direct de functie betrokken wordt. De informatie die wordt gegeven is erop gericht om meer inzicht te krijgen in de mens als totaliteit. De tien te onderscheiden orgaanstelsels van de mens vinden in deze totaliteit een logische plaats; in deel 1 worden ze geïntroduceerd, in deel 2 worden ze één voor één uitvoerig besproken en in deel 3 staat de ontwikkeling centraal. Tekst en illustraties in dit boek gaan hand in hand; deze samenhang bevordert het leerproces. Anatomie en fysiologie geven fundamentele informatie over de mens. En dus ook over jezelf.
Anatomie en fysiologie van de mens
Dit boek bespreekt de bouw van het menselijk lichaam waarbij
Anatomie en fysiologie van de mens Ludo Grégoire Agnes van Straaten-Huygen Rogier Trompert
Inhoudsopgave Deel 1 Fundament 1
2
3
4
5
Terreinverkenning 1.1
Doelstelling en plaatsbepaling
1.2
Anatomie + fysiologie = functionele anatomie
1.3
Structuur van het boek
1.4
Bestuderen van de leerstof
1.5
De mens is meer dan de som der delen
Cellen 2.1
Metabolisme
2.2
Bouw van de cel
2.3
De levenscyclus van de cel
Weefsels 3.1
Epitheel
3.2
Steunweefsel
3.3
Spierweefsel
3.4
Zenuwweefsel
TopograďŹ e 4.1
De anatomische houding
4.2
Doorsneden en lichaamsvlakken
4.3
Plaatsaanduidingen
4.4
Richtingaanduidingen
4.5
Indeling in hoofd, romp en ledematen
4.6
Bouwelementen, holten en vliezen
Orgaanstelsels 5.1
Orgaanstelsels en hun functies
5.2
Regulatie van de vegetatieve functies
5.3
Regulatie van de animale functies
5.4
Voortplanting
5.5
De totale mens
Deel 2 Orgaanstelsels 6
Circulatiestelsel
7
6.1
Het hart
7
6.2
Hartfunctie
6.3
Hartcirculatie
6.4
Bloedvaten 23
16 22
5
7
8
9
10
11
6.5
Bloeddruk in het lichaam
6.6
Bloed 39
6.7
Uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht
6.8
Lymfevatenstelsel
6.9
Immuniteit
6.10
Bloedgroepen
50
55 64
Spijsverteringsstelsel 7.1
Voedingsstoffen
7.2
Spijsverteringskanaal
7.3
Spijsverteringsklieren en galwegen
7.4
Peritoneum
Urinewegstelsel 8.1
Nieren
8.2
Urine
8.3
Transport, opslag en verwijdering van urine
8.4
Mictie
Ademhalingsstelsel 9.1
Luchtwegen
9.2
Gaswisseling
9.3
Ademhalingsbewegingen
9.4
Longfunctie
Huid 10.1
Functies van de huid
10.2
Bouw van de huid
10.3
Bloedvoorziening van de huid
10.4
Temperatuurregulatie via de huid
Hormonale stelsel 11.1
Algemene werking van hormonen
11.2
Het hypothalamus-hypofysesysteem
11.3
Hypofyse
11.4
Pijnappelklier
11.5
Schildklier
11.6
Bijschildklieren
11.7
Eilandjes van Langerhans
11.8
Bijnieren
11.9
Geslachtsklieren
11.10 Weefselhormonen 12
35
Zenuwstelsel 12.1
Algemene functies
48
12.2
Algemene werking
12.3
Indelingen
12.4
Zenuwweefsel
12.5
Grote hersenen
12.6
Tussenhersenen
12.7
Hersenstam
12.8
Kleine hersenen
12.9
Ruggenmerg
12.10 Reflexen 12.11 Vegetatieve zenuwstelsel 12.12 Hersenvliezen 12.13 Ventrikels en liquor 12.14 Doorbloeding van de hersenen 13
14
15
Sensorisch stelsel 13.1
Sensoren
13.2
Reukzintuig
13.3
Smaakzintuig
13.4
Huidzintuigen
13.5
Gezichtszintuig
13.6
Gehoorzintuig
13.7
Propriosensoren
13.8
Interosensoren
Motorisch stelsel 14.1
Skelet
14.2
Botverbindingen
14.3
Botten en botverbindingen van het hoofd
14.4
Botten en botverbindingen van de romp
14.5
Botten en botverbindingen van de extremiteiten
14.6
Spieren
Voortplantingsstelsel 15.1
Geslachtskenmerken
15.2
Vrouwelijke geslachtsorganen
15.3
Mannelijke geslachtsorganen
15.4
Ontwikkeling van geslachtscellen
15.5
Hormonale beïnvloeding
15.6
Coïtus
15.7
Bevruchting
Deel 3 Levensloop 16
17
18
Voor de geboorte 16.1
Overerving van eigenschappen
16.2
Embryonale ontwikkeling
16.3
Foetale ontwikkeling
16.4
Aanleg, groei en ontwikkeling van de orgaanstelsels
Zwangerschap, bevalling en geboorte 17.1
Zwangerschap
17.2
Aanpassingen in de orgaanstelsels
17.3
Bevalling
17.4
Geboorte
17.5
De kraamvrouw
Na de geboorte 18.1
Ontwikkeling
18.2
Levensfasen
18.3
De orgaanstelsels
18.4
Sterven en dood
Uitleiding
Deel 2
Orgaanstelsels Inleiding
circulatiestelsel. Hoofdstuk 6 eindigt dan ook met de behandeling van de afweer.
In het nu volgende deel van het boek vind je de
Hoofdstuk 7 gaat over het spijsverteringsstelsel. Het
systematische en gedetailleerde bespreking van de
spijsverteringsstelsel bewerkt het voedsel zodanig
tien orgaanstelsels. De volgorde die daarbij is ge-
dat allerlei stoffen kunnen worden opgenomen in
kozen komt overeen met de presentatie van de
het bloed. Eerst wordt ingegaan op de samenstel-
orgaanstelsels in hoofdstuk 5. In de hoofdstukken 6
ling van het voedsel en daarna worden de bouw en
tot en met 10 worden de orgaanstelsels behandeld
functie van het spijsverteringskanaal, de alvleesklier,
die de vegetatieve functies vervullen. Het zijn
de lever en de galwegen besproken.
functies die ten dienste staan van het levenson-
In hoofdstuk 8 volgt de beschrijving van de func-
derhoud van de cellen. De hoofdstukken 11 tot en
tionele anatomie van het urinewegstelsel. Het uri-
met 15 gaan over de integratie van de vegetatieve
newegstelsel speelt een belangrijke rol bij de
functies, de interactie met de buitenwereld en de
handhaving van de homeostase, doordat het de
instandhouding van de soort door middel van de
samenstelling en het volume van het bloed helpt
voortplanting.
reguleren.
In hoofdstuk 6 wordt het circulatiestelsel beschre-
In hoofdstuk 9 wordt het ademhalingsstelsel be-
ven. De belangrijkste taak van het circulatiestelsel is
handeld. Bij de ademhaling wordt zuurstof in het
transport. Eerst komt de functionele anatomie van
bloed opgenomen en wordt het afvalgas koolstof-
het hart en de bloedvaten aan de orde, gevolgd
dioxide aan de buitenwereld afgegeven. De be-
door de samenstelling en functie van de transport-
schikbaarheid van zuurstof in de cellen maakt een
vloeistof, het bloed. Vervolgens wordt de circulatie
efďŹ ciĂŤnte energievoorziening mogelijk.
in het lymfatische systeem besproken. De mecha-
In hoofdstuk 10 komen de bouw en functies van de
nismen waarmee het lichaam zich beschermt tegen
huid aan de orde. De huid vormt de begrenzing
ziekteverwekkers staan in nauw verband met het
van het lichaam met de buitenwereld. Daarnaast
5
Deel 2 Orgaanstelsels
heeft de huid een aantal andere belangrijke functies. In hoofdstuk 11 wordt het hormoonstelsel besproken. Het hormoonstelsel reguleert allerlei lichaamsfuncties door middel van hormonen die via de bloedbaan getransporteerd worden. Eerst wordt de algemene werking van de hormonen besproken, daarna de verschillende hormoonklieren en de functies van de geproduceerde hormonen. Hoofdstuk 12 beschrijft het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel is het belangrijkste orgaanstelsel voor de regulatie, sturing, coรถrdinatie, integratie en interactie. In hoofdstuk 13 volgt de behandeling van het sensorische stelsel. Dit orgaanstelsel verschaft de mens informatie over zijn omgeving en over het inwendige functioneren van het lichaam zelf. Eerst worden de algemene mechanismen van de sensoriek besproken, daarna de zintuigen en de overige sensoriek waarover het lichaam beschikt. Hoofdstuk 14 gaat over het motorische stelsel. Motoriek omvat alle vormen van beweging die in en door de mens plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt met name aandacht geschonken aan het bewegingsapparaat: het skelet, de gewrichten en het spierstelsel. In hoofdstuk 15 komt het voortplantingsstelsel aan de orde. Voortplanting is gericht op het behoud van de soort. In dit hoofdstuk worden de voortplantingsorganen van beide seksen, de paring en de bevruchting beschreven.
6
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
6
Circulatiestelsel
Inleiding
6.1
Het hart
Waar levende cellen zijn, is uitwisseling van stoffen
Er bestaan veel spreekwoorden en gezegden waar
noodzakelijk. Voedingsstoffen gaan de cel in en
het hart in voorkomt, zoals ‘met hart en ziel voor
afvalstoffen gaan de cel uit. De afvalstoffen zijn
iets ijveren’ en ‘waar het hart vol van is, loopt de
meestal giftig en moeten zo snel mogelijk uit het
mond van over’. En wie heeft niet ooit zijn ver-
inwendige milieu rondom de cellen verwijderd
liefdheid kenbaar gemaakt door een hart met een
worden. Gebeurt dit niet of niet snel genoeg, dan
pijl erdoorheen te tekenen? Het hart is voor velen
raakt de homeostase al gauw verstoord. Vanwege
het symbool voor de liefde en de ziel.
zijn transportfunctie neemt het circulatiestelsel een
Het hart (cor) is inderdaad onmisbaar voor het le-
centrale plaats in bij het handhaven van de ho-
ven, maar het orgaan ziet er allesbehalve roman-
meostase. Het circulatiestelsel bestaat uit twee
tisch uit. Het is een dikke holle spier, die dag in dag
buizenstelsels: het bloedvatenstelsel en het lymfe-
uit, gedurende je hele leven, met elke hartslag een
vatenstelsel. Hart en bloedvaten vormen samen het
hoeveelheid bloed in het gesloten circuit van
bloedvatenstelsel. Het lymfevatenstelsel bestaat uit
bloedvaten pompt. In rust is dat ongeveer vijf liter
de lymfevaten en het lymfatisch weefsel, en het
bloed per minuut, bij inspanning veel meer. Ge-
speelt ook een grote rol bij de immuniteit van het
middeld gaat het om 7.200 liter per 24 uur. Het
lichaam.
hart bestaat functioneel uit twee zuigperspompen:
In dit hoofdstuk worden eerst de bouw en functie
de rechterharthelft en de linkerharthelft. Deze twee
van het hart besproken, gevolgd door de bouw, de
zuigperspompen werken tegelijkertijd. De harthelf-
functie en de topografie van de bloedvaten. Ver-
ten persen het bloed aan de ene kant weg en zui-
volgens komen de bloeddruk, het bloed en de uit-
gen het bloed aan de andere kant aan. In de
wisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht
bloedvaten ontstaat daardoor een drukverschil dat
aan de orde. Het hoofdstuk eindigt met de be-
stroming van het bloed tot gevolg heeft. Elke
handeling van het lymfevatenstelsel en de immu-
harthelft is verdeeld in twee holtes. De bovenste
niteit van het lichaam.
holte is het atrium (kamer) en daaronder ligt het ventrikel (kamer). In totaal heeft het hart dus vier holtes: rechteratrium, rechterventrikel, linkeratrium
7
Deel 2 Orgaanstelsels
en linkerventrikel. Het bloed circuleert in twee gescheiden systemen, die in het hart bij elkaar komen.
6.1.2
Bouw van het hart
Het zijn de lichaamscirculatie (grote bloedsomloop)
Het hart is opgebouwd uit twee holle spieren, de
en de longcirculatie (kleine bloedsomloop).
atriumspier en de ventrikelspier. Deze twee holle
De route van het bloed in de lichaamscirculatie is
spieren zijn van elkaar gescheiden door twee
als volgt: linkerventrikel → aorta → slagaders → or-
bindweefselringen: de anuli fibrosi cordis (enkel-
ganen en weefsels → aders → holle aders → rech-
voud: anulus fibrosus cordis). De anuli hebben elk
teratrium (→ rechterventrikel; aansluiting op long-
twee openingen, die afsluitbaar zijn door middel
circulatie).
van vliezige kleppen die aan de randen vastzitten.
De route van het bloed in de longcirculatie is als
De linker- en rechterharthelft worden van elkaar
volgt: rechterventrikel → longslagaders → longen →
gescheiden door het septum cordis (harttussen-
longaders → linkeratrium (→ linkerventrikel; aan-
schot). Het septum interatriale cordis is vrij dun en
sluiting op lichaamscirculatie).
bestaat uit bindweefsel. Het verdeelt de atriumspier
Dit dubbele circulatiesysteem noem je de dubbele
in het rechter- en linkeratrium. Het septum
bloedsomloop.
interventriculare cordis is veel dikker en bestaat uit hartspierweefsel. Het verdeelt de ventrikelspier in
6.1.1
Ligging van het hart
het rechter- en linkerventrikel. Aan het hart kun je de aansluitingen met de grote
Het hart ligt in de borstholte, direct achter het
bloedvaten onderscheiden. In het rechteratrium
sternum (borstbeen) in het mediastinum. Het me-
monden twee grote vaten uit. Dit zijn de v. cava
diastinum is de ruimte tussen de longen, waarin
inferior (onderste holle ader) en de v. cava superior
behalve het hart ook de slokdarm en de grote
(bovenste holle ader). Via beide aders stroomt
bloedvaten liggen. Verder is de ruimte gevuld met
zuurstofarm bloed het rechteratrium in. Aan het
losmazig bindweefsel en lymfatisch weefsel. Het
rechterventrikel ontspringt de truncus pulmonalis,
hart is zo groot als een vuist en ligt enigszins ge-
die al snel opsplitst in de linker en rechter a.
kanteld op het diafragma. De apex (hartpunt) wijst
pulmonalis (longslagader). Deze slagaders vervoe-
naar links. De ventrikels liggen linksonder, de atria
ren zuurstofarm bloed naar de longen. In het lin-
rechtsboven. De ventrale kant van het hart wordt
keratrium monden vier venae pulmonales (long-
grotendeels gevormd door het rechterventrikel, de
aders) uit, twee uit elke long, met zuurstofrijk
dorsale kant door het linkerventrikel. Het hart ligt
bloed. Aan het linkerventrikel ontspringt de aorta
weliswaar midden achter het sternum, maar door-
(grote lichaamsslagader), die zuurstofrijk bloed be-
dat het linkerventrikel van het hart een veel dikkere
vat.
wand heeft dan het rechterventrikel, steekt het hart naar de linkerkant verder uit en kun je het links van het sternum voelen kloppen. De asymmetrische bouw van het hart gaat gepaard met een grootteverschil tussen de longen: de linkerlong met twee kwabben is kleiner dan de rechterlong, die drie kwabben heeft.
8
De lichaamscirculatie en de longcirculatie vor-
men samen de dubbele bloedsomloop. Arte-
riën voeren bloed van het hart weg; venen
voeren bloed naar het hart terug.
Dus:
!
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
anuli fibrosi cordis liggen tussen de atria en de
ventrikels.
6.1.3
Hartkleppen
Aan de binnenranden van de twee anuli fibrosi zitten bindweefselvliezen vast. Dat zijn de hartkleppen. In gesloten toestand verhinderen ze 5
6
dat het bloed tegen de eerdere stroomrichting in
longen
terugstroomt. De twee hartkleppen tussen atria en ventrikels heten atrioventriculaire kleppen. Tussen 9
3 7
1
de ventrikels en de grote slagaders (aorta en longslagaders) zitten de twee arteriële kleppen.
2
8
Atrioventriculaire kleppen
4 10
De atrioventriculaire klep tussen rechteratrium en rechterventrikel heeft drie bindweefselslippen en milt
11 lever
heet valva tricuspidalis (drieslippige klep) of tricuspidalisklep. De atrioventriculaire klep tussen
darmen
linkeratrium en linkerventrikel heeft twee bindweefselslippen en wordt valva bicuspidalis (twee-
nieren
slippige klep) genoemd. Een andere naam voor deze klep is valva mitralis (mitralisklep). De basis van elke atrioventriculaire klep zit vast aan het bindweefsel van de anulus fibrosus cordis. Aan de andere kant zijn de slippen door middel van
1 bovenste holle ader
7
linker atrium
dunne peesdraden, de chordae tendineae, verbon-
2 onderste holle ader
8
linker ventrikel
den met kleine spierbundels. Deze spierbundeltjes
3 rechter atrium
9
aorta
4 rechter ventrikel
10 leverslagader
5 longslagader
11 poortader
6 longader
steken uit in de ventrikelholte en worden musculi papillares (papillaire spieren) genoemd. De atrioventriculaire kleppen worden opengeduwd door het bloed zelf op het moment dat het vanuit
Figuur 6.1
Hart en bloedsomloop (schematisch)
Het hart bestaat uit het linker- en rechteratri
um en het linker- en rechterventrikel. Het
septum verdeelt het hart in links en rechts. De
de atria naar de ventrikels stroomt. Wanneer de ventrikels dit bloed vervolgens met kracht in de grote vaten pompen, slaan de kleppen door de hoge bloeddruk weer dicht, zodat het bloed ook echt in de aorta en de longslagaders terechtkomt en niet terugstroomt in de atria. Hierbij wordt de
9
Deel 2 Orgaanstelsels
8 10
11
9
1
2
12
3
13
4 7
6 5
Figuur 6.2
1 rechter ondersleutelbeenslagader
6
diafragma
11 linker halsader
2 rechter ondersleutelbeenader
7
borstbeen
12 aorta (achter borstbeen)
3 ribben
8
slokdarm
13 hart
4 rechter long
9
luchtpijp
5 longvlies
10 linker halsslagader
Ligging van het hart in het mediastinum
functie van de chordae tendineae duidelijk: ze
Wanneer bloed vanuit de ventrikels de longslaga-
verhinderen dat de slappe kleppen door de hoge
ders respectievelijk aorta ingepompt wordt, slaan
druk te ver teruggeslagen worden en het bloed
de slippen open. Als de ventrikels zich ontspannen,
alsnog in de atria terugstroomt. De papillaire
dreigt het bloed naar het hart terug te stromen. Dit
spieren helpen hierbij, doordat ze met de ventrikels
wordt verhinderd doordat de slippen zich vullen
mee samentrekken en de peeskoordjes strak trek-
met bloed, en in gevulde toestand tegen elkaar aan
ken.
vallen. Op dat moment sluiten ze de opening naar de ventrikels af. De valvulae semilunares tussen het
ArteriĂŤle kleppen
rechterventrikel en de longslagader worden samen de valva trunci pulmonalis (pulmonalisklep) ge-
De arteriĂŤle kleppen zitten aan de basis van de
noemd; die tussen het linkerventrikel en de aorta
truncus pulmonalis en van de aorta. Elke klep be-
heten de valva aortae (aortaklep).
staat uit drie kleine zakvormige vliezen, ook hier slippen genoemd. Deze slippen hebben de vorm van een halve maan, vandaar dat ze valvulae semilunares (halvemaanvormige slippen) heten.
