijnen heeft over laten komen en haar op straat heeft achtergelaten. Ze kan dit echter niet bewijzen, waardoor het nationaal recht geen oplossing biedt. Mag dit volgens het internationale recht?
Dit roept de vraag op: als Lolita ongedocumenteerd op straat beland door haar slachtofferschap van huiselijk geweld door haar partner, is dat dan niet in strijd met internationale mensenrechten? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het nu belangrijk om een aantal internationale rechten onder de aandacht te brengen.
Internationaal recht en bescherming
Internationaal recht biedt meer beschermingsmogelijkheden voor migranten die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Het Verdrag van Istanbul, in Nederland van kracht sinds 2016, verplicht lidstaten om slachtoffers van huiselijk geweld bescherming te bieden. Het verdrag benadrukt dat lidstaten bij het bieden van deze bescherming en zorg geen onderscheid mogen maken op basis van verblijfsstatus. Zo bevat artikel 59 bepalingen die ervoor moeten zorgen dat huwelijksmigranten in staat zijn om een zelfstandige verblijfsvergunning aan te vragen als hun verblijfsstatus afhankelijk is van hun partner. Dit is bedoeld om situaties zoals die van Lolita te voorkomen, waarin slachtoffers bij hun gewelddadige partner (of: dader) blijven vanwege het verlies van hun verblijfsstatus. Naast het Verdrag van Istanbul biedt de Europese Unie aanvullende bescherming via de EUslachtofferrichtlijn. Deze richtlijn benadrukt dat alle slachtoffers van misdrijven, zoals huiselijk geweld, recht hebben op bescherming en een eerlijke behandeling, ongeacht hun verblijfsstatus.
Hoewel dit veelbelovend klinkt en het internationale recht op bescherming in Nederland is omgezet in de mogelijkheid tot
een tijdelijke, humanitaire verblijfsvergunning en het recht om aangifte te doen, leidt de complexe Nederlandse bureaucratie er in de praktijk toe dat de toegang tot de bescherming vaak beperkt is en afhankelijk van een formele verblijfsstatus.
Lolita mocht niet veel buiten komen: ze spreekt de Nederlandse taal niet en kent maar weinig mensen. Enkel haar nichtje woont ook in Nederland, maar ze schaamt zich voor haar slachtofferschap en dakloosheid. Het weinige geld dat ze had, heeft haar partner ingenomen
Ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld vallen daardoor nog steeds buiten het vangnet van de hulpverlening, ondanks de intentie van het internationale recht.
Hoe groot is het verschil dan tussen de regels op papier en in de praktijk?
De kloof tussen beleid en praktijk Hoewel de juridische kaders formeel gezien bescherming bieden aan huwelijksmigranten en ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld, is er in de praktijk een grote kloof tussen de intentie van de wet en de uitvoering ervan. Dit wordt in de wetenschappelijke literatuur vaak aangeduid als de discrepantie tussen ‘law in the books’ en ‘law in action’. Het gevolg is dat de wetgeving die bedoeld is om slachtoffers te beschermen averechts werkt en slachtoffers juist in een meer kwetsbare positie plaatst. Op basis van het veldwerk en vanuit de literatuur zijn verschillende factoren te ontdekken die bijdragen aan het creëren van deze kloof.
Ten eerste zijn zowel de slachtoffers (of: hulpvragers) als hulpverleners in de veiligheidszorg niet altijd op de hoogte van de rechten van huwelijksmigranten en ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld. Hulporganisaties zijn zich bovendien niet altijd bewust van het bestaan van deze groep slachtoffers en zijn ook niet altijd adequaat ingericht om deze slachtoffers te bereiken. Dit komt bovenop de eerder genoemde complexe juridische procedures en strikte voorwaarden aan de zorg en bescherming. Hierdoor blijven veel migranten in gewelddadige situaties.
Ten tweede vereist de wetgeving een actieve houding van de slachtoffers. Zij moeten zelf stappen ondernemen om hun situatie te verbeteren, zoals het inschakelen van de politie of het aanvragen van hulp bij maatschappelijke organisaties. Deze verwachte zelfredzaamheid staat haaks op de realiteit van hun afhankelijke positie. Voor migranten zonder sociaal netwerk of kennis van het Nederlandse zorgsysteem is het dan ook vaak een onrealistische opgave.
Lolita dacht dat ze bij haar nichtje kon schuilen, maar die reageerde niet meer op haar berichtjes. Lolita heeft een nacht op het station geslapen, waarna ze vervolgens op bij een mannelijke collega mocht logeren. De angst voor op straat slapen bleek groter dan de angst voor mogelijke negatieve intenties van haar mannelijke collega
Ten derde biedt het huidige beschermingsbeleid weinig begrip voor de sociaaleconomische afhankelijkheid wat vaak ge
paard gaat met huiselijk geweld. Ongedocumenteerden hebben vaak geen toegang tot sociale voorzieningen (zoals opvang of juridische bijstand), geld om een eigen bijdrage te betalen, of zelfstandige middelen om te overleven. De slachtoffers zien daarom soms geen andere mogelijkheid dan om bij hun gewelddadige partner te blijven. Op die manier worden ze steeds meer onzichtbaar voor de buitenwereld.
Lolita’s verhaal illustreert hoe migranten gevangen kunnen raken in hun relatie en geen andere optie zien dan het geweld te ondergaan. Op papier is er een systeem dat hun bescherming zou moeten bieden, maar door de grote nadruk op formele verblijfstatus en juridische bewijslast is de toegang en het doel van de bescherming onvoldoende gewaarborgd en niet aangepast aan de schrijdende dagelijkse realiteit van slachtoffers zoals Lolita. Veel migranten in gewelddadige relaties blijven daardoor onzichtbaar en komen in een positie die extreem vatbaar is voor geweld en uitbuiting.
Conclusie: naar een beleid dat zichtbaar maakt
Dit essay begon met het verhaal van Lolita, als een enkel voorbeeld van een veel grotere groep slachtoffers die dubbel onzichtbaar is in Nederland. Onzichtbaar vanwege hun verblijfstatus en vanwege hun slachtofferschap van huiselijk geweld. Zowel nationaal als internationaal zijn verschillende maatregelen opgenomen om deze groep bescherming te bieden. De realiteit sluit echter niet aan bij de papieren werkelijkheid. De uitvoering van het recht
is momenteel onvoldoende toegankelijk en draagt bij aan een tegenovergestelde beweging: het creëren van een ondoenlijke positie van het slachtoffer, kwetsbaar voor uitbuiting, misbruik en slachtofferschap. Er is verandering nodig op meerdere niveaus in de samenleving om adequate zorg en veiligheid te bieden aan huwelijksmigranten en ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld. Er is Nederlandse wetgeving nodig die beter aansluit bij internationale verplichtingen, zoals vastgelegd in het Verdrag van Istanbul en de EUslachtofferrichtlijn. Er is een beleid nodig dat zich meer richt op de realiteit en minder nadruk legt op de bureaucratische procedures, zodat er sprake is van procedures die adequaat en daadwerkelijk bescherming bieden. Er is bewustwording en kennis nodig bij hulporganisaties die mogelijk in contact komen met deze groep, om ze te herkennen en de juiste zorg voor ze te vinden.
Wat tot slot het meest nodig is, is een veranderende mentaliteit in de veiligheidszorg om de onzichtbaarheid van deze groep slachtoffers niet als een gegeven te beschouwen. In de onzichtbaarheid is deze groep kwetsbaar en vatbaar voor allerlei vormen van slachtofferschap en het is een gedeelde verantwoordelijkheid om dit te voorkomen. Om dit te bereiken, moet Nederland haar beleid herzien en inzetten op een zorgsysteem dat werkelijk inclusief is, waarin de verblijfsstatus van slachtoffers geen obstakel vormt voor hun veiligheid. Alleen zo kunnen we de belofte van bescherming voor iedereen waarmaken, ongeacht hun migratieachtergrond of afhankelijke positie.

interview
EEN GEZICHT ACHTER DE OVERHEID
De rol van lokaal bestuur in het aanpakken van radicalisering en soevereinen. In gesprek met twee medewerkers van de Directie Veiligheid van de Gemeente Den Haag
Anne Jonker en Maartje van der Woude
De verhoudingen in de samenleving lijken steeds verder op scherp te staan. Het wantrouwen tussen burgers en overheid groeit, wat beleidsmakers en uitvoerders voor een lastige vraag stelt: hoe kan de veiligheid in de samenleving gewaarborgd worden zonder de kloof tussen burgers en overheid verder te vergroten? Twee medewerkers van de Directie Veiligheid van de Gemeente Den Haag, die onder andere verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de persoonsgerichte aanpak radicalisering (PGA), gingen hierover met ons in gesprek.
Wat zijn soevereine bewegingen en anti-institutioneel extremisme? Soevereine bewegingen zijn nauw verbonden met een groeiend gevoel van vervreemding tussen bepaalde groepen en de overheid. Soevereine burgers ontkennen de autoriteit van de staat en betwisten de legitimiteit van wetten, belastingen en overheidsinstellingen. Volgens de ambtenaren van Den Haag won deze beweging aan kracht tijdens de coronapandemie, toen individuen zichzelf buiten de samenleving probeerden te plaatsen. De radicalisering binnen deze groepen verloopt volgens de ambtenaren niet volgens een vast patroon. Het is een dynamisch proces, dat sterk afhankelijk is van de sociale, economische en politieke context waarin het zich afspeelt.
Wat deze soevereinen gemeen hebben, is hun afkeer van overheidsbemoeienis en hun wantrouwen jegens publieke instellingen. In Den Haag
uitte zich dat onder meer in een golf van brieven waarin mensen zichzelf uit het bevolkingsregister uitschreven of weigerden belasting te betalen. Hoewel het aantal soevereinen relatief klein blijft, kunnen de gevolgen van hun acties – zoals het niet laten inschrijven van kinderen voor school of het weigeren van medische zorg – leiden tot bredere maatschappelijke ontwrichting.
Volgens de ambtenaren vormen de meeste soevereinen geen directe dreiging. De hiervoor vaker voorkomende gedragingen zijn schadelijk maar niet altijd direct gevaarlijk en komen dikwijls voort uit oprechte (en soms terechte) zorgen. Tegelijkertijd zijn het wel symptomen van een bredere malaise die moeilijk te negeren vallen en die mogelijk op den duur kunnen leiden tot veiligheidsrisico’s door een afslag richting meer gewelddadig gedrag.
De impact van COVID-19 op radicalisering De coronapandemie zorgde wereldwijd voor een gezondheidscrisis, maar bracht ook grote maatschappelijke en politieke spanningen met zich mee. Waar soevereinen reeds van zich lieten horen voor de pandemie, signaleren de ambtenaren van Den Haag een toename van breder anti-institutioneel extremisme tijdens de pandemie. Dit extremisme werd versterkt door complottheorieën en een groeiend wantrouwen jegens de overheid. Tijdens de pandemie ontstonden er nieuwe vormen van extremisme die moeilijk binnen de bestaande kaders te passen waren. Wantrouwen tegen vaccinatiebeleid, lockdowns en andere gezondheidsmaatregelen leidde tot een opleving van complottheorieën en anti-overheidssentimenten. Deze situatie versterkte de bestaande soevereine bewegingen, maar ook
Wat is PGA?
Deze persoonsgerichte aanpak richt zich op het voorkomen van radicalisering en het bestrijden van (gewelddadig) extremisme en terrorisme door middel van samenwerking tussen lokale ketenpartners. Door maatwerk te leveren, gebaseerd op de specifieke behoeften van de persoon in kwestie, proberen de betrokken organisaties vanuit bestuur, strafrecht en zorg gezamenlijk op te treden.
De PGA werd oorspronkelijk ontwikkeld in reactie op jihadistisch terrorisme en radicalisering in die richting, maar tijdens het gesprek met de ambtenaren werd duidelijk dat de aanpak inmiddels breder ingezet wordt. Ze richten zich steeds meer op een ander, minder bekend gezicht van extremisme: de zogenaamde soevereinen en anti-institutionelen.

Wat betekent het bijvoorbeeld wanneer iemand zichzelf soeverein verklaart?
andere anti-institutionele stromingen kregen meer aanhang. De ambtenaren spreken over een golf van ‘anti-institutioneel extremisme’, een bredere term die alles omvat, van verzet tegen vaccinaties tot de acties van soevereinen.
De pandemie bracht een bredere discussie op gang over de legitimiteit van de overheid. Hierdoor namen soevereine acties, zoals het weigeren van belastingbetaling en het uitschrijven uit gemeentelijke registers, toe. Hoewel deze acties op het eerste gezicht niet gewelddadig zijn, maken ze deel uit van een trend van wantrouwen en vervreemding die de samenleving verder onder druk zet. De ambtenaren zien na de pandemie een afname van deze acties in het Haagse, maar geven aan dat zij – vanuit hun rol binnen het veiligheidsdomein – de ontwikkelingen in het lokale en nationale dreigingsbeeld in de gaten houden.
Hoe de gemeente Den Haag radicalisering aanpakt: preventie en repressie
In gevallen waarin geweld wordt gelegitimeerd als onderdeel van een geloofssysteem, grijpt de gemeente in via de PGA. Hoewel de beslissing of iemand in de PGA opgenomen wordt plaatsvindt op basis van objectieve wegingscriteria, geven de ambtenaren aan dat dit niet betekent dat dit altijd een eenvoudige exercitie is. Slechts een beperkt aantal mensen in Den Haag valt onder de PGA vanwege hun soevereine ideologie. De ambtenaren beschrijven hun werk als een voortdurend zoeken naar een balans. Het is hun taak om onderscheid te maken tussen reëel gevaar en onschuldig en kritisch verzet, tussen mensen die een bedreiging vormen voor de veiligheid en degenen die simpelweg hun ongenoegen uiten over de staat van de samenleving. Dit vergt niet alleen kennis van ideologieën en gedragingen, maar ook een scherp ontwikkeld gevoel voor context. Wat betekent het bijvoorbeeld wanneer iemand zichzelf soeverein verklaart? Is dit een uiting van een dieperliggende ideologie of een weloverwogen overtuiging, of is het een vluchtige reactie op tijdelijke omstandigheden? Het antwoord op deze vragen is zelden eenduidig. Elke casus vraagt om een nieuwe afweging, om een beoordeling die recht doet aan de specifieke omstandigheden van het individu en de bredere maatschappelijke context.
