Fré Dommisse - Schrijfster tussen normaal en abnormaal (1900-1971)

Page 1


Schrijfster tussen normaal en abnormaal (1900-1971)

Dom m isse Fré

Schrijfster tussen normaal en abnormaal (1900-1971)

Fré

Catharina Th. Bakker

Waanders Uitgevers, Zwolle

Fré ca. 1901

Particuliere collectie

Van Lamoen-Dommisse

Inhoud

1. Een vergeelde zwart-witfoto 6

2. Die heerlijke jeugd 18

3. Oorlog in het hoofd 42

4. Krankzinnig 68

5. De herinnering 92

6. De kloof dempen 120

7. Schrijfster zijn 138

8. Erkenning als ‘deskundige’ 158

9. De verpleegster 178

10. Bezet 190

11. Geen tijd om te schrijven 210

12. Schrijven doe ik het liefst 230

13. Teruggevonden 252

Dankwoord 258

Noten 260

Bronnen en literatuur 295

Register 313

Hoofdstuk 1

Een vergeelde zwart-witfoto

Lang geleden, toen ik voor het eerst het Literatuurmuseum bezocht om het archief van Fré Dommisse te bestuderen, kreeg ik een wat kromgetrokken, vergeelde zwart-witfoto in handen waarop een groep mensen te zien is. De keurig geklede dames en – vooral – heren zitten aan lange, gedekte tafels, de wijnglazen gevuld. Sommigen hebben het servet al op schoot gelegd; men zit klaar voor het diner. Achterin de zaal staan de mensen nog achter de tafel; zij zijn de hoofdfiguren van het gezelschap. Ik herkende niemand; ik kon niet bedenken wat de foto te betekenen had en waarom deze in het archief van Fré Dommisse terechtgekomen was. De achterkant van de foto was leeg; er stond geen enkele aanwijzing op in de vorm van de naam van een fotograaf, noch een datum of plaatsaanduiding van de opname. Zonder er verder acht op te slaan, legde ik de foto terzijde.

Bij het derde, of misschien vierde bezoek aan het archief bekeek ik de foto opnieuw. Pas toen viel mijn oog op een figuurtje aan de rechterkant van de tafel links, de tweede persoon vanaf het hoofdeind. Is dat niet Fré Dommisse? Ik keek nog eens goed en zag nu het kapsel; de korte boblijn die in de jaren dertig in de mode was, precies zoals Fré het haar droeg op een familiefoto uit die tijd. Toen begreep ik waarom deze foto in haar archief was beland: ze staat er zelf op.

Wat was de chique gelegenheid waarvan een fotograaf deze visuele herinnering had gemaakt? Aangezien Fré Dommisse in de jaren dertig schrijfster was geworden, leek het mij waarschijnlijk dat het ging om een schrijversdiner, bijvoorbeeld een bijeenkomst van de P.E.N.-club. De club van Poets, Essayists en Novelists, die overigens onder de naam PEN International nog altijd een bloeiend leven leidt, was in 1921 in het leven geroepen om de professionalisering van de ‘pen’ te bevorderen en ‘het vrije woord’ te beschermen. Fré was in 1936 lid geworden.1 Maar wat was dan de gelegenheid precies en wie waren die andere mensen?

Diner in de feestzaal van Hotel Americain 1937

Fré is op de rug te zien: linker tafel, vanaf de kop tweede persoon rechts.

Andere personen op de foto: zittend aan de linker tafel links, laatste persoon: J. van der Spek, staande achter de tafel vijfde van links: F.S. Meijers, rechts van hem G. Kraus, staand meest rechts: H.C. Rümke, rechter tafel, linkerzijde laatste persoon L. van der Horst,

tweede persoon rechts van hem A. Querido, rechterzijde laatste persoon: E.C. Lekkerkerker (met dank aan Joost Vijselaar voor de identificatie).