10
Dus:
Atrioventriculaire kleppen = AV-kleppen =
kleppen tussen atria en ventrikels; rechts: valva
!
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
bevruchte eicel
ZENUWCELLEN
zenuwcel
SPIERCELLEN
STEUNCELLEN
DEKCELLEN
VOORTPLANTINGSCELLEN
stamcel
stamcel
stamcel
gladde spiercel bindweefselcel dekcel eicel kraakbeencel dwarsgestreepte spiercel trilhaarcel
zintuigcel
zaadcel
botcel
hartspiercel
Figuur 6.3
bloedcellen
kliercelcel
De anuli ďŹ brosi cordis en de kleppen
tricuspidalis (drieslippige klep) en links: valva
card), myocardium (myocard) en het dubbelwan-
bicuspidalis (tweeslippige klep).
dige pericardium (pericard).
ArteriĂŤle kleppen = valvulae semilunares = kleppen tussen atria en grote slagaders; rechts: valva trunci pulmonalis (pulmonaalklep) en links: valva aortae (aortaklep).
Endocard Het endocardium bestaat uit eenlagig plaveiselepitheel, versterkt met een dun laagje elastisch bind-
6.1.4
Hartwand
De hartwand bestaat uit drie lagen. Van binnen
weefsel. Endotheel zorgt voor een heel glad oppervlak waar de bloedcellen langs glijden zonder kapot te gaan.
naar buiten zijn dat: endocardium (kortweg: endo-
11
Deel 2 Orgaanstelsels
2 3
5
6 6
5
1
4
1 bicusbidaalklep tussen linker atrium en linker ventrikel 2 truncus pulmonalis met pulmonaalklep 3 aorta met aortaklep 4 tricusbidaalklep tussen rechter atrium en rechter ventrikel 5 kransslagaders 6 kransaders
Figuur 6.4
Bovenaanzicht van de hartkleppen
Myocard
de functie: de atria pompen het bloed naar de ventrikels en daar is – vanwege de geringe afstand
Het myocardium (hartspier) is de dikste laag van de
– weinig kracht voor nodig. De ventrikels hebben
hartwand en bestaat uit hartspierweefsel, waarvan
veel meer spierkracht nodig om het bloed in de
de spiervezels in drie lagen zijn gerangschikt, elke
grote slagaders te stuwen.
laag met een andere richting. Deze rangschikking
Ook tussen beide ventrikels is er verschil in dikte:
maakt een efficiënte samentrekking van het myo-
de hartspier van het linkerventrikel is drie keer zo
cardium mogelijk. Opvallend is het verschil in
dik als die van het rechterventrikel. Dat is ook nodig
spierdikte van de verschillende hartdelen. Het
want het linkerventrikel moet het bloed met zoveel
myocard van beide atria is vrij dun in vergelijking
kracht de aorta in pompen dat het vervolgens alle
met die van de ventrikels. Dat heeft te maken met
delen van het lichaam kan bereiken. Dat vereist
12
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
4
2 1
5
6
3
1 ventrikelholte 1
7
2 endocard 7
3 myocard 4 epicard
8
(viscerale blad) 5 pericardholte 6 pariĂŤtale blad van het pericard
9
7 pericard
2
11 3
10
4
12
6 5
13
1 v. cava superior
6
rechter ventrikelmyocard
11 linker ventrikelmyocard
2 rechter atrium
7
aorta
12 spierbalkjes
3 chordae tendinae
8
truncus pulmonalis
13 apex, gevormd door linker ventrikel
4 musculi papillares
9
linker atrium
5 v. cava inferior
10 septum cordis
Figuur 6.5
Het hart
veel spierkracht; sommige lichaamsdelen, bijvoor-
voor de bloedvoorziening van de hartspier zelf. We
beeld de voeten, liggen immers op grote afstand
komen er later op terug.
van het hart. Het rechterventrikel hoeft het bloed alleen maar naar de dichtbijgelegen longen te stuwen; hier is minder spierkracht voor nodig.
Pericard
Aan de binnenkant van het ventrikelmyocard be-
Rondom het hart zitten de beide sereuze vliezen,
vinden zich de musculi papillares en een groot
die samen het pericardium (hartzakje) vormen. Het
aantal spierbalkjes. Sommige spierbalkjes lopen
binnenste vlies, het viscerale blad , wordt
dwars door de ventrikelholte. Aan de buitenkant
epicardium (epicard) genoemd en is vergroeid met
van het myocard zie je een groot aantal sterk ver-
het hartoppervlak. Het pariĂŤtale blad is vergroeid
takte bloedvaten lopen. Dit zijn de arteriĂŤn en ve-
met weefsels die het hart omgeven, zoals de
nen van de hartcirculatie. De hartcirculatie zorgt
peesplaat van het diafragma en het borstvlies
13
Deel 2 Orgaanstelsels
(buitenblad van de pleura). Tussen beide vliezen zit
noemd. Bij iemand in rust bedraagt het sinusritme
de pericardholte, die gevuld is met sereus vocht. De
echter niet 100, maar ongeveer 75 impulsen per
functie van het hartzakje is het opheffen van de
minuut. Dat komt doordat de intrinsieke frequentie
wrijvingskrachten tussen het altijd bewegende hart
vertraagd wordt door de nervus vagus (zwervende
enerzijds en de omringende weefsels anderzijds.
zenuw), waarvan een vertakking naar de sinusknoop loopt. De nervus vagus, de tiende hersenzenuw, is een hele belangrijke zenuw van het pa-
6.1.5 Hartprikkelgeleidingssysteem
rasympathische zenuwstelsel. Bij lichamelijke inspanning kan het sinusritme boven de 130 per minuut uitkomen. Dit is het gevolg van de stimu-
In het hart bevinden zich tussen de normale harts-
lerende invloed van een aantal zenuwen van het
piercellen ook gespecialiseerde hartspiercellen, die
orthosympathische systeem, de nervi accelerantes.
een prikkelvormend of prikkelgeleidend vermogen hebben. Ze vormen samen het hartprikkelgeleidingssysteem. De delen van het
Atrioventriculaire knoop
prikkelgeleidingssysteem zijn: sinusknoop, atrio-
De impulsen van de sinusknoop worden snel van
ventriculaire knoop, bundel van His en purkinjeve-
cel tot cel doorgegeven aan alle cellen van het
zels.
myocardium van het rechter- en linkeratrium. De impulsen veroorzaken de contractie van beide atria
Sinusknoop
(bloed stroomt daardoor naar de ventrikels) en prikkelen tegelijkertijd de tweede zenuwknoop, de
De sinusknoop ligt in het myocardium van het
atrioventriculaire knoop (AV-knoop). Deze ligt ook
rechteratrium, tussen de uitmondingen van de v.
in de wand van het rechteratrium, vlak naast de
cava inferior en de v. cava superior. De sinusknoop
kruising van de rechter anulus ďŹ brosus en het
bestaat uit een klein netwerk van hartspiercellen die
atriumseptum. De atrioventriculaire knoop ont-
impulsen kunnen opwekken, met een gemiddelde
vangt de impulsen van de sinusknoop en vertraagt
frequentie van 100 per minuut. Dit is de intrinsieke
deze ongeveer 0,1 seconde. Zonder prikkeling van
(eigen) frequentie en wordt het sinusritme ge-
de sinusknoop genereert de AV-knoop zelf impulsen met een ritme van gemiddeld 50 per minuut, het atrioventriculaire ritme genoemd. Dit ritme wordt door de sinusknoop versneld naar 75 impulsen per minuut.
Bundel van His Vanaf de atrioventriculaire knoop loopt een bundel prikkelgeleidende cellen door het atriumseptum en vervolgens omlaag het ventrikelseptum in. Dit is de Figuur 6.6
14
Hartgeleidingssysteem
bundel van His, die zich even verderop splitst in
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
hartfrequentie 100 120 60 80 140 40 160
N.
vag
us
Purkinjevezels 180
nn. a
cc e
intrinsieke frequentie
200/min.
ler
an
te
s
De bundeltakken dragen de impulsen over op de purkinjevezels. Deze prikkelgeleidende cellen hebben de functie van zenuwvezels. Ze liggen verspreid over het hele ventrikelmyocard, inclusief de musculi papillares. De prikkelingen door de purkinjevezels activeren de hartspiercellen en veroorzaken de feitelijke contracties van beide ventrikels, waardoor het bloed in de grote arteriën wordt gestuwd. Uiteindelijk gaan de afzonderlijke purkinje-
2
vezels op in ‘gewone’ myocardvezels. De myocardvezels van de ventrikels hebben, net als de si-
1
nusknoop en de atrioventriculaire knoop, een eigen impulsopwekkend vermogen. Dit ventrikelmyocardritme bedraagt 40 prikkels per minuut. Onder normale omstandigheden komen zowel de AV-knoop als het ventrikelmyocard niet toe aan
1 parasympathische beïnvloeding 2 sympathische beïnvloeding
hun eigen ritme. Ze worden door de sinusknoop ‘opgejaagd’ tot 75 prikkels per minuut. De sinusknoop wordt daarom wel de pacemaker (gangmaker) genoemd.
Hormonale beïnvloeding Behalve de bovenbeschreven neurale beïnvloeding van het hartritme is er een hormonale beïnvloeding door het hormoon adrenaline. Dit bijniermerghorFiguur 6.7
Beïnvloeding van het sinusritme door het vegetatieve zenuwstelsel
moon wordt vooral tijdens lichamelijke en geestelijke inspanning geproduceerd en heeft via het bloed een vergelijkbare stimulerende invloed op het
een linker- en een rechterbundeltak. Beide bundeltakken lopen naar de apex toe, buigen daar om en waaieren uit in het hartspierweefsel van de ventrikels.
hartritme als de nervi accelerantes.
Dus:
De hartwand is van buiten naar binnen op
gebouwd uit: pericard of hartzakje (bestaand
uit het epicard (parietale blad) en het viscerale
blad), myocard (hartspier) en endocard.
15
!
Deel 2 Orgaanstelsels
Het linkerventrikel wordt veel zwaarder belast
beide atria gelijktijdig actief zijn en dat de beide
dan het rechterventrikel en heeft een drie keer
ventrikels even daarna ook tegelijkertijd samen-
dikker myocard.
trekken. Beide ventrikels pompen per minuut
Het hartpikkelgeleidingssysteem bestaat uit de
evenveel bloed in de bijbehorende arteriën. Als het
sinusknoop, de atrioventriculaire knoop, de
rechterventrikel bijvoorbeeld meer bloed per mi-
bundel van His en de purkinjevezels.
nuut zou wegpompen dan het linkerventrikel, zou
Het hartritme wordt bepaald door een sa-
het bloed zich in de longcirculatie ophopen. Ook de
menspel van neurale en hormonale invloeden.
totale gemiddelde stroomsnelheid van het bloed in beide circulaties is gelijk. Alleen de totale hoeveel-
6.2
heid bloed in de longcirculatie is kleiner dan die in
Hartfunctie
de lichaamscirculatie. In de longcirculatie is tien tot
De functie van het hart is ervoor te zorgen dat het
twintig procent van het totale volume aanwezig.
bloed dag in dag uit in het lichaam rondgepompt
Dit komt doordat de lengte van de vaten en de
wordt, via de lichaamscirculatie en de longcirculatie.
gezamenlijke vaatdoorsnede in de longcirculatie
De hartkleppen zorgen daarbij voor een strikt
kleiner zijn.
eenrichtingsverkeer. Via het linkerventrikel pompt het hart het bloed in de arteriën van de lichaamscirculatie naar de capillairnetwerken in de periferie
6.2.1
Hartcyclus
van het lichaam. Via de venen keert het bloed te-
Bij een persoon in rust is het hart, onder invloed
rug naar het hart, in het rechteratrium. Van hieruit
van het sinusritme, ongeveer 75 keer per minuut
gaat het bloed naar de longcirculatie, waarna het
actief. Daarbij wordt een systole (actiefase) steeds
vervolgens terugstroomt in het linkeratrium. De
gevolgd door een diastole (rustfase). Elke hartactie
cirkel is gesloten. Je moet je goed realiseren dat de
(systole + diastole) duurt 0,8 seconde en bestaat uit drie fasen: passieve vullingsfase (0,0 – 0,4 seconde), actieve vullingsfase (0,4 – 0,5 seconde) en
hart
ventrikelsystolische fase (0,5 – 0,8 seconde).
9% grote venen
long
25%
12%
Passieve vullingsfase
grote arteriën 8% klein
e art er
ca
iën e n arter iolen
lla
7%
ire n
34%
pi
kleine venen
5%
De passieve vullingsfase is de rustfase van het hele hart. Deze begint aan het eind van de ventriculaire systole (t = 0,0 seconde). De atria en ventrikels zijn ontspannen. Nu is de bloeddruk overal in het hart heel laag; er heerst een onderdruk ten opzichte van de bloeddruk in de bloedvaten. Hierdoor heeft het hart een aanzuigende werking en stroomt het bloed vanuit de holle aders en de longaders de beide atria
Figuur 6.8
16
Gemiddelde bloedvolumeverdeling tijdens rust
binnen. Van daaruit stroomt het bloed de ventrikels in, waarbij de atrioventriculaire kleppen openge-
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
duwd worden. De arteriële kleppen zijn nog dicht,
bloeddruk in de grote arteriën. De arteriële kleppen
door de hoge bloeddruk die na de systole in de
blijven dus nog even dicht. Het volume in het hart
arteriën heerst. Aan het einde van de hartrustfase (t
verandert een fractie van een seconde niet (isovo-
= 0,4 seconde) zijn de atria en de ventrikels gevuld
lumetrisch), omdat het bloed niet weg kan. De druk
met bloed.
neemt toe naarmate de ventrikels zich verder samentrekken. Door de grote druk zouden de – ge-
Actieve vullingsfase
sloten – AV-kleppen kunnen ‘doorslaan’ richting atria, maar de chordae tendineae verhinderen dat.
In de actieve vullingsfase (0,4 – 0,5 seconde)
Ze worden strakgetrokken door de met het ventri-
contraheren beide atria (atriale systole) onder in-
kelmyocard mee contraherende musculi papillares.
vloed van de impulsen uit de sinusknoop, die zich
Zodra de bloeddruk in de ventrikels hoger is dan
nu over het hele atriummyocard verspreid hebben.
die in de aorta en de truncus pulmonalis, wordt
Deze impulsen kunnen het ventrikelmyocard nog
bloed met grote kracht de slagaders ingeperst. Dit
niet bereiken, doordat de atrium- en ventrikelspier
is de ejectiefase, die van 0,55 tot 0,7 seconde
elektrisch volledig van elkaar gescheiden zijn door
duurt. Hierna volgt de relaxatiefase (0,7 – 0,8 se-
de anuli fibrosi (bindweefsel geleidt geen prikkels).
conde). In deze fase ontspant het myocardium van
Bovendien wordt het sinusritme door de AV-knoop
de ventrikel en daalt de bloeddruk in de ventrikels.
iets vertraagd. Door de atriale systole worden de
De bloeddruk in de aorta respectievelijk truncus
holle aders en de longaders dichtgeknepen, waar-
pulmonalis is juist heel hoog, waardoor de arteriële
door het bloed in de goede richting ─ naar de
kleppen dichtslaan. Dit is te horen als de tweede
ventrikels ─ geduwd wordt. Dit veroorzaakt een
harttoon. De ventrikels zijn nu leeg, de ventriculaire
extra vulling van elk ventrikel van ongeveer 10%.
systole is voltooid (t = 0,8 seconde). Eén hartcyclus
De ventrikelwand wordt daarbij uitgerekt.
is nu doorlopen, de volgende kan beginnen. Uit bovenstaande kun je afleiden dat, hoewel het
Ventrikelsystolische fase
hart schijnbaar voortdurend in touw is, de rustfase voor de afzonderlijke hartgedeelten steeds langer
De ventrikelsystolische fase is weer onder te ver-
duurt dan de actiefase. Het hart krijgt daardoor
delen in drie fasen. Als eerste is er de kortdurende
voldoende rust en kan een heel leven lang door-
isovolumetrische fase (0,5 – 0,55 seconde). In deze
gaan met ‘kloppen’.
fase ontspannen de beide atria zich (atriale diastole) en worden de sinusprikkels via de AV-knoop, de bundeltakken en de purkinjevezels over de ventri-
6.2.2
Bloeddruk in het hart
kelwand verspreid. De ventrikels beginnen zich sa-
De bloeddruk of tensie in het hart is de druk die
men te trekken en het bloed in de ventrikels komt
het bloed daar ondervindt. De eenheid van bloed-
onder druk te staan. Op dat moment slaan de AV-
druk is mmHg (millimeterkwik). Dit is een verou-
kleppen dicht. Dit is hoorbaar (met een stethoscoop
derde eenheid, want tegenwoordig wordt de pascal
of gewoon met je oor op iemands borst) als de
(Pa) als eenheid van druk gebruikt. De eenheid
eerste harttoon. De bloeddruk in het ventrikel
‘mmHg’ is in de medische wereld echter zo inge-
neemt verder toe, maar is nog niet hoger dan de
17
Deel 2 Orgaanstelsels
Figuur 6.9
Rustfase en ventriculaire systole
burgerd dat deze ook in dit boek gebruikt wordt (1
â–
Tijdens de passieve vullingsfase van het hart is
mmHg = 133 Pa = 0,133 kPa).
de bloeddruk overal in het hart erg laag: tussen
De bloeddruk in het hart is niet overal gelijk. De
de 0 en de 5 mmHg. Er heerst echter een hoge
waarde hangt af van het moment in de hartcyclus.
bloeddruk in de aorta en de truncus pulmonalis:
Aan de hand van de verschillende fasen in de
120 respectievelijk 30 mmHg. In deze fase
hartcyclus worden hieronder de variaties van de
vullen atria en ventrikels zich met bloed en rekt
bloeddruk in het hart beschreven.
