Kijk!

Page 1

kijk! Kunstwerken uit de Rijkscollectie RCE


kijk!


Kunstwerken uit de Rijkscollectie RCE

Fransje Kuyvenhoven Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Waanders Uitgevers



Voorwoord

De collectie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bevat ongeveer 121.000 werken. Een deel hiervan is te zien in Nederlandse musea, rijksgebouwen en steeds vaker ook op andere locaties met een maatschappelijke functie. Ons doel is zoveel mogelijk de collectie toegankelijk te maken voor het publiek. Dat doen we door onze kunstwerken uit te lenen, maar ook door ze digitaal zichtbaar te maken. Zo schrijft Fransje Kuyvenhoven iedere maand over een kunstwerk uit de rijkscollectie op de website van de RCE (www.cultureelerfgoed.nl). In dit boekje hebben we een selectie van deze beschrijvingen bijeen gebracht. Ik wens u inspiratie en plezier bij het lezen! Susan Lammers Algemeen directeur



Inhoud 8 12 16 20 24 28 32 36 40 44 48 52 56 60 64 68 72 76 80 84 88

Hans Abelman Philip Akkerman Johannes van den Aveelen Baardmankruik Nico van Bekkum Hermanus Berserik Judith Boer Gerrit den Breems Rosalba Carriera Jan van Dis Theo van Doesburg Rein Draijer Christine van den Ende Agnieta Gijswijt Jan Goedhart Aad de Haas Aart van den IJssel Herman Janzen Greta Kaeler Piet Killaars Frieda Koch

92 96 100 104 108 112 116 120 124 128 132 136 140 144 148 152 156

Yvonne Kracht Lou Loeber Karel Meijers Jaap Min Martin Monnickendam Theresia van der Pant Hannes Postma Ria Rettich Alexander Schabracq Ferry Slebe Amp Smit Marijke Thunnissen Aat Veldhoen Tjipke Visser Vrouwendag Ineke Wertheim Piet Wiegman


Hans Abelman

Rood-wit-blauw

De kunst moet de wijk in! Dat was de lijfspreuk van Hans Abelman toen hij midden jaren zestig van de kunstacademie in Rotterdam kwam. Hij maakte keramiek, grafiek en tekeningen, en schilderde in zijn atelier en buiten op de muren van achterstandswijken. Hij wilde samen met de bewoners hun leefomgeving verbeteren. Dat heeft hij jaren met verve gedaan. Toen hij later directeur was van het Centrum Beeldende Kunst zorgde hij in die functie voor spraakmakende beelden in de Rotterdamse binnenstad. Abelman graveerde 5 stroken met 8 verschillende portretkoppen en plakte de 4 vellen die dat opleverde op een ondergrond. Daarna verfde hij rondom de koppen dikke plakkaatverf in vermiljoen rood, wit, kobaltblauw en goud, wat minus het goud de kleuren van de Nederlandse vlag zijn. De Rijksdienst bezit 50 werken van hem: een 8


aantal foto’s, een paar keramische stukken en verder bladen grafiek, waaronder dit. Op vrijwel alle staan koppen, sommige met linten in rood-wit-blauw. Abelman is geïnteresseerd in vlaggen als symbolen van trots en kracht, en ook als verbinding van een groep. De koppen die hij hier omringde met de kleuren van de Nederlandse vlag zijn fantasiekoppen. Zoals hij vroeger in zijn loopbaan buurtbewoners bijeen wilde brengen met beschilderde muren, zo doet hij dat in deze ets met de Nederlandse driekleur. Zoveel koppen, zoveel landgenoten, allemaal onder één vlag.

9


Aad de Haas

Vrijheid

De eigenzinnige schilder/graficus Aad de Haas is misschien de enige Nederlandse kunstenaar die vanwege zijn kunst in de Tweede Wereldoorlog gevangen heeft gezeten. De Haas, die zijn opleiding kreeg aan de Academie in Rotterdam, had een rebellerende inborst. Hij registreerde zich niet bij de Kultuurkamer, maar ging toch door met exposeren. Niet alleen daarom trok zijn tentoonstelling bij kunsthandel Leen van Zanten in 1943 de aandacht van de Duitsers. Al die monsters met hakenkruisen, uitgemergelde mensen en dode clowns was in hun ogen ‘ontaarde’ kunst en de maker een gevaar voor de samenleving. De Haas werd geïnterneerd en zijn atelier leeggehaald. Na zijn vrijlating in 1944 dook hij onder in Zuid-Limburg, waar hij zijn hele leven bleef wonen. Hij trok zich niets aan van de nieuwe ontwikkelingen in de kunst en bleef 68