Foto: Alg. Holl. Fotopersbureau Amsterdam / Collectie Literatuurmuseum

Ik kwam niet verder en besloot er een ‘publieksvraag’ van te maken; wie kan mij helpen deze foto te identificeren? Al snel wisten enkele collega’s mij op het juiste spoor te zetten.2 De een herkende de plaats: de foto was in Amsterdam gemaakt. De ander herkende enkele mensen op de foto; het bleken geen schrijvers te zijn maar prominenten uit de wereld van de geestelijke volksgezondheid in de jaren dertig: beroemde (zenuw)artsen, psychiaters en maatschappelijk werksters.

Met die informatie ging ik verder zoeken en zo ontdekte ik dat de Nederlandsche Vereeniging voor Geestelijke Volksgezondheid (NVGV) eind mei 1937 in Amsterdam een conferentie had gehouden. Ik vond zelfs de congresbundel in een bibliotheek!3

Het was het tweede landelijke congres van de NVGV en had als thema ‘Het gezin’. De bijeenkomst duurde twee dagen en vond plaats in het gebouw van de AMVJ te Amsterdam, hoek Stadhouderskade, vlakbij het Leidseplein. Met behulp van het beeldarchief van Amsterdam kwam ik erachter dat het gebouw van de AMVJ destijds niet beschikte over een prachtige eetzaal zoals die op de foto. Maar vlakbij ligt wel een van de deftigste etablissementen van de stad: het Hotel Americain. En ja, daar bleek de foto te zijn genomen.

Fré Dommisse (met de klemtoon op de eerste lettergreep4) was geen arts, psychiater of maatschappelijk werkster. Integendeel. Ze was een ex-patiënte, die als schrijfster bekendheid had verworven met haar debuutroman Krankzinnigen (1929), waarin zij over haar ervaringen in het ‘gesticht’ vertelt. Vandaag de dag zouden we haar een ervaringsdeskundige noemen. Destijds bestond die term niet, sterker nog, het hele fenomeen was onbekend. Toch zit Fré als vreemde eend in de bijt op de foto te midden van de crème-de-la-crème van de wereld van de geestelijke volksgezondheid aan tafel in de feestzaal van het Americain tijdens het congresdiner op 24 mei 1937. Hoe is dat zo gekomen?

Krankzinnigen is een belangrijk boek, althans als we haar tijdgenoten mogen geloven.5 De roman, waarin de schrijfster haar ervaringen beschreef als gestichtspatiënt, kreeg lof toegezwaaid en heeft diverse herdrukken beleefd.6 Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is het van een vertaling niet gekomen, maar vandaag de dag bestaat er in Nederland nog altijd belangstelling voor het boek. In maart 2022 is Krankzinnigen herdrukt in de Salamanderreeks en in reactie daarop verschenen opnieuw positieve recensies – zij het vooral in GGZ-kringen. Zo schreef Johan Atsma in GGZ-Totaal: ‘[J]e maakt gedurende het boek grondig kennis met het leven, denken en ervaren van een psychiatrisch patiënt. Weliswaar van heel lang geleden maar van de geldigheid van het verhaal is de uiterste houdbaarheid nog lang niet verstreken.’7

De moeite die Fré Dommisse heeft genomen om aandacht te vragen voor het lot van (ex-)psychiatrische patiënten heeft een vaste plaats verworven in de geschiedenis

van de geestelijke gezondheidszorg. Via deze route ben ook ik met haar in aanraking gekomen, want als je onderzoek doet naar de geschiedenis van de GGZ kom je vroeg of laat haar naam tegen. In het proefschrift Gekkenwerk, over de geschiedenis van de psychiatrische verpleegkunde, noemt Cecile aan de Stegge haar debuutroman veelvuldig, steeds in relatie tot het psychiatrisch-verpleegkundige beroep.8 In het standaardwerk Verward van geest en ander ongerief besteden Harry Oosterhuis en Marijke Gijswijt-Hofstra vijf bladzijden aan de schrijfster. Zij wordt geportretteerd als de eerste voormalige patiënt die met haar werk probeerde aandacht te vragen voor de positie van (ex-)psychiatrische patiënten.9 Het doel van Fré Dommisse was het publiek een realistischer beeld bij te brengen van deze soms vergeten, maar vaker nog gestigmatiseerde groep mensen en van de instellingen waarin zij verbleven. Dat deed ze door te schrijven, radiovoordrachten te houden en lezingen te geven in het land. De ervaringen die zij in Krankzinnigen beschreven heeft, maken nieuwsgierig naar de persoon van Fré Dommisse, evenals naar haar streven zich te ontworstelen aan haar psychiatrische verleden, om vervolgens de boer op te gaan met haar verhaal. Het moet een tour de force zijn geweest. Wat waren haar drijfveren en wat leverde het op?