18
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
de hartwand mee, waardoor de bloeddruk nauwelijks toeneemt. ■
■
■
6.2.3
Elektrocardiogram
Tijdens de actieve vullingsfase trekken de atria
De impulsen die zich over de hartspier verspreiden,
samen en krijgen de ventrikels nog 10% extra
veroorzaken elektrische verschijnselen. Deze zijn
bloed. De hartwand rekt nog meer uit, waar-
aan de buitenkant van het lichaam te meten. De
door de bloeddruk nog steeds niet echt stijgt.
meetmethode is betrekkelijk eenvoudig: een tiental
In de isovolumetrische fase wordt de ventri-
elektroden (stroomgeleiders) wordt op de huid van
keldruk opgevoerd. Inmiddels is de bloeddruk
de borst, polsen en enkels geplaatst. De elektroden
in de aorta gedaald tot 80 mmHg en die in de
zijn aangesloten op een versterker met een monitor
truncus pulmonalis tot 10 mmHg.
of een draaiende papierrol met een schrijvertje. Op
In de ejectiefase is de druk in het linkerventrikel
de monitor of op het papier worden de elektrische
120 mmHg en die in het rechterventrikel 30
verschijnselen in de vorm van een diagram zicht-
mmHg. Het bloed wordt in de slagaders ge-
baar. Dit is het elektrocardiogram (ECG), ook wel
stuwd, waardoor ook daar de druk stijgt naar
hartfilmpje genoemd.
120 respectievelijk 30 mmHg.
De belangrijkste gegevens van een standaard elektrocardiogram zijn:
Tijdens de hartrustfase en de atriale systole zijn de
■
P-top; deze piek is het resultaat van de impul-
bloeddrukwaarden in de aorta en truncus pulmo-
sen van de sinusknoop in het atriummyocard,
nalis steeds hoger dan in de bijbehorende ventri-
waardoor de atria gaan samentrekken;
kels. Deze grote arteriën raken immers niet ‘leeg’,
■
bloeddrukwaarden van aorta en truncus pulmonalis
■
Q-dal; dit is de verspreiding van de impulsen over het ventrikelseptum;
gelijk op met die in de bijbehorende ventrikels. Hierbij worden deze arteriën sterk opgerekt. Aan
PQ-segment; dit weerspiegelt de vertraagde prikkelgeleiding in de atrioventriculaire knoop;
zoals de ventrikels. Tijdens de ejectiefase lopen de
■
QRS-complex; deze piek representeert de
het eind van de ejectiefase houdt de uitstroom van
prikkelinvasie van het ventrikelmyocard. Daarbij
bloed op. De ventrikels ontspannen, waardoor de
worden eerst, via de bundel van His, de bun-
bloeddruk in de ventrikels daalt. Onmiddellijk wil
deltakken bereikt (Q), vervolgens de purkinje-
het bloed, dat zich in de grote arteriën bevindt,
vezels (R) en zo omhoog het gehele ventrikel-
terugstromen; het bloed ‘stuitert’ als het ware terug
myocard (S) tot aan de anuli fibrosi. Gedurende
op de arteriële kleppen. De zakvormige slippen
het QRS-complex komt het atriummyocard
vullen zich daardoor met bloed en de slipranden
weer in de (elektrische) rusttoestand.
slaan tegen elkaar. De kleppen zijn gesloten.
■
Doordat vervolgens de opgerekte arteriën in ‘rustpositie’ terugveren, treedt na het sluiten van de
ST-segment; dit geeft het wegebben van de prikkeltoestand van het ventrikel weer.
■
T-top; deze hangt samen met het tot (elektri-
arteriële kleppen een korte drukstijging in de grote
sche) rusttoestand komen van het ventrikel-
arteriën op.
myocard, wat ook gepaard gaat met elektrische verschijnselen.
19
Deel 2 Orgaanstelsels
actie
rust
rust
rust
actie
druk (mm Hg)
hartrustfase
ventrikels
hartactiefase
16
120
druk (kPa)
1
atria
14 aorta
100
12 80 10 8
60 linkerventrikel
6
40 4 20 2
linkeratrium 2
0
0 harttonen
druk (mm Hg)
1
4
2
truncus pulmonalis
30
4
rechterventrikel
20
3
druk (kPa)
3
2 10
rechteratrium
0
1 0
R
1 actie-rustcyclus 2 drukverloop in de linker
T
P
ECG
harthelft 3 harttonen Q
5 0
Figuur 6.10
20
0,1
0,2
0,3
Hartdiagrammen
0,4
0,5
S
4 drukverloop in de rechter 0,6
0,7
0,8 tijd (sec)
harthelft 5 elektrocardiogram (ECG)
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Het in de afbeelding 6.11 weergegeven ECG heeft dezelfde tijdschaal als de registraties van het druk-
In formule: HMV = fH × VS
verloop. Duidelijk is te zien dat de elektrische verschijnselen aan de mechanische verschijnselen Bij de standaardmens in rust geldt: fH ≈ 70-75/mi-
voorafgaan.
!
nuut en VS ≈ 70 ml . Hieruit volgt dat het HMV
Dus:
ongeveer 5 liter is. De standaardmens heeft in to-
Een hartcyclus duurt 0,8 seconde. Hierin wis-
taal ongeveer 5 liter bloed. In rust wordt deze
selen systolen en diastolen van atria en ven-
hoeveelheid dus één keer per minuut rondge-
trikels elkaar af.
pompt. Het hartminuutvolume geldt per ventrikel.
De eerste harttoon is het dichtslaan van de
Het hartminuutvolume van het rechterventrikel is
AV-kleppen; het dichtvallen van de arteriële
vanzelfsprekend gelijk aan dat van het linkerven-
kleppen veroorzaakt de tweede harttoon.
trikel, want de ventrikelspier contraheert als één
Tijdens de hartcyclus varieert de bloeddruk in
geheel (met andere woorden: voor links en rechts
het hart. De hoogste bloeddruk (120 mmHg)
geldt dezelfde fH-waarde) en ook de ventrikelin-
wordt gemeten tijdens de systole van het lin-
houd (V) links en rechts is gelijk. Het hartminuut-
kerventrikel. De laagste bloeddruk (0 mmHg)
volume van het rechterventrikel (zuurstofarm
treedt op bij de passieve vullingsfase.
bloed) gaat steeds in zijn geheel naar de longen.
De elektrische activiteit van het hart is door
Eenzelfde hoeveelheid (zuurstofrijk bloed) arriveert
middel van een elektrocardiogram (ECG,
even later in het linkeratrium.
hartfilmpje) zichtbaar te maken. Dat geeft in-
Het hartminuutvolume van het linkerventrikel
formatie over de hartfunctie.
wordt volgens twee principes over de organen verdeeld: 1) het ‘levensbelang’ van de betreffende
6.2.4
Hartcapaciteit
organen en 2) de behoefte aan bloed op een willekeurig moment.
De hartcapaciteit is het vermogen van een ventrikel om per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid bloed weg te pompen. Hiervoor wordt de eenheid
Levensbelang
hartminuutvolume (HMV) gebruikt; het HMV is de
De hersenen – met hun voor het leven vitale
hoeveelheid bloed die het hart per minuut, per
functies – krijgen bij de bloedvoorziening steeds
ventrikel wegpompt.
een voorkeursbehandeling. Zuurstofgebrek is na-
Twee factoren bepalen het HMV:
melijk snel fataal voor zenuwcellen. Ook het hart
■
■
fH = hartfrequentie = het aantal ventrikelcon-
zelf wordt met voorrang van bloed voorzien: steeds
tracties per minuut;
ongeveer 5% van het hartminuutvolume. Een ver-
VS = slagvolume per ventrikel = het aantal
storing van de homeostase in de hartspier als ge-
milliliter bloed dat per contractie weggepompt
volg van een gestoorde doorbloeding leidt meteen
wordt.
tot ernstige circulatiestoornissen voor het gehele lichaam. De nieren krijgen gemiddeld 20% van het hartminuutvolume. Dit betrekkelijk grote aandeel
21
Deel 2 Orgaanstelsels
R
hangt niet samen met de zuurstofbehoefte van de
Het standaard ECG
nieren zelf, maar met hun bloedzuiveringsfunctie. T P
Behoefte Q S
De relatie tussen het ECG en de prikkelgeleiding door het hart
Wanneer je hard rent of fietst loopt de hartfrequentie gemakkelijk op tot 130 slagen/minuut en kan het slagvolume tot 120 milliliter toenemen. Hieruit kun je berekenen dat het HMV ruim drie keer zo groot wordt, namelijk 15,5 liter! Bij inspanning neemt het hartminuutvolume niet alleen toe, het wordt ook anders over de organen verdeeld. De skeletspieren kunnen wel 60% van het hartminuutvolume aangeboden krijgen. Tijdens de spijsvertering krijgt juist het spijsverteringsstelsel zo’n groot percentage. Het aandeel van de huiddoorbloeding in het hartminuutvolume hangt sterk samen met de temperatuurregulerende functie van de huid.
Het hartminuutvolume (HMV) is de hoeveel-
heid bloed die per minuut per kamer wegge-
pompt wordt. Het HMV wordt bepaald door
de hartfrequentie en het slagvolume.
Per hartslag pompen beide ventrikels evenveel
bloed weg.
De bloedverdeling in het lichaam hangt af van
het levensbelang van de organen en de mo-
mentane behoefte aan bloed in de weefsels.
Dus:
6.3
Hartcirculatie
Wanneer je minstens een kwartier lang zo’n 75 keer per minuut in een rubberen balletje knijpt, begin je een idee te krijgen van de arbeid die de hartspier dag in dag uit moet verrichten. De Figuur 6.11
Elektrocardiogram
voortdurende contracties van de hartspier vragen veel zuurstof en voeding.
22
!
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Het endocard (niet-doorbloed dekweefsel) wordt
slippen van de arteriĂŤle kleppen worden tijdens de
verzorgd door het langsstromende bloed in de
uitdrijving van het bloed immers tegen de aorta-
hartholten. Het myocardweefsel heeft een zeer in-
wand aangedrukt, waardoor de toegang tot de
tensieve stofwisseling en heeft dan ook een eigen
kransslagaders geblokkeerd wordt. Wanneer ver-
doorbloeding nodig. Deze is aanwezig in de vorm
volgens het ventrikelmyocard ontspant, gaan alle
van een uitgebreid netwerk van bloedvaten rond-
capillairnetwerken open en komt de bloedstroming
om het hart, de hartcirculatie (coronaire circulatie).
weer op gang. Op dat moment stuitert het bloed in
De hartcirculatie is onderdeel van de lichaamscir-
de aorta terug, worden de halvemaanvormige
culatie en begint met de arteriae coronaria (krans-
slippen tegen elkaar aan geslagen en is de toegang
slagaders). Deze twee slagaders zijn vertakkingen
tot de kransslagaders weer geopend. Het bloed
van de aorta. Ze ontspringen in de aortawand net
wordt nu onder maximale druk de beide kranssla-
voorbij de aortaklep. De beide arteriĂŤn bedekken
gaders binnengedreven en vult het openstaande
het hart als een krans, op de grens van de atria en
capillairnetwerk van het myocardium.
de ventrikels. De linkerkransslagader verspreidt zich rondom de
Dus:
linkerharthelft. Takken hiervan verzorgen het lin-
De hartcirculatie (coronaire circulatie) voorziet
kerventrikel, het grootste deel van het ventrikel-
het myocardium van zuurstof en voedings-
septum en het linkeratrium. De rechterkransslaga-
stoffen.
der is kleiner en voorziet het rechterventrikel, een
De arteriae coronariae takken net voorbij de
klein deel van het ventrikelseptum en het linker-
aortaklep van de aorta af. Onder maximale
atrium van bloed. In het myocardium lopen de
druk wordt bloed in deze slagaders gepompt.
talrijke vertakkingen van de kransslagaders uit in een uitgebreid haarvatennetwerk. Alle myocardcellen worden royaal van bloed voorzien. De ca-
6.4
Bloedvaten
pillairen verversen het inwendige milieu van de
Het hart is een dubbele zuigperspomp die ervoor
spiercellen en vervoeren het bloed vervolgens naar
zorgt dat bloed continu door de bloedvaten circu-
de venae coronaria (kransaders). Deze komen sa-
leert. Het bloedvatenstelsel is een uitgebreid bui-
men in een vrij wijd bloedvat, de sinus coronarius,
zenstelsel die met de allerkleinste vertakkingen het
die aan de achterkant van het hart ligt, tussen
inwendige milieu van alle weefsels bereikt. ArteriĂŤn
atrium en ventrikel. Dit wijde verzamelvat mondt
(slagaders) voeren het bloed van het hart af; ze
rechtstreeks uit in het rechteratrium.
vertakken zich in arteriolen (kleine slagaders) en
De manier waarop de doorbloeding van de krans-
vervolgens binnen de weefsels in uiterst dunne
slagaders plaatsvindt, is opvallend en bijzonder
bloedvaten, de capillairen (haarvaten). In totaal
functioneel. Wanneer het ventrikelmyocard con-
zitten er naar schatting tien tot veertig miljard ca-
traheert, wordt het capillairnetwerk van het harts-
pillairen in je lichaam. Ze vormen vrijwel altijd een
pierweefsel leeg geperst en komt de bloedstroming
dicht netwerk, daarom wordt er gesproken van
in de hartcirculatie even tot stilstand. Doordat de
capillairnetwerken. In de capillairnetwerken rond-
kransslagaders net boven de hartkleppen ontsprin-
om de weefselcellen vindt de uitwisseling van
gen, krijgen ze op dat moment ook geen bloed. De
stoffen tussen het bloed en het weefselvocht plaats.
23
!
Deel 2 Orgaanstelsels
1
2
1 linker a. pulmonalis
7
aorta
2 linker atriumwand
8
v. cava superior
3 linker a. coronaria
9
rechter a. pulmonalis
4 sinus coronariaus
10 vv. pulmonales
5 linker ventrikelmyocard
11 rechter atriumwand
6 rechter a. coronaria
7 8
3 9
7
4
6 5
8
1 9
2
10
10
1
snijrand van het pericard
2
vetweefsel
3
rechter atriumwand
4
rechter a. coronaria
5
rechter ventrikelmyocard
6
vertakking van de rechter v. coronaria
7
linker atriumwand
8
linker v. coronaria
9
linker a. coronaria
3
11 4
5
10 apex
Figuur 6.12
a Vooraanzicht
Figuur 6.12
Buitenkant van het hart
Figuur 6.12
6
b Achteraanzicht
De capillairnetwerken convergeren tot venulen
bevatten juist de venen zuurstofrijk bloed en de
(kleinere aders), die op hun beurt samenkomen tot
arteriĂŤn zuurstofarm bloed.
venen (aders). Deze vervoeren het bloed in de
Wanneer je spreekt over arterieel bloed, dan be-
richting van het hart.
doel je meestal zuurstofrijk bloed, en heb je het
De arteriĂŤn van de lichaamscirculatie bevatten
over veneus bloed, dan is er sprake van zuurstof-
zuurstofrijk bloed, de stroomrichting is van het hart
arm bloed. Voor de kleine circulatie zijn deze be-
weg en naar de organen toe. De venen van de li-
gripsaanduidingen niet juist. Daar geldt immers
chaamscirculatie vervoeren zuurstofarm bloed naar
precies het omgekeerde.
het hart toe, van de organen af. Bij de longcirculatie
24
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
6.4.1
Bouw en functie van de bloedvaten
behoorlijke portie bloed in de grote arteriën gepompt, waardoor de vaatwand uitrekt. Tijdens de ventriculaire diastole veert de uitgerekte vaatwand
De wand van een bloedvat is in principe opge-
als een elastiek weer terug en daardoor wordt de
bouwd uit drie lagen. Van binnen naar buiten zijn
portie bloed verder gestuwd. Ook daar rekt de
dat: tunica intima, tunica media en tunica externa.
vaatwand weer uit en veert hij vervolgens terug. Zo
De tunica intima grenst aan het lumen van het
verplaatst het bloed zich in golven steeds verder het
bloedvat. Het is een laagje endotheel, omgeven
bloedvatenstelsel in. De elastische arteriën hebben
door een dun laagje collagene vezels. Door de
op deze manier een egaliserende transportfunctie.
gladheid van de binnenwand kan het bloed er
Het bloed golft verder de arterie in terwijl het uit-
vrijwel wrijvingsloos langs stromen.
rekken en terugveren steeds minder heftig worden.
De tunica media bestaat uit twee componen-
Het bloed gaat steeds gelijkmatiger stromen. Het
ten, namelijk elastisch bindweefsel en glad
met golven verplaatst worden van het bloed wordt
spierweefsel. De gladde spieren zorgen voor de
polsgolf genoemd. Op enkele plaatsen liggen ar-
bloedvatvernauwing en bloedvatverwijding.
teriën direct onder de huid, zoals aan de onderkant
Het elastische bindweefsel maakt de vaatwand
van de pols, aan de zijkant van de hals en in de lies.
rekbaar.
Daar kun je de polsgolf voelen, soms zelfs zien, en
De tunica externa of tunica adventitia bestaat
kun je de hartfrequentie tellen.
■
■
■
uit losmazig bindweefsel. Deze laag heeft een opvulfunctie die van pas komt omdat bloedvaten vaak om en tussen andere orgaanstruc-
Kleine arteriën en arteriolen
turen liggen. In deze laag liggen kleine bloed-
Bij de geleidelijke overgang van de grote arteriën
vaatjes die de bloedvatwand zelf van voedsel
naar kleinere arteriën zie je de bouw van de tunica
en zuurstof voorzien.
media veranderen. Het elastische bindweefsel maakt meer en meer plaats voor glad spierweefsel.
