Marie, gravin van Bylandt



de vervlogen wereld van
de vervlogen wereld van
1874 1968
M.A.O.C.
Voorwoord 6
Proloog 8
I Het jaar 1915: achter het hek van Oostduin 14
II Grootmama’s en grootpapa’s 32
III Vaderskant: in het jonge koninkrijk 46
IV Moederskant: drie verweesde kinderen 58
V Een samengesteld gezin 70
VI De dood van een moeder 82
VII ‘Een christen die zijn vaderland wil dienen’ 96
VIII ‘Onze gejaagde dagen’ 106
IX De stad rukt op 120
X ‘Uit geplunderd’ 132
XI Een beschut kringetje 142
XII ‘This year brings me a great joy’ 152
XIII Gelukkige jaren 164
XIV Droompaleis 178
XV ‘Het is alles even wonderlijk’ 190
Epiloog 204
Verantwoording en woord van dank 218
Over de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting 222
College van Regenten en Directie van de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting 224
Literatuur 226
Archieven 227
Illustratieverantwoording 228
Het jaar 2024 markeerde twee historische momenten voor de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting: de 150ste geboortedag van Marie Gravin van Bylandt én de 60ste verjaardag van de door haar opgerichte stichting. Dit vormde voor het College van Regenten en de Directie aanleiding om op diverse manieren stil te staan bij dit memorabele moment. Een van de initiatieven die hieruit voortkwamen, ligt nu voor u.
Sinds de effectieve inwerkingtreding in 1968 is de Stichting, dankzij het initiatief van haar oprichtster en haar nalatenschap, op brede maatschappelijke schaal actief geweest. Zoals Marie dat tijdens haar leven – in navolging van haar vader – ook was. Marie van Bylandt leeft voort in de hedendaagse Stichting. Niet alleen omdat het kantoor is gevestigd in een van haar voormalige bezittingen, omringd door portretten van haarzelf en haar familieleden, haar meubilair, boeken en andere persoonlijke bezittingen, maar ook omdat bij de behandeling van steunaanvragen regelmatig de vraag opkomt: ‘Hoe zou Marie hierover hebben gedacht?’ Tegen die achtergrond ontstond het idee om ter gelegenheid van dit bijzondere jaar speciale aandacht te besteden aan de persoon Marie van Bylandt – in de vorm van een biografie.
Eerder verschenen reeds de publicaties Oostduin en de Graven van Bylandt, geschiedenis van een Haagse woonwijk van mr. H. Hardenberg (1971, her-
druk 1976) en in 2000 een bijgewerkte herdruk onder leiding van de heer Robert van Lit. Deze waardevolle werken over de woonplaats en familie van de stichtster gingen slechts beperkt in op de persoon van Marie. Dit werd als een moeilijke opgave beschouwd, gezien het beperkte beschikbare bronnenmateriaal.
Regenten en Directie waren dan ook bijzonder verheugd dat auteur Alies Pegtel en Waanders Uitgevers deze uitdagende opdracht op zich hebben willen nemen. Het resultaat is een prachtige beschrijving van de persoon Marie van Bylandt binnen het tijdsbeeld waarin zij leefde.
Onze grote dank gaat uit naar hen, evenals naar allen die betrokken waren bij de totstandkoming van dit boek. Wij vertrouwen erop dat deze biografie haar weg zal vinden – en dat de nagedachtenis aan Marie van Bylandt nog lang en intensief zal voortleven.
mr. Rijnhard W. Snouckaert van Schauburg voorzitter College van Regenten
In brons gegoten zit Marie van Bylandt, twee hondjes op schoot, bij de ingang van ‘haar’ stadspark Oostduin-Arendsdorp aan de Haagse Wassenaarseweg. Een elegante breedgerande hoed staat schuin op haar hoofd. De oplettende kijker ziet dat ze onder haar jasje een vest draagt en een stropdasje. Dit was Marie ten voeten uit. Zij droeg steevast mantelpakken in Engelse stijl, met das of vlinderstrik. In het vooroorlogse Den Haag stond ze bekend om haar voorkeur voor mannelijke kleding. De hondjes tekenen haar onmetelijke dierenliefde.