Over het leven in Nederlandse krankzinnigengestichten begin twintigste eeuw is relatief veel bekend.10 De meeste publicaties zijn echter gebaseerd op jaarverslagen, notulen, artikelen in vakbladen en dossiers. Hoe patiënten zelf hun verblijf in een inrichting hebben ervaren – hun geestelijk en lichamelijk lijden – blijft daarin buiten beeld. Zelfs dossiers bevatten hoofdzakelijk observaties van anderen – artsen, verplegenden, familie. Er bestaan wel bronnen waarin patiënten zelf verslag doen van hun opname, maar dergelijke ‘patiëntervaringsverhalen’ zijn vóór de Tweede Wereldoorlog dun gezaaid. Het werk van bijvoorbeeld Jan Arends en J.M.A. Biesheuvel is van na de oorlog.11 Krankzinnigen van Fré Dommisse is een van de eerste in zijn soort.12 Het boek wordt in de geschiedschrijving van de psychiatrie echter vooral aangehaald vanwege haar getuigenissen uit de eerste hand van het leven in het gesticht.13 Maar het zijn juist haar innerlijke worstelingen en de weerslag van haar psychotische gedachten die een ongekende blik bieden op het vooroorlogse gestichtsleven en het bestaan daarbuiten. Juist het feit dat ze haar verhaal zelf had doorleefd, maakt de roman bijzonder. Alleen al daarom is het interessant om het levensverhaal van Fré Dommisse te boekstaven.

Maar Fré Dommisse was als (ex-)patiënte niet alleen een interessante ‘casus’. Zij had ook een missie. Deze formuleert ze meteen al, zij het enigszins bescheiden, in de tweede druk van het boek. Het ging haar nadrukkelijk niet om een aanklacht tegen de psychiatrie. Ze wilde slechts ‘de kloof […] helpen dempen die er is tusschen

normalen en abnormalen’. 14 Dezelfde missie is ook terug te vinden in enkele andere publicaties van haar hand, zoals de roman Licht op den drempel (1937) en de non-fictiepublicatie Opdat er kieme… (1939). Fré Dommisse was een geëngageerd schrijfster en vanwege de inhoud van de missie kan zij worden beschouwd als de Nederlandse versie van de Amerikaanse schrijver Clifford Beers, een van de wegbereiders van de Mental Hygiene Movement – of zelfs een voorloper van wat decennia later ‘antipsychiatrie’ werd genoemd.15 Toch wordt haar naam in de meeste Nederlandse literatuur over de beweging voor geestelijke volksgezondheid en de antipsychiatrie zelden genoemd.16 Alleen Aan de Stegge legt de verbinding.17 De woorden op een poster van Stichting Pandora, die al decennia opkomt voor de belangen van (ex-)psychiatrische patiënten, lijken Fré Dommisse echter op het lijf geschreven: ‘Waarom gek? Omdat ’ie anders is?’18 Een en ander leidt onvermijdelijk tot de vraag waar die drijfveer vandaan kwam en of ze vond dat haar missie geslaagd was. Was het diner met de ‘groten’ der geestelijke volksgezondheid het sluitstuk van die missie?

Fré Dommisse had haar strijd voor acceptatie ook op een ander terrein van het maatschappelijk leven kunnen uitvechten. Het verhaal gaat dat zij alleen uit de inrichting ontslagen mocht worden indien een verpleegster bij haar zou intrekken.

Zo was het niet, maar feit is dat zij gedurende vele jaren inderdaad een verpleegster als huisgenote had. Die verpleegster was Dina (Everdina Gijsberta) de Jong. Vanaf 1935 woonden zij samen. Ze deelden de zorg voor Fré’s (blinde) moeder, het huishouden en naar verluidt ook de slaapkamer. Familieleden beschouwden Dina de Jong – door iedereen ‘zuster Dina’ of ‘zuster De Jong’ genoemd – onbekommerd als liefdespartner van ‘tante Fré’. Het lijkt erop dat de seksuele geaardheid van Fré voor de familie geen probleem was – er werd eenvoudigweg niet over gesproken. Fré’s oudste zus Tine leefde ook samen met een vrouw, voor haar gold hetzelfde.