Alle bloedvaten hebben deze drie lagen, behalve de
We noemen ze musculaire arteriën (gespierde ar-
capillairen die alleen de tunica intima hebben.
teriën). De gladde spieren in de vaatwand staan
Vooral de tunica media kan in dikte en samenstel-
onder invloed van het vegetatieve zenuwstelsel. Als
ling variëren, afhankelijk van het type bloedvat.
de spiertjes aangespannen worden, treedt vasoconstrictie (bloedvatvernauwing) op. Ont-
Grote arteriën
spannen de spiertjes, dan wordt het lumen (opening) van het bloedvat wijder; dit noem je
Bij de grote arteriën, zoals de aorta en de truncus
vasodilatatie (bloedvatverwijding) Musculaire arte-
pulmonalis, bestaat de tunica media hoofdzakelijk
riën hebben hierdoor een distribuerende functie; ze
uit elastisch bindweefsel. Je noemt ze daarom
verdelen het bloed naar behoefte. Bij spierarbeid
elastische arteriën. Door de elasticiteit is de vaat-
bijvoorbeeld zal de bloedtoevoer naar de skelet-
wand van deze bloedvaten heel rekbaar en dat
spieren groot zijn, terwijl op dat moment de
heeft een belangrijke functie bij de verplaatsing van
bloedvoorziening in de darmen verminderd wordt.
het bloed. Bij elke ventriculaire systole wordt er een
25
Deel 2 Orgaanstelsels
1 2
3
10 11
4
1 diafragma
5
2 lien (milt)
12
3 truncus coeliacus
6
4 a. lienalis
13
5 pancreas 6 linker a. renalis 7 a. mesenterica superior
1
14
7
3
8
4
15
2 5
6
9
16 17
7
18 19 20
1 slokdarm
8
a. hepatica
15 linker a. gastrica
2 rechter a. carotis communis
9
rechter nier
16 rechter a. gastrica
3 luchtpijp
10 linker a. carotis communis
17 aorta abdominalis
4 rechter a. subclavia
11 linker a. subclavia
18 linker a. iliaca communis
5 truncus brachiocephalicus
12 arcus aortae
19 linker a. iliaca interna
6 aorta ascendens
13 aorta descendens
20 linker a. iliaca externa
7 hepar (lever)
14 gaster (maag)
Figuur 6.13
Verschillende soorten bloedvaten en hun bouw
De arteriolen, de kleinste vertakkingen van de arteriĂŤn, hebben rond de tunica intima slechts een
Capillairen
enkele laag gladde spiervezels en zijn hierdoor bij-
De bouw van capillairen is gericht op de uiterst
zonder geschikt voor vasoconstrictie en vasodilata-
belangrijke functie van uitwisseling van stoffen met
tie. Ze zijn in staat hun lumen zelfs vrijwel af te
de weefselvloeistof, het inwendige milieu van de
sluiten.
weefsels. Van de drie lagen is nog maar weinig te zien: de tunica externa en de tunica media ontbreken. De tunica intima bestaat uit een laag endotheelcellen en een dunne bindweefselmembraan
26
vv. cavae
grote venen
kleine venen
venulen
capillairen
arteriolen
kleine arteriën
grote arteriën
aorta
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Venulen en venen De capillairnetwerken gaan over in venulen (diameter kleiner dan 50 µm) en deze op hun beurt in venen. Bij de geleidelijke overgang naar deze vaattypen verschijnt eerst weer de tunica media en vervolgens, bij de grotere venen, ook de tunica
250
900
1550
550
300
125
250
250
180
plaats in de circulatie
externa. Wat betreft de bouw ligt in de tunica media het accent op het bindweefsel. Hierin bevinden zich vrij veel collagene vezels. De spiervezels zijn losser gerangschikt dan in de overeenkomstige arteriën. De venen hebben een veel dunnere wand en het lumen is groter. Het grotere lumen hangt
18
30
100
2700
3500
500
20
20
5,3
3) bloedvolumeverdeling (cm
samen met het feit dat de bloeddruk in venen erg laag is, maar er toch evenveel bloed terug naar het hart moet als er in dezelfde tijd uit weggepompt wordt. Vergelijk het met een brede, traag stromende rivier, die per tijdseenheid evenveel water vervoert als een smalle, zeer snel stromende berg-
(cm/sec)
2) gezamenlijk vlak van dwarsdoorsnede (cm
beek.
50
Nadat de bloeddruk in de haarvatennetwerken
40
vrijwel tot nul is gereduceerd, dragen vijf mecha-
30
nismen ertoe bij dat het bloed terugstroomt naar
20
het hart. Allereerst is dat gewoon de zwaartekracht,
10
maar dat geldt alleen voor de weefsels en organen
0 stroomsnelheid
boven het niveau van het hart. In de wand van de kleinere venen van de ledematen en de organen
Figuur 6.14
Transportfunctie van grote arteriën
beneden het niveau van het hart zitten kleppen. Deze lijken in bouw en werking op de halve-
(basaalmembraan). De doorsnede van een capillair
maanvormige slippen van de arteriële kleppen. De
is gemiddeld 7 ─ 8 µm; er kan net een rode
kleppen zorgen ervoor dat het bloed alleen in de
bloedcel doorheen. De capillairwand heeft de ei-
richting van het hart – en dus vaak tegen de
genschappen van een semipermeabele membraan,
zwaartekracht in – kan stromen. Je kunt bij jezelf de
waardoorheen water en opgeloste stoffen diffun-
kleppen in de oppervlakkige arm- of handvenen
deren. Op bepaalde plaatsen (bijvoorbeeld in de
gemakkelijk aantonen.
nieren) zitten spleten tussen aan elkaar grenzende endotheelcellen waar grotere moleculen doorheen kunnen.
27
Deel 2 Orgaanstelsels
verschil tussen de vaten in het mediastinum en die in de buikholte nog vergroot. Dit mechanisme heet Aantonen van kleppen
de adempomp.
Druk met je wijsvinger een vene in bijvoor-
Een arterie en bijbehorende vene (en een zenuw)
beeld de handrug dicht en strijk tegelijkertijd
liggen op veel plaatsen naast elkaar in een
met de duim over deze vene in proximale
vaatzenuwstreng. Deze wordt omgeven door een
richting (naar het hart toe). Hierdoor duw je
bindweefselkoker die niet meegeeft met de druk
de vene leeg. Haal je nu je duim weg, dan
van de polsgolf. De verwijding van de arterie die
loopt het bloed terug tot de plek waar de
met elke hartslag plaatsvindt, heeft vernauwing van
kleppen zitten. Til je vervolgens je wijsvinger
het lumen van de ernaast gelegen vene tot gevolg,
op, dan stroomt het bloed van distaal de lege
waardoor de bloedstroom naar het hart bevorderd
vene binnen.
wordt. Dit noem je de arteriële pomp.
Dus: De grotere venen in armen en benen, en die in de
De standaardbouw van de vaatwand is van
romp, zoals de v. cava inferior, hebben geen klep-
binnen naar buiten: tunica intima, tunica me-
pen. Wel zit er bij de uitmonding van de v. cava
dia en tunica externa.
inferior in het rechteratrium een op een klep lij-
Grote arteriën met hun elastische tunica media
kende bindweefselslip, die verhindert dat het bloed
hebben een transportfunctie. Door het uitrek-
uit het rechteratrium in de v. cava inferior terug-
ken en terugveren van de vaatwand ontstaat
stroomt.
de polsgolf.
In armen en benen bevorderen de spiercontracties
De wand van kleinere arteriën en arteriolen
het terugstromen van het bloed. Dit wordt de
bestaat voornamelijk uit glad spierweefsel.
spierpomp genoemd. Als je te lang stilzit of -staat,
Deze vaten hebben een distribuerende functie.
kan het ontbreken van de spierpomp vochtopho-
Haarvaten hebben alleen een tunica intima,
ping in de voeten veroorzaken.
bestaande uit een laag endotheelcellen. De
Ook het hart zelf veroorzaakt terugstroming van
dunne wand maakt uitwisseling van stoffen
het bloed, door middel van de zogeheten
tussen bloed en weefselvocht mogelijk.
hartpomp. Tijdens de ventriculaire systole worden
In de venen is de bloeddruk laag. Terugstro-
de anuli fibrosi naar beneden getrokken, waardoor
men van het bloed naar het hart gebeurt met
de atria uitgerekt worden. Dit brengt een drukda-
behulp van: zwaartekracht, kleppen, spier-
ling teweeg, waardoor het bloed aangezogen
pomp, hartpomp, adempomp en arteriële
wordt.
pomp.
Tijdens inademing wordt het thoraxvolume vergroot en wordt de druk in het mediastinum aanmerkelijk lager dan buiten de thorax. Door deze onderdruk worden atrium en holle aders openge-
6.4.2
Topografie van de bloedvaten
trokken. Bovendien wordt bij inademing de buik-
Je hoeft niet alle arteriën en venen in het menselijk
holte verkleind, waardoor het veneuze bloeddruk-
lichaam te kennen. De kleinste bloedvaten hebben
28
!
Aorta en truncus pulmonalis
grote venen en vv. cavae rechter atrium
Uit het hart ontspringen twee grote arteriën: de 16
120
14
100
bloeddruk (kPa)
kleine venen
capillairen
arteriolen
klein arteriën
bloeddruk (mm Hg)
linker vertikel aorta en grote arteriën
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
truncus pulmonalis en de aorta (hoofdslagader). Je onderscheidt aan de aorta een aantal delen, elk met een eigen naam: ■
12
aorta ascendens, het omhoog lopende deel, dat aansluit op het linkerventrikel;
80 10
■
boog, loopt schuin naar dorsaal en ligt voor en
8
60
arcus aortae (aortaboog); dit deel vormt een
opzij van het onderste deel van de luchtpijp; 6
■
40
aorta descendens, het omlaag lopende deel, vervolgt zijn weg achterlangs het hart en distaal
4
achter de slokdarm tot in de buikholte; het deel
20 2
tot aan het diafragma wordt aorta thoracica (borstaorta) genoemd en het deel in de buik-
0
0
4
30
3
20
bloeddruk (kPa)
De truncus pulmonalis schroeft als het ware om de
linker atrium
kleine venen vv. pulmonales
capillairen
arteriolen
rechter vertikel longslagader kleine arteriën
bloeddruk (mm Hg)
holte heet aorta abdominalis (buikaorta).
aorta heen en vertakt zich direct onder de aortaboog in de twee korte arteriae pulmonales (longslagaders), naar elke long één.
2 10
1
0
0
Figuur 6.15
Spierpomp
Grote arteriën Aftakkingen van de aorta ascendens Aan de aorta ascendens ontspringen alleen de
door hun aantal en variatie vaak niet eens een
arteriae coronaria (kransslagaders) van de hartcir-
naam. Tot de leerstof behoren de grootste en be-
culatie.
langrijkste bloedvaten. Hun namen en de topografie worden hier besproken. Bij de bespreking van de
Aftakkingen van de arcus aortae
diverse orgaanstelsels zal de doorbloeding verder
De arcus aortae heeft een aantal aftakkingen, die
aan de orde komen.
hoofd en armen van bloed voorzien. Rechts is dat
De namen van de meeste arteriën zijn gebaseerd
de truncus brachiocephalicus, die al snel splitst in
op hun doelorgaan of hun ligging. De venen zijn
de a. subclavia dextra (rechterondersleutelbeensla-
meestal genoemd naar hun ‘bijbehorende’ arterie.
gader) en de a. carotis communis dextra (rechter gemeenschappelijke halsslagader). Aan de linkerkant ontspringen uit de arcus aortae de a. subclavia sinistra (linkerondersleutelbeenslagader) en de a.
29
Deel 2 Orgaanstelsels
carotis communis sinistra (linker gemeenschappe-
van bloed voorzien, en de arteria bronchiales, die
lijke halsslagader). De twee halsslagaders lopen
naar de luchtpijp en het longweefsel gaan.
langs de luchtpijp omhoog en vertakken zich elk in de arteriae carotis externa (uitwendige halsslagaders) en de arteriae carotis interna (inwendige
Let op!
halsslagaders). De beide arteriae carotis externa
De a. bronchialis is niet dezelfde als de a.
zorgen voor de bloedvoorziening van de schildklier,
pulmonalis (longslagader). De a. bronchialis
het aangezicht en de zijkant van het hoofd, door
voorziet het longweefsel van zuurstofrijk bloed
middel van aftakkingen die zich tussen de schedel
en behoort tot de grote bloedsomloop. De a.
en het harde hersenvlies bevinden. De beide arte-
pulmonalis maakt deel uit van de kleine
riae carotis interna gaan de schedel binnen, elk via
bloedsomloop en bevat zuurstofarm bloed.
een opening in de schedelbasis, en geven takken af voor de bloedvoorziening van de ogen en de hersenen. Nog twee andere arteriën voorzien de her-
Aftakkingen van de aorta abdominalis
senen van bloed. Dat zijn de twee arteriae
Direct onder het diafragma ontspringt de truncus
vertebrales (wervelslagaders), die beiderzijds ont-
coeliacus, die vrijwel direct splitst in de a. gastrica
springen aan de arteriae subclavia, langs de wer-
sinistra (maagslagader), de a. lienalis (miltslagader)
velkolom omhoog lopen en via het achterhoofdsgat
en de a. hepatica (leverslagader). Ook de pancreas
de schedel binnengaan.
(alvleesklier) en het duodenum (twaalfvingerige
Aan elke kant buigt de a. subclavia over de eerste
darm) worden door vertakkingen van deze drie
rib heen en komt in de okselholte te liggen. Vanaf
arteriën van bloed voorzien.
hier heet de slagader a. axillaris (okselarterie). Aan
Iets onder de truncus coeliacus takt de a.
de binnenkant van de bovenarm loopt de arterie
mesenterica superior van de aorta af. Deze ver-
verder naar distaal en wordt dan a. brachialis
zorgt de dunne darm en de eerste helft van de
(armslagader) genoemd. Deze splitst in de elleboog
dikke darm. Daaronder ontspringen beiderzijds de
in de a. radialis (spaakbeenslagader) en de a.
arteriae renales (nierslagaders). Deze slagaders
ulnaris (ellepijpslagader), die respectievelijk aan de
hebben een relatief wijd lumen, in verband met de
duimzijde en de pinkzijde in de onderarm naar
filterfunctie van de nieren: per minuut stroomt er
distaal lopen. Deze hebben hun verloop tot in de
ongeveer één liter bloed door de nieren.
handpalm, waar ze met elkaar in verbinding staan
Onder de nierslagaders splitst beiderzijds een kleine
door middel van enkele boogvormige arteriële
slagader van de aorta af naar de voortplantingsor-
verbindingen. Deze worden handpalmarcaden ge-
ganen. Bij de man is dat de a. testicularis, die via
noemd. Aftakkingen van de handpalmarcaden
het lieskanaal naar de bijbehorende testis (zaadbal)
vormen de vingerarteriën.
loopt. Bij de vrouw is het de a. ovarica, die naar de bijbehorende eierstok gaat.
Aftakkingen van de aorta thoracica
Ten slotte takt van de aorta de a. mesenterica
Aan de aorta thoracica ontspringen de arteriae
inferior af, die de tweede helft van de dikke darm
intercostales (tussenribslagaders), die de rompwand
van bloed voorziet.
30
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Distaal, ter hoogte van de derde lendenwervel, treedt een splitsing (bifurcatio) van de aorta op in twee takken: de a. iliaca communis dextra (rechter a
gemeenschappelijke bekkenslagader) en a. iliaca communis sinistra. Elke a. iliaca communis splitst zich vervolgens in een voorste tak en een achterste tak. De achterste tak, de a. iliaca interna, verzorgt
b
de bekkenorganen (vooral de blaas) en de spieren en huid van de bilstreek. De voorste tak, de a. iliaca externa, verlaat over de voorste bekkenrand de
c
bekkenholte en vervolgt zijn weg door het bovenbeen als a. femoralis (dijbeenslagader). Analoog aan de topografie van de bloedvaten in de arm d
splitst deze slagader zich in de knieholte in de a. tibialis (scheenbeenslagader) aan de mediale zijde en de a. fibularis (kuitbeenslagader) aan de laterale zijde. In de voet bevinden zich de arteriële arcaden met de aftakkingen naar de tenen.
e
f
Arteriolen, capillairnetwerken, venulen Aangekomen bij de organen die ze van bloed voorzien, vertakken de arteriën zich in arteriolen, die het orgaanweefsel verder binnengaan en ver-
g
volgens uitlopen in capillairnetwerken. Vanuit de capillairnetwerken wordt het onderhoud van het
a eindarterie b arteriële portale circulatie
inwendige milieu van het orgaanweefsel verzorgd.
c veneuze portale circulatie
De capillairnetwerken verenigen zich tot venulen,
d collaterale circulatie
de kleine bloedvaten die het orgaanweefsel verla-
e arteriële anastomose f eindarterie
ten.
g arterioveneuze anastomose
Venen De venulen convergeren tot venen en deze verlaten het orgaan meestal op dezelfde plaats (in het hilum) als waar de arteriën zijn binnengetreden. De Figuur 6.16
Arteriën van hals en hoofd
kleine venen zijn meestal talrijker dan de kleine arteriën. Bovendien liggen ze in de ledematen en de rompwand meer aan de oppervlakte.
31
Deel 2 Orgaanstelsels
Figuur 6.17
a Aftakkingen van de aorta
Figuur 6.17
De aorta
Figuur 6.17
b Detail, zonder lever en maag
De topografie en de nomenclatuur van de grote
Daarbij verzorgt één arteriole steeds één capillair-
venen zijn over het algemeen vergelijkbaar met die
netwerk. De bloedvoorziening van het betreffende
van de arteriën. In de lichaamscirculatie vervoeren
weefsel is daardoor kwetsbaar. Bij afsluiting van het
de venen het bloed van de organen af en dus naar
toevoerende vat dreigt direct afsterving van het
het hart toe. Een uitzondering daarop vormen de
achterliggende weefsel. Dit type vaatsysteem komt
venen uit het grootste gedeelte van de darmen en
zelfs voor in het hart en de hersenen. Dat is op-
een aantal andere buikorganen. Deze convergeren
merkelijk, aangezien je juist bij deze vitale organen
namelijk tot v. portae (poortader), die uitmondt in
een minder kwetsbare bloedvoorziening zou ver-
de lever. De functie en het belang hiervan worden
wachten. Op meerdere plaatsen in het lichaam
besproken bij het spijsverteringsstelsel. De v. cava
wijkt het vaatsysteem af van de normale situatie. Je
inferior (onderste holle ader) vervoert bloed uit de
kunt drie bijzondere vaatsystemen onderscheiden:
benen, het bekken en de buikorganen naar het
portale circulaties; collaterale circulaties en anasto-
hart. De v. cava superior (bovenste holle ader)
mosen.
bevat bloed uit de armen, het hoofd, de hals en de
Bij portale circulaties zijn twee capillairnetwerken in
borstorganen. In het rechteratrium mondt behalve
serie geschakeld. Bij de arteriële portale circulatie is
v. cava superior en v. cava inferior ook de sinus
het eerste capillairnetwerk arterieel, het tweede
coronarius uit. Uit elke long lopen de twee venae
‘gewoon’. Dit systeem vind je in de filtratie-een-
pulmonales naar het hart toe. In het linkeratrium
heden in de nieren. Bij de veneuze portale circulatie
monden dus vier venae pulmonales uit.
is het eerste capillairnetwerk arterieel en het tweede veneus. Deze situatie zie je in het poortadersysteem
6.4.3
Vaatsystemen
tussen de darmen en de lever en in het poortadersysteem tussen hypothalamus en hypofyse.