Marie was in veel opzichten eigenzinnig; autonoom en wilskrachtig laveerde ze tussen traditie en moderniteit. Dat was niet altijd eenvoudig want ze werd 94 jaar, en in de kleine eeuw dat ze leefde verschoven de machtsverhoudingen ingrijpend – ten koste van haar milieu.
Ze werd op 17 april 1874 geboren in de toplaag van een standenmaatschappij die nu niet meer bestaat. Als enige erfgename van Carel Jan Emilius graaf van Bylandt en jonkvrouw Sophie Alexandrine van der Staal van Piershil bestierde zij decennialang haar aanzienlijke erfgoed, waaronder landgoed Oostduin. Dat was al jaren in haar familie en samen met de aangrenzende landgoederen Arendsdorp en Waalsdorp besloeg het 175 hectare. Op Oostduin lag een groot zeventiende-eeuws landhuis, omgeven door schitterende sier- en moestuinen, waterpartijen en eeuwenoude bomen.
Sculptuur van Marie van Bylandt voor de entree van De Rietjes.
Marie hield veel van haar buitenplaats. Begin vorige eeuw verfraaide zij het park en de tuinen. Huize Oostduin bouwde ze uit tot het in 1929 vijf keer de oorspronkelijke omvang had. Maar net na de Tweede Wereldoorlog liet ze het huizencomplex tot de laatste steen afbreken. Wat begin 21ste eeuw van haar bezit rest, zijn – naast het stadspark met eeuwoude bomen – het toegangshek met de portierswoning en het oude weckhuis op Oostduin, en op de voormalige grond van Arendsdorp een koepeltoren en een boerderij met een rieten dak, ‘De Rietjes’. Voor de entree van de monumentale dienstwoning staat sinds 1987 de bronzen sculptuur van Marie, gemaakt door kunstenaar Evert den Hartog.
Na haar dood in 1968 liet Marie haar vermogen na aan de samenleving. Vier jaar voor haar overlijden richtte zij een stichting op die nog altijd een breed palet steunt van sociaal-maatschappelijke en culturele doelen. Talloze auteurs, kunstenaars en dierenorganisaties kregen een bijdrage uit haar vermogensfonds, de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting. Vele mensen kennen hierdoor haar naam, maar niet haar persoon. Wie was Marie van Bylandt?
Marie Alexandrine Otheline Caroline van Bylandt groeide op in weelde, met het diepe standsbesef dat de adel kenmerkte. Als telg van het eeuwenoude Van Bylandt-geslacht dat de stadhouders van Oranje-Nassau had gediend, was haar vader Carel in de negentiende eeuw een vaste gast aan het Haagse hof van de Oranje-monarchen. Maries moeder Sophie was in 1870 hofdame van Amalia prinses van Saksen-Weimar, de echtgenote van de jongere broer van koning Willem III. Maries oom Arthur van der Staal van Piershil werd in 1898 particulier secretaris van de jonge koningin Wilhelmina.
Zoals het gebruik was onder buitenplaatsbezitters, woonde Marie afwisselend ’s winters met haar ouders in haar geboortehuis aan het Lange Voorhout 44 en in de zomer op hun buitenplaats Oostduin. Haar vader bekleedde meerdere politieke functies en zat als conservatief-liberaal in de Tweede Kamer. Zijn inkomsten kwamen uit pachtgelden, veeteelt en bosbouw op zijn uitgestrekte grootgrondbezittingen waarvan het merendeel was gelegen in Zeeland, Zuid-Holland en Utrecht. Hiermee betaalde hij de omvangrijke huishouding en het buitenpersoneel, die dag en nacht voor de familie klaarstonden.