Naast de PGA richt de gemeente Den Haag zich sterk op sociale programma’s als onderdeel van haar preventieve strategie om radicalisering tegen te gaan. Radicalisering wordt vaak veroorzaakt door onderliggende
Een sterkere samenwerking tussen actoren binnen het veiligheidsdomein en het zorgdomein is wat betreft de Haagse ambtenaren dus ook wenselijk
sociale problemen, zoals werkloosheid, sociale isolatie en gebrek aan onderwijs. Het aanpakken van deze problemen is van cruciaal belang om te voorkomen dat individuen radicaliseren en uiteindelijk in de PGA terechtkomen. Sociale programma’s gericht op jongeren zijn hierbij van groot belang. Deze programma’s helpen jongeren om de vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om weerstand te bieden tegen radicale ideologieën. De gemeente zet initiatieven in die jongeren aanmoedigen om kritisch te denken, maatschappelijke betrokkenheid te tonen en constructief om te gaan met meningsverschillen. Dit draagt bij aan sociale cohesie, wat essentieel is in het voorkomen van radicalisering.
Daarnaast zet de gemeente in op weerbaarheidsprojecten, gericht op het versterken van burgerschapsvorming en het voorkomen van extremisme. Door de onderliggende sociale factoren aan te pakken, hoopt de gemeente de vicieuze cirkel van vervreemding en radicalisering te doorbreken. Preventie vergt echter een lange adem en samenwerking tussen verschillende beleidsdomeinen en actoren. In de praktijk blijkt het soms moeilijk om actoren binnen het veiligheidsdomein en het sociale of zorgdomein goed met elkaar te laten samenwerken om radicalisering in een vroeg stadium te signaleren en aan te pakken.
Tijdens het gesprek maken ze duidelijk dat de PGA een maatregel is die ‘aan de achterkant’ zit in die zin dat iemand in aanmerking komt als er écht wat aan de hand is en iemand op basis van een gezamenlijke weging in het lokale casusoverleg wordt gezien als een veiligheidsrisico.
Het mooiste is het natuurlijk als radicalisering kan worden voorkomen, iets waar de ambtenaren een belangrijke (signalerende) rol zien weggelegd voor actoren binnen het zorg- en welzijnsdomein, maar ook voor het onderwijs. Een sterkere samenwerking tussen actoren binnen het veiligheidsdomein en het zorgdomein is wat betreft de Haagse ambtenaren dus ook wenselijk buiten de context van de PGA. Als een casus geëscaleerd is in de zin dat er consensus is over de dreiging die een persoon kan vormen, weten partners elkaar goed te vinden, in het voortraject – waar het ook zo belangrijk is – is dit een stuk minder vanzelfsprekend.
Uitdagingen in het samenwerken tussen zorg en veiligheid Hoewel een meer integrale, of holistische, samenwerking in de voorfase voorafgaand aan de oplegging van een PGA dus wenselijk is volgens de ambtenaren, zien zij verschillende redenen waarom dat in de praktijk misschien lastiger is. Het vraagt om een lange adem, om geduld en om
Dit leidt tot een situatie waarin niemand de volledige verantwoordelijkheid neemt voor complexe problemen zoals radicalisering
investeringen in projecten waarvan de resultaten pas na jaren zichtbaar worden. Bovendien, zoals de ambtenaren benadrukken, vraagt preventie om samenwerking over de grenzen van beleidsdomeinen heen. Een dergelijke meer integrale aanpak vereist echter een cultuuromslag binnen de overheid, waarbinnen ambtenaren en beleidsmakers worden aangemoedigd om buiten hun eigen kaders te denken en samen te werken met andere disciplines. Alleen zo, stellen de Haagse ambtenaren, kan de overheid effectief inspelen op de complexe en veranderlijke aard, oorzaken en uitingsvormen van radicalisering.
Een dergelijke, meer holistische benadering van preventie van radicalisering, lijkt te worden bemoeilijkt door fragmentatie binnen het overheidsapparaat zelf. Verschillende afdelingen en ministeries werken binnen verschillende thema’s, waardoor het moeilijk is om een gecoördineerde aanpak te ontwikkelen. Dit leidt tot een situatie waarin niemand de volledige verantwoordelijkheid neemt voor complexe problemen zoals radicalisering. Het resultaat is een soort bestuurlijke onmacht: hoewel er genoeg goede wil is, ontbreekt het vaak aan de samenhang en coördinatie die nodig zijn om echt effectief te zijn. Wat hierbij ook niet meewerkt is de manier waarop overheidsfinanciering momenteel is georganiseerd. Er zijn tal van ‘potjes’ voor verschillende soorten preventieve projecten gerichte op het versterken van een bredere weerbaarheid van allerhande burgers, maar deze zijn vaak strikt gescheiden. Geld dat bestemd is voor het tegengaan van radicalisering, mag bijvoorbeeld niet worden gebruikt voor projecten die antisemitisme bestrijden, zelfs als de onderliggende problemen in beide gevallen hetzelfde zijn. Deze verkokering van het beleid maakt het moeilijk om echt maatwerk te leveren en om projecten te ontwikkelen die inspelen op de specifieke behoeften van individuen en gemeenschappen.
Tot slot zijn veel professionals, zoals leraren of zorgverleners, huiverig om meldingen van signalen van mogelijke radicalisering te maken, ook als dit binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wel zou kunnen. Ze zijn bang om mensen te snel in een hokje te plaatsen of een stigma op te leggen, vooral wanneer het gaat om jongere personen of mensen die mogelijk geen directe dreiging vormen.
Het moet voor burgers
duidelijk zijn dat er ‘een gezicht achter de overheid’ zit
Een gezicht geven aan de overheid
Reflecterend op hun werk binnen de PGA, maar ook in bredere zin op de polarisering binnen de samenleving, geven de medewerkers aan hoe belangrijk het is om met mensen in gesprek te gaan en te blijven. Het moet voor burgers duidelijk zijn dat er ‘een gezicht achter de overheid’ zit. Dit vraagt om een menselijke benadering, waarin de overheid niet alleen optreedt als controleur, maar ook als partner die luistert en begrijpt. Dit helpt om vertrouwen op te bouwen met individuen die wantrouwen hebben richting de overheid en vraagt om een ‘open’ houding ten opzichte van burgers met wiens ideologieën of overtuigingen ze het fundamenteel oneens zijn. Dit laatste is niet altijd makkelijk. De ambtenaren geven ook aan dat sommige individuen in de PGA bewust meebewegen met de regels en procedures om er persoonlijk voordeel uit te halen, zonder daadwerkelijk bereid te zijn om hun gedrag of houding te veranderen. Dit zorgt ervoor dat ambtenaren voortdurend moeten afwegen hoeveel ruimte ze iemand kunnen geven de PGA is uiteindelijk een pragmatisch middel, gericht op het voorkomen van veiligheidsproblemen en ook het reintegreren van deze personen in de samenleving. Ze maken duidelijk dat de aanpak soms eerder om disengagement draait (iemand uit een risicovolle situatie halen) dan om volledige de-radicalisering, omdat dat vaak het maximale haalbare is.
Tot slot
De uitdagingen rondom (on)macht tussen zorg en veiligheid vragen om een gezamenlijke en geïntegreerde aanpak. Het gesprek met de ambtenaren toont aan dat radicalisering en extremisme niet alleen complexe, maar ook veranderlijke fenomenen zijn die een voortdurende balans vragen tussen preventie en repressie. De aanpak van de gemeente Den Haag, en in het bijzonder de PGA laat zien dat maatwerk en samenwerking tussen lokale ketenpartners essentieel zijn om veiligheidsrisico’s effectief het hoofd te bieden. Het is duidelijk dat radicalisering niet in een vacuüm ontstaat, maar wordt gevoed door onderliggende maatschappelijke problemen en wantrouwen. Daarom is het van cruciaal belang dat professionals binnen zowel het zorg- als veiligheidsdomein blijven investeren in preventieve maatregelen, samenwerking en vooral in dialoog met de samenleving. Alleen door de overheid een menselijk gezicht te geven en actief de verbinding met burgers te blijven zoeken, kan de kloof tussen overheid en burger worden verkleind en kan er constructief worden gewerkt aan een veiligere en veerkrachtigere samenleving.


VAN KAFKA TOT GUERRILLA?
Parallelle samenlevingen als vorm van verbeeldingskracht en verzet
Anne Jonker
Er wordt al langere tijd gewaarschuwd voor het ontstaan van parallelle samenlevingsverbanden waarbij het gezag van alternatieve systemen en personen prevaleert boven de autoriteit van de Nederlandse overheid en het rechtssysteem, een vorm van verzet tegen ‘het systeem’ die veelal onder de noemer van antiinstitutionalisme wordt geschaard. In het kader van dat antiinstitutionalisme verscheen recentelijk een fenomeenanalyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), waarin de groep mensen die zichzelf soeverein of autonoom verklaart, wordt genoemd als meest zichtbare voorbeeld van dit proces van terugtrekking in parallelle samenlevingsverbanden (Van Buuren, 2023; NCTV, 2024). Hoewel ‘autonomen’ en ‘soevereinen’ op beleidsniveau als aparte fenomenen behandeld worden, blijkt de praktijk zoals altijd een stuk minder nauwkeurig afgebakend. Hoewel dit essay zich richt op ‘de soevereinen’, is het in veel gevallen eveneens van toepassing op de verschillende groepen zelfbenoemde autonome burgers.
Het narratief dat binnen dit soort groepen de boventoon voert, komt sterk overeen en lijkt gestoeld op een schreeuw om vrijheid – een queeste naar een onafhankelijke en alternatieve wereld (Van Buuren, 2023).
Het narratief dat binnen dit soort groepen de boventoon voert komt sterk overeen en lijkt gestoeld op een schreeuw om vrijheid – een queeste naar een onafhankelijke en alternatieve wereld
Ook in minder expliciete en zichtbare vormen van antiinstitutionalisme zoekt men naar alternatieve vormen van samenleven, naar manieren van leven die parallel aan het gevestigde systeem bestaan, of die hier zelfs volledig mee breken. Dit proces van terugtrekking uit de samenleving, soms ook wel omschreven als ‘afhaken’ (De Voogd & Cuperus, 2021), wordt vaak gezien als gevolg van diepgewortelde kritiek op alles wat mensen onder het systeem verstaan. De voedingsbodem en oorzaken voor dit gevoel van desillusie en onvrede lopen uiteen, maar komen samen in het idee dat
de overheid en het systeem slechts zichzelf dienen, in plaats van de samenleving en haar burgers. Parallelle samenlevingen zouden dan een ultieme uiting van verzet zijn; een vorm van verzet gekenmerkt door een continue dialoog tussen vervreemding en vernieuwing.
In zowel de meer of minder expliciete vormen van systeemkritiek weerklinkt de wens om zelfvoorzienend te zijn, ofwel uit angst voor een malafide overheid, een afkeer voor Big Pharma, een angst voor een te grote afhankelijkheid van BigTech, of een angst voor giftige stoffen in ons voedsel. Is het Mercurius in retrogade? Is het een boosaardige elite? Of is het simpelweg ordinair kapitalisme? Hoe het ook zij, het brede arsenaal aan online en offline cursussen, trainingen en content gericht op alternatieve levensstijlen, gezondheidsmiddelen en (financiële) onafhankelijkheid die de grond uitschieten, lijkt te suggereren dat bij een groeiende groep mensen het ongenoegen met en het wantrouwen in het huidige systeem toeneemt en dat dit niet meer voldoende voorziet in hun behoeften. Dat ongenoegen is niet per se problematisch en kritiek op het systeem is een fundamenteel onderdeel van een functionele democratie. Als deze ‘verticale polarisatie’ echter steeds verder ontwikkelt en de autoriteit en betrouwbaarheid van het systeem in toenemende mate in het geding komt bij groepen burgers kan dat aanleiding zijn voor een toename in antiinstitutioneel sentiment, waaronder een groter verlangen naar autonomie en soevereiniteit (NCTV, 2024). Hoewel men binnen de kakafonie van antiinstitutionele overtuigingen
allerlei uiteenlopende beweegredenen en motieven kan ontwaren, lijkt de oorsprong van de kritiek veelal niet enkel ideologisch van aard, maar is deze vooral geworteld in de zogenoemde kafkaëske praktijken van de overheid. Spreken we over kafkaeske systemen, dan hebben we het over de ‘absurditeit van ongerechtvaardigde beschuldigingen, bizarre misverstanden, ambtelijke grillen, mogelijke meineed van ambtenaren, bureaucratische labyrintvorming, onbehoorlijk optreden, en de sinistere dimensie van machtsuitoefening in en door bureaucratieën’ (Ossewaarde, 2023). Zaken die ons allemaal niet geheel onbekend voorkomen, toch? De personages in het werk van Kafka voelen zich doorgaans vervreemd van de samenleving, hun omgeving of zichzelf – vervreemding die gevoed wordt door het arbitraire, onpersoonlijke en ondoorgrondelijke karakter van het bureaucratische systeem.
vervreemding die gevoed wordt door het arbitraire, onpersoonlijke en ondoorgrondelijke karakter van het bureaucratische systeem
David versus Goliath, maar dan de burger tegen het systeem. Hoewel deze vlag zeker niet voor alle zelfverklaarde soevereinen opgaat, echoën de systeemkritiek en vervreemding die zo kenmerkend zijn voor werk doorlopend in het soevereine gedachtengoed. Onbegrijpelijke regels en brieven, de loketten en het bevreemdende, onpersoonlijke en hermetische karakter van het systeem, met desillusie en vervreemding tot gevolg. Voor hen is de ‘het systeem’ en specifiek de overheid een onbegrijpelijk of

zelfs corrupt bastion, terwijl diezelfde overheid de groep personen die zichzelf soeverein verklaart niet begrijpt. Onbegrip tegenover onbegrip, tweezijdige vervreemding. Kafka in het kwadraat.