Het vaatsysteem zoals dat tot nu toe besproken is,
Bij collaterale circulaties is er sprake van een pa-
komt het meest voor. Het bestaat uit respectievelijk
rallel lopend bloedvat (een collateraal), vergelijk-
arteriën, arteriolen, capillairnetwerk, venulen en
baar met een ventweg naast een belangrijke auto-
venen. Dit is het systeem van de eindarteriën.
weg. Een collaterale circulatie maakt bloedtransport
32
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Figuur 6.18
a Topografie van de grote arteriën
Figuur 6.18
Topografie van de bloedvaten
Figuur 6.18
b Topografie van de grote venen
naar of van een bepaald weefsel extra zeker. Een
Anastomosen zijn dwarsverbindingen tussen be-
voorbeeld is de v. azygos, een collateraal van de v.
paalde vaten. De veneuze anastomose heeft
cava inferior. Deze vene ontspringt uit de v. iliaca,
dwarsverbindingen tussen twee gelijksoortige ve-
loopt langs de wervelkolom naar boven in de
nen, bijvoorbeeld het onderhuidse venennetwerk in
borstholte en mondt uit in de v. cava superior.
armen en benen. De arteriële anastomose heeft
33
Deel 2 Orgaanstelsels
Dus: Het hart pompt zuurstofrijk bloed in de aorta. Vanuit de aorta ontspringen de grote arteriën. Deze vertakken zich tot kleinere arteriolen die
1
verder vertakken in de capillairnetwerken in de 2
weefsels. De capillairen verlaten de weefsels en verenigen zich in venulen, die samenkomen in venen. Via de onderste en bovenste holle ader stroomt het bloed terug in het hart.
Figuur 6.19
Onderhuids venennetwerk in de rechterarm
a
Figuur 6.20
b
Studiehulp De grote arteriën
dwarsverbindingen tussen twee gelijksoortige arteriën, bijvoorbeeld de handpalmarcaden. Bij de arterioveneuze anastomose vormt de dwarsverbinding een ‘kortsluiting’ tussen een arterie en een vene. Het tussenliggende capillairnetwerk wordt als het ware overgeslagen. Dit laatste type anastomosen zie je vooral in de huid. Figuur 6.21
34
Vaatsystemen
!
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
De wand van arteriën en venen bestaat tunica
3
De elasticiteit van de vaatwand bepaalt de
externa, tunica media en tunica interna.
veerkracht van het bloedvat. Wanneer de ar-
Mogelijke vaatsystemen zijn: eindarterie, por-
teriewand soepel is, zal deze bij oplopende druk
tale circulatie, collaterale circulatie en anasto-
gemakkelijk uitrekken. Het arteriële vaatvolume
mose.
neemt dus toe en als gevolg daarvan zal de arteriële druk minder stijgen dan wanneer het
6.5
Bloeddruk in het lichaam
vat minder elastisch zou zijn. 4
De perifere weerstand, de weerstand die de bloedstroom ondervindt, onder meer door de
De bloeddruk of tensie in het lichaam is de druk die
viscositeit (stroperigheid) van het bloed en de
het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat.
wrijving tegen de vaatwanden. Het bloed on-
De hoogte van de bloeddruk hangt af van de plaats
dervindt bovendien meer of minder perifere
van het bloedvat in het bloedvatenstelsel. Zo is de
weerstand, doordat distribuerende arteriën en
bloeddruk in de aorta abdominalis veel hoger dan
arteriolen respectievelijk vernauwen (vasocon-
die in de v. cava inferior. Door de drukverschillen
strictie) of verwijden (vasodilatatie).
gaat het bloed in de bloedvaten stromen van de plaats met de hoogste druk naar de plaats met de laagste druk. Afhankelijk van de plaats in het bloedvatenstelsel spreek je over de arteriële druk
6.5.2
Bloeddruk in de lichaamscirculatie
(bloeddruk in de slagaders), de capillaire druk
De grote arteriën ondervinden ritmische bloed-
(bloeddruk in de capillairen) en de veneuze druk
drukwisselingen ten gevolge van de activiteit van
(bloeddruk in de aders).
het ventrikelmyocard. De hoogste druk wordt bereikt tijdens de systole, de laagste druk tijdens de
6.5.1
Bloeddrukbepalende factoren
De hoogte van de arteriële bloeddruk wordt be-
diastole. De systolische bloeddruk of bovendruk bedraagt gemiddeld 120 mmHg, de diastolische bloeddruk of onderdruk is gemiddeld 80 mmHg. Het verschil tussen de bovendruk en de onderdruk
paald door vier factoren.
noem je de polsdruk. Deze is in de grote slagaders
1
De vullingstoestand van het bloedvat, vergelijk
dus gemiddeld 40 mmHg. Hoe verder het bloed in
2
dit met het oppompen van een fietsband: de
het bloedvatenstelsel komt, hoe gelijkmatiger het
druk neemt toe naarmate er meer lucht inge-
bloed gaat stromen. Dat komt doordat de polsgolf
pompt wordt.
in kracht afneemt. Wanneer het bloed bij de arte-
Het slagvolume: de hoeveelheid bloed die per
riolen aankomt, is de arteriële druk dan ook gezakt
hartslag weggepompt wordt. Naarmate er per
tot gemiddeld 35 mmHg. Met die druk stroomt het
hartslag meer bloed in de arteriën gestuwd
bloed de haarvaten in. Aan de arteriële kant van
wordt, neemt de bloeddruk toe. Bij inspanning
het haarvatennetwerk is de capillaire druk dus 35
neemt het slagvolume toe en stijgt de arteriële
mmHg. Aan de andere kant van het haarvaten-
druk.
netwerk, de veneuze kant, is de bloeddruk nog maar 15 mmHg. In venulen en aders neemt de
35
Deel 2 Orgaanstelsels
veneuze druk nog wat af, tot een gemiddeld minimum van 5 mmHg. Ter hoogte van de holle aders
6.5.3
is de bloeddruk vrijwel tot 0 mmHg gezakt. Voor
Bloeddruk in de longcirculatie
het bloed dat zich boven hartniveau bevindt is deze
In de longcirculatie zijn de systolische en diastoli-
lage druk , geholpen door de zwaartekracht, nog
sche bloeddruk heel wat lager dan in de lichaams-
voldoende om naar het hart terug te keren. De
circulatie, respectievelijk 25 en 10 mmHg. Dit komt
druk is echter te laag om het bloed vanuit de li-
doordat het rechterventrikel veel minder krachtig
chaamsdelen beneden hartniveau, tegen de
pompt dan het linkerventrikel en doordat de peri-
zwaartekracht in, naar het hart te voeren. De ve-
fere weerstand in de longcirculatie vrijwel te ver-
neuze terugstroom wordt daar ondersteund door
waarlozen is. De arteriolen en capillairnetwerken in
de aanwezigheid van kleppen, gecombineerd met
de longen staan namelijk voortdurend open. De
de eerder beschreven spierpomp, hartpomp,
capillaire druk daalt dan ook tot ongeveer 7 mmHg.
adempomp en arteriĂŤle pomp.
In de venae pulmonales daalt de druk verder tot bijna 0 mmHg.
1 2
3
5
6
b
c
4
a 1 capillairwand
4 erytrocyt
2 trombocyt
5 propvorming door trombocyten
3 beschadiging
6 fibrinedraden
Figuur 6.22
a Bloeddrukverloop in de lichaamscirculatie
Figuur 6.22
Bloeddruk in het circulatiestelsel
36
Figuur 6.22
b Bloeddrukverloop in de longcirculatie
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
6.5.4
Stroomsnelheid van het bloed
Venen voeren dezelfde hoeveelheid bloed naar het hart toe als de arteriën afvoeren, maar de stroomsnelheid in de venen is veel lager. Dit komt door de grotere gezamenlijke dwarsdoorsnede van de venen, vergeleken met de gelijksoortige arteriën. Hoe
mmHg, de capillaire druk is 35 mmHg, en de
veneuze druk is 5 tot 0 mmHg.
Factoren die de bloeddruk (en dus de
stroomsnelheid van het bloed) bepalen zijn:
vullingstoestand van het bloedvat, slagvolume,
elasticiteit van de vaatwand en perifere weer-
stand.
bloedvatenstelsel. De arteriële druk is 120/80
kleiner de gezamenlijke opening is, des te groter is de stroomsnelheid. Denk weer aan de stroomsnelheid van een bergbeek, vergeleken met die in een
6.5.5
Regulatie van de bloeddruk
brede rivier.
De regulatie van de bloeddruk is vooral gericht op
Aan de stroomsnelheidscurve in figuur 6.23 kun je
het in stand houden en eventueel aanpassen van
zien dat het bloed in de capillairen heel langzaam
de arteriële bloeddruk. Een bloeddrukverhoging in
stroomt. Dit bevordert de mogelijkheden van uit-
het arteriële systeem is bijvoorbeeld nodig om extra
wisseling van stoffen met het inwendige milieu. Dat
bloed naar actieve weefsels te laten stromen. De
is immers een van de belangrijkste functies van het
arteriële druk wordt enerzijds bepaald door de
circulatiestelsel. Je kunt het bloed in de capillairen
werking van het hart en anderzijds door de eigen-
vergelijken met een vrachtauto die heel langzaam
schappen van de arteriën. Dit betekent dat de re-
langs een fabriek rijdt. Al rijdend worden uit de
gulatie van de bloeddruk zowel via een veranderde
vrachtauto grondstoffen gelost en afvalstoffen en
hartfunctie als via een verandering van de vaatei-
producten ingeladen. Een grotere snelheid van de
genschappen kan plaatsvinden. De regulatie ge-
vrachtauto zou de laadmogelijkheden verminderen.
beurt via het hormoonstelsel en via het zenuw-
Hoewel de diameter van elk afzonderlijk capillair
stelsel.
heel klein is, is de gezamenlijke dwarsdoorsnede erg groot. Dat komt door het enorme aantal (tientallen miljarden) capillairen in het hele lichaam.
!
Hormonale regulatie
De gezamenlijke capillairnetwerken hebben een
Hormonale regulatie van de bloeddruk gebeurt
veel grotere diameter dan de gezamenlijke arteriën
door een aantal hormonen.
en venen. Toch blijkt uit de bloedvolumeverdeling
Het antidiuretisch hormoon (ADH) of vasopressine
dat het meeste bloed zich in de venulen en de
wordt in de hypothalamus geproduceerd en via de
venen bevindt. Deze vaten dienen dan ook als
hypofyse aan het bloed afgegeven. Het bevordert
bloedreservoir.
in de nieren de reabsorptie van water, waardoor er
minder water in de urine terechtkomt. Hierdoor
Dus:
neemt het bloedvolume toe en stijgt de bloeddruk.
De bloeddruk in een bloedvat is de druk die
Aldosteron is een bijnierschorshormoon. Het regu-
het bloed op de wand van dat bloedvat uit-
leert de natrium-kaliumbalans, doordat het in de
oefent. De hoogte van de bloeddruk hangt af
nieren de terugresorptie van Na+-ionen naar het
van de plaats waar gemeten wordt in het
bloed en tegelijkertijd de uitscheiding van K+-ionen
37
Deel 2 Orgaanstelsels
bloedafname
volle reageerbuis centrifugeren
100 ml
plasma 55% bestanddelen
functies
water
oplosmiddel warmtebuffer
elektrolyten (kalium, natrium, calcium,
handhaving kristalloïd-osmotische waarde
magnesium, chloor, bicarbonaat)
pH-buffer spier- en zenuwwerking
plasma-eiwitten
plasma
passageaire stoffen
albumine
handhaving colloïd-osmotische waarde
fibrinogeen
bloedstolling
globulinen
afweer
glucose, vetzuren, voeding aminozuren afbraakproducten stofwisseling; homeostase vitamines
stofwisseling
zuurstof
gaswisseling
koolstofdioxide
50 ml
hormonen
regeling
cellen 45% celtype
aantal (per mm3 bloed)
functies
erytrocyten (rode bloedcellen)
5 – 6 miljoen
zuurstoftransport
leukocyten (witte bloedcellen)
5.000 – 10.000
afweer en immuniteit
250.000 – 400.000
bloedstolling
bloedcellen lymfocyt
10 ml
Figuur 6.23
38
monocyt
granulocyt
trombocyten (bloedplaatjes)
Stroomsnelheid van het bloed in verband met vaattype, bloedvolume en vaatdoorsnede
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
naar de urine stimuleert. Natrium bindt meer water
bewerkstelligen. Ook dit gebeurt via het vegeta-
aan zich dan kalium, met als gevolg dat er meer
tieve zenuwstelsel (vegetatieve motoriek).
water in het bloed wordt vastgehouden. Het
Om de bloeddruk te kunnen reguleren ontvangen
bloedvolume stijgt en daarmee de bloeddruk.
deze centra continu informatie over de bloeddruk,
Renine is een hormoon dat in het nierweefsel ge-
de zuurgraad (pH) en de zuurstofspanning van het
produceerd wordt. Dit hormoon bevordert in het
bloed. Voor deze vegetatieve sensoriek zorgen
bloed de vorming van angiotensine. Deze stof
barosensoren (bloeddrukreceptoren),
veroorzaakt vasoconstrictie in de arteriolen en sti-
chemosensoren en sensoren die de zuurstofspan-
muleert tevens de bijnierschors tot de productie van
ning waarnemen. Ze liggen in de wand van de
aldosteron. Beide effecten leiden tot bloeddrukver-
aortaboog en van de halsslagaders.
hoging. Adrenaline en noradrenaline zijn bijniermerghor-
Dus:
monen. Adrenaline stimuleert zowel de hartactivi-
Het hartregulatiecentrum en het vasomoto-
teit als vasoconstrictie in de meeste arteriolen, be-
risch centrum in het verlengde merg be誰n-
halve in die van de skeletspieren en het hartspier-
vloeden de hartactiviteit. Barosensoren
weefsel, waar het juist vasodilatatie bewerkstelligt.
(bloeddruk), chemosensoren (pH) en sensoren
Toch is het netto-effect bloeddrukverhogend. No-
voor de zuurstofspanning informeren deze
radrenaline lijkt op adrenaline maar geeft ook in het
centra. Via vegetatieve zenuwen wordt het
spierweefsel vasoconstrictie, waardoor een nog
hart geremd (n. vagus) of gestimuleerd (nervi
sterkere bloeddrukstijging plaatsvindt.
accelerantes).
Histamine wordt geproduceerd door beschadigde
Belangrijkste hormonen die invloed hebben op
weefselcellen. Histamine zorgt juist voor vasodila-
de bloeddruk zijn: antidiuretisch hormoon, al-
tatie van de arteriolen in het beschadigde gebied,
dosteron, renine, adrenaline, noradrenaline en
waardoor de bloeddruk daalt.
histamine. Het vasomotorisch centrum reguleert de peri-
Neurale regulatie
fere weerstand van bloedvaten door vasoconstrictie/vasodilatatie te bewerkstelligen.
Neurale regulatie vindt plaats vanuit twee zenuwcentra van het centrale zenuwstelsel, het hartregulatiecentrum en het vasomotorisch
6.6
Bloed
centrum. De centra zijn functioneel nauw verbon-
Bloed is een vloeibaar weefsel. We rekenen bloed
den en liggen in de medulla oblongata (verlengde
tot de steunweefsels omdat het bestaat uit bloed-
merg). Vanuit het hartregulatiecentrum worden
cellen in een waterige vloeibare matrix, het bloed-
impulsen via zenuwbanen van het vegetatieve ze-
plasma.
nuwstelsel naar de hartspier gestuurd.
De hoeveelheid bloed van de standaardmens van
Het vasomotorisch centrum kan de perifere weer-
70 kg bedraagt ongeveer 7,5% van zijn lichaams-
stand verhogen of verlagen, door respectievelijk
gewicht. Dit komt neer op ruim 5 liter. Bloed is een
vasoconstrictie of vasodilatatie van de arteriolen te
roodgekleurde, enigszins stroperige vloeistof. In onstolbaar gemaakt bloed dat een tijdje in een re-
39
!
Deel 2 Orgaanstelsels
1
bloeddruk (35 mm Hg)
netto druk naar buiten (10 mm Hg)
osmotische druk (25 mm Hg)
2
3
3
2
bloeddruk (15 mm Hg)
netto druk naar binnen
osmotische
(10 mm Hg)
druk (25 mm Hg)
4
1 arteriĂŤle kant van het capillair 2 weefselcellen 3 weefselvocht 4 veneuze kant van het capillair
Figuur 6.24
Bloedsamenstelling
ageerbuis staat of gecentrifugeerd wordt, zakken
40
de zwaardere bloedcellen en bloedfragmenten naar
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
beneden. Erboven bevindt zich het bloedplasma,
Door de platte, concave vorm van de erytrocyt is de
een heldere, lichtgele vloeistof. Ongeveer 45% van
diffusieafstand (hemoglobine ↔ zuurstof) overal
het bloed bestaat uit de bloedcellen en celfrag-
klein. Bovendien zijn de schijfvormige erytrocyten
menten, de rest is bloedplasma.
vervormbaar, waardoor ze tot in de nauwste capillairen kunnen komen om zuurstof en koolstofdi-
6.6.1
Bloedcellen
oxide met het inwendige milieu uit te wisselen. De gasuitwisseling in longen en weefsels komt aan de
In het bloedplasma zweven twee soorten bloed-
orde bij de behandeling van het ademhalingsstelsel.
cellen rond: de erytrocyten (rode bloedcellen) die
Erytrocyten hebben gedurende hun ontwikkeling
zuurstof vervoeren en de leukocyten (witte bloed-
hun celkern verloren en leven dan ook niet langer
cellen) die de afweer regelen. Tot de bloedcellen
dan gemiddeld 120 dagen. Dat betekent dat er
worden ook de trombocyten (bloedplaatjes) gere-
voortdurend grote aantallen erytrocyten geprodu-
kend, hoewel hier geen sprake is van cellen.
ceerd moeten worden, namelijk enkele miljoenen
Trombocyten zijn uiterst kleine celfragmenten die
per seconde. Dat gebeurt in het rode beenmerg. De
een functie hebben bij de bloedstolling.
dode erytrocyten worden in de lever en de milt afgebroken. Daarbij ontstaat het giftige bilirubine,
Erytrocyten
het afbraakproduct van hemoglobine. Bilirubine ondergaat nog enkele bewerkingen voordat het via
Een man heeft gemiddeld 5,5 miljoen erytrocyten
de ontlasting of de urine uitgescheiden wordt. De
per µl bloed (microliter = 1 miljoenste liter); bij een
afbraak van erytrocyten levert ook veel ijzeratomen
vrouw zijn het er minder: gemiddeld 3,5 miljoen per
op. Deze worden zoveel mogelijk hergebruikt voor
µl. Zo’n 95% van de totale hoeveelheid bloedcellen
de inbouw in nieuwe erytrocyten.
bestaat uit erytrocyten. In dit verband wordt ook wel de term hematocriet gebruikt. Dat is het relatieve erytrocytenvolume in het bloed. Bij mannen is
Leukocyten
de hematocriet 40-50%, bij vrouwen 35-45%. Een
De leukocyten zijn aanzienlijk minder talrijk dan de
erytrocyt ziet eruit als een plat rond schijfje en is
erytrocyten: 5.000 tot 10.000 per µl bloed. Er zijn
concaaf, dat wil zeggen dat de cel in het centrum
meerdere typen leukocyten, maar alle hebben ze te
van onder en van boven ingedeukt is. Erytrocyten
maken met de immuniteit van het lichaam. Ze zijn
hebben geen kern en geen mitochondriën, waar-
relatief groot en hebben een kern en organellen.
door ze nauwelijks stofwisselingsactiviteit vertonen.