Tekenend voor haar ontwikkeling is dat Marie grotendeels in haar eentje opgroeide tussen de volwassenen. Zij ging niet naar school, maar kreeg uitstekend privéonderwijs van haar inwonende gouvernantes. Marie was leergierig en leerde schrijven, rekenen, geschiedenis, en meerdere talen. Zij kreeg ook muziek-, dans-, kunst- en literatuurlessen.
Haar ouders leidden een druk sociaal leven dat zich deels afspeelde in het buitenland. Al jong ging zij met hen op reis door Europa naar mondaine kuuroorden en hotels in badplaatsen waar de internationale aristocratie samenkwam.
Anders dan de conventies voorschreven, trouwde Marie niet en zij kreeg geen kinderen. Haar enige zusje Charlotte, dat een jaar jonger was, stierf als kleuter. Omstreeks dezelfde tijd kwamen haar tienernicht en -neef Louise en Jules van Bylandt in 1878 bij hen wonen. De jonge Marie beschouwde hen min of meer als oudere zuster en broer.
Zeventien jaar was zij, toen haar moeder in 1891 tot haar grote verdriet overleed. In de daaropvolgende jaren leefde ze samen met haar vader. ‘Pussy’, zoals zij in familiekring werd genoemd, werd door hem aanbeden. Drang om
Marie omstreeks 1910 in een tweed jasje, vest en stropdas, maar ook met opgestoken haren en een elegante hoed.
buiten het kleine kringetje toegewijde familieleden en vrienden te treden, had zij niet. Evenmin tobde ze met grote onvervulde verlangens of onopgeloste levensvragen. Marie was evenwichtig en opgewekt, hoogstens viel ze uit de toon omdat ze zich onttrok aan het bijwonen van hofbals en de vele sociale verplichtingen die hoorden bij het leven in haar kringen.
Zij was 28 jaar toen haar vader in 1902 op Oostduin overleed en zij het beheer kreeg over een grote nalatenschap. Marie was erop voorbereid, want haar vader had zijn enige dochter ingewijd in zaken en landgoedbeheer. Carel van Bylandt was, naast politicus en bestuurder, filantroop. Zijn levenshouding – dat hij zijn rijkdom belangeloos diende te delen met mensen die het minder hadden – nam zij van hem over.
Maar vrijwel direct na het overlijden van haar vader werd ze geconfronteerd met de oprukkende verstedelijking. Aan het begin van de vorige eeuw wilden burgers uit de groeiende middenklasse het overbevolkte Haagse stadscentrum verlaten. Er was dringend behoefte aan bouwgrond voor nieuwe woonwijken. De gemeente zette grondeigenaren onder druk om hun landerijen te verkopen.
Marie weigerde ‘haar’ natuur zomaar op te offeren. Maar doordat de gemeente Den Haag de grondbelasting verhoogde, moest zij in de loop der jaren toch stukje bij beetje terrein prijsgeven. Zeer tegen haar zin zag ze hoe er steeds weer een hapje uit haar bezit werd genomen om het Benoordenhoutkwartier te realiseren. Rond het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 ging zij permanent op Oostduin wonen, als ware zij de bewaker van haar krimpende bastion.
De Tweede Wereldoorlog was een cesuur in het leven van vele Nederlanders, ook in dat van Marie. Op last van de Duitse bezetter moest ze haar familielandgoed verlaten. Toen ze de deur van haar Huize Oostduin in december 1943 achter zich dicht trok, wist ze nog niet dat dit afscheid voorgoed zou zijn. De laatste twintig jaar van haar lange leven woonde zij in een villa aan de Neuhuysweg 8 in Laren. Om de laatste maanden van haar leven toch terug te keren naar Oostduin.
Achteraf bezien leidde Marie als hoofd van de Van Bylandt-bezittingen een geëmancipeerd leven. In een tijd waarin vrouwen maatschappelijk nog niet veel te zeggen hadden, gaf ze leiding aan tientallen personeelsleden, kreeg ze te maken met gedwongen grondverkoop en moest ze beslissen over tal van zaken in de democratiserende samenleving. Hoe heeft ze dat ervaren?
