SESAM Atlas anatomie Deel 3. Zenuwstelsel en zintuigen

Page 34

54

Ruggenmerg en ruggenmergzenuwen: ruggenmerg

Ruggenmerg

Dwarsdoorsneden van het ­ruggenmerg (A-D) De dwarsdoorsneden (links mergschede­ kleuring, rechts celkleuring) op verschil­ lende hoogten variëren sterk. Ter hoogte van de cervicale en de lumbale intumes­ centie (opzwelling) is de dwarsdoorsnede groter dan in de overige delen van het rug­ genmerg. Het grootste is deze ter hoogte van C4-C5 en L4-L5. In beide opzwellingen leiden de talrijke neuronen voor de verzor­ ging van de extremiteiten tot een vergro­ ting van de grijze stof. De witte stof heeft cervicaal de grootste omvang en neemt caudaalwaarts steeds meer af. De opstijgende sensibele banen nemen door erbij komende vezels van sacraal naar cervicaal toe. De neerdalende motorische banen nemen door de beëindi­ ging van de vezels op verschillende hoogten van cervicaal naar sacraal af. De vlinderfiguur van de grijze stof heeft op verschillende hoogten een andere vorm, en hetzelfde geldt voor de tractus dorsolateralis (Lissauer) (A-D1). De achterhoorn is in het cervicale ruggen­ merg smal en eindigt in een kapvormige zona spongiosa (nucleus dorsomarginalis) (A2). In de hoek tussen achter- en voor­ hoorn ligt de formatio reticularis (AD3). De substantia gelatinosa (Rolandi) (A-D4) bevat kleine, voornamelijk peptiderge zenuwcellen waarop uiteinden van ver­ schillende formaten achterwortelvezels uitkomen, en daarnaast ook afdalende vezels vanuit de hersenstam (nuclei rap­ hes, pag. 108 B28, formatio reticularis, pag. 146). De mergloze uitlopers van de neu­ ronen stijgen of dalen in de tractus van Lissauer (tractus dorsolateralis) één tot vier wervelniveaus en komen dan weer de substantia gelatinosa binnen. Een deel van de uitlopers loopt met de tractus spinotha­ lamicus lateralis naar de thalamus (zie pag. 328). In de nucleus dorsalis (Clarke) (AB5) eindigen de proprioceptieve vezels uit de musculatuur (spierspoelen) en hier begin­ nen de banen die naar de kleine hersenen leiden. De gereduceerde grijze stof van het thoracale ruggenmerg heeft een smalle achterhoorn met een opvallende nucleus

Anatomie 2012 1-168 def.indd 54

dorsalis. In de dikke achterhoorn van het lumbale en sacrale ruggenmerg is de sub­ stantia gelatinosa (CD4) sterk vergroot en wordt zij dorsaal begrensd door de smalle band van de zona spongiosa (CD2). De zijhoorn vormt in het thoracale rug­ genmerg de substantia intermediolateralis (B6). Deze bevat sympathische zenuwcel­ len, vooral voor de vasomotoriek, waar­ van de efferente vezels via de voorhoorn uittreden. Mediaal liggen sympathische zenuwcellen in de nucleus intermediomedialis (B7). In het sacrale ruggenmerg vor­ men parasympathische zenuwcellen een nucleus intermediolateralis en intermediomedialis (D8). De voorhoorn breidt zich in het cervicale ruggenmerg ver uit en bevat meerdere ker­ nen met grote motorische cellen die alle cholinerg zijn. mediale kerngroep: – nucleus ventromedialis (A9) – nucleus dorsomedialis (A10) laterale kerngroep: – nucleus ventrolateralis (A11) – nucleus dorsolateralis (A12) – nucleus retrodorsolateralis (A13) In het verzorgingsgebied van de bovenste extremiteiten is de voorhoorn veel meer gedifferentieerd dan in het thoracale rug­ genmerg, waarin slechts enkele celgroepen geïdentificeerd kunnen worden. De sterk uitgebreide, dikke voorhoorn van het lum­ bale en sacrale ruggenmerg bevat weer meerdere kerngroepen.Van hieruit worden de onderste extremiteiten verzorgd.

25-01-12 10:06


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.