Interieurschilderkunst van formaat Nederlandse decoratieve schilderingen 1840-1940

Page 1


Interieurschilderkunst van formaat

Interieurschilderkunst van formaat

Nederlandse decoratieve schilderingen

1840-1940

waanders uitgevers • zwolle

Opgedragen aan de Rotterdamse decoratieschilder Willem Adrianus Fabri (1853-1925). Zonder zijn interieurschilderkunst zou dit boek, honderd jaar na zijn verscheiden, niet het licht gezien hebben.

Interieurschilderingen in woonhuizen

W.A. Fabri, plafondstuk ‘De vier seizoenen’, ca. 1890, olieverf op doek, voormalig woonhuis Mauritsweg 55 te Rotterdam.

inleiding

Deze publicatie is gewijd aan de decoratieve schilderkunst in Nederlandse woonhuizen en openbare gebouwen tussen 1840 en 1940. Een plafondschildering, schouwstuk of deurdecoratie vormde doorgaans een onderdeel van de totale aankleding van het interieur, waartoe onder andere de betimmering, het stucwerk, het meubilair, de verlichting en de stoffering gerekend werden. Voor wat betreft de ‘vaste’ interieurdelen spreekt men ook wel van architectuur-gebonden kunst. De interieurschilderkunst uit deze periode is lang onderbelicht gebleven. Daarvoor zijn verschillende verklaringen te geven. Vanuit kunsthistorische hoek bestond voor deze vorm van kunstnijverheid tot enkele decennia geleden weinig belangstelling. De decoratieve schilderkunst werd meer als een ambacht dan als een volwaardige kunstvorm gezien. Bovendien waren tot circa 1905 veel interieurs qua inrichting geïnspireerd op historische voorbeelden. Men spreekt in dit verband ook wel van neo- of genrestijlen: negentiende-eeuwse interpretaties van historische interieurstijlen, waarbij de meest opvallende kenmerken van de oorspronkelijke stijlen veelal sterk uitvergroot worden. De belangstelling van kunsthistorici was onder invloed van het functionalisme en later de nieuwe zakelijkheid echter vooral gericht op vernieuwende interieurkunst: licht, ruim en strak. Het historiserende interieur werd als ouderwets gezien door de dominante architectuurstroming. Onbekend maakt onbemind.

De decoratieve schilderkunst in het interieur heeft betrekkelijk kort gefloreerd. Voor wat betreft woonhuizen waren het vooral de welgestelden die zich een interieurschildering konden veroorloven. Deze decoraties onttrokken zich aan de waarneming van zowel interieurhistorici als het publiek. Veel decoratieve schilderingen verdwenen bovendien bij renovaties of sloop. Ook in publiek toegankelijke gebouwen zoals bioscopen, kerken en schouwburgen zijn interieurschilderingen op grote schaal verloren gegaan. Toch worden er op veilingen sporadisch decorstukken aangeboden, vooral schoorsteen- en bovendeurstukken. Vrijwel nooit is bekend uit welk pand het bewuste decoratiestuk afkomstig is. In het kielzog van de teloorgang van het historiserende interieur verdween de interieurschildering als kunstuiting en raakte allengs in de vergetelheid. Hetzelfde lot was de ontwerpende en/of uitvoerende decoratieschilder beschoren. De herwaardering van de interieurschilderkunst in Nederland begon omstreeks de eeuwwisseling. Belangrijk in dit verband was de manifestatie ‘Historisch Interieur’ uit 2001 en de inventarisatie van decoratieve schilderingen in interieurs in de periode 1840-1940. Dit voor kunst- en architectuurhistorici belangrijke project werd geïnitieerd door de Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie (rkd) en de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg (tegenwoordig de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, rce). Voor de inventarisatie

zijn meer dan duizend interieurs bezocht. De interieurschilderingen zijn gefotografeerd, beschreven en in de publiek toegankelijke database rkd Explore vastgelegd. Dit maakt het mogelijk om op systematische wijze onderzoek te doen naar interieurschilderingen en hun vervaardigers.1 Desondanks zijn er nog betrekkelijk weinig publicaties verschenen over interieurschilderingen tussen 1840 en 1940. Het overzicht in deze publicatie voorziet in deze lacune.