De levensduur van leukocyten loopt uiteen van
De cellen zitten bijna helemaal vol met het eiwit
enkele dagen tot enkele weken. De leukocyten
hemoglobine (Hb). Dit eiwit, roodgekleurd door het
kunnen in drie grote groepen verdeeld worden:
ingebouwde ijzeratoom, heeft een groot zuurstof-
granulocyten, monocyten en lymfocyten. We be-
bindend vermogen in een zuurstofrijke omgeving
schrijven ze in het kort; meer informatie vind je
(longen) en laat in een zuurstofarme omgeving
verderop in dit hoofdstuk in de paragraaf over im-
(actieve weefsels) de gebonden zuurstof gemakke-
muniteit.
lijk los.
Granulocyten hebben een grote kern en opvallend veel korrels (granula) in hun cytoplasma. Granulo-
41
Deel 2 Orgaanstelsels
cyten zijn vooral specialisten in het opruimen van ziekteverwekkers en aangetaste of dode lichaams-
6.6.2
Hemopoëse
cellen. Ze wringen zich door de spleten van de
De hemopoëse (bloedcelvorming) gebeurt groten-
capillairwand en treden uit de bloedbaan. Dit wordt
deels in het rode beenmerg. Alle bloedcellen heb-
leukodiapedese genoemd. De leukocyten bewegen
ben een gemeenschappelijke afkomst, namelijk de
zich in de richting van de binnendringers en doden
hemopoëtische stamcellen (bloedstamcellen) die
ze door ze te fagocyteren. Er zijn drie typen gra-
continu door mitose in het rode beenmerg ont-
nulocyten, gebaseerd op kleuringseigenschappen
staan. Elke stamcel kan via een aantal celdelingen
van de korrels in het laboratorium: neutrofiele
uitrijpen (differentiëren) tot de voorloper van een
granulocyten, eosinofiele granulocyten en basofiele
bepaald soort bloedcel. De uitrijping verloopt in
granulocyten.
verschillende ontwikkelingsstadia. Deze zijn aan de
Monocyten zijn de grootste leukocyten, met een
celvorm in het beenmerg te herkennen. De onrijpe
vrij grote C-vormige kern. Net als de granulocyten
vormen noem je -blasten (bijvoorbeeld myeloblas-
worden ze aangemaakt in het rode beenmerg. Bij
ten), de rijpere worden aangeduid met -cyten (bij-
een infectie kunnen monocyten door middel van
voorbeeld erytrocyten). Lymfocyten kunnen be-
leukodiapedese de bloedbaan verlaten. Ze dringen
halve in het beenmerg ook in lymfatisch weefsel
binnen in geïnfecteerde weefsels waar ze verande-
uitrijpen en worden respectievelijk B- en T-lymfo-
ren in macrofagen (letterlijk ‘grote eters’), die
cyten genoemd.
ziekteverwekkende bacteriën en aangetaste li-
De productie van trombocyten is anders. De voor-
chaamscellen kunnen opruimen.
loper van de trombocyten, de megakaryocyt is een
Lymfocyten zijn relatief kleine cellen, met een grote
grote beenmergcel die zich niet verder deelt, maar
celkern. Hun aantal kan sterk toenemen, wanneer
uiteenvalt in duizenden stukjes, de trombocyten.
het lichaam bezig is een infectie te bestrijden. Lymfocyten zorgen voor de specifieke immuniteit van het lichaam.
Trombocyten
Dus:
Bloed bestaat uit bloedcellen (45%) en
bloedplasma (55%).
Tot de bloedcellen behoren erytrocyten (95%
van alle bloedcellen), leukocyten (granulocy-
Trombocyten zijn zeer kleine celfragmenten. Hun aantal bedraagt gemiddeld 250.000 – 400.000 per 3
mm bloed. Ze bestaan uit een beetje celplasma, omgeven door een grillig verlopende celmembraan. De trombocyten bevatten de zogeheten plaatjesfactor, een stof die een belangrijke rol speelt bij de bloedstolling. Bij beschadiging van het kwetsbare celmembraan komt deze stof vrij. Het bloedstollingsproces wordt verderop in dit hoofdstuk uitgebreid besproken. Figuur 6.25
42
Schema van de hemopoëse
!
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
ten, monocyten, lymfocyten) en trombocyten (celfragmenten).
Lokale vasoconstrictie
Hematocriet is het percentage erytrocyten in
De gladde spiervezels in de wand van de arteriolen
het bloed.
(kleine slagaders) worden tot contractie aangezet,
Erytrocyten vervoeren zuurstof met behulp
vrijwel meteen na de beschadiging van de bloed-
van hemoglobine, een ijzerhoudend eiwit.
vatwand. Deze lokale vasoconstrictie beperkt het
Erytrocyten worden continu afgebroken (in
bloedverlies ter plaatse en kan tot dertig minuten
lever en milt). Bilirubine (afbraakproduct van
duren.
hemoglobine) wordt uitgescheiden en de ijzeratomen worden hergebruikt bij de aanmaak van nieuwe erytrocyten.
Propvorming
Leukocyten zorgen voor de immuniteit. De
Binnen enkele seconden na de beschadiging be-
drie groepen leukocyten zijn granulocyten,
ginnen trombocyten zich aan de wondranden en
monocyten en lymfocyten.
aan elkaar te hechten. Dit gebeurt onder invloed
Trombocyten zijn onmisbaar bij de bloedstol-
van de vonwillebrandfactor, een stollingsfactor in
ling.
het bloedplasma. Er is nu een vrij losse prop ont-
Hemopoëse vindt plaats in het rode beenmerg
staan, waardoor het gat in de bloedvatwand al min
(erytrocyten, trombocyten, leukocyten) en in
of meer gedicht is. De propvorming wordt primaire
lymfoïde organen.
hemostase genoemd.
6.6.3
Hemostase
Coagulatie
Wanneer er een bloeding ontstaat, treedt er een
De secundaire hemostase is het proces van de
reeks mechanismen in werking om bloedverlies te
coagulatie (vorming van een bloedstolsel). Hierbij
beperken. Dat wordt hemostase (bloedstolling)
wordt het bloed ter plaatse minder vloeibaar en
genoemd. Je moet hierbij niet alleen denken aan
gaat het uiteindelijk stollen. De coagulatie begint
grotere bloedingen, zoals van een meswond of bij
zo’n halve minuut na de bloedvatbeschadiging met
een botbreuk. Kleine inwendige bloedingen komen
het vrijkomen van twee stoffen. De eerste, de zo-
immers heel vaak voor, maar daar merk je meestal
geheten weefselfactor, is afkomstig uit beschadigde
niets van. Wanneer je ergens tegenaan stoot, gaan
weefselcellen. De tweede stof komt vrij uit kapotte
er in dieper gelegen weefsels al snel enkele kleine
trombocyten en wordt de plaatjesfactor genoemd.
bloedvaten kapot. Ook bij het kauwen van voedsel,
Het vrijkomen van deze stoffen brengt een com-
bij het tanden poetsen of bij de ontlasting ontstaan
plexe reeks enzymatische reacties op gang waarbij
vaak minieme bloedingen.
elke reactie telkens gekatalyseerd wordt door de
De hemostase bestaat uit drie opeenvolgende en
voorgaande. Je noemt deze keten van opeenvol-
elkaar gedeeltelijk overlappende processen: lokale
gende reacties de stollingscascade. Uiteindelijk
vasoconstrictie, propvorming en coagulatie. Er zijn
leidt de kettingreactie tot de vorming van fibrine,
meer dan tien stollingsfactoren bij betrokken,
een taai draderig eiwit, dat zich aan de wondran-
waarvan de meeste in het bloedplasma zitten.
den hecht. Hierdoor ontstaat een bloedstolsel dat
43
Deel 2 Orgaanstelsels
9
13
14
1
10
3 11
2 15
12
16
4
7
5 8
1
rechter lymfestam
2
lymfeknoop
3
thymus
4
ductus thoracicus
5
cisterna chyli
6
regionale lymfeknopen in de lies
7
lymfevat
8
milt
9
kapsel
6
10 aanvoerend lymfevat 11 randsinus 12 trabekel met bloedvaten 13 merg 14 hilus met arterie, vene en afvoerend lymfevat 15 mergsinus 16 lymfefollikel
Figuur 6.26
Hemostase. a capillair en trombocyten zijn beschadigd, b eerste propvorming door trombocyten, c ďŹ brinedraden vangen bloedcellen en veroorzaken bloedstolling
het gat in de bloedvatwand, mits niet al te groot,
Bij de hemostase zijn dertien stollingsfactoren be-
dichtmaakt.
trokken. De meeste hiervan bevinden zich als inactieve pro-enzymen in het bloed. Het zijn plasma-
44
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
eiwitten die door de lever worden aangemaakt. Bij
wordt een begin gemaakt van de fibrinolyse, de
de aanmaak van vier stollingsfactoren is vitamine K
afbraak van de fibrinestolsels.
nodig. De stollingsfactoren worden met Romeinse cijfers aangeduid. Zo is de vonwillebrandfactor de stollingsfactor VIII. Ook het elektrolyt Ca
2+
is een
Weefselherstel
stollingsfactor (nummer IV) en onmisbaar voor het
Na de hemostase kan het lichaam aan weefselher-
goed verlopen van de stollingscascade.
stel beginnen. Onder invloed van het weefselhor-
Het gecompliceerde stollingsproces is hieronder
moon histamine, dat door de beschadigde weef-
vereenvoudigd weergegeven.
selcellen ter plaatse is gevormd, vindt nu vasodila-
■
■
Door kapotte weefselcellen en trombocyten
tatie plaats. Dit kan alleen als de wond goed dicht
komen de weefselfactor en de plaatjesfactor
zit. De vaatverwijding veroorzaakt meer bloedtoe-
vrij.
voer naar het te repareren gebied. Rondom een
Beide stoffen activeren proconvertine (stol-
herstellende wond is de huid dan ook altijd roder
lingsfactor VII), dat op zijn beurt het inactieve
gekleurd dan de omgeving. Door de extra toevoer
protrombine (stollingsfactor II) omzet in trom-
van zuurstof en voedingsstoffen worden celdeling
bine. Hiervoor is een aantal andere stollings-
en celstofwisseling gestimuleerd.
factoren en Ca2+ (stollingsfactor IV) nodig. ■
Op zijn beurt stimuleert trombine de omzetting van fibrinogeen (stollingsfactor I) in het onoplosbare en taaie eiwit fibrine.
■
Fibrinedraden vormen een dicht netwerk in de wondopening. In dit fibrinenetwerk worden bloedcellen gevangen en er ontstaat een stolsel.
■
Bij een huidwond krimpen de fibrinedraden door uitdroging aan de lucht. Hierdoor worden de wondranden naar elkaar toegetrokken. Het stolsel wordt daarbij als het ware uitgeknepen, waarbij wondvocht ontstaat. Wondvocht is bloedplasma zonder fibrinogeen (bloedserum). Het stolsel wordt dikker en droger en verandert in een korst.
Bijna tegelijk met de hemostase worden er stoffen in het bloed geactiveerd die ervoor zorgen dat het
Dus:
Hemostase is het complexe proces van de
bloedstolling. De drie opeenvolgende fasen
zijn: vasoconstrictie, primaire hemostase
(propvorming) en secundaire hemostase (coa-
gulatie).
Coagulatie komt tot stand door de stollings
cascade, een kettingreactie waarbij meer dan
tien stollingsfactoren (veelal plasma-eiwitten)
zijn betrokken. Bij de laatste reactie ontstaat
het taaie eiwit fibrine, dat rond en in de wond
een dicht netwerk en het stolsel vormt.
Het lichaam gaat overmatige bloedstolling te-
gen door al snel antistollingsstoffen te active-
ren. Zij breken de fibrine weer af.
6.6.4
Bloedplasma
stollingsproces niet doorschiet. Als er teveel bloed
Bloedplasma bestaat voor 90% uit water. De rest
stolt dreigt het gevaar dat bloedvaten door stolsels
bestaat uit elektrolyten, plasma-eiwitten, bloed-
afgesloten worden. Door dit antistollingsproces
gassen en tijdelijk aanwezige stoffen.
45
!
Deel 2 Orgaanstelsels
verandert, heeft dat invloed op het watergehalte
Water
van het bloed en daardoor op de bloeddruk. Enkele
Water komt vanuit het darmkanaal in het bloed
elektrolyten, zoals kalium, natrium en chloor, spelen
terecht. Afvoer van water uit de bloedbaan gebeurt
een belangrijke rol bij de spier- en de zenuwwer-
door uitscheiding via de nieren en de huid, en in
king. Calciumionen hebben een functie bij de
mindere mate via de ademhaling en de ontlasting.
bloedstolling en ook bij de spierwerking.
Het water functioneert als warmtebuffer: het kan
De pH (zuurgraad) van bloed is 7,4. Deze waarde
gemakkelijk overtollige warmte opnemen en (el-
schommelt tussen zeer nauwe grenzen. Het
ders) ook weer afgeven. Bovendien is water een
waterstofcarbonaation is de belangrijkste buffe-
uitstekend oplosmiddel voor veel stoffen die via de
rende elektrolyt (zie Extra info ‘Zuurgraad’).
bloedsomloop worden vervoerd, zoals voedings-
Extra info
stoffen en elektrolyten.
Zuurgraad
Elektrolyten
Alle vloeistoffen zijn in meerdere of mindere
In bloedplasma is een aantal elektrolyten opgelost.
mate zuur. De zuurgraad van een vloeistof
Elektrolyten zijn zouten die in water uiteenvallen in
hangt af van de hoeveelheid aanwezige wa-
negatieve en positieve deeltjes (ionen).
terstofionen (H+) in oplossing. Een vloeistof
De belangrijkste elektrolyten zijn:
met heel veel waterstofionen is zuur. Zitten er
+
■
natrium (Na );
weinig in, dan noem je de vloeistof basisch. De
■
kalium (K+);
zuurgraad wordt aangegeven met het sym-
2+
■
calcium (Ca );
bool pH. Een vloeistof die niet zuur en ook
■
magnesium (Mg2+);
niet basisch is, noem je neutraal. De pH van
■
-
chloor (Cl )
neutrale vloeistof is 7. Zuiver water is pH-
■
waterstofcarbonaat (HCO3
neutraal.
-
).
Een vloeistof is zuur als deze een pH heeft die lager is dan 7. Hoe lager de pH, hoe zuurder
De totale ionenconcentratie is belangrijk voor de
de vloeistof. Een pH van 0 is extreem zuur.
handhaving van de kristalloïd osmotische waarde
Boven een pH van 7 wordt de vloeistof
(KOW) van het bloed. Een zoution in oplossing
basisch. Een extreem basische vloeistof heeft
worden omgeven door watermoleculen, en het
een pH van 14.
hangt van de ionsoort af hoeveel water het om zich
Een pH-buffer is een stof die de zuurgraad tot
heen heeft. Een natriumion bijvoorbeeld heeft een
op zekere hoogte kan regelen. Wordt de
veel dikkere watermantel dan een kaliumion. Hoe
vloeistof te zuur, dan maakt deze stof de
meer zouten er in oplossing zijn, hoe hoger de
vloeistof minder zuur. Andersom gebeurt ook:
KOW is en hoe meer water door de oplossing
dreigt de vloeistof te basisch te worden, dan
+
wordt aangetrokken. Na vormt het overgrote deel
zorgt de pH-buffer ervoor dat de vloeistof
van de positieve ionen. Wanneer de verhouding
zuurder wordt. Waterstofcarbonaat is de be-
tussen natrium- en kaliumionen (de Na/K-balans)
46
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Tabel opnemen in kader
Plasma-eiwitten
(vloei)stof
zuurgraad (pH)
accuzuur
1,0
maagsap
1,5
voornamelijk door de lever aangemaakt. Plasma-
citroensap
2,3
eiwitten hebben, net als de opgeloste elektrolyten,
azijn
3,3
tomatensap
4,0
‘zure’ regen
4,3
waarde van het bloed. De plasma-eiwitten onder-
slijmvlies in de vagina
4,5
steunen de bufferwerking van de elektrolyten en
huidoppervlak
5
‘gewone’ regen
6,0
zuiver water
7
voorraad brandstof voor het lichaam. Bijvoorbeeld
Bloed
7,4
bij chronische ondervoeding worden de plasma-ei-
bakpoeder
8,2
witten omgezet in glucose. Drie belangrijke soorten
Zeep
8,5
bleekwater
9,7
Bijna de helft van alle plasma-eiwitten bestaat uit
ammonia
11,5
albumine. De colloïd-osmotische waarde en de
In het bloedplasma is een groot aantal eiwitten aanwezig. Je noemt ze plasma-eiwitten. Ze worden
een watermantel om zich heen, waardoor ze een colloïd-osmotische waarde (COW) veroorzaken. De KOW en COW samen bepalen de osmotische
dragen bovendien in grote mate bij aan de viscositeit (stroperigheid) van het bloed. Bij ernstig voedselgebrek zijn plasma-eiwitten een reserve-
plasma-eiwitten zijn: albumine, globulinen en de stollingsfactoren.
bufferende werking worden dan ook vooral door dit plasma-eiwit bewerkstelligd. Globulinen zijn een verzameling plasma-eiwitten langrijkste buffer van het bloed, waarin veel
met uiteenlopende functies. Er zijn meerdere typen:
koolstofdioxide als koolzuur opgelost is.
alfaglobulinen (α-globulinen), bè ètaglobulinen (β-
water + koolstofdioxide ↔ koolzuur ↔ water-
globulinen) en gammaglobulinen (γ-globulinen).
stofcarbonaat + waterstofion
De alfa- en bètaglobulinen hebben een transport-
In formule: H2O + CO2 ↔ H2CO3 ↔HCO3
functie. Ze kunnen onder andere suikers, vetten,
-
+
+H
ijzer, vitaminen en hormonen binden. De gamma-
Het buffersysteem is gebaseerd op een com-
globulinen, ook wel immunoglobulinen (antistof-
binatie van een zwak zuur (koolzuur) en de
fen) genoemd, spelen een belangrijke rol bij de
stoffen die ontstaan als het zuur uiteenvalt:
immuniteit van het lichaam.
een waterstofion en een negatief geladen ion
Stollingsfactoren spelen een rol bij de eerder be-
(waterstofcarbonaat). Naar omstandigheden
schreven hemostase. Een van de stollingseiwitten is
worden de waterstofionen weggevangen
fibrinogeen, het voorstadium van fibrine, dat uit-
(minder zuur) of ontstaan ze juist (zuurder).
eindelijk zorgt voor het ontstaan van het stolsel. Bloedplasma waaruit fibrinogeen is verwijderd heet
47
Deel 2 Orgaanstelsels
bloedserum. Bloedserum wordt gebruikt voor
Belangrijke groepen plasma-eiwitten zijn: al-
bloedtransfusies.
bumine, globulinen en stollingsfactoren.