Naast de frustratie die ontstaat door het bureaucratisch labyrint van het systeem, liggen er echter vaak ook meer inhoudelijke overtuigingen ten grondslag aan het verlangen naar soevereiniteit. Ook hier is het van belang te benadrukken dat niet zoiets bestaat als de parallelle samenleving, of de soeverein; net zoals elk individu uniek is, zijn de overtuigingen, motieven en verlangens die hen bewegen dat ook. Dat gezegd hebbende, zijn er wel degelijk overeenkomsten te ontwaren in de verschillende soevereine (sub)narratieven, de ideologische drijfveren, hun kritiek op de maatschappij en hun drang naar ‘buiten’. Individuen die zichzelf als ‘soeverein’ beschouwen, worden vaak gedreven door de wens om een alternatieve wereld te creëren, onafhankelijk van bestaande instellingen. Gebaseerd op een alternatieve lezing van de (rechts) geschiedenis stellen zij dat de Nederlandse overheid geen legitieme autoriteit over hen uitoefent en dat de Nederlandse wetten en regels enkel op hen van toepassing zijn indien zij hiermee expliciet toestemmen (NCTV, 2024).
Zoals alle sociaalmaatschappelijke tendensen, moet ook de wens tot het organiseren en creëren van alternatieve samenlevingsverbanden begrepen worden in een bredere politieke, historische en sociologische context. Volgens Canadese journalist en politiek activist Naomi Klein wordt onze
samenleving geteisterd door dubbelgangers zij het in de vorm van spiegelingen, synthetische zelfbeelden of gefabriceerde (digitale) werkelijkheden. Denk bijvoorbeeld aan onze digitale persona op sociale media, de manier waarop we onszelf zorgvuldig cureren en ‘vermarkten’ op LinkedIn of ander platforms of hoe algoritmes zorgvuldig een wereld voor ons creëren die de geïdealiseerde versie van onszelf een thuis biedt. Dit leidt tot een personage ‘dat niet exact overeenkomt met onze eigen persoon, maar waarvan we wel willen dat die door anderen als zodanig wordt waargenomen’ (Klein, 2023). Maar er zijn volgens Klein ook dubbelgangers of ‘schaduwen’ te ontwaren in de ‘uitersten’ van het politieke spectrum die steeds meer diametraal tegenover elkaar staan. Dat zijn weliswaar degenen in wie we onszelf absoluut niet (willen) herkennen, maar onze perceptie van ‘hen’ (en hun perceptie van ‘ons’) leidt wel tot de creatie van gespiegelde samenlevingen; ‘wij’ het legitieme origineel en ‘zij’ onze donkere schaduw. Kortom, een samenleving duiden die zo verdeeld, gescheiden en gepolariseerd is als de onze, kan daarom volgens Klein het best door een vergelijking te trekken met het symbool van de dubbelganger.
De ambiguïteit en onzekerheid die zo tekenend is voor onze huidige maatschappij zou volgens Klein zorgen voor een algehele staat van onzekerheid vergelijkbaar met het Spaanse woord Zozobra, een vorm van angst die ontstaat wanneer de gemeenschappelijke ‘horizon van begrip’ uiteenvalt en de fundamentele normen die het leven in een samenleving bepalen instabiel worden (Gallegos, 2023). Als gevolg
daarvan raken we steeds meer vervreemd van onszelf en elkaar. Je zou Zozobra kunnen zien als een soort schommeling die continu meandert tussen twee mogelijkheden, tussen twee uitkomsten, zonder te weten welke van de twee het meeste houvast biedt. Het gaat hier om een diepgewortelde, existentiële angst of somberheid –een gevoel van onbehagen en weemoed voortkomend uit een vorm van existentiële heimwee, een thuisloosheid in de wereld.
Het gaat hier om een diepgewortelde, existentiële angst of somberheid–een gevoel van onbehagen en weemoed
Het vertegenwoordigt een vorm van metafysisch ongemak of onrust die voortkomt uit het besef van de onzekerheden van het leven en de kwetsbaarheid van het bestaan. Deze staat van verwarring lijkt een beetje op een gevoel dat Freud beschreef als Unheimisch, wat vrij vertaald naar ‘onthuis’ of ‘het verontrustende’ het midden houdt tussen geheimzinnig en griezelig, een plotselinge vervreemding van hetgeen dat ooit bekend en vertrouwd was, wat een fenomeen aan het licht brengt dat ‘verborgen had moeten blijven, maar toch tevoorschijn is gekomen’. De inrichting is hetzelfde, alle meubels staan op hun plek en toch is het huis onherkenbaar veranderd. Het gevaar van de dubbelganger, zo beschreef Freud, is dat men zich kan gaan identificeren als een ander en zo langzaam maar zeker dus ook van zijn ‘ware zelf’ kan vervreemden.
Klein is zeker niet de eerste die dubbelgangers als voorbode van diepliggende maatschappelijke problemen interpreteert; al eeuwen dienen dubbelgangers (en al hun metaforische aanverwanten zoals schaduwen, tweelingen, alter ego’s, portretten en spiegels) als inspiratiebron voor filosofen en kunstenaars om een maatschappelijk gevormde identiteitsproblematiek te analyseren. ‘Wanneer de realiteit zich begint te verdubbelen, zichzelf in tweeën splijt, betekent het vaak dat iets gewichtigs wordt genegeerd of ontkend, een deel van onszelf en onze wereld dat we niet willen zien – en dat erger leed ons staat te wachten indien de waarschuwing niet in acht wordt genomen’ (Klein, 2023, p. 1213). Als zodanig staat ons ‘dubbele’ zelf, ons evenbeeld, van oudsher symbool voor het ambigue, chaotische, het vreemde, twijfelachtige en het dubbelzinnige.
Het weerspiegelt de verdorven en afgewezen delen van onszelf waarvan we het bestaan het liefst zouden ontkennen – de kwaadaardige tweeling, de duistere schaduw, onze innerlijke meneer Hyde (Klein, 2023)1. De term dubbelganger kan daarom ietwat misleidend zijn: het betreft hier niet alleen fysieke gelijkenissen tussen het zelf en een Ander, maar is eerder een symptoom van een op handen zijnde identiteitscrisis, een ‘dualiteitsprobleem van het eigen zijn’. Wat al deze vormen van dubbelgangers met elkaar gemeen hebben, is dat ze ons op zeer indringende wijze confronteren met wie en wat we niet kunnen verdragen om te
1 Klein, 2023, p. 11-12. – The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde (1886) is een verhaal overeen duistere dubbelganger. ‘Meneer Hyde’ verwijst daarom vaak naar een wispelturig persoon met twee gezichten; die vriendelijk én kwaadaardig kan zijn.
zien in ons verleden, in ons heden en in de naderende toekomst (Klein, 2023).
Hoewel het vervallen van die ‘horizon van begrip’ ons in eerste instantie vooral een gevoel van vervreemding of zelf ontheemding verschaft, kan Zozobra ook een katalysator vormen voor grote veranderingen, een aanleiding om een meer authentieke, betekenisvolle, vrije en waarachtige vorm van leven na te streven. Laten het nou net die woorden zijn die doorlopend echoën in de systeemkritiek van wat we momenteel als antiinstitutioneel bestempelen. Vervreemding vraagt om hernieuwde oriëntatie, nieuw houvast. Net zoals een dubbelganger de onderdrukte of verborgen aspecten van een individu kan belichamen, ontstaan parallelle samenlevingen vaak als ruimtes waar alternatieve levenswijzen, gemarginaliseerde identiteiten of oppositionele culturele bewegingen tot uiting komen, los van de ‘mainstream’ samenleving. Waar de dubbelganger een alternatief zelf belichaamt die de identiteit van de hoofdpersoon uitdaagt, vertegenwoordigen parallelle samenlevingen culturele of ideologische breuken binnen een maatschappij of gemeenschap. Dubbelgangers kunnen het leven van de protagonist ontregelen en destabiliseren op eenzelfde manier als waarop parallelle samenlevingen de normen en waarden van de grotere samenleving kunnen uitdagen, en alternatieve perspectieven en levensstijlen bieden die de legitimiteit of eerlijkheid van het dominante systeem in twijfel trekken.
Naast het ontstaan van parallelle samenlevingen leent de figuur van de dubbelganger zich ook om een deel van het soevereine/
autonome narratief te duiden zoals dat zich momenteel manifesteert binnen de samenleving. Zo maken sommige groepen een onderscheid tussen ‘vrije mensen’ of ‘mensen van vlees en bloed’, en de mens als ‘natuurlijk persoon’ (juridisch subject) (De Boer, 2024).
Ook hier is sprake van een dubbel zelf: de mens als een soeverein, vrij en natuurlijk wezen, en de mens in zijn geforceerde rol als burger. Een deel van hen gelooft daarbij in een zogeheten tweelingidentiteit, een splitsing tussen ‘mens’ en ‘persoon’, de ene geleid door het natuurrecht, de ander gedicteerd door het reguliere (rechts) systeem. Het streven van deze groep bestaat eruit zich van de identiteit van persoon te ontdoen en verder te leven als vrij mens.
Ook hier is sprake van een dubbel zelf: de mens als een soeverein, vrij en natuurlijk wezen, en de mens in zijn geforceerde rol als burger
De talige spiegelingen waarmee soevereinen zichzelf en hun wereldbeeld definiëren visavis ‘het systeem’ valt ook terug te zien in de juridische concepten waarop ze zich beroepen. De woorden zijn hetzelfde, maar de interpretatie ervan staat haaks op de betekenis die aan dergelijke begrippen worden toegekend in het recht en de filosofie (NCTV, 2024). Zo is de soevereine interpretatie van het ‘natuurrecht’ bijvoorbeeld geheel anders dan de hiervoor aangehouden betekenis binnen het ‘reguliere’ rechtssysteem en spreken zij van verschillende ‘jurisdicties’ die weliswaar uitgedrukt worden in juridische termen, maar volledig losstaan van het formele systeem. Dat
formele systeem wordt in sommige autonome/soevereine kringen aangeduid als ‘De Fictie’, wat ons voor een interessante vraag stelt: wiens samenleving is de ‘echte’? Ook hier is enige nuance op zijn plaats: hoewel de uitspraken van sommige zelfbenoemde soevereinen soms anders doet vermoeden, betekent de term soevereiniteit binnen het antiinstitutionele landschap niet automatisch dat mensen daadwerkelijk wensen zich volledig soeverein te verklaren, of dat ze zich volledig compleet van het systeem willen losmaken. De term soevereiniteit gaat ook, en misschien zelfs wel vooral over de autonomie en autoriteit over het eigen denken, de regie over het eigen lichaam, de eigen interpretatie van de waarheid en de juiste manier van leven: ‘Dit collectieve proces betekent dat we als individu de keuze hebben om onszelf als soeverein wezen te ontwikkelen […] Concreet is dit een proces waarin we ons eigen bestaansrecht inlijven vanuit onze eigen waarheid, los van de geprogrammeerde projecties. Onze eigenwaarde zal bestaan op een fundament van onze eigen waarden. Dit is het proces van thuiskomen in onszelf, waar we onszelf ontdoen van alle conditioneringen en in staat zijn geheel in overeenstemming met onze eigen waarheid te leven (fragment uit Scheeren et al., 2022, p. 268).’
Hoewel de dubbelgangerliteratuur het regelmatig anders doet voorkomen, zijn niet alle processen van verdubbeling slecht nieuws. Filosofe Hannah Arendt begreep het denkproces ook als een vorm van verdubbeling, een ‘dialoog tussen mij en mijzelf’ (Klein, 2023, p. 63). Volgens haar is die interne dialoog, de bereidheid tot het
intern opvoeren van de standpunten van ‘degenen die afwezig zijn’ (Klein, 2023, p. 63) juist wat ons in staat stelt anderen te begrijpen, om ons in hen te verplaatsen. Als we die dialoog naar het niveau van de samenleving tillen, begint het misschien met nog beter luisteren naar onze dubbelgangers, of in elk geval hun verschijning te begrijpen als aanleiding voor een flink staaltje kritische introspectie. Want hoewel er bijvoorbeeld wel degelijk sprake is van pogingen tot toenaderingen tot de (bijna) ‘afgehaakten’ moeten we ons wellicht iets vaker de vraag stellen welk doel die toenadering dan zou moeten dienen: wordt de verbinding gezocht om mensen weer te laten ‘aanhaken’ bij het systeem, of worden er ook concrete pogingen ondernomen om het systeem zodanig te hervormen zodat het weer meer ‘aanhaakt’ bij de samenleving? Zoals gezegd: vervreemding en chaos vragen om hernieuwde oriëntatie.
Al eeuwen dienen dubbelgangers als inspiratiebron voor filosofen en kunstenaars
Hier ligt mijns inziens dan ook een belangrijke –en zeer uitdagende opdracht voor het beleid: wat kunnen we leren van de systeemkritiek onderliggend aan het antiinstitutionele narratief? Kan de schreeuw om soevereiniteit en autonomie ook vertaald worden naar veranderingen die binnen de grenzen van het systeem gerealiseerd kunnen worden? Zozobra heeft de potentie om tot positieve veranderingen te leiden, zowel in het individuele leven als voor het systeem als geheel. De sleutel ligt in het constructief navigeren en kanali
seren van deze angst en vervreemding, het erkennen van de oorzaken hiervan en kijken wat we van de kritiek kunnen leren die met deze vervreemding gepaard gaat. Als we iets van de dubbelgangerverhalen kunnen leren, aldus Klein, is het toch wel dat een confrontatie met ons spiegelbeeld zou moeten aanzetten tot een queeste – e en ontdekkingsreis langs alle mogelijke duistere kanten van onszelf, al is het maar om te voorkomen dat die duistere kanten de overhand krijgen.
Kan de schreeuw om soevereiniteit en autonomie ook vertaald worden naar veranderingen die binnen de grenzen van het systeem gerealiseerd kunnen worden?
Behalve dat deze verhalen ons leren dat dubbelgangers en schaduwen bijzonder hinderlijke voorbodes van onheil kunnen
zijn, staan ze namelijk toch ook vooral symbool voor onze eigen tekortkomingen. Als het ontstaan van parallelle samenlevingen iets is dat we willen tegengaan, zullen we ook zeer kritisch moeten kijken naar de tekortkomingen van ons eigen systeem –onderzoeken hoe we het Unheimische weer Heimisch kunnen maken. Toch in elk geval zodanig dat mensen niet volledig willen afhaken. Dat is tenslotte de boodschap van Dostojevski’s dubbelganger, het portret van Dorian Gray en ‘de Schaduw’ van Andersen: het grootste gevaar van een Alter Ego is niet dat hij een slechtere versie van jou vertegenwoordigt; de meest gevaarlijke dubbelganger is de versie die het origineel kapot maakt.

