Surinaamse Rapsodie

Page 1


Surinaamse Rapsodie

‘t Leven van Majoie Hajary in zeven muziekstukken
Ellen de Vries

Surinaamse Rapsodie

‘t Leven van Majoie Hajary in zeven muziekstukken

Ellen de Vries Waanders Uitgevers, Zwolle

www.majoiehajary.org

Een romantische melodie als start van een carrière

Indiase verwantschap als podiumstrategie tijdens de Tweede Wereldoorlog 3 Surinaamsche Rhapsodie

Een volksmelodie uit de slaventijd als startpunt van een nieuw begin

muzikale huwelijk tussen het Oosten en het Westen

Stamboom Majoie Hajary

Marie Majoie Hajary (1921—2017)

Harry* Najaralie Hajary (1892—1959)

Hajary 1215 B (ca. 1860—1933)

Majoie 372 L (ca. 1876—1921 of eerder)

Philippintje Wilhelmina Albertina Tjong Ayong (1896—1976)

Willem Tjong Ayong** (1869—1934)

Carolina Beathseba Andresa Esse *** (1875—1958)

Zie www.majoiehajary.org/stamboom/ (bronnen)

Shairally ♀ (?)

Akkookhan 360 L ♂ (?)

Jainub 371 L ♀ (ca. 1857—1921 of later)

Tjong Ho Foeng ♂ (?)

Tjon Lim Fay of Jong Lim Taij ♀ (ca. 1828—?)

Jantje Boorleder

Biologische vader (1845—?)

Clementina Christina Rogers **** (1838—1926)

Charles Esse Stiefvader (1827—1889)

De voorouders van Majoie Hajary zijn afkomstig uit Afrika, China en India. Bij Braamspunt aan de monding van de Surinamerivier kwamen ze per schip Suriname binnen.

* y ook wel als ij geschreven, hier wordt y aangehouden (de voornamen komen ook in omgekeerde volgorde voor)

** Tjong Ayong, ook Tjong Ajong met of zonder verbindingsstreepje

*** Esse ook als Essed geschreven

**** ook wel Christina Clementina

A(c)uba Carolina Rogers (ca. 1810—1874)

BRAAMSPUNT, aan de ingang der Surinamerivier.

Benoit, Pierre (Pierre Jacques) et al. Voyage à Surinam: description des possessions néerlandaises dans la Guyane. Bruxelles: Société des Beaux-Arts De Wasme et Laurent, 1839. Pl. I. Lithografie door P. Lauters. Allard Pierson – Collectie Surinamica van de Universiteit van Amsterdam

Parijs, een tropische herfstdag in 2022

De bel was nauwelijks overgegaan of de deur van het appartement van de zoon van Majoie Hajary, Sébastien Garros en zijn partner Laurent Durgeat, zwaaide open. Ik zag direct dat het interieur was veranderd ten opzichte van mijn vorige bezoek. Vanuit de kamer klonk geroezemoes; mensen liepen druk heen en weer. Glas in de hand. Een feest?! Ineens ontdekte ik in een van de feestgangers Majoie Hajary zelf. Hè, ze was toch dood?

Ik had tijdens mijn vorige bezoek nota bene haar rustplaats op de oude begraafplaats in Neuilly-sur-Seine nog bezocht – met zorg voor haar uitgekozen door haar zoon. Geometrisch geordende lanen leidden je via prachtige, soms protserige praalgraven en plechtige grafhuisjes naar haar graf in de twaalfde divisie. Hier lagen verschillende beroemdheden en notabelen, zoals de lijst van het kantoortje bij de entree niet zonder trots vermeldde.1 De grafopschriften vertelden hun verhaal.