Bij deze bewering wil ik drie kanttekeningen plaatsen. Ten eerste: dat erover gezwegen werd, betekent niet automatisch dat een eventuele lesbische verbintenis werd geaccepteerd, het tegendeel overigens evenmin. Ten tweede: de familieleden die ik hierover gesproken heb, kwamen als kind en jongvolwassene vooral in de jaren vijftig en zestig bij de dames over de vloer. Ze hebben geen, of nauwelijks, kennis van, dan wel herinneringen aan de situatie van vóór de oorlog. Ten slotte: ieders herinnering wordt gekleurd door veranderingen in de tijd. Stilzwijgende acceptatie van homoseksualiteit kan evengoed een hedendaagse opvatting zijn die op het verleden wordt geprojecteerd. Ik vermoed echter dat dit hier niet opgaat. Vijftig jaar geleden schreef de bevriende schrijfster Clare Lennart al in haar necrologie van Fré Dommisse: ‘Dina zou levenslang haar gezellin en trouwe kameraad blijven, niet haar

verpleegster zoals in sommige artikelen wel eens is geschreven.’19 Een trouwe kameraad kan men nog opvatten als huisgenote met separate slaapkamers, maar in deze context kan men voor het woord ‘gezellin’ nauwelijks iets anders lezen dan ‘levenspartner’. Ook Clare Lennart vond het blijkbaar onnodig daarover besmuikt te doen.

Verder werd er dus niet over gesproken. Niet door de dames zelf, niet door hun omgeving. De vraag is hoe dit valt te rijmen. Anders gezegd: hoe past het zwijgen van de ‘gezellinnen’ over hun geaardheid in de tijdgeest?

De geschiedschrijving van de homoseksualiteit richtte zich aanvankelijk op structuren en grote lijnen – wetenschap, literatuur en wetgeving – en vrijwel uitsluitend op mannen.20 Dat laatste had onder meer te maken met de beschikbaarheid van bronnen. Homoseksuele mannen zijn in historische teksten soms nog wel te vinden, lesbische vrouwen vrijwel nooit. In 1994 promoveerde Judith Schuyf op een studie naar lesbische vrouwen in Nederland, met de veelzeggende titel Een stilzwijgende samenzwering 21 Zij maakte het gebrek aan bronnen over lesbische vrouwen juist tot onderwerp van haar studie. Door het schaarse materiaal dat wél te vinden was te combineren, gelukte het haar een tipje van de sluier op te lichten waaronder het leven van lesbiennes een groot deel van de twintigste eeuw schuilging. Haar belangrijkste conclusie was dat vrouwelijke homoseksualiteit tot ten minste 1970 met groot stilzwijgen was omgeven. Lesbiennes waren maatschappelijk onzichtbaar. Dit werd in stand gehouden door de samenleving, maar ook door henzelf – vandaar ‘samenzwering’. De vraag is in hoeverre het leven van Fré Dommisse en Dina de Jong kan worden beschouwd als zo’n ‘stilzwijgende samenzwering’.

Daar komt nog iets bij. Toen in 1919 de eerste feministische golf uitmondde in de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht, bleven vrouwenorganisaties bestaan, maar eenduidig was het feminisme niet meer. Het ideaalbeeld van de vrouw als huisvrouw en moeder, met de man als hoofd van het gezin, was onuitroeibaar gebleken, evenals zijn tegenbeeld: de ‘oude vrijster’. Geëmancipeerde vrouwen bleven zich verzetten tegen knellende huwelijksbanden, maar velen weigerden zichzelf ‘feministe’ te noemen, omdat zij niet met die ‘sneue ongehuwde vrouwspersonen’ geassocieerd wilden worden.22