DE BITTERE NOODZAAK VAN SAMENWERKEN TEGEN DE STROOM IN
Crisisdienst en politie in de meldkamer van 112
Wiebe Ruijtenberg en Maartje van der Woude
De Politie Heerlen is afhankelijk van zorgen welzijnspartijen, en vice versa, want net als elders in het land wordt de politie gebeld voor situaties waarin ook zorg en/of welzijnspartijen een rol te vervullen hebben, en komen zorg en welzijnsprofessionals regelmatig in situaties waarin hun eigen veiligheid of die van anderen in het geding is. Er moet dus samengewerkt worden, maar dat valt in de praktijk lang niet altijd mee. Zorg en veiligheidsprofessionals denken vaak heel verschillend over specifieke situaties, en dus ook over wat te doen. Zij werken binnen kaders die lang niet altijd op elkaar aansluiten, en onder de nieuwe privacy wetgeving mogen zij lang niet altijd gegevens met elkaar delen. Plus, zelfs als dat formeel wel mag, worden gegevens nog wel eens achter gehouden, want in een context van beperkte financiële mogelijkheden krijgen de belangen van de eigen organisatie ook van hogerhand vaak voorrang.
Het valt dus lang niet mee om samen te werken. Maar, niet iedereen legt zich daar bij neer, en ook binnen de Nationale Politie zijn er op lokaal niveau politieambtenaren
Zorg- en veiligheidsprofessionals denken vaak heel verschillend over specifieke situaties en werken binnen kaders die lang niet altijd op elkaar aansluiten
die op zoek gaan naar welwillende zorgverleners, om samen werk te maken van het ontschotten, en om financiële stromen te verleggen, zodat samenwerken makkelijker wordt. Een aantal van hen vonden wij bereid om hun ervaringen met deze uitdagingen met ons te delen tijdens een Community of Practice (COP)bijeenkomst van de Veerkracht en Veiligheid onderzoekslijn. Terence, Bram en JanEric, allen werkzaam in Heerlen, nodigden ons na hun bezoek en deelname aan onze COPbijeenkomst uit om uitdagingen rondom, onder
meer, het samenwerken op het snijvlak van zorg en veiligheid in de praktijk te zien en te ervaren
Heerlen-Noord: Een stad in verval en het langzame pad naar herstel In april 2024 presenteren drie politiemannen uit Heerlen hun werkgebied. Het beeld is helder, en komt overeen met de talloze schetsen die de afgelopen jaren online verschenen, want Heerlen, en specifiek HeerlenNoord heeft de aandacht, en niet vanwege successen, maar omdat de stad in
verval is geraakt, en het eigenlijk al decennia niet lukt om het tij te keren. Zoals de mannen het zelf ook aangeven, HeerlenNoord scoort hoog op alle lijstjes waarop je als stad or regio niet op wilt staan: criminaliteit, laaggeletterdheid, obesitas, (on)gezondheid, etc.
Het verhaal over het verval van HeerlenNoord is eenduidig. HeerlenNoord werd ontwikkeld in de hoogtijdagen van de mijnenbouw in ZuidLimburg, toen kapitaal en arbeiders naar de regio trokken, de vraag
naar huisvesting oneindig leek, en je in Heerlen meer bontjassen zag dan waar dan ook in Nederland, aldus Ron Meijer, van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid Heerlen Noord, waarover later meer. Maar, in de jaren zeventig, toen de mijnen gesloten werden, verdwenen met de bontjassen ook de banenkansen. Wat bleef waren de ineens onaantrekkelijke wijken die later in Heerlen Noord samengevoegd zouden worden, en bewoners die niet direct ergens anders terecht konden. Die leegte werd nooit echt gevuld, met als gevolg een toename in werkeloosheid en
armoede, daaraan gerelateerde onderwijsen gezondheidsachterstanden, en criminaliteit. Het ooit zo roemruchtige Heerlen gaat nu gebukt onder dat verleden, want zoals het was zal het nooit meer worden, en de huisvesting die toen gebouwd werd is nu de goedkoopste van Nederland, en trekt daarmee mensen aan die nergens ander naar toe kunnen, en vaak niet een rugzakje maar een hele plunjebaal aan problemen met zich meenemen. En als ze hun problemen al kwijtraken, dan vertrekken ze vaak weer uit dat in de steek gelaten hoekje van Nederland.

Als probleemgebied geniet HeerlenNoord al decennia speciale aandacht, van zowel lokale als nationale beleidsmakers, voor wie Heerlen een soort testtuin van beleid is geworden, want als het in HeerlenNoord werkt, dan werkt het elders al helemaal. Meest recent werd Heerlen Noord geselecteerd als een van de twintig stedelijke gebieden van het Landelijk Programma Veerkracht en Veiligheid. Dit programma wordt op dit moment in drie van de veertien wijken uitgerold, en volgens de website zet het specifiek in op preventie van jeugdcriminaliteit, en buurtbemiddeling, zodat iedereen overlastvrij en veilig kan wonen en werken. Het programma is veelbelovend, maar de vruchten van alle inzet zullen pas over jaren geplukt worden, en tijdens ons bezoek wordt het maar al te duidelijk dat ook in het hier en nu al veel te winnen is.
Heerlen is een soort testtuin van beleid geworden, want als het in Heerlen-Noord werkt, dan werkt het elders al helemaal
Op de achterbank bij de politie
Op maandagmiddag beginnen we met een goed stuk vlaai. Geen dagelijkse kost, wordt ons verzekerd, maar bezoekers uit het noorden moeten wel fatsoenlijk welkom geheten worden. We stemmen smikkelend in. Na de vlaai volgt een korte briefing voor het basisteam. De politiemannen en de paar politievrouwen krijgen te horen wat er speelt, en naar wie zij moeten uitkijken. Daarna mag ieder van ons met een koppel van hen op pad, achter in de auto, rijden
op meldingen die vanuit de meldkamer doorgezet worden. Het lijkt een rustige middag, maar er zijn ook momenten dat de meldingen zich ineens opstapelen. De aangeleverde informatie is vaak summier, en dus moeten we klaar zijn voor alles.
Die middag en avond rijdt de politie inderdaad vooral op meldingen waarin ook de zorg en het welzijnswerk een rol lijken te hebben. Een jongen zit op een brug over een snelweg en kijkt blijkbaar intens naar beneden, jongeren zorgen voor de zoveelste keer voor overlast bij een supermarkt, een tiener heeft zich in haar kamer opgesloten uit angst voor haar vader met een kwade dronk, een groep jongens gooit met bakstenen, een vrouw meldt ze al een tijd geen contact kon krijgen met haar oom en nu ziet dat zijn brievenbus al een tijd niet geleegd is, en een verslaafde man is na een proefverlof van een uur niet teruggekeerd naar de kliniek.
Die middag en avond rijdt de politie inderdaad vooral op meldingen waarin ook de zorg en het welzijnswerk een rol lijken te hebben
Bij aankomst, of naderhand blijkt er vaak niet zo veel aan de hand, en in de meeste gevallen zijn zorg en/of welzijnswerk al betrokken. De jongen bij de snelweg heeft een licht verstandelijke beperking, en houdt er volgens zijn begeleider van om auto’s te bekijken. De overlast gevende jongeren zijn in beeld bij opbouwwerkers, die hen proberen te motiveren voor de activiteiten van een van de jongerencentra. De tiener is in
beeld bij de organisatie Veilig Thuis, en kan in afwachting van vervolgstappen terecht bij een klasgenootje. De baksteengooiende jongens sputteren even wat tegen, maar druipen al gauw af. De vermiste man blijkt al enige weken bij zijn dochter elders in het land te zijn. De verslaafde man is gesignaleerd in een bekend drugspand, en wordt daar in de buurt gevonden, en uiteindelijk onder begeleiding van politie door een ambulance naar de kliniek vervoerd.
De meeste actie die middag komt na een melding van een achtervolging van twee jongens op een scooter zonder kenteken die een stopteken van de politie negeerden. De achtervolging is kort maar intens, en eindigt als de twee jongens vallen. Eén van de jongens glipt weg, de ander wordt aangehouden, onder toeziend oog van uitgerukte buren en familieleden, die zich ogenschijnlijk zonder enige twijfel achter de jongens scharen. De politie kan het doen met wat middelvingers, en wat commentaar, dat grotendeels onverstaanbaar blijft, maar duidelijk niet positief is.
Op het politiebureau
Terug op het bureau bespreken we wat we gezien hebben. Het blijft voor ons opvallend hoeveel van de meldingen achteraf niet direct betrekking hebben op de politie. We kunnen ons voorstellen hoe frustrerend
het is voor de politie om uit te rukken, om vervolgens uren te moeten wachten tot de juiste zorg arriveert, zeker als de crisisdienst vervolgens concludeert dat er onvoldoende reden is om iemand met spoed op te nemen. Wat verder opvalt is dat de casuïstiek in Heerlen op het eerste gezicht niet direct afsteekt tegen de casuïstiek die we kennen vanuit elders uit het land. Wat wel opvalt is dat politie wel met buitengewoon veel wantrouwen en nijd te maken krijgt. Bewoners keren hun rug toe of lijken actief de politie uit te dagen, steken middelvingers op, en lijken terughoudend in het verstrekken van informatie. Dat is te begrijpen, want hier wonen mensen die zich al decennia door de overheid in de steek gelaten of zelfs bedreigd voelen, maar het maakt het werk van de politie wel extra uitdagend, en maakt samenwerking met zorgpartijen en welzijnswerk, maar ook met bewoners des te belangrijker, en ook dat is niet altijd makkelijk
GGZ en politie in de meldkamer van 112 Op dinsdag nemen de agenten ons mee naar Mondriaan, een van de belangrijkste aanbieders van geestelijke gezondheidszorg in ZuidLimburg, en daarmee een belangrijke partner voor de politie in Heerlen. We spreken met een van de coördinatoren van de crisisdienst, die moet beoordelen of mensen met spoed opgenomen dienen te
Mondriaan is de grootste aanbieder geestelijke gezondheidszorg in ZuidLimburg. Zij bieden, onder andere, behandeling voor psychische aandoeningen, verslavingszorg, ambulante woonbegeleiding, en specialistische zorg in de wijk. Ze zijn ook de enige partij die bevoegd is crisissituaties te beoordelen.
worden, bijvoorbeeld omdat zij een gevaar voor zichzelf of anderen vormen.
De crisisdienst opereert 24 uur per dag, zeven dagen per week, maar er zijn maar twee, en soms vier mensen aan het werk, waardoor de tijd die de GGZmedewerkers nodig hebben om ter plekke te komen enorm kan oplopen.
De crisisdienst opereert 24 uur per dag, zeven dagen per week, maar er zijn maar twee, en soms vier mensen aan het werk
Dit tot frustratie van de politie, en vaak vooral ook van de personen in kwestie, die doorgaans toch tegen hun zin in en dus onder dwang ter plaatse worden gehouden. Iedereen die we spreken wil dit graag beter zien, en ook politici uitten regelmatig hun zorgen over de ogenschijnlijke toename van incidenten met zogenaamde ‘personen met onbegrepen gedrag’. Maar, zolang er niet meer financiering komt voor crisisbeoordelingen, kan het GGZteam niet worden uitgebreid. De samenwerking wordt verder bemoeilijkt door de nieuwe privacy wetgeving (AVG), die nog altijd voor veel onduidelijkheid zorgt, en daarmee ook een instrument is waarachter partijen die om wat voor reden dan ook niet mee willen werken, zich kunnen verschuilen. Dit wil allemaal nog niet zeggen dat er niks gedaan kan worden, en ook voor Mondriaan is samenwerking met de politie urgent. Dat begint ook voor Mondriaan met contact, en het creëren van onderling vertrouwen, als basis om inzicht te krijgen in elkaars werkpraktijk. Dat heeft al het een
en ander opgeleverd, zoals de opheldering over wat ‘spoed’ inhoudt van de politie versus wat het inhoudt voor de crisisdienst. Maar, inzicht in elkaars werkpraktijk veranderd die praktijk nog niet. Een paar maanden geleden ging het hier nog gruwelijk mis, toen een vrouw die al meer dan twintig jaar bij Mondriaan werkte door een van haar voormalige cliënten werd neergestoken, en aan haar verwondingen overleed. De precieze toedracht van het incident wordt nog altijd onderzocht, maar het onderstreept hoe dan ook dat zorgverleners in de geestelijke gezondheidszorg risico lopen, en daarmee afhankelijk zijn van de politie. En, hoe verdrietig ook, het incident heeft het gesprek over samenwerking wel een bepaalde urgentie gegeven.
Inzicht in elkaars werkpraktijk veranderd die praktijk nog niet. Een paar maanden geleden ging het hier nog gruwelijk mis
Concreter heeft het er toe geleid dat Mondriaan heeft toegezegd een medewerker beschikbaar te maken voor een pilot waarbij iemand van de crisisdienst op de 112meldkamer komt te werken. Dit omzeilt de Algemene Verordening Gegevensbescherming als gevolg waarvan het uitwisselen van gegevens tussen verschillende partners met meer waarborgen is omkleed waardoor deze regels in de praktijk dikwijls als een beperking worden ervaren. Door in het kader van de pilot de crisisdienst direct te laten aansluiten op de meldkamer, waardoor er niet gewacht hoeft
te worden op een belletje van de politie, kan er sneller worden geschakeld. De pilot gaat in eerste instantie om één persoon die drie dagen per week, van negen tot vijf meeloopt, voor een aantal maanden. Om echt een verschil te maken is het uiteindelijk belangrijk dat de crisisdienst juist buiten kantooruren aanwezig is, maar dat is nu door financiële beperkingen nog niet mogelijk, en de hoop is dat in deze pilot toch voldoende voorbeelden worden verzameld om een inschatting te kunnen maken van wat een dergelijke samenwerking mogelijk zou kunnen maken. We spreken af dat wij, waar mogelijk, meekijken bij de pilot.