Zoals dat van Nicolas Feuillatte: importeur van champagne, het bubbeldrankje dat Majoie op haar vaste middagwandelingetje door de buurt zo graag bestelde bij een bistro. Jacques Courtin bevond zich eveneens in dit gezelschap, de stichter van het Franse cosmeticahuis

Clarins: concurrent van Guerlin met zijn even dure crèmes die Majoie zich door haar zoon graag cadeau liet doen (‘Daarom blijf ik er zo jong uitzien!’).2

Haar steen was sober. Geen kwezelige teksten als ‘Hier rust onze lieve moeder en oma…’, maar een kernachtig:

Majoie HAJARY

Mme Roland GARROS

Pianiste - Compositeur 1921-2017

Nééééé, ze had me eerder niet willen zien, ze had zich verstopt, werd me gniffelend uitgelegd – ik weet niet meer door wie. Blijkbaar haalde ze dit grapje vaker uit. Majoie liep naar me toe. Ze lachte en droeg een witte coltrui, het haar had ze strak achterover in een wrong gedraaid. Ze leek zo weggelopen te zijn uit haar fotoalbum. Wat we precies tegen elkaar zeiden, herinner ik me niet meer. Ik werd wakker; zonlicht dat tussen de gordijnen kierde, maakte een eind aan mijn droom.

Nooit eerder was het voorgekomen dat het onderwerp van mijn onderzoek mijn droom was binnengestapt en zich zo direct tot mij had gewend. Ik vatte het op als een gunstig teken en signaal dat mijn hoofdpersoon in mijn hoofd was ingedaald. Want leef je naarmate het onderzoeksproces vordert niet dag en nacht samen met je hoofdpersoon? Mijn droom was gemakkelijk te duiden; daar hoefde Freud niet aan te pas te komen. Dat Majoie zich lange tijd had schuilgehouden en zich nu ineens als een duveltje uit een doosje aan mij openbaarde, is exemplarisch voor het pad dat de biograaf aflegt. Het ene ogenblik weet je zeker dat je het antwoord op je prangende vraag gevonden hebt, om je het volgende moment vertwijfeld af te vragen hoe je onverwachte plotwendingen moet verklaren. Want is dat niet een van de taken van de biograaf?

In de voetsporen van je protagonist bewandel je diens vaak hobbelige levenspad, je slaat met verwondering zijpaden in: is dit echt wel de kortste weg naar de eindbestemming? Soms sta je ineens voor een huiveringwekkende afgrond om opgelucht adem te halen als de redding nabij is. Je neust in werkschriften, ploegt brieven door, bent getuige van zowel glorieuze als minder fraaie gebeurtenissen, betrapt je hoofdpersoon op leugentjes (lang niet altijd om bestwil), voelt haar hart sneller

kloppen bij verliefdheden en huilt mee op hartbrekende momenten. Dat alles zonder te vergeten dat je een biograaf bent, die de nodige distantie in acht neemt om tot een gewogen oordeel te komen. ‘Amen’ of ‘tralala’ zou Majoie nu gezegd hebben.

Want al glurend en gravend in de nalatenschap – in het geval van Majoie een Parijse kelder vol boxen met ongeordend materiaal en een Chinese kamferkist plus een met partituren gevuld KLM-koffertje in Paramaribo – vormt de biograaf zich op grond van die biografische gegevens, interviews, en archiefonderzoek een opinie. Maar hoe aanmatigend is dat eigenlijk niet?

Halverwege mijn zoekproces werd ik met de vraag geconfronteerd of ik – conform Surinaamse tradities – Majoie Hajary al om toestemming had gevraagd voor het schrijven van haar biografie. Ik realiseerde me dat ik weliswaar alle medewerking had gekregen van de hoeder van haar nalatenschap in de personen van haar zoon Sébastien Garros en haar nicht schrijver/ journalist Chandra van Binnendijk, die mij op het spoor van Majoie had gezet, maar haarzelf had ik niet expliciet om permissie gevraagd. Via een oceaan-breed Whatsapp overleg met Chandra van Binnendijk in Paramaribo en haar collega-vriendin Robertine Romeny in het Groningse Mensingeweer – die met hun research een belangrijk fundament legden voor het bouwwerk dat een biografie uiteindelijk toch is – werd besloten tot een ritueel om haar zegen te vragen voor de fase die volgt op de research: het proces van zuchten en steunen, schrijven en schrappen. Ik weet niet helemaal zeker of dit wel strookte met Majoies christelijke geloof, maar we waren het aan haar geboorteland Suriname verplicht, vonden we.