Hoewel Fré als tiener haar rebelse kanten niet onder stoelen of banken stak, noemde ook zij zichzelf geen feministe.23 Voor zover ze zich in het activisme stortte (want dat deed ze wel), betrof het christelijk geïnspireerd socialisme en pacifisme. Ook als socialiste ging ze echter niet de barricaden op; ze maakte zich dienstbaar door pamfletten rond te brengen en affiches op te hangen, wat overigens gevaarlijk genoeg was. Die vrouwelijke bescheidenheid was niet uniek. Hoe dan ook blijkt uit alle literatuur over dit onderwerp dat vrouwen, ook maatschappelijk geëngageerde

vrouwen, eeuwenlang vrijwel onzichtbaar bleven. Eind negentiende eeuw was daarin weliswaar enige verandering gekomen, maar ook daarna bleef het moeilijk voor vrouwen om zich in het openbare leven te profileren.24 Voor lesbische vrouwen gold dit dus in het kwadraat: vooral niet opvallen. En wat te denken van een lesbische vrouw met een psychiatrisch verleden…?

Fré Dommisse lijkt naadloos te passen in dit beeld van onzichtbaarheid en bescheidenheid. Maar hoe valt dit te rijmen met het feit dat ze desondanks steeds het podium zocht – via haar voordrachten, de radiotoespraken en de culturele activiteiten die ze later organiseerde, maar vooral als schrijfster?

Fré Dommisse lijkt ook als schrijfster bescheiden te zijn geweest. Misschien wel té bescheiden; in een zelfportret dat ze in 1950 schetste voor Uitgeverij Querido schreef ze dat ze op haar veertiende al wist dat ze ‘schrijfster’ wilde worden.25 Tussen aanhalingstekens. En inderdaad: zij schreef weliswaar al in haar kinderjaren verhalen voor school en kreeg daarvoor vaak hoge cijfers. Het schrijven zat er dus al vroeg in, maar daarmee ben je nog geen ‘schrijfster’.

Schrijfsters – vrouwelijke auteurs – werden in de eerste helft van de twintigste eeuw niet bijster serieus genomen, ook al hadden zij rond 1930 een aanzienlijk aandeel in de literaire productie in Nederland.26 Dat heeft deels te maken met de opkomst van het modernisme. Zoals iedere nieuwe culturele stroming, zette het modernisme zich af tegen zijn voorganger, in dit geval vooral het naturalisme.27 Opgekomen als antwoord op de verwoestingen en de chaos van de Eerste Wereldoorlog zocht het modernisme naar nieuwe manieren om op de werkelijkheid te reflecteren. Intellectuele scepsis deed zijn intrede. Moderne auteurs trokken de kenbaarheid van de wereld en de mogelijkheden van taal, van het schrijven zelf, in twijfel. Freud had geleerd dat mensen niet door ratio, maar door seksuele driften werden geregeerd. Dit had gevolgen voor de vorm van verhalen. Lyrische beschrijvingen, psychologische ontledingen en commentaar van alwetende vertellers maakten plaats voor bondige, krachtige, soms zelfs documentair klinkende verhandelingen, vol flashbacks en herinneringen. Het ging niet langer om wat de hoofdpersonen beleefden, maar om hun gedachten en twijfels, al dan niet weergegeven als stream of consciousness (gedachtestroom).

Het modernisme was grotendeels een zaak van mannen: modernistische auteurs én recensenten waren bijna allemaal mannen. In hun afkeer van het naturalisme plakten zij door vrouwen geschreven (vaak naturalistische) romans het stempel ‘damesroman’ op – en dat was niet vleiend bedoeld. Het was meten met twee maten: het werk van mannen werd beoordeeld op basis van thematiek en stijl, ‘damesromans’ werden langs de lat gelegd van ‘typisch vrouwelijke’ criteria: lieflijkheid,