Een nieuwe zorg- en veiligheidshub
Op woensdagochtend brengen we een bezoek aan een voormalig bankgebouw in Hoensbroek dat een nieuwe hub voor zorgen veiligheidsdiensten moet gaan worden. Nu staat het gebouw er nog uitgekleed bij, maar over een paar maanden moet het opgeknapt zijn, want dan zal het feestelijk geopend worden door de burgemeester zelf. Op de begane grond moet een huiskamer voor de buurt komen. De receptionisten moeten zorgen voor een huiselijke sfeer, maar moeten ‘klanten’ ook gaan doorverwijzen naar de relevante diensten, die op de eerste en tweede verdieping een flexplek gaan huren. In eerste instantie zouden dat partijen uit het veiligheidsdomein worden, zoals de Politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, en het Veiligheidshuis. Maar, al in de onderzoeksfase werd het duidelijk dat, om echt een hub te worden, ook sociaal werk en de zorg een plek in het gebouw zouden moeten krijgen, en inmiddels hebben maar liefst 27 partijen
toegezegd voor een of meerdere dagen in de week een plek te huren. Dat er zoveel partijen geïnteresseerd zijn, is op zich een goed teken, maar het laat ook zien hoe verkokerd dienstverlening is, en dat is juist een van de redenen dat bewoners van het kastje naar de muur kunnen worden gestuurd. Toen de focus van de hub verschoof werd ook de buurt betrokken, en dat was maar goed ook, want juist uit die gesprekken kwam naar voren dat bewoners niet nog een voorziening voor mensen met complexe problematiek in hun wijk wilden, maar juist een laagdrempelige voorziening waar je terecht kan voor hulp bij meer alledaagse problemen. Vandaar de huiskamer, en vandaar de receptionisten.
Maar, juist omdat samenwerken zo veel vraagt, lukt het vaak niet om óók bewoners te betrekken
Het klinkt mooi, maar er is nog veel werk aan de winkel, ten eerste aan het gebouw zelf, want zelfs al lukt het om de huiskamer en receptie te openen, dan zijn die 27 partijen nog niet zomaar ingetrokken, en zodra die partijen ingetrokken zijn, moeten bewoners het gebouw nog gaan vinden. En, vooralsnog zal het gebouw niet open zijn in de avonden en de weekenden, zo wordt duidelijk na een vraag van een van de politiemannen die ons meegenomen heeft. Het is begrijpelijk, want financiële beperkingen, en de professionals die het gebouw moeten gaan bemensen willen hun avonden en weekenden ook liever vrijhouden. Maar de bewoners hebben juist in de avonden en weekenden behoefte aan de diensten die in deze hub geboden moeten worden.
De ontbrekende schakel in de samenwerking tussen zorg en veiligheid
De samenwerking tussen politie, zorg en welzijnsprofessionals in HeerlenNoord is een krachtig voorbeeld van hoe wettelijke en praktische belemmeringen de samenwerking tussen politie en zorg bemoeilijken. Ondanks de beperkingen van wet en regelgeving, privacykwesties en financiële druk, lukt het professionals toch op samenwerkingen op te tuigen. Maar, juist omdat samenwerken zo veel vraagt, lukt het vaak niet om óók bewoners te betrekken, wat er toe kan leiden dat de gekozen aanpak niet aansluit bij hun noden, of zelfs tegen hun belangen ingaat.
Het feit dat dit pijnpunt in Heerlen herkend en erkend wordt, opent mogelijkheden om vanuit het perspectief van bewoners te denken en werken. De moedige pogingen van professionals om samen te werken, ook met burgers, geven niet alleen hoop en inzichten, maar tonen ook aan dat, zelfs binnen de beperkingen van wet en regelgeving, er manieren zijn om verandering teweeg te brengen. Om echter echt macht terug te geven aan de bewoners, moeten hun noden en wensen centraal staan in de samenwerking. Alleen dan kan de strijd tegen de schijnbare onmacht van de situatie worden omgezet in échte vooruitgang, gedragen door de mensen zelf.
De medewerkers van de politie Heerlen zijn: JanEric Bos, Operationeel Specialist GGP (gebiedsgebonden politiezorg), thema Zorg & Veiligheid, Terence Kloor, Teamchef C (wnd.) en Bram van Buggenum, Operationeel Specialist C.

MEEWERKEN ≠ MEEDENKEN
Macht en (on)macht in de praktijk van beleidsonderzoek naar veiligheid
Richard Staring
Dit essay vertelt aan de hand van een fictieve casus in een Nederlandse grensgemeente hoe machtsverhoudingen binnen en tussen aan een onderzoek meewerkende organisaties een adequate adressering van de veiligheidsproblematiek in de weg kan staan. Ook de onderzoekers spelen hier een rol in. Zichtbaar wordt hoe reflectie op het proces van beleidsonderzoek inzichten biedt in de gelaagdheid en machtsdynamiek in en tussen organisaties. Tevens maakt het essay duidelijk wat de consequenties van onderzoeksbeïnvloeding door actoren in de veiligheidssector voor het bredere publieke belang zijn.
Inleiding
Rond beleidsonderzoek hangen altijd vragen over wetenschappelijke onafhankelijkheid en opdrachtgevers die uitkomsten proberen te beïnvloeden of negeren als de boodschap onwelkom is. Köbben en Tromp (1999) deden in De onwelkome boodschap een kwart eeuw geleden al een boekje open over de problematische relatie tussen wetenschap enerzijds en de overheid en het bedrijfsleven anderzijds. Zo vragen de auteurs zich af of beleidsonderzoekers slechts het woord van hun broodheer kunnen spreken. Het antwoord op deze vraag geven zij zelf al in hun subtitel ‘of hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd wordt’. Hoe belangrijk deze conclusie en de bredere discussie over wetenschappelijke onafhankelijkheid ook is, er zitten ook andere relevante kanten aan
beleidsonderzoek hier losjes gedefinieerd als onderzoek in opdracht van (een) beleidsorganisatie(s). In mijn visie is beleidsonderzoek onafhankelijk onderzoek én resulteert het in kennis dat de beleidsmakers handvatten biedt om de bestaande problematiek op de juiste wijze te adresseren.
In mijn visie is beleidsonderzoek onafhankelijk onderzoek én resulteert het in kennis dat de beleidsmakers handvatten biedt om de bestaande problematiek op de juiste wijze te adresseren
In veel gevallen betekent dit ook dat de onderzoeksgroep (burgers, gemarginaliseerden, mensen die verantwoordelijk zijn voor overlast of criminaliteit, etc.) in de
samenleving een stem en een context moet krijgen. Goed beleidsonderzoek impliceert dat problemen niet gereduceerd worden tot louter het resultaat van individuele keuzes, maar dat duidelijk wordt hoe grotere structuren en machtige instituties bepaald gedrag problematiseren of criminaliseren en daarmee de keuzes van het individu mede vormgeven. Goed beleidsonderzoek gaat wat mij betreft dan ook altijd samen met een kritische reflectie op de instituties, hun macht en hun alledaagse werkwijzen.
Dit betekent ook, en nu kom ik op de crux van dit essay, dat beïnvloeding van de onderzoeksresultaten door de opdrachtgevers direct van invloed is op de positie van de doelgroep van het beleid. Eenvoudigweg omdat door deze beïnvloeding de onderzoeksresultaten een minder waarachtig, vertekend of onvolledig beeld van de onderzochte werkelijkheid representeren en daarmee minder adequate handvatten aan het beleid kunnen geven. In dit essay beschrijf ik allereerst hoe reflectie op het proces van beleidsonderzoek in de context van verschillende publieke en private organisaties in het veiligheidsdomein inzichten biedt in deze gelaagdheid en machtsdynamiek in en tussen organisaties. Een grondige reflectie op deze dynamiek vanuit het proces en de praktijk van onderzoek levert waardevolle antwoorden op naar vragen over het functioneren van deze organisaties binnen de integrale aanpak van complexe veiligheidsproblematiek. In de tweede plaats hoop ik te illustreren wat de consequenties van deze onderzoeksbeïnvloeding door bepaalde actoren in de veiligheidssector op het bredere publieke belang zijn.
De driehoek van een grensgemeente vraagt om onderzoek
Een willekeurige Nederlandse grensgemeente krijgt vanuit politie en handhaving steeds meer signalen van overlast en ook de overlastmeldingen van burgers en ondernemers nemen toe. Waar politieagenten de overlastgever vooral typeren als de Nederlandse dak en thuisloze en boa’s spreken over verwarde personen, zien burgers vooral jongeren, Poolse arbeidsmigranten, asielzoekers of drugsverslaafden van over de grens.
Om beter zicht en grip te kunnen krijgen op de toename in de overlast en de diversiteit aan mensen die verantwoordelijk worden gehouden voor de overlast, besluit de lokale Driehoekplus van deze gemeente hier wetenschappelijk onderzoek naar te laten doen. Daarbij is de opdracht ook om ook met suggesties voor verder beleid te komen. Naast de gebruikelijke deelnemers aan een lokale Driehoek – burgemeester, hoofdofficier van justitie, politiechef – is
vanuit het grensoverschrijdende karakter van de problematiek ook de commandant van de lokale brigade van de Koninklijke Marechaussee (KMar) aan dit overleg toegevoegd.
Gemeenteambtenaren leggen contact met een onderzoeksbureau en vragen hen hierover een onderzoeksvoorstel te schrijven. In dit voorstel dat gehonoreerd wordt, leggen de onderzoekers uit hoe zij mede op basis
van de registraties van de politie en van de KMar een beeld gaan schetsen van het soort overlast en eventuele strafbare feiten, de geregistreerde ‘verdachten’ en ‘betrokkenen’ en de locaties waar de overlastincidenten plaatsvinden. Daarnaast willen ze allerlei professionals uit het veiligheidsdomein, de hulpverlening, de opvanginstanties, bewoners en de vermeende overlastgevers interviewen over de overlastproblematiek en de bijbehorende aanpak.
Aan het einde van het onderzoek wordt er een conceptrapport met de bevindingen en aanbevelingen opgeleverd. Er is een leescommissie in het leven geroepen met vertegenwoordigers van de belangrijkste betrokken organisaties: de gemeente, het Openbaar Ministerie, de politie en de KMar. De onderzoekers verzoeken de leden van de leescommissie te corrigeren op drie onderdelen: (1) feitelijke onjuistheden, (2) opsporingsbelangen die met publicatie in het geding komen en (3) privacy die geschonden wordt van personen die geciteerd worden of op andere manieren zichtbaar worden in het rapport. De afspraak is dat de lezers vanuit de organisatie twee weken de tijd nemen en met zoveel mogelijk passende oplossingen en suggesties komen. De vertrouwelijke concepttekst is gedeeld met de leden van de leescommissie onder de voorwaarde deze niet verder te delen of te verspreiden.
Machtsverhoudingen in de feedback van de leescommissie
Het vervolg van de feedbackronde door de leescommissie is veelzeggend voor wat betreft het leren begrijpen van de setting
waarin het veiligheidsbeleid met de grote diversiteit aan actoren wordt vormgegeven. Hoe de leden van de leescommissie omgaan met het conceptrapport en hoe en waarover ze feedback geven, maakt tenminste drie punten duidelijk.
Allereerst werpt het licht op de (machts) verhoudingen tussen en binnen de organisaties. Daarnaast laat deze omgang met het conceptrapport de verhouding tot en de visie op wetenschappelijk onderzoek zien en – misschien wel het meest fundamenteel –werpt het licht op wat de verschillende organisaties belangrijk vinden in die context van het veiligheidsdomein. Ik kan hier niet op alle details ingaan, maar in grote lijnen verlopen de reacties van de afzonderlijke commissieleden langs de afgesproken lijnen van feitelijke onjuistheden, opsporingsbelangen en privacy. Ontegenzeggelijk heeft het rapport hiervan geprofiteerd. Maar er valt hier meer over te zeggen.
Ten eerste deelden leden in weerwil van de afspraken de conceptrapportage buiten de leescommissie om en in de tweede plaats overstegen de reacties de drie gevraagde aandachtspunten. Dat het conceptrapport buiten de organisaties van de leescommissie werd verspreid, bleek uit een telefoontje van een respondent van een derde organisatie die zich zorgen maakte over de formuleringen in de concepttekst over zijn organisatie, waardoor deze organisatie naar zijn idee onnodig en onterecht in diskrediet gebracht werd. Later bleek dat een lid van de leescommissie dat nauw had samengewerkt met deze respondent had besloten de conceptrapportage door te sturen, omdat
de tekst naar de mening van deze persoon ook over deze derde organisatie oordeelde. Niet alleen handelde dit leescommissielid tegen de afspraken in, maar ook werd daarmee duidelijk langs welke lijnen de loyaliteit tussen organisaties en personen verliepen.
Dit leverde verschillende relevante inzichten over de belangen van de organisaties op die vooral zijn te vangen onder de noemer van schadereductie en het creëren of in stand houden van een positief beeld over die organisatie
Ook andere commissieleden zagen er weinig bezwaar in om de conceptrapportage binnen hun eigen organisatie te verspreiden. Soms op basis van expertise, bijvoorbeeld als het meer juridische onderdelen van de tekst betrof. Soms ook op basis van hiërarchische verhoudingen. Lokaal opererende organisaties die de concepttekst naar landelijk niveau brachten waar de meelezers zonder kennis van de lokale situatie en het onderzoek hun oordeel over de tekst gaven. Dit leverde verschillende relevante inzichten over de belangen van de organisaties op die vooral zijn te vangen onder de noemer van schadereductie en het creëren of in stand houden van een positief beeld over die organisatie.
Een van de leden van de leescommissie stelde dat de omslag van het rapport te negatief was. ‘Wij brengen nooit dergelijke negatieve beelden in relatie tot onze organisatie naar buiten toe’, of iets van soortgelijke strekking was het commentaar. Daarbij wel vergetend dat het onderwerp van onderzoek naar overlast niet per definitie een onderwerp is
dat met vrolijke kleuren en positieve beelden gebracht zou moeten worden.
Inhoudelijke reacties: angst voor imagoschade en diskwalificatie van het onderzoek
Nu rest de vraag, hoe er inhoudelijk op de conceptrapportage werd gereageerd? De verschillende reacties op het conceptrapport laten zich het best samenvatten onder (1) angst voor imagoschade en (2) het diskwalificeren van het onderzoek. Dergelijke reacties zijn ook bekend vanuit onderzoek naar private partijen of publiekprivate samenwerkingen en beginnen al bij de initiële reflex om geen aangifte te doen tegen medewerkers die strafrechtelijk over de scheef gaan of (herhaald) slachtofferschap niet te melden. Meer in het algemeen is het verre van evident dat bedrijven interne misstanden of slachtofferschap van (georganiseerde) misdaad aan de grote klok hangen. Liever lost men het – als het even kan – intern op.