Er worden nog steeds schilderingen of geschilderde fragmenten ‘ontdekt’ tijdens verbouwingen of restauraties. Ook zijn er veel geregistreerde interieurschilderingen waarvan de ontwerper en/of uitvoerder niet bekend is. De materiaal-technische kant is minstens zo interessant. Nu al trekken kunsthistorici en restauratoren bij gelegenheid gezamenlijk op bij het onderzoek naar een bepaalde interieurschildering. Idealiter zou dit staande praktijk behoren te zijn bij decoraties uit deze periode.

De afgelopen jaren is er steeds meer publieke belangstelling voor geschilderde decoraties in het interieur. Dat illustreren de vele restauraties van interieurschilderingen door particulieren, bedrijven, woningcorporaties en musea. De opdrachtgevers zijn zich bewust van het cultuurhistorische belang van instandhouding en de ermee verbonden belevingswaarde. Zelfs wanneer de context ontbreekt, brengen interieurschilderingen het verleden dichterbij. Groot was de publieke belangstelling toen enkele jaren

geleden het gerestaureerde plafondstuk in de expositieruimte van een Rotterdamse kunstgalerie werd opgeleverd (afb. 1). Destijds was dit vertrek de salon van een telg van de cargadoorsfamilie Van Ommeren. Woningcorporatie Woonstad Rotterdam had een aanzienlijk bedrag beschikbaar gesteld om dit fraaie plafondstuk in de oude luister te herstellen. Zo zijn er veel meer voorbeelden te geven. Een recente restauratie die de schoonheid van de interieurschilderkunst illustreert, is te zien in de gang en het trappenhuis van de brouwerswoning die bij de Maastrichtse voormalige Stoombierbrouwerij De Keyzer N.A. Bosch hoort. Een ander voorbeeld is de (gedeeltelijke) restauratie van de monumentale schilderingen in het trappenhuis van Rijksmuseum Paleis Het Loo naar ontwerp van Daniël Marot (1660/16611753) (afb. 2). Een voor ons land unieke proeve van interieurschilderkunst.

Voor deze publicatie is een keuze gemaakt van interieurschilderingen die een representatief beeld geven van de Nederlandse interieurschilderkunst. Een belangrijk criterium is de toegankelijkheid voor het publiek. Ondanks dat Nederland niet zo’n rijke traditie kent als bijvoorbeeld België, Frankrijk en Italië mogen wij trots zijn op wat decoratieschilders tussen 1840 en 1940 in ons land aan architectuur-gebonden kunst gemaakt hebben. Wij hopen dat deze publicatie zal uitnodigen om de voor het publieke toegankelijke decoratieve schilderingen met eigen ogen te gaan zien.

2

Atelier W.A. Fabri, fragment wandbehangsel met vaas op deur en guirlande, 1902, olieverf op doek, grote trappenhuis van Paleis Het Loo, Apeldoorn.

De wederopleving van de interieurschilderkunst in Nederland 1840-1940

Na een lange periode van economische stagnatie zette rond het midden van de negentiende eeuw de wederopleving in van de interieurschilderkunst. Sporadisch werden er vóór die tijd nog wel interieurs versierd, zoals de behangsels die Willem Uppink (1767-1848) in 1830 schilderde voor een woonhuis in Zaandijk, nu museum Honig Breethuis2 (afb. 3). De belangrijkste reden voor de neergang van de interieurschilderkunst was de economische malaise vanaf de Bataafse Republiek. Bovendien kwam de Industriële Revolutie in ons land pas laat op gang. Het decoratief beschilderen van interieurs was een luxe waarvoor een florerende economie een voorwaarde was. Andere oorzaken waren de opkomst van het papierbehang en de afschaffing van de gilden. Het monopolistische gildewezen belemmerde weliswaar het vrije ondernemerschap, maar stond wel garant voor de kwaliteit van de kunstnijverheidsproductie. Goed tekenonderwijs was een voorwaarde om de (kunst)nijverheid op een hoger niveau te tillen.