feminiene onderwerpen, een ‘vrouwelijke’ hand of denktrant – wat dat allemaal ook moge wezen – en daarmee afgeserveerd: ‘lief’ en ‘zoet’ waren ook destijds geen aanbevelingen. Schrijfsters die wel door de mannelijke, modernistische beugel konden, zoals Carry van Bruggen en Top Naeff, bleken over ‘mannelijke’ eigenschappen te beschikken; hun talent was ‘te forsch’ voor een vrouw, of ze hadden ‘temperament’. Dat was nodig, want alle kunst ‘eischt een manlijk principe’.28 Anders gezegd: ‘damesromans’ waren ‘volkomen waardeloos’. Menno ter Braak veroorzaakte er een rel mee, door in een radiorede De domineesvrouw van Blankenstein van de succesvolle schrijfster Alie van Wijhe-Smeding tot op de grond toe af te breken, tot ongenoegen van veel AVRO-luisteraars, onder wie Fré Dommisse zelf. Kort na de uitzending sprak ze er met iemand over tijdens een verjaardagsfeestje. De gastheer, Roel Houwink, ving de conversatie op en schreef erover aan de baas van het radioprogramma: ‘[A]lgemeen was men van opinie, dat wanneer men zóó staat tegenover het werk van een bepaalde auteur men over dit werk niet spreken moet voor de radio.’29

Het werk van Fré Dommisse – met name de eerste romans – bleef zo’n hetze bespaard. Aangezien in zowel Krankzinnigen als Waren wij kinderen? de gedachtewerelden van de hoofdpersonen de hoofdrol spelen, dringt de vraag zich op in hoeverre deze werken ‘modernistisch’ genoemd kunnen worden. Die vraag werd in 1984 door Willy Graauwmans gesteld en beantwoord.30 Volgens Graauwmans voldoet de roman in hoge mate aan de kenmerken van het modernisme. Toch wordt Fré Dommisse in hedendaagse literatuurstudies over het modernisme nooit genoemd. Haar werk is snel uit beeld geraakt. Graauwmans wijt dit aan Dommisses psychiatrische verleden: recensenten zouden haar werk destijds uit welwillendheid hebben ‘opgepoetst’. Die observatie houdt echter ook een diskwalificatie in en dat bevredigt mij niet. Maar hoe zit het dan wel?

Fré Dommisse had moeite als schrijfster de eindjes aan elkaar te knopen, vertelde ze ooit, vooral tijdens de Duitse bezetting. Naar eigen zeggen wilde ze zich niet aansluiten bij de Kultuurkamer en daarom stopte ze met schrijven. Om voor brood op de plank te zorgen, begonnen zij en haar partner in hun woning in Doorn een kunsthandel. Tegelijk namen zij onderduikers in huis – wat meteen al vragen oproept naar het hoe en waarom daarvan. De Kunsthandel was van meet af aan een succes – ook financieel – en groeide na de oorlog uit tot een centrum voor kunst, literatuur en muziek, waar beroemdheden hun opwachting maakten, onder wie plaatsgenoot Simon Vestdijk. Fré verwierf als galeriehoudster naamsbekendheid onder de culturele elite in Nederland. De keerzijde was dat het haar in toenemende mate aan tijd en rust ontbrak om te schrijven.31 Daarbij komt dat na de oorlog de belangstelling voor haar werk afnam.32 Hoe dan ook was haar literaire productie

niet erg groot; zelfs als men de circa twintig artikelen, feuilletons en kinderverhalen voor kranten en tijdschriften erbij telt, heeft ze geen omvangrijk oeuvre nagelaten. Veel van haar verhalen en schetsen zijn vermoedelijk nooit gepubliceerd – ik heb ze althans niet in drukvorm teruggevonden. Dat roept bij mij de vraag op in hoeverre

Fré haar schrijverschap zelf serieus nam. Lag hierin dan misschien een oorzaak van het snelle doven van de vlam; dat ze nooit verder gekomen is dan schrijfster tussen aanhalingstekens?

Daarmee zijn de drie belangrijkste wegen in het leven van Fré Dommisse geschetst: haar ervaringen als (ex-)psychiatrisch patiënte met een missie, de lesbische relatie in een tijd waarin daarover gezwegen werd, en haar schrijverschap. Maar wat voor biografie levert dit op?