Meer in het algemeen is het verre van evident dat bedrijven interne misstanden of slachtofferschap van (georganiseerde) misdaad aan de grote klok hangen
De angst voor imagoschade speelt bij bedrijven ook een rol als ze benaderd worden voor deelname aan een wetenschappelijk onderzoek op het terrein van ondermijning of veiligheid. Want wat – zoals uit een ander onderzoek naar voren kwam – als je naam ondanks de voorzorgsmaatregelen van de onderzoekers toch in de media belandt als het bedrijf dat gecorrumpeerd is? Imagoschade speelt niet alleen bij bedrijven maar kan ook op het niveau van
logistieke knooppunten als zeehavens en luchthavens spelen. Onderzoek naar één knooppunt brengt het risico met zich mee dat dit knooppunt in een verkeerd daglicht geplaatst kan worden, wat de concurrentiepositie ten opzichte van andere knooppunten in gevaar kan brengen (Staring, Bisschop, Roks, Brein en Van de Bunt, 2019). Uit de reacties op de eerder aangehaalde conceptrapportage komt naar voren dat bedrijven niet het alleenrecht op ‘imagoschade’ bezitten, maar dat dit evenzeer speelt bij de overheidsorganisaties op landelijk en lokaal niveau. Veelzeggend in dit verband zijn de correcties op de conceptrapportage van een lokale vertegenwoordiger van een landelijke organisatie die bij sommige citaten van respondenten noteerde dat het citaat zou moeten worden aangepast of verwijderd, omdat het naar zijn mening ‘vreemd was geformuleerd’ en getuigde van een ‘nietprofessionele wijze van uitdrukken’.
Uit de reacties op de eerder aangehaalde conceptrapportage komt naar voren dat bedrijven niet het alleenrecht op ‘imagoschade’ bezitten, maar dat dit evenzeer speelt bij de overheidsorganisaties op landelijk en lokaal niveau
Een andere inhoudelijke reactie waar we mee te maken kregen, was het afdoen van (delen van) het onderzoek als kwalitatief slecht of onvolledig. Dit werpt ook op allerlei manieren licht op de verhoudingen tussen en binnen publieke en private instanties. Zonder hier heel erg concreet over te kunnen zijn toch een voorbeeld. In weer een andere casus had leescommissielid in zijn wijsheid besloten de concept
rapportage door te sturen naar een landelijke afdeling van zijn organisatie die belast is met veiligheidsprocedures binnen de betreffende organisatie. Veiligheidsprocedures die periodiek getoetst worden aan geldende (inter)nationale wet en regelgeving, goedgekeurd worden door de minister van Justitie en Veiligheid en bovendien voldoen aan de basisnormen van Europese gemeenschappelijke regels. Wat kan hier nou mis mee zijn?
Deze lezer vervulde zijn taak plichtsgetrouw en bekritiseerde de bevindingen vanuit de taakstelling van de organisatie als ook vanuit allerhande vastgelegde en gecertificeerde protocollen die periodiek op locatie worden gecontroleerd en goedgekeurd. Taakstellingen van de organisatie stonden – zo redeneerde deze lezer – onze kritiek op bepaalde onderdelen van de werkwijze van de organisatie in de weg. Anders geformuleerd: onze kritiek sneed geen hout, omdat het onderwerp van onze kritiek eenvoudigweg niet tot het takenpakket van de organisatie behoorde. Sterker nog, ook wettelijk gezien was het hen niet geoorloofd om dergelijke taken uit te voeren. Bovendien resulteerden de doorwrochte veiligheidsprocedures in een dermate sterk gelaagde inrichting van de veiligheidsmaatregelen dat onze kritische reflectie niet kon kloppen, volgens deze persoon. Onze bevindingen vormden geen aanleiding om nog eens goed te kijken naar de uitwerking van de papieren werkelijkheid in de alledaagse praktijk van veiligheidsprocedures. Nee, integendeel. Hun conclusie was dat de onderzoekers blijkbaar niet goed geïnformeerd of op de hoogte waren van deze
beveiligingsprotocollen. Respondenten uit de eigen organisatie die deze hiaten opmerkten, werden weggezet als onkundig of als professionals die het totale veld niet overzagen en de bestaande veiligheidsmaatregelen bleven zoals ze waren.
Impliciete betekenissen: beelden als werkelijkheid
Hoe moet dit alles nu begrepen worden? Er zit in elk geval een zekere naïviteit of arrogantie in om als medewerker van een organisatie te veronderstellen dat veiligheidsprotocollen en procedures formeel en op papier zo goed geregeld zijn dat kritische reflecties op diezelfde protocollen door onderzoekers én de mensen op de werkvloer – waaronder ook leidinggevenden – het niet bij het rechte eind zouden kunnen hebben. De dominante gedachte is dat ‘het eenvoudigweg niet zo kan zijn’. De respondenten die door de leescommissieleden werden afgedaan als onprofessioneel of onkundig, hebben in deze visie slechts hun particuliere indrukken, ideeën en ervaringen met de onderzoekers gedeeld. Deze beelden – dat is evident –hoeven geen gelijke tred te houden met situaties zoals die hebben plaatsgevonden of met processen zoals die feitelijk verlopen. De geïnterviewden zijn kundig op hun terrein en spreken zich natuurlijk soms ook uit over andere terreinen waar ze wellicht minder kundig op zijn maar wel ervaringen mee hebben. Tegelijkertijd maken deze beelden – treffend of minder treffend – deel uit van de werkelijkheid en beïnvloeden ze ook diezelfde werkelijkheid. Het Thomastheorema stelt dat als mensen situaties als werkelijk definiëren, die situaties werke
lijke gevolgen hebben. Dit betekent dat de definitie van een situatie van invloed is op het handelen van mensen: beelden worden als werkelijkheid gezien, daar handelen mensen naar en daar reageren anderen (soms) ook op. Beelden doen er dus toe, ongeacht of ze recht doen aan de situatie of als ze gezien formele richtlijnen niet waar kunnen zijn. Vanuit deze sociologische wetmatigheid is het dan ook van belang om deze beelden te beschrijven. Niet in de context van een rechtszaak of politieonderzoek ter ondersteuning van het bewijs, maar juist wel in een criminologische studie in het domein van veiligheid. Deze gang van zaken leert de onderzoekers allereerst over het gebrek aan basale sociologische kennis over het leven buiten de papieren werkelijkheid. Ook biedt het inzicht in de machtsverhoudingen binnen een organisatie. Het voorbeeld maakt duidelijk hoe slecht er blijkbaar op het ‘hogere niveau’ binnen een organisatie naar signalen van de werkvloer wordt geluisterd.
De dominante gedachte is dat ‘het eenvoudigweg niet zo kan zijn’
Een ander voorbeeld betreft de organisaties die sommige conclusies uit het onderzoek bekritiseren. In principe is dit goed en komt een kritische dialoog over de conclusies en de kwaliteit van het onderzoek ten goede. Ook past het op het eerste gezicht uitstekend bij de opdracht van de leescommissie om alert te zijn op feitelijke onjuistheden. Het is ook logisch dat organisaties vooral die conclusies die hun organisatie aangaan, beoordelen op geldigheid. Een van de organisaties in het fictieve onderzoek
richtte haar peilen op de conclusie dat deze organisatie zich wat de onderzoekers betrof in haar aanpak te veel richtte op het ‘laaghangende fruit’ en te weinig investeerde in de aanpak van de ‘grote vissen’, de achterliggende criminele netwerken achter de overlast. De aanval is de beste verdediging, nietwaar? Gegeven onze beperkte inzage in systeeminformatie (artikel 3 Politiewet) was dit een logische conclusie, zo was de gedachte vanuit deze organisatie. Maar als de onderzoekers inzage in afgeronde politiële opsporingsonderzoeken (artikel 9 Politiewet) hadden gevraagd en gekregen, dan was er zeker een ander beeld met de ontmanteling van criminele netwerken naar voren gekomen, zo was hun reactie. Los
van de omstandigheid dat de onderzoekers gevraagd hebben of een dergelijke toestemming de moeite waard zou zijn en dit bij voortduring werd ontkend, doet het er in zekere zin ook niet toe. Ook zonder een formele justitiële toestemming om dergelijke vertrouwelijke informatie over afgeronde opsporingsonderzoeken in te kunnen zien, is het gebruikelijk om hier in algemene zin met onderzoekers over te praten. Het verschuilen achter een ontbrekende formele toestemming door een organisatie die mede de onderzoeksopdracht heeft bepaald en goedgekeurd, laat vooral desinteresse, onwil, tijdsgebrek of een combinatie van deze mogelijke verklaringen zien om met de onderzoekers mee te denken en dus wel
te spreken over de bestaande aanpak van criminele samenwerkingsverbanden. Tenzij deze aanpak – zoals de onderzoekers concludeerden – grotendeels ontbreekt, want dan valt er ook geen informatie te delen.
Motieven om mee te werken
In de inleiding van dit nummer spreken de inleiders over de dilemma’s die zich voordoen voor en tussen publieke en private actoren in het veiligheidsdomein, zoals beleidsmakers, hulpverleners, wetshandhavers en burgers. Ik heb in dit essay nadrukkelijk de onderzoekers als actor die een rol spelen binnen deze dilemma’s, toegevoegd. Zij maken vaak deel uit van de dynamiek binnen het veiligheidsdomein en spelen daarmee net als andere actoren een rol in de vormgeving en uitvoering van het veiligheidsbeleid. Dat kan zijn door het veiligheidsbeleid en de dagelijkse uitvoering van dit beleid door verschillende actoren te onderzoeken en te evalueren en het veiligheidsbeleid en de uitvoering mede vormgeven, sturen en bekritiseren op basis van empirisch onderzoek.
Deze dynamiek in het veiligheidsdomein tussen publieke en private organisaties en onderzoekers is – zo heb ik betoogd – gelaagd. Deze gelaagdheid komt tot uitdrukking tussen de samenwerkende organisaties, maar ook binnen een organisatie, bijvoorbeeld als het gaat om de verhoudingen tussen het landelijke versus het lokale niveau of op het lokale niveau tussen management en de uitvoerende praktijk. Onderzoekers dienen zich vervolgens tot deze actoren te verhouden en vice versa. Al deze actoren hebben hun eigen taakstellin
gen en de samenwerking tussen de verschillende niveaus kent haar eigen dynamiek, verhoudingen en machtsstructuren.
Organisaties kunnen om verschillende redenen onderzoek entameren en hun medewerking hieraan verlenen. In de ideale wereld participeren organisaties omdat ze willen meewerken aan het oplossen van een specifiek probleem binnen het domein van veiligheid. Meewerken betekent dan ook dat de organisatie de ‘informatiedeuren’ voor de onderzoekers opent en dat er met de onderzoekers wordt meegedacht hoe passende antwoorden kunnen worden gevonden op de juiste vragen. Bijvoorbeeld door te wijzen op alternatieve en aanvullende informatiebronnen. Er blijken voor organisaties echter ook heel andere redenen om aan een onderzoek mee te werken.
Vanuit de integrale aanpak is het evident om bij specifieke problemen als organisatie te participeren om niet achter te blijven bij andere organisaties die wel meedoen. Gegeven de bestaande machtsverhoudingen valt er wat uit te leggen in het geval van een ‘nee, wij werken hier niet aan mee’. Sommige organisaties lijken daarnaast mee te doen om zo ook dicht bij het vuur te kunnen zitten in plaats van op afstand. Verder is onderzoek soms een vereiste om subsidies naar je toe te buigen of om vervolgsubsidies te kunnen claimen. En zo zijn er waarschijnlijk nog wel meer redenen waarom organisaties al dan niet met (lichte) tegenzin hun medewerking aan onderzoek toezeggen. Als een organisatie medewerking toezegt, wil dit niet per definitie zeggen dat deze medewerking in alle lagen van de organisatie wordt ‘gevoeld’. Het
management kan bijvoorbeeld namens de organisatie haar medewerking binnen een gemeentelijke driehoek aan het onderzoek toezeggen, maar als onderdelen van die organisatie die bijvoorbeeld de data moeten leveren hier niet goed in worden gekend of meegenomen, kunnen zij ‘hun kont tegen de krib gooien’ en heeft deze medewerking weinig betekenis. Het algemene punt dat ik hier wil maken, is dat de motieven om mee te doen, ertoe doen en medebepalend zijn voor het succes van het onderzoek en de kwaliteit van de inzichten waarmee de beleidspraktijk kan worden vormgegeven.
Als een organisatie medewerking toezegt, wil dit niet per definitie zeggen dat deze medewerking in alle lagen van de organisatie wordt ‘gevoeld
Het voorgaande laat zien dat dat het bij ‘beleidsonderzoek’ geen vanzelfsprekendheid is dat instanties en organisaties die bij het onderzoek betrokken worden hun medewerking, laat staan volle medewerking, aan een dergelijk onderzoek verlenen. In het beste geval werken instanties mee, maar dat wil niet zeggen dat daarmee de moeilijkheden zijn overwonnen of dat dit van harte gebeurt. Als particuliere of private organisaties meewerken aan een beleidsonderzoek staat dit bovendien niet gelijk aan meedenken met de onderzoekers. Medewerking en meedenken zijn twee verschillende zaken en hebben consequenties voor het verdere verloop van het onderzoek en de bijbehorende uitkomsten. Uiteindelijk reiken de consequenties van een dergelijke houding dan ook verder dan het onderzoek
en komt de kwaliteit of de volledigheid van de beantwoording in het geding en daarmee ook de veiligheid van de burgers op wie het onderzoek zich richt. Op het moment dat delen van de resultaten door sommige instanties om nietinhoudelijke reden in twijfel wordt getrokken, bestaat er voor die organisatie ook geen reden om veranderingen in gang te zetten. Kort door de bocht geformuleerd, vertelt dit essay een verhaal over hoe interne machtsverhoudingen en verhoudingen binnen en tussen deelnemende organisaties waaronder ook onderzoekers, een adequate adressering van de veiligheidsproblematiek in de weg kan staan.
Lessen voor de beleidsonderzoekers
In de dynamiek van machtsverhoudingen binnen en tussen organisaties spelen beleidsonderzoekers een rol. Zij bepalen met hun onderzoek mede de invulling en richting van het beleid. Dit betekent allereerst dat de juiste vragen gesteld moeten worden, vragen die veelal verder gaan dan het kopiëren van de probleem of incident gestuurde vragen van de opdrachtgever. Vragen die de mogelijkheid bieden om ook de wijdere structuren en machtsverhoudingen te problematiseren en in het onderzoek te betrekken.