Het moment was zeker gepast. Tijdens mijn werkbezoek aan Suriname medio 2023 bood vicepremier Wopke Hoekstra Suriname op 1 juli – 160 jaar na de formele beëindiging ervan in 1863 – namens Nederland eindelijk excuses aan voor het zo lang genegeerde, wrede slavernijverleden. Dat was het onderwerp geweest van Majoies laatste opera La larme d’or oftewel De gouden traan en op zijn Surinaams Na gowtu watr’ai.

Een dag na die plechtigheid strooiden Chandra van Binnendijk en ik op zondag 2 juli 2023 rode blaadjes van de fayalobi, bloem van de vurige liefde, in het bruine water van de Surinamerivier dat tegen de oever van het plaatsje Boxel klotste, waar vriendin Marieke Visser woont. Netjes opgedoft – Chandra in een T-shirt met de beeltenis van Majoies geliefde oma Carootje erop – spraken we mooie woorden. Meegevoerd door de wind dansten ze samen met kringelende wierookslierten mee op de tonen van Majoies sprookjesachtige compositie Raga du Prince, die vanonder de boomtakken uit de geluidsboxjes dwarrelden.

Wie schetst onze verbazing toen een paar dagen later de watramama, vorstin van de rivieren, de bloemblaadjes terugzond, door ons begrepen als teken van Majoies genegenheid en instemming. Kort daarop spoelde op diezelfde offerplaats een deftige zwarte damespump aan, die zo uit het schoenenrek van Majoie afkomstig had kunnen zijn en nog weer later volgde een andere even verrassende als raadselachtige vingerwijzing: een roze wanddecoratie in de vorm van een hand met op de palm de letters ‘Magic’.3

Daar moest ik het mee doen.

Terug- en vooruitblik op een carrière Tussenspel

‘Ik ben jammer genoeg nog niet dood, dus ik zou daar nu nog niet op kunnen antwoorden […]’, lachte de 50-jarige componiste Majoie Hajary fijntjes, toen de presentator van de Wereldomroep, haar landgenoot Benny Ooft voorzichtig informeerde of er zoiets bestond als een ‘eigen klassieke Surinaamse muziek’. Ooft vroeg eigenlijk of er waardering was voor de composities van zijn studiogast. Majoie Hajary was zeker niet levensmoe, maar achtte het een universeel gegeven dat een componist pas erkenning krijgt als ie al onder de groene zoden ligt en zijn geest in het hiernamaals vertoeft. Met een Surinaamse tongval die meedeinde op haar Franse zinsmelodie verzekerde ze: ‘Ik geloof er natuurlijk in, anders zou ik het niet doen, weet u wel?’

Zojuist teruggekeerd uit Suriname, werd ze door Ooft in de studio in Hilversum geïnterviewd in het voorjaar van 1972 tijdens een tussenstop op doorreis naar haar woonplaats Neuilly-sur-Seine, een voorstad van Parijs.4 Het is een van de weinig bewaarde Nederlandse radiointerviews – daarom alleen al van onschatbare waarde – waarin ze op middelbare leeftijd de balans opmaakt van haar carrière. In Suriname, in haar geboortestad Paramaribo, had ze rond de Paasdagen zojuist de repetitie bijgewoond van de opvoering van een deel van haar operaoratorium Da Pinawiekie, Surinaams voor Lijdensweek: haar levenswerk. Ze hoopte het jaar daarop, in 1973, op ‘een grote uitvoering’ van het stuk, zoals ze het ‘werkelijk’ in gedachten had, deelde ze

Ooft mee.5 Da Pinawiekie over de laatste dagen van Jezus Christus op aarde, was gebaseerd op het kerkiboekoe van haar geliefde oma Carootje: ‘dochter van een slavin’.6