In haar levensbeschrijving van Clare Lennart geeft Petra Teunissen een tamelijk recent overzicht van literatuur over het biografische genre. Ze concludeert dat er veel over wordt gediscussieerd, maar dat de ideale methode ‘(nog) niet gevonden’ is.33 Zij kiest voor de ongeautoriseerde, historisch verantwoorde, kritisch interpreterende biografie, gebaseerd op uiteenlopend bronnenonderzoek en uitgaande van de vraag naar in hoeverre haar hoofdpersoon uniek was.34 Deze route wil ook ik bewandelen

Maar ik wil nog een stapje verder gaan, met gebruikmaking van een begrip uit de koker van Mineke Bosch: de ‘persona’.35 Ik wil weten hoe Fré gestalte gaf aan haar ‘persona’. Hoe profileerde zij zich en hoe wist zij zich staande te houden in de context van haar nogal rommelige bestaan? Die context vind ik minstens even belangrijk. Ik wil ook weten hoe anderen haar zagen en in hoeverre de mensen en gebeurtenissen in haar omgeving haar hebben gevormd. Maaike Meijer zei hierover: ‘Je kunt je [...] afvragen waar het individu deel van uitmaakt, misschien zonder het te weten of te willen. In de traditionele biografie staat het individu centraal, en dat is heel waardevol, maar het individu is altijd deel van grotere verbanden’.36 Zo hoop ik Fré Dommisse als mens te leren kennen in relatie tot haar omgeving.

Zelf schreef Fré bij de tweede druk van haar roman dat zij de kloof wilde helpen dempen ‘tusschen normalen en abnormalen’. Zij had ervaren hoe het was om door haar omgeving als ‘abnormaal’ te worden beschouwd. Maar wat is normaal? In haar analyse van het begrip ‘normaal’ stelt Sarah Chaney dat voor het midden van de negentiende eeuw niemand zich bezighield met die vraag. Adolphe Quetelet introduceerde in 1835 de ‘gemiddelde mens’, een fictieve persoon (een man) gebaseerd op uitkomsten van statistisch onderzoek. De ‘gemiddelde’ mens werd echter al snel de ‘norm’. Wie afweek, was abnormaal, vreemd, buitengewoon, anders. Gaandeweg – met name begin twintigste eeuw – werden hieraan ook noties van (geestelijke)

gezondheid en ziekte (pathologie) gekoppeld, evenals ontwikkelingspsychologische idealen.37 Fré wilde juist een brug slaan tussen de ‘normale’ en de ‘abnormale’ mens. Maar hoe verhield zij zich persoonlijk tot het wezen van normaliteit? Hoe ‘normaal’ was zij zelf eigenlijk?

Twee verhuisdozen en een tiental archiefbakken vol brieven, kladaantekeningen en knipsels hebben hun weg naar het Literatuurmuseum gevonden. De archiefbakken zijn geïnventariseerd, maar de inhoud van de verhuisdozen is daar nog niet aan toegevoegd – speuren in de nalatenschap van Fré Dommisse is een beproeving. Behalve enkele gedetailleerde reisverslagen, heeft Fré geen dagboeken nagelaten. Hoewel uit tal van brieven van anderen valt op te merken dat ze zelf ook vaak brieven schreef, zijn de meeste kladversies van haar brieven van zakelijke aard, afgezien van enkele (klad)brieven aan fans. Sommige archieven van collega’s, bijvoorbeeld die van schrijfsters Elisabeth Zernike en Clare Lennart, bevatten wel (enkele) brieven van haar, of brieven waarin haar naam wordt genoemd. Maar die oogst is mager. Ook interviews met Fré, of portretten van haar zijn nauwelijks te vinden.

Wie Fré Dommisse beter wil leren kennen, wil weten wat ze dacht en voelde, wat haar motieven waren om te doen wat ze deed en hoe anderen over haar dachten, moet graven in haar gedachtewereld die ze tot uitdrukking bracht in haar schoolopstellen, haar proza, poëzie en essays. Daarnaast heeft de Utrechtse zenuwarts Hendrik Breukink in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde tussen 1923 en 1925 artikelen gepubliceerd over een (anonieme) patiënte, in wie men vrij moeiteloos de hoofdpersoon uit de roman Krankzinnigen herkent, oftewel Fré zelf.38 Deze bronnen heb ik gecorrigeerd met behulp van dossiers uit haar opnametijd en aangevuld met krantenknipsels en recensies, interviews met familieleden, foto’s in privéarchieven en officiële bronnen als notariële akten en bevolkingsregisters. Al dit materiaal levert een grote, kleurrijke berg aan bronnen op, waarmee ik geprobeerd heb het zwart-witbeeld van Fré in te kleuren.39