doorwerken in zijn eigen, figuratieve expressionistische stijl in felle kleuren. Erotische scènes en naakten waren zijn specialiteit. In 1947 voltooide hij verschillende schilderijen en zestien kruiswegstaties voor het Sint Cunibertuskerkje van Wahlwiller en in 1949 linosneden voor het boek Jesus’ lijden: meditaties van de priester/kunstenaar Gerard Mathot. Het bisdom Roermond eiste de verwijdering van de kruiswegstaties en op last van het Vaticaan werden alle exemplaren van het boek vernietigd. Op Goede Vrijdag 1949 haalde de kunstenaar de kruiswegstaties eigenhandig uit de kerk. Pas na zijn dood werden ze teruggeplaatst en werd De Haas gerehabiliteerd. Vrijheid is een groot goed.

69


Aad de Haas (1920–1972) Oppasser aangevallen in een kooi, ca. 1940 houtsnede, 17,3 × 19,2 cm inv.nr. K1716-B 70



Aart van den IJssel

Moederliefde

De maker van deze gigantische libelle is Aart van den IJssel. Hij was van origine huisschilder maar volgde na de oorlog een opleiding aan de Haagse Vrije Academie. Daar ontwikkelde hij zich tot een vooruitstrevende beeldhouwer. Eerst maakte hij beelden in steen en hout, maar na verloop van tijd bleek hij zijn ideeën toch beter kwijt te kunnen in metaal, ijzer en koper. ‘Door kloppen, buigen, snijden, zagen, knippen, vijlen, lassen en solderen’ creëerde hij zijn sculpturen, aldus zijn biografe, de kunsthistoricus Saskia Gras. Van den IJssel was zijn leven lang gefascineerd door de natuur. Die zag hij als ‘vreselijk, maar ook poëtisch, soms wreed en luguber, soms mooi en romantisch’. Deze tegenstellingen drukte hij uit door in vormen van weerbarstig materiaal fragiele schoonheid te brengen. Zijn favoriete onderwerpen waren paarden, vogels, en 72


insecten zoals vliegen, sprinkhanen, wandelende takken en libellen met hun gepantserde lijfjes en frêle doorzichtige vleugels. De Rijksdienst heeft negen werken van hem, waaronder deze ‘Moeder libelle’ van messing en perspex, met twee kleine baby-libellen op haar rug. Dat was fantasie, maar in combinatie met de tientallen weerhaken aan haar poten en het als een paraat steekwapen uitgestoken achterlijf, wel Van den IJssels weergave van het idee van moederliefde.

73


Aart van den IJssel (1922–1983) Moeder libelle, 1976 messing en acrylaat 164 × 229 × 160 cm inv.nr. BK18883-A-E 74



Herman Janzen

Dubbelportret

Met deze matbronzen kop zijn twee kunstenaars tegelijk in het spel: de maker en de geportretteerde. De maker is de beeldhouwer Herman Janzen en de kop stelt de monumentaal schilder Joop Willems voor. Ze kenden elkaar van het ateliercomplex op Wittenburg, het middelste van de drie Oostelijke Eilanden in Amsterdam, waar ze met hun gezinnen in een gedeeltelijk nog als school gebruikt pand woonden. Willems was met Constant een van de weinige schilders op Wittenburg want verder werd de ‘broedplaats’ vooral bevolkt door de eerste naoorlogse beeldhouwklas van de Rijksacademie, waar Janzen zijn opleiding was begonnen bij beeldhouwer Piet Esser. Janzen maakte de academie niet af en ging aan de slag als beeldhouwer en medailleur. In 1956 ontwierp hij de Rembrandtpenning ter gelegenheid van diens 350ste 76


geboortedag. Zijn bronzen buitenbeelden zijn onder andere te vinden in Amsterdam (verzetsstrijdster Truus Wijsmuller-Meijer), het Gelderse Wapenveld (de Papiermaaker) en Utrecht (kunstenaar Jan van Scorel). De levensgrote kop van zijn zachtmoedige schildervriend dateert uit 1957. Een foto van Willems toont dat Janzen hem traditioneel realistisch portretteerde, compleet met hangsnor en forse bakkebaarden. De gesloten ogen zijn typerend voor een dodenmasker, maar dat is het niet want op de achterzijde van de baret kerfde hij ’57. Willems zou nog 32 jaar leven. Misschien deed hij een dutje tijdens het poseren. De Rijksdienst heeft ‘op papier’ vijf sculpturen van Janzen; deze aankoop uit 1958 en vier werken die via de Beeldende Kunstenaarsregeling zijn verworven. Dit kunstenaarsportret zou een mooie afbeelding zijn geweest bij het levendige exposé dat Jan Teeuwisse in 2016 over ‘Wittenburg en zijn eilandbewoners’ schreef.