Tijdens het interview in Hilversum waren enkele fragmenten uit La Passion selon Judas, het Notre Père [Onze Vader] te horen, zoals de radio-omroeper in zijn beste school-Frans aankondigde. La Passion selon Judas, in het Surinaamse Da tori fu Judas oftewel Het verhaal van Judas, was eigenlijk een soort ‘uittreksel’ van het oratorium, verklaarde Majoie. Dit was recent door de platenmaatschappij Columbia Broadcasting System (CBS) op de plaat gezet in een Parijse studio. Majoies uiterst muzikale vrienden en familieleden van moeders kant waren destijds ijlings vanuit Nederland naar Parijs afgereisd om in straf tempo de koor- en solopartijen in te zingen. Uit hun kelen galmde nu het Wi Tata na Hemel [Surinaams voor Onze Vader] door de studio. Tussendoor schetterde en schitterde de trompet van Roger Guérin: winnaar van de prestigieuze Franse jazzprijs Prix Django Reinhardt, die voor dit jazzy en funky arrangement tekende.

Het door bossen omrande gebouw van de Wereldomroep van waaruit het interview werd uitgezonden, had vanuit de lucht gezien de vorm van een vliegtuig, rustend in een bed van frisgroen loof, klaar voor vertrek. Een architectonisch grapje dat de actieradius van de radiozender symboliseerde die via de ether de hele aardbol bestreek – ook Suriname. Dolend door de gangen naar de opnamestudio zal het haar vast ontgaan zijn. Maar hoe symbolisch was dat wel niet? Vliegtuigen

en vliegvelden doorkruisten haar levenspad. Haar fotoalbum was gevuld met de kiekjes van de airports die ze aandeed op weg naar haar pianoconcerten in het buitenland. Op die foto’s spat de beeldschone en slanke Majoie Hajary van het beeld.

Luchthavens maakten niet in de laatste plaats deel uit van haar leven, doordat ze getrouwd was met een employé van een vliegtuigmaatschappij: Roland Garros. Garros was een neef van de bekende oorlogsheld en vliegpionier die zich vanwege zijn luchtcapriolen de bijnaam ‘cloudkisser’ verwierf. Nu is hij vooral bekend vanwege het naar hem vernoemde Parijse tennisstadion en grandslamtennistoernooi. Haar Roland Garros werd manager bij de Franse luchtvaartmaatschap Air France. Vanwege zijn werk woonde Majoie achtereenvolgens in Madagaskar, Congo-Brazzaville, Algerije, Japan, Turkije, en verbleef ze enige tijd in ‘Brits-Indië’: het land van haar Indiase voorouders van vaders kant, zoals ze zojuist in de uitzending had verteld. In een klein door Roland Garros zelf gebouwd vliegtuigje, dat de naam kreeg van het Surinaamse vogeltje waar Majoie zo dol op was, de grietjebie, maakte het echtpaar lokale tochtjes. In die vreemde landen bestudeerde ze inheemse instrumenten, die ze in haar composities vervlocht.

In de studio herinnerde Majoie de radioluisteraar eraan dat ze ‘heel, heel vroeger’ in haar jeugd hier in Hilversum had gewerkt voor een kinderuitzending. ‘Dat is al zo lang geleden, ik studeerde toen nog op het [Amsterdams] conservatorium en ik heb toen ook kinderliederen geschreven.’ Achter dit achteloos

geformuleerde zinnetje ging een heel verleden schuil. Dat ze zich tijdens de Tweede Wereldoorlog had aangemeld bij de Kultuurkamer, optrad voor de genazificeerde ‘Nederlandsche Omroep’ en rondtoerde in Duitsland en de bezette gebieden, was haar na de bevrijding in 1945 op de nodige vragen komen te staan. In 1945 kwam er daardoor een abrupt einde aan haar podiumcarrière in Nederland. Of deze jeugdzonde pijnlijke herinneringen opriep en hoe ze daarop terugkeek, daarnaar informeerde Ooft niet. Evenmin vroeg hij hoe de optredens van het jonge, bruine, zwartharige meisje in goud geborduurde sari’s zich verhielden tot de rassenleer van de nazi’s. Voor de nazi’s golden blakende en blozende Germaanse jongelingen met blauwe ogen en blonde lokken immers als ideaalbeeld.