Het viel niet mee om dichtbij haar te komen. Marie schermde haar privéleven af. Ze hield geen dagboeken bij – er zijn althans geen dagboeken nagelaten. Alleen twee zakagenda’s; één uit 1915 en één uit 1918, waarin ze notities
Huis Oostduin gezien vanaf de Wassenaarseweg in 1900.
maakte. Het is een geschenk dat ze in het jaar 1915, toen zij haar agenda nauwkeurig bijhield, kennismaakte met jonkvrouw Elisabeth des Tombe. Het lijkt geen toeval dat deze agenda juist vanwege de aantekeningen over die ontmoeting is overgeleverd. Want hun kennismaking veranderde Maries leven. Elisabeth, die een jaar jonger was en actief was als bestuurslid in de jonge dierenbescherming, kwam in 1918 bij haar wonen en zou tot haar overlijden in 1936 bij haar blijven.
Dat Marie achttien jaar lang met een huisgenote leefde was een verrassing. De briefwisseling tussen de vriendinnen is helaas verloren gegaan. Wel zijn er brieven van Marie bewaard die ze als meisje schreef aan haar vader en moeder. En er resteert een deel van haar correspondentie met Godard graaf van Aldenburg Bentinck, heer van Amerongen, de echtgenoot van haar nicht Louise. Dan zijn er nog plukjes brieven van tantes en nichten, en een handvol brieven die Marie schreef in de Tweede Wereldoorlog en net daarna.
In haar schrijven klinkt onmiskenbaar haar eigen stem. Maar het bronnenmateriaal is fragmentarisch, verre van volledig en de handgeschreven brieven zijn vaak lastig te ontcijferen. Om het Haagse milieu waarin Marie van Bylandt opgroeide te begrijpen, om inzicht te krijgen in de familiegeschiedenis die ze met zich meedroeg, in wat haar bewoog en dreef – kortom in wie ze was, vergde een hele zoektocht. Zij liet haar stichting na, maar brak haar geliefde huis Oostduin tot de grond toe af. Dat is een van de raadsels waar dit levensverhaal een antwoord op probeert te geven.
‘Walk after tea in the new kitchen gardens. Feel very pleasant.’
AGENDANOTITIE VAN
MARIE
28 APRIL 1915
Als haar ernaar gevraagd was, dan had Marie van Bylandt vermoedelijk gezegd dat Oostduin haar ouderlijk huis was. Daar, in het groen gelegen familielandhuis aan de weilanden van de Benoordenhoutse polder met in de verte uitzicht op het Haagse bos, had zij zich altijd meer thuis gevoeld dan in hun stadshuis aan het Lange Voorhout. De elementen beroerden haar van dag tot dag: de nevel die ’s ochtends langzaam optrok, het lichtspel tussen de bomen, het dek van bladeren op het mos en de anemoontjes, afstekend tegen het strakke groen van de gazons. Ze genoot van het telkens wisselende schouwspel, van het verstrijken van de seizoenen en de verstilde atmosfeer waarin zij zichzelf kon zijn.
Dit valt op te maken uit de aantekeningen die ze in 1915 maakte in een leren zakagenda van het merk Doorman. Marie was toen 41 jaar. Het is een van haar twee agenda’s die zijn overgeleverd, de enige die zij van dag tot dag heeft ingevuld.
Daar had zij ruimschoots tijd voor, want een jaar eerder was het overgrote deel van Europa in de Groote Oorlog verwikkeld geraakt waardoor reizen was uitgesloten. Marie had voor de oorlog uitbrak veel gereisd. Met de stoomtrein had ze half Europa doorkruist. In Duitsland had ze hellingen vol sparrenbossen gezien, afgewisseld met bergweiden, ze aanschouwde Zwitserse meren en magnifieke bergkammen en de fraaie rotsachtige kustlijnen in Italië. Sinds het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog lag dit buiten haar
bereik. Maar zij vond het geen straf om thuis te blijven. Marie was zeer gehecht aan haar kalme routines, haar spulletjes en dagelijkse gewoontes.