De economische groei vanaf omstreeks 1870 resulteerde in de opleving van de bouwkunsten, waaronder de decoratieve schilderkunst. Van grote betekenis voor de (her)ontwikkeling van het kunstambacht waren de nationale nijverheidstentoonstellingen tussen 1808 en 1888. Die waren bedoeld om de kunstnijverheid te stimuleren en de concurrentie van de ooster- en zuiderburen tegen te gaan. Aanvankelijk werden

er vooral specimina van hout- en marmerimitatie geëxposeerd. Op de nationale ‘Tentoonstelling kunst toegepast op nijverheid’ in 1877 werd een grotere variëteit aan interieurschilderingen getoond. Er waren onder meer een geschilderd fries van Adolf le Comte (1850-1921), een plafondschildering door Charles Roskam (1852-1921) en kamerschilderwerk van Jakob Smits (1855-1928) voor de firma Eckhart te zien.

De Rotterdamse firma Jansen en Knipping had in 1861 als eerste ontwerpen voor plafonds en vestibules in hout- en marmerimitatie ingezonden op de landelijke tentoonstelling in Haarlem. Hiervoor kende de jury de firma een bronzen medaille toe. Twee jaar later publiceerde Jansen en Knipping een Praktische Handleiding tot nabootsing van hout en marmer. Een ontwerp van Hendrik Bakker (1843-1893) geeft een indruk van zo’n interieurdecoratie (afb. 4). In 1865 had Jansen en Knipping circa veertig plafonds beschilderd (afb. 5). In 1883 decoreerde de firma het plafond van de grote zaal van de niet meer bestaande Sociëteit in de Rotterdamsche Diergaarde. Het is het enig bekende door Jansen en Knipping gedecoreerde plafond naar een ontwerp van architect Constantijn Muysken (18431922). Deze decoratie is verwant aan de plafondschildering in de hal van Muyskens belangrijkste creatie: kasteel Oud-Wassenaar te Wassenaar (afb. 6).

3

W. Uppink, wandbehangsels met landschappelijke voorstellingen’, 1830, olieverf op doek, voormalig woonhuis Zaandijk (nu museum Honig Breethuis).

4

H. Bakker, ontwerp voor een wanddecoratie in imitatiemarmer en imitatiehout, ca. 1860, tekening in pen en penseel in kleur, stichting Cornelis Bakker-Collectie.

5

Advertentie Jansen en Knipping in Rotterdamsche Courant, 31 maart 1889.

C. Muysken en atelier J. Stortenbeker (toegeschreven), decoratieschildering vestibule, ca. 1890, kasteel Oud-Wassenaar.

7

P. den Besten, wand- en plafondschildering in art-decostijl, 1923, olieverf op linnen, achterkamer Café Central te Gouda, beeldbank inv.nr. RCE 351056. 8

Gereconstrueerde art-nouveausgraffito uit 1905 op de gevel van een voormalige slagerij aan de Breestraat 65 in Leiden. Voorstelling per kleur uitgekrast in de vochtige kalkmortel, beeldbank inv.nr. RCE 328887.

Welke gebouwen werden gedecoreerd?

De benaming decoratieschilder raakt in de loop van de negentiende eeuw in zwang. Daarvóór sprak men van ‘kladschilder’ of ‘schilder met de grote kwast’, ter onderscheiding van de kunstof fijnschilder. Lambertus Simis (1755-sterfjaar onbekend) beschrijft in zijn leerboek Grondig Onderwys in de Schilder- en Verw-kunst uit 1801 de werkzaamheden van de kladschilder. Naast het schilderen van huizen en rijtuigen moest een kladschilder bekwaam zijn om verfijnd decoratief schilderwerk in het interieur te verrichten. Dit omvatte het decoreren van plafonds, muren, lambriseringen, deuren en lijstwerk van representatieve vertrekken in woonhuizen en (semi) openbare gebouwen. De decoratie bestond uit ornamentele versieringen, figuratieve voorstellingen, imitatieschilderwerk en het aanbrengen van verguldsel. Behalve wooninterieurs strekte het decoreren zich uit tot bioscopen, concertzalen, horeca, kantoren, musea, statenzalen, passagiersschepen, schouwburgen, sociëteitsgebouwen, stadhuizen, tentoonstellingsgebouwen, treinen, vergaderkamers en winkelinterieurs (afb. 7). Het decoreren van gevels met zandsteenimitatie en sgraffito wordt er ook onder begrepen (afb. 8). Een aparte categorie vormen feestdecoraties zoals triomfbogen en praalwagens. Tot omstreeks 1900 waren de historiserende genrestijlen gangbaar, zoals de populaire Hollandse neorenaissance. De decoratieve schildering werd aangepast aan de functie van het vertrek.