77


Herman (H.D.) Janzen (1923–1998) Portret van Joop Willems (1915–1989), 1957 brons, 43 × 21 × 25,5 cm inv.nr. K58647 78



Greta Kaeler

De vrijheid gaat in ’t rood gekleed

Textiele werkvormen zouden typisch vrouwelijk zijn, een gedachte die zelfs gold op de vooruitstrevende kunstopleiding van het Bauhaus in de jaren 1919–1932. Toch was de weefafdeling de meest bruisende. De florale motieven in gedekte kleuren die in de mode waren in de periode ervoor werden ingeruild voor lichte, kleurige weefsels in figuratieve of abstracte patronen. Het bleek een schot in de roos: de stoffen van het Bauhaus waren commercieel zeer succesvol. Een van de leerkrachten op de weefafdeling was de textielkunstenares Greta Kaeler uit Schleswig. Zij ontwierp haar stoffen met veel aandacht voor kleur en nieuwe materialen zoals cellofaan en ijzergaren. Het nationaalsocialisme dreef haar naar Nederland waar ze latere generaties textielontwerpers en kunstenaars beinvloedde met de Bauhausidealen: de stoffen moesten 80


qua vormgeving machinaal vervaardigd kunnen worden en zo betaalbaar zijn voor iedereen. Kaeler kreeg in 1947 evenals vier andere kunstenaars de opdracht van het ministerie van OCW om ter gelegenheid van de restauratie van de Tweede Kamer een wandkleed te maken. Nadat het kleed in 1951 was voltooid werd het in 1954–1955 uitgeleend aan Rekenschap, de eerste rijksaankopententoonstelling in Delft. Volgens een brief van Kaeler in familiebezit beeldde ze het thema uit van Theun de Vries’ boek De vrijheid gaat in ’t rood gekleed uit 1945 dat gaat over een slavenopstand tijdens de napoleontische periode op het Caraïbische eiland Guadeloupe.

81


Greta (G.M.D.C.) Kaeler (1906–1986) De vrijheid gaat in ’t rood gekleed, 1947–1951 wol (geweven en geknoopt) 302 × 294 cm inv.nr. K1650 82



Piet Killaars

Vechtersbazen

De mannetjeseenden vechten een verwoede strijd. De een hapt naar de staart van de ander, die razendsnel zijn kop omdraait om de aanvaller af te weren. Met luid gesnater fladderen ze om elkaar heen, happend, bijtend, driftig met hun vleugels slaand. De vechtpartij, die overigens nooit langer dan een paar minuten duurt, zal met verwondingen aan beide zijden worden beslecht. Waarom vechten dieren? Soms uit verveling, doorgaans om het recht van de sterkste. De winnaar krijgt immers alles: een territorium, voedsel, het vrouwtje. De maker van het vechtende duo is Piet Killaars. Hij volgde de Middelbare Kunstnijverheidsschool in Maastricht. In 1948 ging hij naar Parijs, waar hij onder de indruk raakte van het werk van Alberto Giacometti en Jacques Lipchitz. Daarna vervolgde hij zijn opleiding aan de Jan van Eyckacademie bij Oscar Jesper, waar hij in 1953 84


cum laude als beeldhouwer afstudeerde. Hij vergaarde landelijke bekendheid met zijn monumentale werken zoals ‘Moenen’ (1968), de duivel uit het middeleeuwse mirakelspel Mariken van Nimwegen, hoog gezeten op een pilaar bij de Sint Stevenskerk in Nijmegen. Ook maakte hij kleiner werk, zoals deze woerden, die in 1960 werden aangekocht. ‘Alle ervaringen van de geometrische plastiek verrijkte hij met de beweging die leven en groeien wordt genoemd’, schreef een recensent eens. Piet Killaars ging uit van de natuur in wiens uiterlijke vormen hij een wetmatigheid zag. In de bouw van bloemen, de structuur van schelpen en bomen, aangewaaid zand en de rimpeling van het water zag hij een geordend principe. Die ordening moet hij ook in de eenden hebben gezien. Van welke kant je de beesten ook bekijkt, alle vlakken en lijnen maken contact met de andere om vanuit verbondenheid toch vrij in de ruimte staan.

85



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.