In 1915 bewoonde zij haar buitenplaats Oostduin het hele jaar rond. Het eeuwenoude landhuis had zalen van kamers, fraai behang op de muren, lambriseringen en hoge ramen. ‘Watch beautiful clouds in schoolroom,’ schreef ze op 16 februari. In dit vertrek, waar ze als meisje les had gehad van haar gouvernante, was de lichtval majestueus. ‘Beautiful light effect. Blue aspect of Hague wood,’ noteerde ze op 31 maart.
Op haar landgoed zat zij volledig afgeschermd van de buitenwereld, omsloten door de natuur. Er lag een gracht tussen de berm van de Wassenaarseweg en haar gronden. Voorbijgangers konden het voorname herenhuis vanaf de weg zien liggen, maar de afstand was te groot om haar te ontwaren. Oostduin was alleen toegankelijk via een ijzeren hek dat werd bediend door de portier. Vanaf de portierswoning voerde een oprijlaan geflankeerd door machtige beukenbomen in een grote bocht langs een open felgroen gazon met kleurige bloemperken naar het grindplein voor het huis. In haar jeugd was de bakstenengevel romantisch begroeid met uitwaaierende klimop. Marie liet de begroeiing er af halen en zou de gevel strak laten bepleisteren, zoals later de trend werd. Als ze thuis was wapperde op het dak van Huize Oostduin de blauw-gele vlag met het familiewapen.
In het mooie licht van de schoolkamer zat Marie vrijwel dagelijks op de sofa te lezen. In haar hoofd reisde ze de wereld over. Haar bibliotheek telde tal van titels en ze had een brede smaak, variërend van reisboeken als het wandelverslag van George Sorrow Wild Wales tot het filosofische De groote wereld in het lijdensdrama van Pater Vaughan. Ze las ook tijdschriften: het luchtige Britse magazine The Woman at Home en artikelen over het oude Egypte in Stemmen des Tijds, maandblad voor christendom en cultuur. De titels noteerde ze in haar agenda, en hoever ze die dag met lezen was gevorderd. Dat deed ze ook over een andere hobby. Ze bespeelde twee snaarinstrumenten, de citer en de mandoline. Als ze had geoefend, en wanneer muziekleraar Arie Murkens haar les had gegeven, maakte ze daarvan een notitie. Murkens was een begenadigd musicus, hij speelde in een van de eerste Nederlandse mandolineorkesten die rond 1900 waren opgericht. Naast lezen en musiceren fotografeerde Marie graag. Ook dit leerde ze van een professional. ‘Develop photo’s. delightful surprise,’ schreef ze nadat fotograaf Robert Christiaan Dewald haar had geholpen in haar eigen doka. Ze maakte reiskiekjes, maar ook een serie prachtige portretfoto’s van familie en personeelsleden. Zij had een grote talenkennis die ze inzette om te vertalen, vaak op verzoek
van familie en vrienden. Zo vertaalde ze The Sylvan Queen, De Woudkoningin, een operette van Martin Schuil, in het Engels. Haar vertalingen tikte ze uit op een typemachine, maar brieven schreef ze met de hand. Het was onbeleefd en onpersoonlijk om deze op haar typewriter te schrijven.
Marie noemde haar vertaalwerk ‘work’. Want haar hart lag bij de korte verhalen en gedichten die ze schreef, ze had een brandend verlangen om schrijfster te worden. Begin 1915 had ze een van haar verhalen ingestuurd naar het Britse literaire tijdschrift The Bookman, dat een wedstrijd had uitgeschreven.