Schuchter stelde Benny Ooft in de Hilversumse studio wel de ‘zeer persoonlijke vraag’: ‘vindt u voor uzelf dat uw carrière geslaagd is?’ Een klein lachje. ‘Ja, dat weet ik ook niet, dat zou ik u pas volgend jaar Pasen kunnen zeggen’, zei ze bescheiden. ‘Slagen is altijd in vergelijking met anderen… of andere mensen geslaagd zijn of niet… Ik bedoel, volgens mij ben ik tevreden… Dat is toch al iets.’

Wie oude kranten doorleest ziet: recensenten loofden haar virtuoos en eigenzinnig pianospel en stonden welwillend tegenover haar eerste composities. In Amsterdam behoorden Nelly Wagenaar en Willem Andriessen tot haar pianodocenten, in Parijs waren het onder anderen Nadia Boulanger en Louis Aubert geweest – beiden leerlingen van de bekende Gabriël Fauré – die haar de fijnere kneepjes van het componeren bijbrachten.

Majoie stond in feite op een keerpunt in haar leven. Haar huwelijk met Roland Garros met wie ze twee kinderen kreeg, dochter Sîta en zoon Sébastien, eindigde na een turbulent liefdesleven van twintig jaar in een troosteloze vechtscheiding. Op het moment van het interview in Hilversum in 1972 waren de voorbereidingen voor de scheiding al in volle gang. Op 11 juli 1972 zou de scheiding worden uitgesproken, die door een ambtelijke fout overigens pas op 10 december 1973 officieel bekrachtigd werd.7

Misschien brachten die omstandigheden haar er wel toe zich vast te bijten in het oratorium en het ter hand nemen van haar tweede grote levenswerk: haar opera La larme d’or [De gouden traan]. La larme d’or speelde zich af in het koloniale Suriname tijdens de goudkoorts en zou haar Da Pinawiekie uiteindelijk in de schaduw stellen. Ze zou welbeschouwd de rest van haar lange leven – ze werd 96 jaar – eraan wijden om haar La larme d’or af te maken, bij te schaven, te arrangeren en uitgevoerd te krijgen.

Ook al was ze inmiddels een echte Parisienne, Suriname was de laatste jaren steeds belangrijker geworden in haar werk, vertrouwde ze de presentator van de Wereldomroep toe. ‘Wie zijn jeugd doorbracht in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname, zal dat niet vergeten. Nooit!’, zo verwoordde ze het later hartstochtelijk in een van de synopsissen van La larme d’or

Romanze

Een romantische melodie als start van een carrière

Uit de serie Stadsgezichten, no 65, C. Kersten & Co, Paramaribo

Het Stadsgezicht van de Gravenstraat dat de firma Kersten & Co rond 1920 op de markt bracht, overleefde talloze landverhuizingen en is wonderwel goed bewaard gebleven.8 Majoie koesterde de postkaart als herinnering aan een onbekommerde jeugd die zich in deze buurt, het bestuurscentrum van Paramaribo, afspeelde. Op de foto kuieren twee in het wit geklede heren schijnbaar op hun dooie gemak over de zandweg. Aan de schaduw van de mahoniebomen te zien, is het geen ochtend meer en zijn de ambtenaren hun kantoren rondom het nabijgelegen Oranjeplein al binnengewandeld.9 Vlak voor het withouten gebouw van De Surinaamsche Bank staan enkele passanten stil om de verrichtingen gade te slaan van ‘fotografiste’ Augusta Curiel. Buitenbeelds probeert ze onder het zwarte doek van de houten camera met de assistentie van haar zuster Anna hun blik te vangen.10 Zie daar het idyllische plaatje dat de dames Curiel op de glasplaat vereeuwigden: een netjes aangeharkte, ordelijke kolonie, waar het goed toeven is en serene rust heerst. De zoetgevooisde fluitconcerten van het geelborstje dat vernoemd is naar de klank die het voortbrengt, de grietjebie, hoef je er alleen nog maar bij te denken.