Beheersing van perspectief en de kunst van het houten en marmeren

Bij het schilderen van een plafondstuk met figuren, architectuur of andere objecten moest de schilder zich in de toeschouwer verplaatsen. Die beziet de schildering immers van onderaf. Het oogmerk was een driedimensionale voorstelling te creëren vanuit de positie van de toeschouwer. Behalve ter verfraaiing fungeerde een allegorische plafondschildering als optische vergroting van de ruimte (afb. 9). Dit gezichtsbedrog noemt men ook wel trompe-l’oeil. Van de afgebeelde figuren die vanuit het firmament op de toeschouwer neerkijken, moesten de beenpartij daarom langer en breder, maar de torso en het hoofd

9 W. Martens, plafondstuk met zinnebeelden ‘Wijsheid’, ‘Faam’ en ‘Gerechtigheid’, 1898, olieverf op doek, museumzaal Koninklijke Verzamelingen, Den Haag.

W.A. Fabri, wandschildering binnenplaats met de Dolfijnensprong voor westwand van Kleine Eetzaal, 1914, collectie Paleis Het Loo, Apeldoorn, inv.nr. RL26025.

daarentegen kleiner worden weergeven. Bij zo’n verkort perspectief spreekt men van sotto in su, een term uit de renaissance die ‘van boven naar beneden’ betekent.

Een wanddecoratie met architectuur bedoeld om diepte en ruimte te creëren, vroeg eveneens om een goede beheersing van het perspectief. De Italiaanse term quadratura wordt gebruikt voor schijnarchitectuur op wand en plafond (afb. 10). Licht- en schaduwval dienden op realistische wijze te worden verbeeld ter versterking van de ruimte-illusie. Bovendeur- en haardstukken werden vaak gedecoreerd met zinnebeeldige voorstellingen in grijstinten (afb. 11). Bij het schilderen hiervan werd de reliëftechniek toegepast.

Daarbij werd diepte gesuggereerd alsof de voorstelling gebeeldhouwd was. De voorstelling werd doorgaans als imitatie-bas-reliëf geschilderd waarbij het allegorische tafereel voor niet meer dan de helft ‘uitstak’.

Om een deur, plint, lambrisering, plafond, schouw of wand een kostbaarder aanzien te geven, paste de decoratieschilder het ‘houten’ toe: een vuren- of grenenhouten deur kreeg bijvoorbeeld het aanzien van eiken- of mahoniehout met de bijbehorende nerftekening (afb. 12).

Op de muren en plinten van een hal, gang, vestibule of schouw werd imitatiemarmer toegepast. Een fraai voorbeeld is te zien in de gang en het trappenhuis van de Maastrichtse brouwerij Bosch, nu een museum.3 De muren werden omstreeks 1880 gedecoreerd met maar liefst zes imitatiemarmersoorten. De karakteristieke geaderde belijning is nauwelijks van echt marmer te onderscheiden (afb. 13). Een marmering werd niet per se toegepast als goedkoper substituut. Het aanbrengen was immers een arbeidsintensieve bezigheid. De marmerschilder moest rekening houden met de looprichting, de lichtinval en de afstand tot de beschouwer. Een marmerschildering op vijf meter hoogte verlangt een andere graad van perfectie dan een gemarmerde wand op ooghoogte. Met treft marmering aan in de rijkste wooninterieurs en in openbare gebouwen zoals kerken. Een op marmer gelijkende nabootsing werd beschouwd als het hoogste kunnen van decoratieve schilderkunst.