De uitslag liet weken op zich wachten – ook dit schreef ze in haar agenda, en haar frustratie dat ze niets hoorde. Dat haar verhaal werd afgewezen, noteerde ze dan weer niet.
Zodoende fungeerde haar zakagenda als haar dagboek. Dagelijks maakte ze beknopte aantekeningen over haar bezigheden, gasten, gevoelens, het weer en haar gezondheid.
Zo had bijvoorbeeld vrijdag 30 april 1915 eruit gezien:
‘Beautiful spring day.
Take long walk in the morning, Haverlaan, Sunnyside etc.
Delightful kind visit uncle Othon.
Maids go out; practice cither after walk; mej. Hoog, evening
Feel much relieved & happy.’
Het lijdt geen twijfel of Marie was over het algemeen gelukkig. Zij vermaakte zich uitstekend met haar culturele en artistieke bezigheden. Uit de oefeningen die ze dagelijks deed en de lessen die ze nam, spreekt dat ze leergierig was en gedisciplineerd. Verveling was een veelgehoorde klacht onder dames van haar stand, maar zij wekt de indruk dat ze altijd tijd tekort kwam. Haar dag hield ze bij in trefwoorden, die ze vaak afkortte. Het lag niet in haar aard om zichzelf te verliezen in diepgaande reflecties en bespiegelingen. In de brieven die van haar zijn overgeleverd komt ze naar voren als opgewekt en positief. Gevoelig, maar niet sentimenteel. Zij noteerde soms dat ze een ‘very sad feeling’ had, of dat ze zich ‘raar’ voelde, maar daar weidde ze niet over uit. Marie keek vooruit en stond niet te lang stil bij ongeluk of verdriet. Dat stond ze zichzelf vermoedelijk ook niet toe. Al jong was ze op zichzelf aangewezen geweest en er was haar geleerd om zichzelf te beheersen. Haar agendanotities maakte ze in de speciale ‘schrijfkamer’ van haar land-
huis. Voor een raam met uitzicht op metershoge bomen stond haar houten bureau. Zij schreef vaak in haast, in slecht leesbare maar krachtige hanepoten. En net als in haar brieven grossierde ze geregeld in superlatieven: ‘Headache. Stiff. Nearly faint whilst rising. Horrible!!! Return to my couch.’ Wie niet beter wist, zou kunnen denken dat ze een extraverte persoon was. Maar hevige emoties bewaarde ze voor het papier. In de praktijk was zij niet uitbundig, eerder beheerst en bedaard. Marie had en groot gevoel voor humor en uit haar notities blijkt dat ze veel van lachen hield – ‘Delightful repast. Laugh violently’.
Dat ze haar aantekeningen in het Engels maakte, was voor een vrouw in haar kringen niet uitzonderlijk. Als meisje had ze goed Engels geleerd en in de loop van de jaren werd het haar voorkeurstaal. Corresponderen en verhalen schrijven deed ze in het Engels, en ze las het liefst Engelstalige boeken en tijdschriften.
Marie was in deze tijd zeker niet de enige. Het Haagse Damesleesmuseum, dat in 1894 was geopend voor vrouwen die hun horizon wilden verbreden, kocht in het openingsjaar voor haar lezeressen zelfs meer Engelstalige boeken dan Nederlandse. Maar Marie had serieuze literaire aspiraties. Om haar Engels te perfectioneren, nam ze als veertiger nog altijd les. Haar leraar Petrus Moesveld kwam met enige regelmaat naar Oostduin, om bijvoorbeeld het gedicht The passing of Arthur met haar te analyseren.
Marie kleedde zich in sportieve tailormade Engelse mantelkostuums, die destijds gangbaar waren in haar kringen. Eigenlijk was alles van Britse makelij in de mode. De Nederlandse adel was rond het midden van de negentiende eeuw in de ban geraakt van Engeland. Het Britse wereldrijk van queen Victoria, waar de zon nooit onder ging, sprak enorm tot de verbeelding. Het land waar de Industriële Revolutie was begonnen, had bovendien een liberaal politiek bestel dat in de upperclass in Nederland enorm werd gewaardeerd.