Naast het stellen van de juiste vragen, het inzetten van de juiste methoden en het beantwoorden van deze vragen is het ook relevant dat onderzoekers de betekenis van wetenschappelijk onderzoek uitleggen aan de opdrachtgever en de deelnemende organisaties in de gelaagde dynamiek van het veiligheidsdomein. Waarom het van belang
is om onderzoek voor iedereen toegankelijk te maken door het te publiceren en waarom het van belang is om beelden en ervaringen te delen – ook als deze niet altijd in lijn met wetten en formele procedures zijn – en deze te problematiseren. Wat de meerwaarde is van fundamenteler onderzoek en waarom het zo belangrijk is om niet alleen mee te werken, maar ook mee te denken in alle fases van het onderzoek, zodat maatschappelijke problemen in het veiligheidsdomein kunnen worden geduid en waar nodig getackeld.
In de dynamiek van machtsverhoudingen binnen en tussen organisaties spelen beleidsonderzoekers een rol
Het moge duidelijk zijn dat voor onderzoekers het onderzoek nog lang niet is afgelopen als de data zijn verzameld en geanalyseerd. Ook in de fase van het brengen van
de boodschap is een kritische reflectie van de onderzoekers op de ontvangst en de omgang met de conceptrapportage belangrijk want deze interactie met de onderzoekers is veelzeggend. Voor de onderzoekers is het belangrijk om goede en heldere afspraken met de opdrachtgever over het onderzoek, de dataverzameling en de openbaarheid van de eindpublicatie te maken.
Tegelijkertijd zijn de juiste onderzoeksvragen, goede afspraken met en duiding van de uitkomsten aan de aan het onderzoek meewerkende organisaties wellicht een voorwaarde maar geen garantie tot succes. Soms overstijgt het particuliere belang of het imago van een specifieke organisatie de belangen van de onderzoeksresultaten en het maatschappelijk belang, waar dit niet zo zou hoeven en moeten zijn. Daarmee verliest het beleidsonderzoek zijn waarde.
ZWOLLE AAN ZEE
verhaal van een van Anne’s respondenten, ingeleid door Anne Jonker
Het verhaal ‘Zwolle aan Zee’ is een kort verhaal geschreven door een van mijn respondenten. We spendeerden de afgelopen maanden flink wat uren samen op het terras, sprekend over allerlei grote thema’s die hem aan het hart gaan. Een van zijn hobby’s is het schrijven van verhalen, dus vroeg ik hem een tekst te schrijven over het thema (on)macht. De enige vereiste was dat het aansloot bij de gesprekken die we regelmatig samen hebben in het kader van mijn onderzoek. Het idee was door middel van fictie een weergave te geven van zijn kijk op de wereld, het systeem waarin we leven en de rol die (on)macht daarin speelt. Het is zijn verhaal; om die reden heb ik me op geen enkele manier met de inhoud bemoeid, noch om aanpassingen gevraagd.
Het begint op het terras van Jamey Bennet. Een restaurant op de Plaats in Den Haag. Ik heb er hetzelfde besteld als de jonge dames die aan het tafeltje links van mij met elkaar in gesprek zijn geraakt. Een ‘flat white’. Oftewel een dubbele espresso met melk. Meteen nadat ik de bestelling heb opgegeven – en terwijl ik, quasi onschuldig, naar het jaartal zit te kijken dat in grote zwarte cijfers op een paneel onder de dakgoot van het tegenoverliggende pand is aangebracht – doe ik waar volgens artikel 139a van het Wetboek van Strafrecht een maximale celstraf van zes maanden op staat. Namelijk het opnemen van een gesprek waar de persoon die de opname maakt zelf geen deel aan neemt – en krijg dan het volgende te horen:
(…) ‘Hoe wist jij nou dat hij met die snor admiraal van de marine was?’
‘Omdat hij vorige week bij ons op bezoek is geweest. Ik had net iets opgezocht in dat papieren archief. En toen ik daar de deur op slot deed, zag ik hem aan komen lopen.
Hij had een zwart uniform aan met van de gouden balken en sterren op zijn arm. Dus toen dacht ik: wat krijgen we nou? Ook omdat zij er bij was.’
‘Over wie heb je het nou?’
‘Dat biggetje.’
‘Welk biggetje?’
‘Die minister van Financiën die we toen nog hadden. Dat eigenaardige vrouwtje met dat bolle gezicht en dat roodgeverfde haar. Haar naam weet ik nou niet meer. Maar bij ons noemden ze haar altijd zo.

‘Het biggetje’. Wat natuurlijk niet mag. Want dat is discriminatie.’
‘Dat begrijp ik. Maar wat kwamen ze doen dan bij jou?’
‘Niks, ze waren door de zijingang naar binnen gekomen en de weg kwijtgeraakt.’
‘Hoe kan dat nou? Ministers worden altijd bij de voordeur afgezet. Dat gaat bij alle ministeries zo. Behalve dan bij ons departement. Want dat ligt aan het water.’
‘Dat weet ik. Maar zij waren op de een of andere manier verkeerd gelopen. Dat is tenminste wat die snor tegen me zei. En zij vroeg toen heel beleefd of ik haar misschien kon zeggen waar zij de minister kon vinden.’
‘En wat heb jij gezegd? Gaat u maar zitten. Want ik dacht de hele tijd al: waar blijft ze nou?’
‘Ik heb ze naar de lift gebracht. En toen die beneden was aangekomen, heb ik tegen hem gezegd dat hij op de bovenste knop moest drukken.’
‘Wat had zij eigenlijk aan? Weer zo’n broekpak zeker? Want dat herinner ik mij nog.
Dat ze bijna elke avond op de tv was te zien. Vanwege die financiële schandalen. En dat ze dan altijd van die verkeerde broekpakken aan had. Lichtgeel, lichtblauw, lichtgroen, lichtroze. Wat haar dus absoluut niet stond met dat rare figuur.’
‘Jij zegt dat nou. Maar daar heb ik ook niks van begrepen. Elke keer dat ik haar zag dacht ik: hoe kan dat mens dat nou toch aantrekken? En daar komt nog iets bij. Want jij hebt het nou over de buitenkant.
Maar wat ik bij ons ook heb gehoord is dat ze nou niet bepaald de slimste was. En dat ze haar alleen maar minister hadden gemaakt omdat ze per se een vrouw op
Financiën wilden hebben.’
‘Daar zitten wij nou ook mee.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Heb je dat niet meegekregen dan? Die tuthola die ze bij ons hebben neergezet.’
‘Over wie heb je het nou?’
‘Mevrouw Charlotte vanennogwat. Want zij is dus van adel en meester in de rechten. Ze is zo lang en zo mager als ik weet niet wat. Billen heeft ze niet. En borsten moet ze nog krijgen.’
‘Daar is ze dan lekker mee. Maar wat wil je nou eigenlijk zeggen?’
‘Nou ja. Dat ik dus gisteren een dossier naar boven moest brengen. En dat ik haar opeens aan zag komen lopen. Net op het moment dat de deur van de lift dicht ging.’
‘En toen? Wat heb je gedaan? Per ongeluk de andere kant op gekeken?’
‘De deur opengehouden natuurlijk. Want je weet hoe dat gaat. Je helpt ze keer op keer met van alles en nog wat uit de brand. En dat zijn ze dan twee tellen later meteen weer vergeten. Maar je hoeft maar één keer alleen in de lift naar boven te gaan en het staat voor eeuwig in het geheugen gegrift.’
‘Ik weet het. Maar wat zei ze tegen je? Of heeft ze zelf op de knop gedrukt?’
‘Tegen mij heeft ze niks gezegd. Ze was met twee van die juristen. Ik denk dat jij ze ook wel kent. De ene heet Simon Vroeggeboren. En die andere Anton den Druppelaar.’
‘Die Vroeggeboren ken ik niet. Maar die den Druppelaar is weleens bij ons geweest.
Zo’n dik mannetje met een streepjessnor.
Altijd rood aangelopen en in een driedelig pak met bruine schoenen.’
‘Dat is hem.‘
‘En toen? Want je hebt natuurlijk wel wat te horen gekregen?’
‘Dat kun je wel zeggen.’
‘Nou. Wat dan?’
‘Zwolle aan zee.’
‘Wat?!’
‘Ze was op weg naar boven om met de minister de titel van dat wetsvoorstel te bespreken. Dat voorstel over die klimaatmaatregelen waar ze in de rijksbegroting vijfentwintig miljard voor opzij hebben gezet. En waar het nou om ging – en ik eigenlijk achteraf pas goed heb begrepen –is dat de minister had bepaald dat het ‘Door het oog van de naald’ moest worden. Wat op zich natuurlijk geen slechte titel is voor een wetsvoorstel. Maar zij vond met haar bekakte stem dat het dus ‘Zwolle aan zee’ moest zijn. Volgens haar sprak dat ‘ontzettend veel meer tot de verbeelding. Met name bij de jongere generaties’.
‘En wat is het geworden?’
‘Dat weet ik natuurlijk niet. Toen die lift boven was aangekomen is zij daar met die Druppelaar en die Vroeggeboren door de secretaris van de minister opgevangen. En ik heb een paar deuren verderop dat dossier afgeleverd.’
‘Waar ging dat trouwens over? Of heb je er niet ingekeken?’
‘Protocol in verband met het nuttigen van een kroket door de koning.’
‘Wat?!’
‘Het is een heel verhaal. Ik had het bij ons intern al gehoord. Dus toen ik die titel zag begreep ik meteen waar het over ging.’
‘Maar wat bedoel je nou?’
‘Wat dat rare mens vorig jaar heeft aangekondigd en wat nou wet is geworden. Dat mens van de Europese Unie met dat geblondeerde haar. Ze komt uit Duitsland
geloof ik. Hoe heet ze nou ook alweer?’
‘Ik heb geen idee.’
‘Laat het ook maar. Haar naam doet er niet toe. Waar het om gaat is dat ze daar in Brussel een wet hebben aangenomen waarin staat dat de voedselfabrikanten sprinkhanenpoeder door hun producten mogen mengen.’
‘Daar zijn ze bij ons op het ministerie ook niet goed van geworden. Dus hou maar op.’
‘Nee. Want daar gaat het nou juist om. Ze gaan hem namelijk als proefkonijn gebruiken.’
‘Wie?’
‘De koning.’
‘Wat zeg je me nou?’
‘Om iedereen zover te krijgen dat ze ook lekker toe gaan happen, gaat hij volgende week in het openbaar een kroket op zitten eten waar het dus in zit. Dat poeder. Dat officieel dus ‘insectenmeel’ wordt genoemd – en ook al bijna overal in zit. Vooral in dat junkfood. Weet je wel. Chips en popcorn en zo. En donuts en appeltaarten natuurlijk. Dus precies die troep waar de mensen zo dik van worden en beroertes en hartverlammingen en herseninfarcten van krijgen. En wat ik er natuurlijk ook nog bij moet vertellen dat hij het doet voor het klimaat. Om het klimaat te beschermen en de wereld te redden. Dat werd er nog extra bij gezegd.’
‘En jij gelooft dat?’
‘Nee natuurlijk. Het is gewoon een prstunt. Om zijn imago op te vijzelen. ‘Hun imago’ kan ik beter zeggen. Want ook zij is lang niet zo populair meer als vroeger. Die Maxima. Wat haar eigen schuld is trouwens. Want ik weet niet of jij je dat nog
herinneren kan, maar toen een paar jaar geleden hier die covidhysterie uitbrak, is zij samen met hem en haar prinsesjes leuk naar Griekenland op vakantie gegaan.’
‘Nou je het zegt, weet ik het weer. Maar ja. Je bent koningin der Nederlanden of niet.’
‘Vind jij het goed dan wat ze toen hebben gedaan?’
‘Nee natuurlijk. In plaats van het goede voorbeeld te geven, hebben ze het volk in de steek gelaten. Daar komt het op neer. Maar tegenwoordig is het niet anders. En ik zal je eerlijk bekennen dat ik er ook weleens wakker van lig. Het idee dat we hier bij ons en in dat Brussel door een stelletje psychopathische ijdeltuiten worden verraden en bedrogen. Want ze roepen nou bijvoorbeeld wel dat alles de schuld is van de Russen en de Chinezen. Maar als ik straks per ongeluk een wind laat moet ik er btw over betalen.
En verder is het nu al regeltje dit en regeltje dat. Plus controle, controle en nog eens controle. En wat is uw bloedgroep als ik mag vragen. En als ze straks ook nog gaan bepalen wat de maat van je schoenen moet zijn, zou mij dat helemaal niet verbazen. Of denk jij er anders over?’
‘Nee hoor. Ik lig er ook wel eens wakker van. Waar het naartoe gaat als straks de waarheid boven water komt. Want dat het allang niet meer klopt is zo zeker als ik weet niet wat… En kijk dan! Je vraagt je af waar ze nou blijft. En daar is ze.’
‘Wie?’
‘Dat meisje met onze bestelling.’
‘Het werd anders wel tijd zeg.’
‘Lang gewacht en toch gekomen’. Mijn moeder zei dat vroeger altijd.’
’Het is anders. En er hoort ook nog een
zinnetje bij.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Het is niet: ‘lang gewacht en toch gekomen’, maar: ‘lang gewacht en stil gezwegen. Nooit gedacht en toch gekregen’.
‘Nou. Goed dat je het zegt. Weer wat geleerd.’
TOT SLOT
‘Ik wens haar sterkte, maar nodig haar niet uit’
Katja van Nimwegen
Deze zomer stond er een moeder voor mijn neus, ongeveer even oud als ik. Mijn collega had twee weken noodopvang voor haar geregeld en was daarna op een welverdiende vakantie gegaan. Aan mij de taak om een vervolgoplossing voor deze vrouw te vinden. Of, hoe ik liever te werk ga: met haar. De vrouw was een Surinaamse, had geen vluchtverhaal (Suriname wordt in overheidstaal gezien als een ‘veilig land’), en had zich bovendien helemaal niet aan de afspraken gehouden die ze met mijn collega had gemaakt. De afspraken bestonden uit zich elke dag melden bij Centraal Onthaal; onze stagiair op de hoogte houden van haar pogingen om opvang te vinden; mij een bericht sturen om een afspraak te maken. Ik was haar alweer vergeten, zoals dat gaat, want er komen de hele dag problemen voorbij die direct opgelost moeten worden. Iemand die niet aandringt, kan bij mij weinig hulp verwachten.