Bloedgassen
6.7
In het bloedplasma komen de bloedgassen voor: zuurstof, koolstofdioxide en stikstof in opgeloste
Uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht
vorm. Zuurstof lost niet goed op in bloedplasma en
De belangrijkste functie van het circulatiestelsel is
de hoeveelheid is dan ook erg klein. Het overgrote
de uitwisseling van stoffen tussen het bloed en het
deel van de zuurstof wordt door de erytrocyten
weefselvocht, waardoor het inwendige milieu van
vervoerd. Koolstofdioxide wordt ─ als waterstof-
de weefsels continu ververst wordt. De uitwisseling
carbonaat ─ juist voornamelijk via het bloedplasma
gebeurt via de dunne wanden van de capillairen.
vervoerd. Lucht bestaat voor ongeveer 80% uit stikstof (N2). Stikstof doet weliswaar niet mee in de stofwisselingsreacties in je lichaam, maar diffundeert wel naar het bloedplasma.
6.7.1
Bloeddruk en osmotische druk
Verreweg de meeste stoffen worden met het bloed
Tijdelijk aanwezige stoffen
!
uitgewisseld via de poriën die zich tussen de endotheelcellen bevinden. Dit transportproces komt
In het bloedplasma zitten allerlei stoffen die tijdelijk
tot stand door drukverschillen. Twee soorten druk
en in meer of mindere mate aanwezig zijn. Dit zijn
zijn hier aan de orde: de bloeddruk en de
onder meer de voedingsstoffen (glucose, vetzuren
osmotische zuigkracht. Als gevolg van de bloed-
en aminozuren), afkomstig uit het spijsverterings-
druk wordt bloed als het ware door de wand van
kanaal. Ook afbraakproducten van de stofwisseling,
het capillair geduwd. De osmotische waarde van
op weg naar bijvoorbeeld de nieren voor verwij-
het bloed veroorzaakt een osmotische zuigkracht
dering, zijn tijdelijk aanwezige stoffen, evenals
waardoor vloeistof juist in het capillair getrokken
hormonen en vitaminen (uit de voeding of aange-
wordt. Het hangt van de plaats in het capillair af
maakt in het lichaam).
welke van de twee drukken overheerst.
Aan het begin van het capillairnetwerk is de
Dus:
bloeddruk 35 mmHg. Dat is hoger dan de osmoti-
Bloedplasma bestaat uit water, opgeloste
sche waarde van het bloed, die is namelijk 25
zouten, plasma-eiwitten, bloedgassen en tij-
mmHg. De netto druk is dus +10 mmHg, met als
delijk aanwezige stoffen.
resultaat dat er bloedvloeistof door de capillairwand
Belangrijke zouten in het bloedplasma zijn:
heen wordt geperst. De poriën tussen de endo-
natrium, kalium, chloor, calcium, magnesium
theelcellen laten alleen de kleinere stoffen door. De
en waterstofcarbonaat.
plasma-eiwitten en bloedcellen blijven in de
De zuurgraad van het bloed is 7,4. Deze
bloedbaan. Aan het eind van het capillair is de
waarde wordt constant gehouden (homeo-
bloeddruk gedaald tot 15 mmHg, terwijl de osmo-
stase) door de pH-buffer waterstofcarbonaat.
tische waarde nog steeds 25 mmHg is. Nu ontstaat
48
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
1
4
2
5
3 6
1 tonsilla pharyngealis
4 tonsilla lingualis
2 neustussenschot
5 buis van Eustachius
3 tonsilla palatina
6 huig
Figuur 6.27
Stoffentransport tussen capillair en weefselvocht
door de netto druk van -10 mmHg juist een
Ongeveer 85% van de vloeistof die de capillairen
vochttransport naar het bloed toe.
verlaat en in het weefselvocht terechtkomt, wordt even later ook weer op in de bloedbaan opgeno-
49
Deel 2 Orgaanstelsels
men. De overgebleven 15% wordt in de lymfeca-
De samenstelling van het weefselvocht hangt sterk
pillairen opgenomen en komt via het lymfevaten-
af van de aard en de activiteit van het betreffende
stelsel uiteindelijk ook terug in de bloedbaan.
weefsel. Zo kan het weefselvocht in de darmen na een maaltijd relatief veel vetten, eiwitten en kool-
6.7.2
hydraten bevatten.
Weefselvocht
Het weefselvocht of interstitiële vocht vormt het inwendige milieu van de weefselcellen. De samenstelling van het weefselvocht moet constant gehouden worden (homeostase). Doordat de cellen voedingsstoffen en zuurstof opnemen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen afgeven, wordt de homeostase voortdurend bedreigd. Het bloed handhaaft de homeostase door het weefselvocht continu te verversen. Ook de aan- en afvoer van vocht moeten op elkaar afgestemd zijn. Is de vochtaanvoer namelijk groter dan de afvoer, dan gaat het weefsel zwellen; als het omgekeerde het
Weefselvocht is bloedplasma zonder bloed
cellen, trombocyten en grote plasma-eiwitten.
Weefselvocht ontstaat aan het begin van het
capillairnetwerk waar de bloeddruk hoger is
dan de osmotische waarde van het bloed. Aan
het eind van het capillairnetwerk wordt het
weefselvocht met afvalstoffen terug gezogen
in de capillairen door de osmotische waarde,
die nu hoger is dan de bloeddruk.
Ongeveer 15% van het weefselvocht wordt
door de lymfecapillairen opgenomen.
Dus:
geval is, zal het weefsel juist verschrompelen. De hoeveelheid vocht in het inwendige milieu blijft binnen constante grenzen doordat de hoeveelheid
6.8
Lymfevatenstelsel
gefiltreerde bloedvloeistof per tijdseenheid gelijk is
Het lymfevatenstelsel is een gesloten buizensys-
aan het weefselvocht dat afgevoerd wordt.
teem dat de werking van het bloedvatenstelsel
Weefselvocht is kleurloos en bestaat grotendeels uit
ondersteunt. In de lymfevaten stroomt een heldere
water. Verder komen erin voor:
vloeistof, die lymfe heet. Lymfe ontstaat in de
■
+
-
+
2+
zouten in oplossing, zoals Na , Cl , K , Ca , 2+
Mg , en HCO3 -
;
weefsels wanneer een deel van het weefselvocht opgenomen wordt in de lymfevaten. Bij het lymfevatenstelsel horen de lymfoïde organen, zoals de
moleculair opgeloste stoffen, zoals glucose,
lymfeknopen en de milt. Lymfoïde organen bestaan
vetzuren, aminozuren, ureum;
uit lymfatisch weefsel (reticulair bindweefsel).
■
gassen: zuurstof, koolstofdioxide en stikstof;
Lymfoïde organen spelen een belangrijke rol bij de
■
een kleine hoeveelheid kleine plasma-eiwitten
afweer van het lichaam.
■
die door de poriën in de capillairwand naar het weefselvocht zijn geperst; ■
granulocyten, monocyten en soms lymfocyten;
6.8.1
Lymfe en lymfevaten
deze leukocyten kunnen zich door de poriën
Net als het bloedvatenstelsel vormt het lymfeva-
van de capillairwand heen wringen, zonder de
tenstelsel in alle organen en weefsels vatennet-
wand te beschadigen (leukodiapedese).
werken. De fijnste haarvaten noem je lymfecapillairen (lymfehaarvaten). De wand van
50
!
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
het lymfehaarvat bestaat uit een laag endotheelcellen op een basaalmembraan, met vrij grote spleten tussen de cellen. De lymfecapillairen be-
1
3
ginnen ‘blind’ rondom de haarvatennetwerken. Ze
5
zijn het beginpunt van de afvoer van een deel 2
(ongeveer 15%) van het weefselvocht dat zich tussen de weefselcellen bevindt. Op het moment dat het weefselvocht in het lymfevatenstelsel te-
4
rechtkomt, noem je het lymfe. In totaal circuleert er ruim 3,5 liter lymfe door de lymfevaten. De samenstelling van de lymfe is grotendeels dezelfde als die van het weefselvocht van het weefsel waar het lymfevat zich bevindt. De samenstelling hangt af 1
van de plaats in het lichaam. In de dunne darmwand bijvoorbeeld heeft lymfe na een portie ‘frietmet-mayonaise’ een melkwitte kleur vanwege het hoge vetgehalte. De lymfecapillairnetwerken voeren de lymfe af naar kleine lymfevaten, die zich op hun beurt verenigen
1
tot grotere lymfevaten. Bij toename van de diameter van de lymfevaten verschijnen er in de wand
2 3
geleidelijk meerdere lagen glad spierweefsel. De grotere lymfevaten in armen en benen hebben kleppen. De grootste lymfevaten worden aangeduid met de termen ductus lymphaticus (lymfebuis) en truncus lymphaticus (lymfestam). De lymfe uit de benen en 5
bekkenorganen wordt afgevoerd via de rechter en de linker truncus lumbalis. Twee trunci intestinales vervoeren lymfe uit de buikorganen. Deze drie va-
4
ten komen samen op een punt die de cisterna chyli wordt genoemd. Vanaf daar loopt een grote lymfebuis naar boven. Dit is de ductus thoracicus (borstbuis). Deze loopt door het mediastinum ach-
1 haarvaten 2 weefselcellen 3 weefselvocht
4 endotheelcellen van het lymfehaarvat 5 lymfe
ter de aorta langs en mondt uit in de linker v. subclavia. Vlak vóór deze plaats komt er nog een groot lymfevat in de borstbuis uit. Hierin zit lymfe
Figuur 6.28
Lymfecapillairen
uit de linkerarm, de linkerhelft van hoofd en de hals en uit de linkerlong. Ook in de rechter v. subclavia
51
Deel 2 Orgaanstelsels
6.8.2
1 2
1
Lymfoïde organen
Lymfoïde organen zijn opgebouwd uit lymfatisch weefsel. Lymfatisch weefsel bestaat voornamelijk uit reticulair bindweefsel, lymfocyten vormend
3
weefsel en veel lymfocyten. De belangrijkste lym6
foïde organen zijn de lymfeknopen, de waldeyerring, de peyerplaques, de thymus en de milt.
4
Lymfeknopen
5 7
Op plaatsen waar kleine lymfevaten overgaan in een groter lymfevat bevinden zich de lymfeknopen, in de medische wereld vaker lymfeklieren ge1 lysozym in traanvocht, speeksel en slijm 2 trilhaarslijmvlies in luchtwegen
noemd, hoewel het geen klieren zijn. Lymfeknopen
3 epidermis, als fysische, bacteriële en chemische barrière
zijn een soort tussenstations in de lymfevaten. Op
4 dikkedarmflora
sommige plaatsen zie je een aantal lymfeknopen
5 urine spoelt urinewegen schoon 6 sterk zuur in de maag 7 zwak zuur en bacterieflora in de vagina
dichtbij elkaar liggen. Je noemt ze regionale lymfeknopen. De regionale lymfeknopen zitten heel strategisch op plaatsen waar de lymfe uit een groot achterliggend gebied verzameld wordt. Voorbeelden van deze plaatsen zijn de oksels en de liezen. Lymfeknopen zijn kleine boonvormige orgaantjes die in verschillende afmetingen voorkomen; de
Figuur 6.29
Het lymfevatenstelsel
grootste zijn zo’n 3 cm lang. Ze bestaan uit reticulair bindweefsel (merg) dat door bindweefsel-
mondt een ductus uit. Het is de rechter lymfestam
schotten (trabekels) verdeeld is in vakken. De tra-
die de lymfe afvoert uit de rechterarm, de rechter-
bekels staan in verbinding met het kapsel van de
helft van het hoofd en de hals en uit de rechter-
lymfeknoop. Het kapsel bestaat uit collageen en
long. Zo is vocht dat afkomstig was uit de bloed-
elastisch bindweefsel. Via openingen in dit kapsel
baan via een ‘omweg’ weer toegevoegd aan de
komen de lymfevaten het merg binnen. Via het
bloedbaan.
hilum aan de andere kant komt een arterie de
De manier waarop lymfe door de lymfevaten
lymfeknoop binnen en treden een of twee lymfe-
stroomt, is vergelijkbaar met de bloedstroom door
vaten en een vene naar buiten. Het uittredende
de aders. De lymfevaten bezitten kleppen en het
lymfevat voert de lymfe af uit het merg. De
lymfetransport wordt verder gestimuleerd door de
bloedcapillairnetwerken bevinden zich in de merg-
adempomp, de hartpomp, de spierpomp en arteri-
gedeelten. De grotere bloedvatvertakkingen lopen
ële pomp.
langs de trabekels. Tussen kapsel en merg zit een ruimte, de randsinus. Van hieruit stroomt aange-
52
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
voerde lymfe door de hele lymfeknoop. Binnen het
dak en de achterwand van de neus-keelholte;
merg zijn eveneens ruimten te vinden. Dat zijn de
wordt ook adenoïd genoemd.
mergsinussen, die de lymfedoorstroming naar het afvoerende lymfevat toe vergemakkelijken.
■
Lymfatisch weefsel rond de ingang van de buis van Eustachius.
De lymfeknoop werkt als een filter. De eventueel in de lymfe aanwezige bacteriën, dode of geïnfec-
Het lymfatische weefsel van de waldeyerring
teerde cellen en andere lichaamsvreemde stoffen
‘vangt’ bacteriën en andere eventuele ziektever-
blijven in het merg steken. De reticulumcellen
wekkers uit de buitenlucht, het neusslijmvlies en het
kunnen zelf bepaalde stoffen onschadelijk maken
voedsel op. Hierdoor kan het afweersysteem ge-
door fagocytose. De aanwezigheid van ongerech-
activeerd worden. De ligging dichtbij de ‘buiten-
tigheden tussen de reticulumcellen is het startsein
wereld’ is gunstig; ziekteverwekkers krijgen minder
voor de activering van bepaalde typen lymfocyten
kans om diep het lichaam binnen te dringen.
in de lymfefollikels. Dat zijn bolvormige kiemcentra in het merg waar nieuwe lymfocyten worden bijgemaakt en waar antistoffen geproduceerd wor-
Peyerplaques
den. Sterk actieve lymfeknopen zwellen op. Op
De peyerplaques zijn ophopingen lymfatisch weef-
sommige plaatsen is dit dan goed te voelen bij-
sel die verspreid in de wand van de dunne darm
voorbeeld in de oksel, de lies en de hals.
liggen. Behalve deze vrij grote plaques komen er in de wand van het hele spijsverteringskanaal ook
Waldeyerring
kleinere ophopingen van lymfatisch weefsel voor. Overal kunnen bacteriën en lichaamsvreemde
De waldeyerring (lymfatische keelring) is een ver-
stoffen opgevangen worden, die vanuit de darm-
zameling verspreid liggende gebiedjes lymfatisch
holte (= uitwendige milieu) via de darmwand de
weefsel op de overgang van de mondholte en de
bloedbaan in dreigen te gaan.
neusholte naar de keelholte. Ze liggen als het ware in een ring. Tot de waldeyerring behoren: ■
■
■
Tonsillae palatinae (gehemelteamandelen).
Thymus
Deze zijn het meest bekend en worden in de
De thymus (zwezerik) speelt vooral een hele be-
volksmond keelamandelen genoemd. Ze liggen
langrijke rol in de eerste levensfasen van de mens,
links en rechts achterin de keel, zijn amandel-
tot ongeveer het begin van de puberteit. Dan heeft
vormig en één tot twee centimeter groot. Ze
dit orgaan zijn maximale grootte en weegt gemid-
kunnen bij een gewone verkoudheid behoorlijk
deld 35 gram. Na die tijd wordt de thymus gelei-
opgezet zijn en worden dan van achter de ge-
delijk weer kleiner en blijft uiteindelijk zichtbaar als
hemeltebogen zichtbaar.
een klein vetkwabje.
Tonsilla lingualis (tongamandel), aan de
De thymus bestaat uit twee of drie kwabben die
tongbasis.
achter het sternum op het hart liggen. De bouw en
Tonsilla pharyngealis (keelamandel), in de
werking is vergelijkbaar met die van een lymfe-
volksmond neusamandel genoemd, ligt in het
knoop. Het orgaan bestaat uit centraal gelegen reticulair bindweefsel, omgeven door een kapsel
53
Deel 2 Orgaanstelsels
1 3 2 4
5
7
6
8
9
1 antigeen
4 drie typen B-lymfocyten
7 geheugen-B-lymfocyten
2 antigeenreceptor
5 mitose en kloonvorming
8 immunoglobulinen (antistoffen)
3 antigeen ‘past’ op deze receptor
6 plasmacellen produceren immunoglobulinen
9 capillair
Figuur 6.30
Waldeyerring
met trabekels. In het reticulaire bindweefsel komen behalve reticulumcellen grote aantallen thymocyten
Milt
voor. Thymocyten zijn ongerijpte bloedstamcellen
De milt of lien ligt intraperitoneaal, links boven in
die zich kunnen ontwikkelen tot T-lymfocyten. T-
de buikholte, onder het diafragma, achter de maag.
lymfocyten zijn werkzaam bij de afweer van het
De staart van de alvleesklier (pancreas) raakt het
lichaam.
milthilum. De milt is boonvormig, ongeveer 10 × 7
54
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
× 4 cm groot en is te vergelijken met een grote
bekende ‘steek in de zij’. Hierdoor kan extra bloed
lymfeknoop, echter niet als tussenstation in het
gemobiliseerd worden. Gezien de geringe afmeting
lymfevatenstelsel maar in het bloedvatenstelsel.
van de milt zal dit niet erg veel zijn. De functie als
Van de truncus coeliacus takt de a. lienalis (milt-
bloedreservoir wordt dan ook niet erg belangrijk
slagader) af, die via het hilum de milt binnentreedt.
geacht.
In de milt vertakt de arterie zich, waarbij er geen gebruikelijk capillairnetwerk ontstaat maar de arte-
Dus:
riolen eindigen in de miltsinussen, buisvorige
Het lymfevatenstelsel ondersteunt de trans-
ruimten in het merg. De uittredende v. lienalis
portwerking van de bloedsomloop en regelt de
(miltader) mondt uit in de v. portae (poortader), die
immuniteit van het lichaam. Delen zijn: lymfe,
naar de lever gaat.
lymfevaten en lymfoïde organen.
De bouw van de milt komt overeen met die van
De samenstelling van lymfe is grotendeels
een lymfeknoop (kapsel, trabekels en merg met
dezelfde als die van weefselvocht.
heel veel reticulumcellen) en ook de functie is ver-
Lymfe stroomt via enkele grote lymfevaten
gelijkbaar. Het merg, miltpulpa geheten, is ver-
naar het hart en komt via de linker en rechter
deeld in witte pulpa (20%) en rode pulpa (80%).
v. subclavia terug in de bloedbaan.