11

N. van der Waay en E. Witkamp, grisaille (in schakeringen van grijs geschilderd) bovendeurstuk met zinnebeeld van rechtvaardigheid, ca. 1883, voormalige ministerie van Justitie, nu gebouw Tweede Kamer, inv.nr. RKDimages 98606.

12

Notenhoutimitatie op lambrisering.

13 →

Imitatiemarmerschildering op wanden trappenhuis Brouwerij Bosch in Maastricht, 1875-1900.

Opleiding tot decoratieschilder aan de Van Der Kelen-Logelainschool, 1921.

schilderschool

Als het om de kunst van het marmeren en houten gaat, wordt vaak verwezen naar het vermaarde Brusselse Institut Supérieur de Peinture Van Der Kelen – Logelain dat in 1882 werd opgericht (afb. 14). Minder bekend is dat ook ons land een soortgelijk onderwijsinstituut kende dat zelfs eerder is opgericht: de ‘Rotterdamse Schilderschool’ van de gebroeders Van den Burg uit 1869. In 1876 verscheen van Pieter van den Burg (1840-1890) het Handboek voor den Schilder. De Hout- en Marmernabootsing, waarvan nog in 1923 een herdruk kwam. In 1900 waren er reeds drie drukken in het Duits verschenen. Antiquarische exemplaren van dit standaardwerk zijn gewild. Pieter van den Burg was in 1879 de oprichter van de Nederlandsche Schildersbond en de drijvende kracht achter de Nationale Tentoonstelling voor Decoratieve Schilderkunst in Arnhem in 1881. Zijn idee om een nationale schilderschool te stichten, werd in 1922 gerealiseerd te Utrecht, het tegenwoordige Nimeto.

Het bouwkunstonderwijs en de Leer van het Ornament

Bouwmeesters waren als docent of architectuurtheoreticus betrokken bij het inrichten van het bouwkunstonderwijs, waartoe ook de toepassing van decoratieve (schilder)kunst behoorde. Architectuurtraktaten over het toepassen van kleur en versieringen speelden een belangrijke rol. In dit verband spreekt men ook wel van ‘de Leer van het Ornament’.4 Een invloedrijk boek was The Grammar of Ornament’ (1856) van de architect Owen Jones (1809-1874). De toepassing van vorm en kleur in gebouwen legde de Engelsman vast in een aantal stellingen. De eerste luidt: ‘De decoratieve kunsten komen voort uit en zouden op de juiste wijze ten dienste moeten staan van de architectuur.’5 In zijn opus magnum geeft Owen Jones talloze voorbeelden van ornamentele versieringen.

Aparte vermelding verdient de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen (1851). Het curriculum was van meet af aan gericht op de ‘nuttige kunsten’. Architect Anthony van Dam (1815-1901) speelde een cruciale rol bij de vernieuwing van het bouwkunstonderwijs.6 Naast kennis van moderne bouwtechnieken, -materialen en -constructiewijzen hechtte Van Dam aan de ‘artistieke kant’ van de bouwkunst. Om die reden benadrukte hij het belang van het vak architectuurgeschiedenis. De architectuur als ‘schone kunst’ zou de toekomstige bouwmeester ontvankelijk maken voor de versiering van gebouwen, was de achterliggende gedachte. Op het gebied van bouwkunstonderwijs behoorde de Rotterdamse Academie tot de voorhoede.

Op advies van bouwmeester Jan Leliman (18281910) kreeg de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten (1859) een identiek leerprogramma, evenals de opleiding bouwkunde aan de Delftse Polytechnische School (1864). Leliman geldt als grondlegger van het eclecticisme in Nederland, de architectuurstroming die de bouwopgave en niet de stijl centraal stelde.7 De Duitser Eugen Gugel (1832-1905), de eerste hoogleraar bouwkunde in ons land, maakte zijn Delftse studenten vertrouwd met de aan Karl Bötticher (1807-1889) ontleende begrippen kernvorm en kunstvorm. De kunstvorm diende de kernvorm, te weten de

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.