Begin twintigste eeuw was de verengelsing doorgedrongen tot een brede maatschappelijke bovenlaag. In de literatuur, (tuin-)architectuur en het interieur, maar ook in de kunsten, sport, mode én de keuken zette Engeland de toon. Op buitenplaatsen kopieerden bewoners de ontspannen Britse lifestyle. Engelse uitdrukkingen als shopping en tea-en werden gangbaar. De Nederlandse elite speelde bridge en cricket en liet tennisbanen aanleggen.
Op het verderop gelegen landgoed Clingendael lag een golfbaan. Die had Maries buurvrouw toen ze achttien werd in 1889 van haar vader cadeau gekregen. ‘Daisy’ Marguérite Mary barones van Brienen van de Groote Lindt had golfcourts gezien in Engeland. Vervolgens had haar vader een baan met
vijf holes laten aanleggen op de schapenwei van zijn landgoed bij de voormalige boerderij Duinzicht. Het was de eerste golfbaan in Nederland. De verengelsing in Nederland ging zover dat Engels het traditionele Frans als voertaal onder een groot deel van de adel had vervangen. Althans schriftelijk, want converseren deed Marie met veel van haar gasten nog altijd in het Frans, zoals een personeelslid waarnam. Hij begreep er in ieder geval niets van.
De aantrekkingskracht van de Engelse levensstijl school in de hang naar buiten en het leven volgens de seizoenen. Dat het wonen op Oostduin Marie zo goed beviel, kwam mede doordat ze dol was op wandelen. Dit deed ze vaak en veel, in de ochtend en als het even kon ook ’s middags. Zij wandelde in gezelschap van haar gezelschapsdame, maar eveneens met haar gasten. In haar enkellange rokken en mantel trotseerde zij weer en wind en hield, blijkt uit haar aantekeningen juist van onstuimig weer. Op een aprildag in 1915 noteerde ze: ‘walk in violent wind.’ In mei: ‘Very warm, thundery weather. Thunder in the distance. Delightful walk, morning.’ En op 11 november: ‘Delightful bad weather days.’ Marie wandelde ommetjes om de verhoogde verse bloemperken – ‘delightful stroll new plantations’ – of door ‘the new kitchen gardens’, waarmee ze de moestuinen bedoelde. Dan weer maakte zij een langere wandeltocht. ‘Take pleasant walk on “slingerpad”’ – vermoedelijk over een smal paadje dat van Oostduin helemaal doorliep naar Waalsdorp. Ook de ‘Haverlaan’ die ze soms noteerde als wandelroute lag in Waalsdorp.
Achter haar huis op het terras of bij de koepeltoren, aan de ‘Sunnyside’, de zonnige noordoever van de Arendsdorp-vijver, gebruikte Marie als het weer dat toestond haar afternoon tea. Dat deed ze volgens modern Engels gebruik; in de namiddag rond vijf uur. Dit tijdstip was betrekkelijk nieuw, want het traditionele Hollandse thee-uurtje had altijd pas plaats gehad na het avondeten. Haar personeel bracht een porseleinen theeservies ter plaatse, met een theepot heet water. Het procedé om de thee aan tafel te maken en in te schenken, was geïntroduceerd door de Britse firma Wedgwood. Een van Maries vaste wandelmaatjes was haar hartsvriendin Idzardina Juliana Frederika, gravin Dumonceau-de Constant Rebecque. Ze kende Idzardina, ‘Pixy’ voor intimi, al sinds zij was geboren. Idzardina was drie jaar jonger dan Marie, de jongste van de drie kinderen van haar vaders boezemvriend ‘Stans’ Jan Daniël Cornelis Carel Willem baron de Constant Rebecque. Anders dan Marie was zij getrouwd, maar zij had geen kinderen.