Uit de kranten rijst een minder florissant stadsbeeld op: dat van bittere armoede, lage lonen, hongerprotesten, bedompte volkswoningen op de achtererven met onwelriekende waterputten als verzamelplaatsen voor ratten en muskieten.11 Met de gezondheid van de gewone man was het abominabel gesteld. Beter zou het er in de jaren twintig en dertig niet op worden. De Grote Depressie, de wereldwijde economische

crisis, ging niet aan Suriname voorbij. Vrouwen uit de Creoolse [Afro-Surinaamse] volksklasse – nazaten van slaven – zagen zich uit armoede soms genoodzaakt hun lichaam te verkopen. Als er een schip met Hollandse Jantjes of Amerikaanse matrozen in de haven van Paramaribo aanmeerde, dan zoemde het van bedrijvigheid rond de kade van de Koninklijke Nederlandsche StoombootMaatschappij: werk aan de winkel.

Een groot deel van de bevolking was besmet met filaria, olifantsziekte genoemd vanwege de wanstaltig opgezwollen ledematen, die het lopen bijna onmogelijk maakten. Dat die ziekte epidemische vormen aannam, blijkt uit de wrange grap die rondging: zelfs de reusachtige zuilen die het moderne politiebureau aan de Waterkant stutten, waren ermee besmet.12 Malaria, lepra, mijnwormziekte en tbc eisten hun tol, de sterftecijfers onder kraamvrouwen en zuigelingen waren torenhoog.13 Aan het terugdringen ervan zou Majoies vader eind jaren veertig in zijn hoedanigheid als lid van het College van Bijstand en College van Algemeen Bestuur – de voorlopers van de raad van ministers – met de Geneeskundige dienst en Sociale Zaken in zijn portefeuille, nog zijn handen vol hebben.14

Een blik op foto’s uit haar babytijd maakt duidelijk dat Marie Majoie, de oudste dochter van Harry Najaralie Hajary en Philippintje Wilhelmina Albertina TjongAyong, opgroeide in welstand.15 Geboren in hartje centrum aan de Keizerstraat 179 in de vroege voormiddag van dinsdag 16 augustus 1921, kon het avondblad De West: nieuwsblad uit en voor Suriname nog net de annonce opnemen van ‘H.N. Hajary en

‘Van Marie aan Oma 18 november 1921’. Babyfoto van Rieke [Majoie] Hajary, Fotografie: G.M. Oosterling (1873-1928) Paramaribo

echtgenoote’ om kennis te geven van de geboorte van hun dochter.16 Nauwelijks drie maanden oud werd ze door fotograaf

G.M. Oosterling op de gevoelige plaat gezet: een wolk van een baby met al een behoorlijke dot haar. Het is verleidelijk om in haar glanzende ogen de ‘wilde’, avontuurlijke, blik te ontwaren die nicht Chandra van Binnendijk haar tante bij het zien van dit portretje toeschreef.17

Ze was net aan de statistieken ontsnapt. Twaalf dagen voor haar komst op aarde vond in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1921 een grote volkstelling

plaats. Volgens de uitkomst telde Suriname – vier keer zo groot als Nederland – toen 107.723 stervelingen: 51.177 van het mannelijk en 51.546 van het vrouwelijk geslacht. Alleen al in Amsterdam vertoefden destijds zes keer zoveel mensen! ‘Boschnegers’ en ‘Indianen’ uit het binnenland, waren in dit cijfer merkwaardigerwijs niet opgenomen.18 De ‘Indianen’, Inheemsen zegt men nu, behoorden tot de oorspronkelijke bewoners van Suriname. De ‘Boschnegers’ – Marrons –waren de nakomelingen van gevluchte

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.