Maar nu stond ze voor mijn neus en moest ik haar dus gaan vertellen dat ik niks voor haar kon doen. De opvang zat sinds die ochtend overvol, er was geen speelruimte, we konden haar hooguit helpen met vrijwillige terugkeer naar Suriname. Een verhaal dat ik, met tegenzin, al vaker heb moeten vertellen. Er was echter één compli
catie: naast de vrouw stond een jongen. Zoals ik altijd doe, richtte ik me eerst op hem. ‘Lekker zomervakantie?’ Hij had een Suske en Wiske gepakt, ik hoopte maar dat het een nieuwe versie was, niet zo’n oude vol racistische stereotypen. Of hij een koekje wilde, ‘Nee, bedankt mevrouw’. Tien jaar oud al, een voetballertje… ‘Wat leuk,’ zeg ik, ‘je wordt vast een prof!’ Ik vroeg de vrouw om even alleen mee te komen naar het kantoortje, zodat we het gesprek rustig konden voeren.
Ik was haar alweer vergeten, zoals dat gaat, want er komen de hele dag problemen voorbij die direct opgelost moeten worden
We hadden een moeilijk gesprek. Ik legde aan haar uit dat ze wel een verblijfsvergunning kon aanvragen (haar zoontje had immers een Nederlands paspoort), maar geen hulp zou krijgen bij het vinden van een huis. Opvang? Daar deed de gemeente Rotterdam niet aan voor deze categorie ‘ongedocumenteerde ouders van Nederlandse kinderen’. De zomervakantie liep op z’n einde en de jongen moest ingeschreven worden op een basisschool. En haar gebrek aan actie, de afgelopen twee weken, getuigde niet van veel daadkracht. Zou zij in dit
politieke klimaat, met windkracht zeven tegen, een bestaan op kunnen bouwen in deze stad?
In mijn ooghoeken zag ik de jongen bladeren in de Suske. Ik voelde me misselijk terwijl ik de vraag stelde. ‘Wat ga je doen? Ga je opvang vragen in een andere stad, zoals Amsterdam, of terug naar Suriname?’ Met zachte stem zei ze dat ze nog wel iemand kende, een man, die hen zijn bank had aangeboden voor een paar nachten. Ze deed het liever niet, zei ze, maar terug naar Suriname wilde ze niet overwegen. Daar was geen werk voor haar, en kon ze de rekeningen niet betalen.
Ik stamelde nog iets over basisrechten. Dat ze altijd 112 mocht bellen. Dat de politie verplicht is om slachtoffers te helpen zonder kans op detentie of uitzetting. Mocht ze ooit slachtoffer worden. Ze knikte met tranen in haar ogen.
Hulpverleners, die simpelweg moeten werken met de mogelijkheden die de overheid laat bestaan, besteden uren langer om dezelfde oplossingen te vinden. Het wordt normaler om nee te zeggen, om af te wijzen
Ik werd onderbroken en liep even het kantoortje uit.
Toen ik terugkwam, waren ze weg. Zes jaar geleden woonde er een vrouw in de ROSopvang voor wie schijnbaar alles was geprobeerd. Ook zij was niet gevlucht. Sterker nog, als haar dochter niet in Nederland
had gewoond, was ze al lang teruggegaan naar Eritrea. Maar die dochter woonde bij haar vader, de ex van de vrouw, die wel een Nederlandse verblijfsvergunning had. De vrouw kwam in een goede tijd, er waren bedden vrij en de gemeente betaalde haar opvang in het kader van de LVVregeling (Landelijke Vreemdelingen Voorziening). Het duurde lang, jaren, voordat er een doorbraak kwam in het leven van deze vrouw, niemand had het meer verwacht. Ze kreeg een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, om als gelijkwaardige coouder voor haar dochter te kunnen zorgen. Stralend had ze me in ditzelfde kantoortje haar pasje laten zien dat haar eindelijk toegang gaf tot de stad. Nederlands sprak ze toen al lang.
Met het narratief over migratie verandert ook het beleid. De LVV wordt afgeschaft, de routes naar een verblijfsvergunning worden dichtgetimmerd of raken verstopt door de half wegbezuinigde IND en AZC’s. De komende jaren gaan nog veel meer mensen op straat belanden. De angst voor detentie en deportatie gaat nog veel meer mensen in risicovolle afhankelijkheidsrelaties dwingen, weg van school, de huisarts, en andere organisaties die problemen kunnen signaleren.
Hulpverleners, die simpelweg moeten werken met de mogelijkheden die de overheid laat bestaan, besteden uren langer om dezelfde oplossingen te vinden. Het wordt normaler om nee te zeggen, om af te wijzen. Je ziet het bij Veilig Thuis, waar je uren aan de lijn kan hangen, waarna je te horen krijgt dat de persoon in kwestie maar
terug moet keren naar haar ‘eigen’ land. Je ziet het bij de politie, die geen aangifte wil afnemen zonder eerst even te ‘schakelen’ met de AVIM (de Vreemdelingenpolitie). Je ziet het bij de gemeente, die simpelweg het vreemdelingenloket sloot.
En ik zie het bij mezelf. Want waar ik de vrouw zes jaar geleden in begeleiding nam, hoe uitzichtloos haar situatie ook was, zo legde ik bij deze vrouw de verantwoordelijkheid bij haarzelf. Een psychologisch trucje, als ik eerlijk ben, om het maar niet te hoeven houden bij ‘de herberg zit vol’. Want dat zit ‘ie. Nog steeds.
En daarmee sijpelt de xenofobie vanuit de rechtse machthebbers door tot waar het de meeste schade toebrengt: de plekken waar mensen terecht moeten kunnen voor hulp. En natuurlijk werken we nog harder en vechten we terug. Natuurlijk lobbyen we voor meer bedden, mobiliseren we verzet, denken we mee over een solidariteitsnetwerk (NOO) voor noodopvang bij mensen thuis.
Twee weken later stuur ik de vrouw een whatsappje, hoe het gaat met haar en haar zoon. ‘Niet goed,’ appt ze terug. We hebben nog steeds geen vaste plek om te slapen. Ik wens haar sterkte, maar nodig haar niet uit. Een oplossing heb ik toch niet.

REFERENTIES
Boersma, K. (2021). Maatschappelijk engagement en hervorming: De impact van onmacht. Den Haag: Sociale Dynamieken.
De Boer, L. (2024). Soevereinen en autonomen in recht en rechtspraak: Een overzicht. Nederlands Juristenblad, 99(5), 301309.
De Koning, M. (2020). Radicalisering en de afnemende identificatie met het politieke systeem. Amsterdam: Politiek en Maatschappij.
De Voogd, J., & Cuperus, R. (2021). Atlas van afgehaakt Nederland: Over buitenstaanders en gevestigden. Elias, N. (1982). The Civilizing Process. Oxford: Blackwell Publishers. Foucault, M. (1982). The Subject and Power. Critical Inquiry, 8(4), 777795. Gallegos, F. (2023). The Phenomenology of Zozobra: Mexican and Latinx Philosophers on (Not) Being at Home in the World. In Yoshimi, J., Walsh, P., & Londen, P. (Reds), Horizons of Phenomenology: Essays on the State of the Field and Its Applications (pp. 211230). Springer Contributions to phenomenology. Janssen, J. (2016). Afhankelijkheid en weerbaarheid: Over het complexe en bonte werk van professionals bij de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Den Bosch: Avans Hogeschool. Janssen, J., Geelhoed, F., & De Koster, M. (2024). ‘Professionals onder druk’, Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit, 2(14), 311.
Kamperman, A. M., Henrichs, J., Bogaerts, S., Lesaffre, E. M., Wierdsma, A. I., Ghauharali, R. R., Swildens, W., Nijssen, Y., Van der Gaag, M., Theunissen, J.R., Delespaul, P. A., Van Weeghel, J.,, Van Busschbach, J. T., Kroon, H., Teplin, L A., Van de Mheen, D., & Mulder, C. L. (2014). Criminal victimisation in people with severe mental illness: a multisite prevalence and incidence survey in the Netherlands. PLoS One, 9(3), article e91029. Klein, N. (2023). Doppelganger. A trip to the mirror world. New York: Farrar, Strauss & Giroux.
Köbben, A., & Tromp, H. (1999). De onwelkome boodschap. Of hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd wordt. Amsterdam: Uitgeverij Jan Mets.
Nationaal Coordinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV). (2024). Met de rug naar de samenleving. Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland. Gezamenlijke publicatie door AIVD, Nationale Politie en NCTV.
Ossewaarde, R. (2023). Kafkaësk algoritmisch bestuur: Het toeslagenschandaal en de rol van irrationaliteit in de gemechaniseerde fraudejacht. Tijdschrift voor Cultuur & Criminaliteit, 13(1), 6976.
Scheeren, M., Schene, K., & Toonen, P. (2022). Ontwijken of ontwaken: Verhalen van mensen die bereid waren de consequenties te dragen toen hun bewustzijn over de werkelijkheid veranderde. Paris Books.
Staring, R., Bisschop, L., Roks, R., Brein, E., & van de Bunt, H. (2019). Drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven: Aard en aanpak van het fenomeen. Boom criminologie.
Thomas, W.I., & Thomas, D.S. (1928). The child in America: Behavior problems and programs. New York: Knopf.
Van Buuren, J. (2023, 14 september). Leids Universitair Weekblad Mare
BIOGRAFIEËN AUTEURS
Janine Janssen: Janine Janssen is hoogleraar Criminologie & Rechtsantropologie aan de Open Universiteit, lector Geweld in Afhankelijkheidsrelaties aan Avans Hogeschool en aan de Politieacademie. Tevens is zij hoofd onderzoek van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld van de nationale politie.
Maartje van der Woude: Maartje van der Woude is hoogleraar Recht & Samenleving bij het Van Vollenhoven Instituut aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Ze is tevens een van de drie principal investigators van het onderzoeksproject Crafting Resilience en staat in die hoedanigheid ook aan het hoofd van onderzoekslijn 3 ‘Veerkracht & Veiligheid’.
Vivian Thijssen: Vivian Thijssen is studentassistent bij de onderzoekslijn ‘Veerkracht & Veiligheid’ in het Crafting Resilienceproject en is verbonden aan het Van Vollenhoven Instituut bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van Universiteit Leiden. Ze is ook als onderzoeksassistent betrokken bij het NWOproject ‘Emotional Labour in the Borderlands’, waar met wetenschappelijk en artistiek onderzoek grenswerk zoals grenscontroles wordt bekeken als ‘emotioneel werk’.
Jaap van Nijnatten: Jaap van Nijnatten is geland als ambulant werkende Verpleegkundige, na wat creatieve opleidingen geprobeerd te hebben. Hij werkt alweer meer dan 30 jaar voor Antes in de regio Rotterdam en Dordrecht. Hij heeft zich altijd aangetrokken gevoeld tot wat hij de ‘rafelrand’ van de zorg noemt. Daar waar het schuurt tussen klant, zorg en samenleving. Hij tekent de laatste jaren vooral kleine verhaaltjes, sprookjes over zijn eigen familie. Zijn belangrijkste familielid is zijn prachtige dochter Amé.
Teun van Dongen: Teun van Dongen is Senior Adviseur Kennisontwikkeling en Strategie bij de Expertiseunit Sociale Stabiliteit. Eerder is hij als onderzoeker verbonden geweest aan verschillende denktanks, onder meer het HCSS en het ICCT. Hij heeft twee boeken geschreven, te weten Radicalisering ontrafeld: tien redenen om een terroristische aanslagen te plegen en Te vuur en te zwaard: effectiviteit en overdaad in de westerse strijd tegen terrorisme
Anne Jonker: Anne Jonker Anne Jonker is als promovenda betrokken bij de onderzoekslijn ‘Veerkracht &Veiligheid’ in het Crafting Resilienceproject en is verbonden aan het Van Vollenhoven Instituut bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van Universiteit Leiden. Haar onderzoek richt zich op groepen in de samenleving die zich niet (meer) herkennen in het systeem of die dit niet meer erkennen. Het onderzoek raakt daarmee aan thema’s als moderne vervreemding, nostalgie en onze verbeelding van de toekomst.
Richard Staring: Richard Staring (1962) is antropoloog, gepromoveerd bij sociologen en werkzaam als onderzoeker bij Bureau Beke (Arnhem) en als hoogleraar Empirische Criminologie aan het departement Law, Society & Crime van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij verricht vooral onderzoek op de terreinen van internationale irreguliere migratie en (georganiseerde) misdaad in stedelijke contexten.
Nicolien de Gier: Nicolien de Gier is als promovenda betrokken bij de onderzoekslijn ‘Veerkracht & Veiligheid’ in het Crafting Resilienceproject en is verbonden aan het Van Vollenhoven Instituut bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van Universiteit Leiden. Haar onderzoek richt zich op de interactie tussen zorg en veiligheidsprofessionals en ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld in de Nederlandse context.
Johanna Hoevenaar: Johanna Katharina is een fervent reiziger die er de voorkeur aan geeft om de natuur te verkennen en de lokale bevolking te ontmoeten. Ze uit haar passie voor humanitaire kwesties door haar werk in het assisteren van immigranten in Nederland.
Carine Kleine Haar: Carine Kleine Haar is senior beleidsmedewerker bij de directie Democratie en Bestuur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Wiebe Ruijtenberg: Wiebe Ruijtenberg is postdoctoraal onderzoeker in de ‘Veerkracht & Veiligheid’ onderzoekslijn van het Crafting Resilienceproject. Hij onderzoekt de oorsprong van de zogenaamde ‘aanpak onbegrepen gedrag’, en de weerbarstige praktijk waarin die wordt uitgerold. Hij doet zijn onderzoek in Dordrecht, waar hij mee kijkt met zorg en hulpverleners, voor wie de term ‘onbegrepen gedrag’ lang niet altijd relevant is.
Katja van Nimwegen: Katja van Nimwegen werkt bij Stichting ROS (Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt). Zij schreef samen met negentien ongedocumenteerde Rotterdammers een kookboek, dat u kunt bestellen via stichtingros.nl/kokenmetros. Katja is 33 jaar en heeft twee kinderen.
Zojuist verschenen, tweede druk!

KOKEN ZONDER PAPIEREN
Recepten en keukengeheimenanderevan ongedocumenteerde migranten

ISBN 9789461646286
Prijs: € 25,verkrijgbaar via ROS, boekhandel en uitgeverij van Gennep www.vangennep boeken.nl