Maar ik kan niet in Fré’s hoofd kijken. Soms lijken haar keuzes niet te verklaren, soms ontbreken bronnen voor een bepaalde periode. Dergelijke onscherptes in het beeld heb ik ingekleurd met behulp van literaire technieken, kennis over de buitenwereld en onderbouwde materiaalkeuzes. Een (inherent chaotisch) mensenleven wordt immers pas een verhaal zodra je het gaat structureren, verdichten en fictionaliseren. Fré’s levensverhaal kan echter ook dienen als vergrootglas op de tijd waarin ze leefde, met in het achterhoofd de wetenschap dat het leven van een individu zich slecht laat generaliseren.40 De foto aan het begin van deze inleidende woorden, die van de wereld van de geestelijke volksgezondheid, is de focus van het verhaal.

Die heerlijke jeugd Hoofdstuk 2

Mijn vader was predikant in Ophemert, waar ik 12 Mei 1900 geboren ben. In November van hetzelfde jaar overleed hij, mijn moeder bleef achter met zes kinderen waarvan de oudste negen jaar was. Ondanks haar zorgen gaf zij ons een heerlijke jeugd.1

Met deze drie zinnen begon Fré Dommisse een autobiografische schets in een bundeltje waarin uitgeverij Querido in 1950 haar schrijvers portretteerde. Drie korte zinnen, die in al hun eenvoud een hele jeugd blootleggen, en waaruit tegelijk een grenzeloze bewondering spreekt voor de moeder. Die ‘zorgen’ waren namelijk niet mals: Fré’s moeder was niet alleen weduwe, maar ook blind. De blindheid was het eindstadium van een progressieve oogziekte, waaraan ze in ieder geval al sinds het begin van haar volwassen leven had geleden. Dat ze desondanks de kinderen een ‘heerlijke jeugd’ wist te bezorgen, moet een krachttoer zijn geweest die respect afdwingt.

In het archief van Fré Dommisse, dat bewaard wordt in het Literatuurmuseum in Den Haag, ligt een schoolopstel van Fré met als titel Mijn Dorp, waarin eenzelfde ‘heerlijke jeugd’ wordt geschetst. Er staat geen datum bij het opstel; wel prijkt er een royale negen onder. Fré had dan ook flink uitgepakt in deze lyrische lofzang op haar geboortedorp. Het begint zo:

Vlug fiets ik door om nog bijtijds thuis te zijn en hier, bovenop de dijk, kan ik vlug fietsen, want de weg is goed en veel menschen zijn hier niet. Nu en dan moet ik wijken voor een kar die, hoog op twee wielen staande, wordt getrokken door een in gestrekten draf rijdend paard. Ik woon in Ophemert, het mooiste dorp uit De Betuwe, en moet iederen dag op de fiets naar Tiel, waar ik op school ben. Ophemert is een heerlijk dorp. Er is een heel oud kasteel met een groote gracht er omheen en een prachtigen tuin. […] Eenzaam en toch vertrouwelijk staat daar de oude kerktoren.

Protestantse Kerk Ophemert, ca. 1900

Op de voorgrond de kleine stolpboerderij van Dirk en Drika.

Collectie Prentbriefkaarten van het Regionaal Archief Rivierenland

Er omheen, tusschen veel boomen, liggen de huizen […] en overal, daar om al die boomen en huizen heen, De Betuwe, met de groene weiden en ruige boomgaarden, die in den lente een heerlijkheid zijn, wanneer ze wit omvracht zijn met blanke en roze bloesem die ze dragen uit de groene weiden tegen de zon doorstraalde blauwe hemel. 2

Behalve de kleurrijke omgeving had ze in enkele eenvoudige, humoristische woorden het nobele, maar soms wat stugge karakter geschetst van een paar dorpsbewoners, zoals Dirk, die met zijn zus Drika in de kleine stolpboerderij naast de kerk

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.