De witte pulpa bevindt zich rond de vertakkingen
Lymfoïde organen: lymfeknopen, waldeyer-
van de miltarteriën en bestaat uit lymfocyten. De
ring, peyerplaques, thymus en milt. Ze filteren
witte pulpa is vergelijkbaar met de lymfefollikels in
het bloed en de lymfe op pathogenen, ver-
de lymfeknopen. Dikkere gedeelten van de witte
ouderde erytrocyten (alleen de milt) en dode
pulpa worden dan ook miltfollikels genoemd. De
en aangetaste lichaamscellen.
uit reticulumcellen gevormde lymfocyten worden
De aanwezigheid van ziekteverwekkers acti-
aan de bloedbaan toegevoegd en werken mee aan
veert het lymfatisch weefsel vervolgens tot de
de afweer. De rode pulpa bestaat uit reticulair
vorming van lymfocyten, de leukocyten die de
bindweefsel dat door het bloed roodgekleurd is.
specifieke immuniteit van het lichaam verzor-
Volgens hetzelfde mechanisme als in de lymfe-
gen.
knoop wordt bloed in de milt gefilterd. Het bloed komt in de miltsinussen in nauw contact met de reticulumcellen. Deze fagocyteren niet alleen li-
6.9
Immuniteit
chaamsvreemde stoffen maar ook verouderde of
Virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en gif-
verzwakte bloedcellen, met name veel erytrocyten.
tige stoffen kunnen het lichaam binnendringen en
Het ijzer uit de hemoglobine van de afgebroken
je ziek maken. Ook binnenin het lichaam zijn er
erytrocyten wordt teruggewonnen en gerecycled:
bedreigingen, want van tijd tot tijd worden er af-
het wordt door het bloedvormend weefsel weer
wijkende cellen gevormd. Als die niet opgeruimd
ingebouwd in jonge erytrocyten.
worden, kunnen ze ontaarden in kankercellen.
De milt heeft ook een functie als bloedreservoir. In
Het lichaam heeft twee samenwerkende verdedi-
het miltkapsel bevindt zich glad spierweefsel.
gingssystemen die de aanvallen van ziekteverwek-
Wanneer dat contraheert, wordt de miltpulpa als
kers meestal met succes afslaan. Het eerste systeem
een spons uitgeknepen. Dat voel je soms als de
is vanaf de geboorte aanwezig en richt zich tegen
55
!
Deel 2 Orgaanstelsels
alle mogelijke ziekteverwekkers, zonder onder-
slijmvliezen vormen samen een bijna onneembare
scheid te maken in het soort belager. Het wordt de
barrière voor micro-organismen. De fysieke barrière
niet-specifieke immuniteit genoemd. Het tweede
wordt gekenmerkt door een aantal verdedigings-
afweersysteem valt specifieke ziekteverwekkers aan
mechanismen. We noemen de belangrijkste hier-
zodra die in het lichaam binnengedrongen en her-
van.
kend zijn. Deze afweer is tijdens het leven ver-
■
De epidermis is ondoordringbaar doordat deze
worven en heet specifieke immuniteit.
bestaat uit een laag van aaneengesloten, dode,
Het vakgebied dat het menselijke afweersysteem
verhoornde cellen.
bestudeert heet immunologie. Immunologie houdt
■
Zweet- en talgklieren scheiden stoffen af (on-
zich ook bezig met het vermogen van het afweer-
der andere melkzuur en vetzuren) die voor een
systeem om lichaamseigen cellen te onderscheiden
relatief lage zuurgraad (pH = 5) van het hui-
van cellen die niet-lichaamseigen zijn. Dit houdt
doppervlak zorgen. Dit is te zuur voor veel
onder andere verband met afstotingsverschijnselen
soorten micro-organismen. Talg bevat boven-
bij bloedtransfusies en andere weefsel- of orgaan-
dien bepaalde stoffen die bacteriegroei rem-
transplantaties. Dat is de reden dat in deze para-
men.
graaf ook de bloedgroepen aan de orde komen.
■
Speeksel en slijm in de mondholte, slijm en traanvocht in de neusholte en ook het traan-
6.9.1
vocht in de ogen spoelen veel lichaamsvreemde
Niet-specifieke immuniteit
stoffen weg. Deze lichaamsvloeistoffen bevat-
Niet-specifieke immuniteit begint aan de buitenkant
ten bovendien een antibacterieel enzym,
van het lichaam, bij de huid en de slijmvliezen.
lysozym, dat veel soorten bacteriën vernietigt.
Deze vormen een fysieke barrière. Wanneer ziek-
■
Het kleverige slijm van het trilhaarslijmvlies in
teverwekkers toch binnengedrongen zijn komt een
de luchtwegen vangt veel mogelijke ziektever-
inwendige niet-specifieke immuniteit op gang.
wekkers weg.
Hierbij zijn fagocyterende witte bloedcellen en be-
■
Het maagslijmvlies produceert een sterke
paalde soorten lymfocyten actief. Andere mecha-
zoutzuuroplossing (pH = 1,5), waar veel pa-
nismen van de niet-specifieke immuniteit zijn de
thogenen niet tegen kunnen.
vorming van interferon, het complementsysteem en
■
■
Fysieke barrière
Urinewegen worden schoongespoeld met urine.
de ontstekingsreactie.
Het slijm in de vagina is licht zuur, wat het binnendringen van pathogenen verhindert.
■
Op de fysieke barrière leven heel veel ‘goede’
De fysieke barriè ère tussen het uitwendige en het
bacteriën. Ze vormen de zogeheten
inwendige milieu van het lichaam wordt gevormd
bacterieflora. Al snel na de geboorte bouwt
door de epidermis (opperhuid) en de slijmvliezen.
ieder individu zijn eigen bacterieflora op; het
De intacte epidermis sluit het onderliggende weef-
lichaam zit er vol mee. Zo leven er bijvoorbeeld
sel effectief af van de buitenwereld. Slijmvliezen
colibacteriën in de dikke darm (darmflora) en
vind je in de lichaamsopeningen zoals de neus,
bepaalde bacteriën in de vagina (vaginaflora).
mond, ogen, vagina en urinewegen. Epidermis en
Ook op de huid leven heel veel ‘eigen’ bacte-
56
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
riën (huidflora): gemiddeld 8 miljoen per cm
2
worden ze ook wel microfagen genoemd. Meestal
onderverdeeld in ruim 180 soorten. De li-
gaan ze daarbij zelf ook dood. De gemiddelde le-
chaamseigen bacteriën helpen mee aan de
vensduur van dit type leukocyten is maar enkele
immuniteit van het lichaam, onder andere door
dagen.
bepaalde stoffen af te scheiden die schadelijk zijn voor vreemde bacteriën. Hoewel de bac-
Macrofagen
terieflora niet aangeboren is, rekenen we deze
Macrofagen (‘grote eters’) zijn grote leukocyten die
toch tot de niet-specifieke immuniteit.
zich uit monocyten ontwikkelen. Monocyten, ongeveer 5% van het totaal aantal leukocyten, cir-
Toch breken pathogenen soms door de eerste af-
culeren na rijping enkele uren in het bloed, waarna
weerlinie heen, bijvoorbeeld via een wondje in de
ze door leukodiapedese de weefsels in migreren.
huid. Ze komen dan in het inwendige milieu van
Daar ontwikkelen ze zich tot grote fagocyterende
het lichaam terecht. Dan treedt inwendige niet-
cellen die een tijdlang kunnen blijven leven. Ze
specifieke immuniteit in werking.
kunnen micro-organismen effectief opruimen, zonder daar zelf door te gronde te gaan. In bepaalde
Inwendige niet-specifieke immuniteit
weefsels en organen leven permanent macrofagen. Voorbeelden daarvan zijn de kupffercellen in de
De inwendige niet-specifieke immuniteit omvat
lever, de microgliocyten in het centrale zenuwstel-
een scala van mechanismen die het onheil proberen
sel en de macrofagen in de lymfeknopen, de milt
af te weren. Enerzijds zijn bepaalde bloedcellen di-
en het losmazig bindweefsel.
rect ter plaatse actief, anderzijds zenden eigen lichaamscellen alarmsignalen uit om afweercellen
Eosinofiele granulocyten
van elders uit het lichaam aan te trekken en te
Het aantal eosinofiele granulocyten (zichtbaar te
activeren. Bij inwendige niet-specifieke immuniteit
maken door de kleurstof eosine) bedraagt 2% van
spelen een rol: neutrofiele granulocyten, macrofa-
het totale aantal leukocyten. Eosinofiele granulo-
gen, eosinofiele granulocyten, naturalkillercellen,
cyten bevatten in hun granula celafbrekende en-
complementsysteem, interferon, ontsteking en fe-
zymen waarmee ze meercellige parasitaire ziekte-
bris.
verwekkers, zoals wormen, aanvallen. In grote aantallen bedekken ze de buitenkant van de para-
Neutrofiele granulocyten
siet en storten de enzymen hierover uit. Dit type
Ongeveer 65% van alle leukocyten wordt ingeno-
leukocyten vertoont nauwelijks fagocytose.
men door neutrofiele granulocyten. De term ‘neutrofiel’ houdt verband met het feit dat deze cellen
Naturalkillercellen
met bepaalde kleurstoffen zichtbaar gemaakt kun-
Naturalkillercellen (NK-cellen) zijn lymfocyten die
nen worden. Aangetrokken door chemische sig-
in de thymus gevormd zijn (zie hieronder). Ze ver-
naalstoffen die door pathogenen en beschadigde
nietigen niet de ziekteverwekker zelf, maar ze do-
weefselcellen worden afgegeven, verlaten neutro-
den de cellen die met virussen geïnfecteerd zijn.
fiele granulocyten de bloedbaan. Op de plaats van
Naturalkillercellen ruimen bovendien abnormale li-
de infectie fagocyteren ze de pathogenen. Daarom
chaamscellen op die zouden kunnen ontaarden in
57
Deel 2 Orgaanstelsels
tumorcellen. Ze komen af op bepaalde stoffen die
ren. Gamma-interferon activeert en stimuleert
door de afwijkende cellen worden afgegeven en
vooral de nabijgelegen macrofagen en naturalkil-
nemen in korte tijd sterk in aantal toe. De natu-
lercellen.
ralkillercel maakt contact met de cel en geeft vervolgens bepaalde eiwitten (porfirinen) af die de
Ontsteking
celmembraan afbreken. Hierdoor wordt de cel
Een ontsteking of inflammatio is een natuurlijke en
vernietigd.
nuttige reactie van een weefsel op een beschadiging. De beschadiging kan het gevolg zijn van een
Complementsysteem
uitwendig trauma (wond, kneuzing, verbranding,
Het complementsysteem is een groep van zestien
chemicaliën) of veroorzaakt zijn door ziektever-
plasma-eiwitten die bij een besmetting omgezet
wekkers. Een ontsteking wordt gekenmerkt door
worden in hun actieve vorm, vergelijkbaar met de
vijf verschijnselen: rubor (roodheid), tumor (zwel-
eerder besproken stollingscascade. De activatie
ling), calor (warmte), dolor (pijn) en ─ bij grotere
wordt dan ook vaak complementcascade genoemd.
trauma’s ─ functio laesa (gestoorde functie). Elk
Het complementsysteem ondersteunt en comple-
van de verschijnselen heeft een functie bij de im-
menteert zowel de niet-specifieke als de specifieke
muniteit, bij het opruimen van dode cellen en bij
immuniteit. Bij activatie worden fagocyten aange-
weefselherstel.
trokken en gestimuleerd, worden in samenwerking
Stel, er is sprake van een kleine huidwond. Even
met antistoffen celmembranen van pathogene cel-
nadat de huid en bloedvaten zijn beschadigd en
len afgebroken en wordt de ontstekingsreactie be-
virussen en bacteriën zijn binnengedrongen, gaat
vorderd.
ter plaatse als het ware ‘groot chemisch alarm’ af. Beschadigde lichaamscellen, bindweefselcellen, fa-
Interferon
gocyten en het bloed geven een groot aantal sig-
Interferonen zijn eiwitten die door allerlei li-
naalstoffen af. Deze stoffen worden
chaamscellen worden geproduceerd zodra zij wor-
ontstekingsmediatoren genoemd. Voorbeelden zijn
den geïnfecteerd door virussen. Interferonen zijn te
histamine, prostaglandine, interferon en cytokinen.
beschouwen als alarmstoffen die al heel snel door
Een belangrijke ontstekingsmediator is histamine,
de cel worden afgegeven, nog voordat de immu-
afgegeven door leukocyten en mastocyten (mest-
niteit op gang is gekomen. Je onderscheidt drie
cellen) in het bindweefsel. Mastocyten zijn bind-
typen: alfa-interferon (IFN-α), bèta-interferon (IFN-
weefselcellen die in het hele lichaam in het losma-
β) en gamma-interferon (IFN-γ). Alfa- en bèta-in-
zig bindweefsel voorkomen. Histamine veroorzaakt
terferon hebben dezelfde werking. Ze worden ge-
zeer plaatselijk vasodilatatie van de kleine bloed-
zamenlijk meestal type-1-interferon genoemd. Ze
vaten, waardoor de doorbloeding in het aangedane
remmen de vermenigvuldiging van de virusdeeltjes
gebied toeneemt. Dit veroorzaakt de roodheid en
in lichaamscellen, waardoor de virusverspreiding
warmte rondom de wond. Een tweede effect van
door het lichaam wordt vertraagd. Ze kunnen de
histamine en ook de andere ontstekingsmediatoren
geïnfecteerde cel niet redden, maar ze diffunderen
is verhoging van de permeabiliteit van de omrin-
naar naburige cellen. Deze nog gezonde cellen re-
gende capillairen. Hierdoor treedt meer weefsel-
ageren hierop door antivirale eiwitten te produce-
vocht uit de bloedbaan, wat de plaatselijke zwelling
58
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
verklaart. In het weefselvocht zitten afweercellen
Febris
en stollingsfactoren, die hun werk kunnen gaan
Een weefselbeschadiging kan, behalve een plaat-
doen. De zwelling veroorzaakt een druk op de ze-
selijke ontsteking, ook een systemische reactie
nuwuiteinden. Dit heeft pijnsensatie tot gevolg. Pijn
veroorzaken, dat wil zeggen dat de reactie op het
is voor het lichaam het signaal om het aangedane
hele lichaam effect heeft. Dat is het geval met
gebied te ontzien. Het pijngevoel wordt versterkt
febris (koorts).
door vrijgekomen cytokinen. Cytokine is een hor-
Je spreekt van koorts als de lichaamstemperatuur
moonachtige stof die als boodschappermolecuul bij
hoger is dan 38 °C. Koortsveroorzakers worden
veel processen in het lichaam is betrokken. Het kan
pyrogenen genoemd. Pathogenen, bacteriële gif-
door elke lichaamscel geproduceerd worden, nadat
stoffen en stoffen die door de actieve granulocyten
de cel door een schadelijke prikkel hiertoe wordt
en macrofagen worden afgegeven werken in het
aangezet.
bloed als pyrogenen. Het temperatuurcentrum in
De belangrijkste fase van een ontsteking is de mi-
de hypothalamus reageert op de pyrogenen door
gratie van fagocyterende leukocyten naar de plaats
de instelwaarde (‘thermostaat’) van de lichaams-
van het onheil. Dit proces komt binnen een uur na
temperatuur te verhogen. Met opkomende koorts
de verwonding op gang. Ze komen mee met het
heb je het dan ook koud, want in het tempera-
extra weefselvocht en worden, zoals eerder be-
tuurcentrum wordt ‘vastgesteld’ dat je lichaam
schreven, aangetrokken door bepaalde signaalstof-
kouder is dan de ingestelde waarde. Er treden
fen. De neutrofiele granulocyten arriveren het eerst,
verschijnselen op als vasoconstrictie in de huid (je
gevolgd door monocyten die zich ter plekke tot
ziet bleek), rillen en klappertanden. De vasocon-
macrofagen transformeren. Dit neemt enige uren in
strictie gaat warmteverlies tegen; de spierbewegin-
beslag, zodat de macrofagen na gemiddeld acht
gen bij rillen en klappertanden proberen extra
uur de opruimwerkzaamheden over kunnen nemen
warmte op te wekken.
van de granulocyten.
Koorts heeft, mits niet al te hoog, een heilzame
Een bijkomend verschijnsel van een ontsteking is
invloed op het geïnfecteerde lichaam. De hogere
het ontstaan van pus (etter). Pus is een brijachtige
lichaamstemperatuur remt de groei van pathoge-
vloeistof en bestaat uit resten van dode leukocyten,
nen, versnelt het fagocytoseproces en stimuleert
dode weefselcellen, dode en nog levende bacteriën
weefselherstel. Bij koorts voel je je niet goed: de
en uitgetreden weefselvocht. De ophoping van pus
rust die je daardoor houdt bevorderd het herstel
in een afgesloten ruimte noem je een abces.
ook.
Wanneer de ongerechtigheden uit de weg zijn geruimd, kan weefselherstel plaatsvinden, dat bevorderd wordt door de plaatselijke bloedvatverwijding. Het vijfde ontstekingsverschijnsel, functio laesa, treedt op als de ontsteking een groter gebied betreft. Zwelling en pijn verhinderen de beweging, waardoor het aangedane gebied rust krijgt. Dit bevordert in veel gevallen de genezing.
Dus:
Niet-specifieke immuniteit is de aangeboren
afweer van het lichaam tegen alle mogelijke
ziekteverwekkers.
Niet-specifieke immuniteit komt tot stand door
de fysieke barrière (huid en slijmvliezen) en
een aantal inwendige mechanismen. Dat zijn:
neutrofiele granulocyten, macrofagen, eosino-
59
!
Deel 2 Orgaanstelsels
fiele granulocyten, naturalkillercellen, comple
mentsysteem, interferon, ontsteking en febris.
■
Het immuunsysteem heeft een geheugen. Antigenen die al eens aanwezig waren, worden herkend en de afweer komt hierdoor sneller op
6.9.2
Specifieke immuniteit
gang. De lymfocyten zijn in staat miljoenen binnendringers te herkennen.
Tijdens de niet-specifieke immuniteit komen de pathogenen vroeg of laat in contact met het immuunsysteem. Dit is gebaseerd op de verdedi-
Vorming van lymfocyten
ging door lymfocyten afkomstig uit de lymfoïde
Net als de andere bloedcellen ontstaan lymfocyten
organen. Het immuunsysteem ontwikkelt na con-
uit bloedstamcellen in het rode beenmerg. Een deel
tact met de ziekteverwekker een specifieke
ontwikkelt zich tot uitgerijpte B-lymfocyten of
immuniteit en kan het lichaam immuun (onvat-
kortweg B-cellen. Ze migreren naar de lymfoïde
baar) maken voor eerder doorgemaakte infecties.
organen. Er migreren ook niet-uitgerijpte lymfocy-
De werking van het immuunsysteem vertoont vier
ten vanuit het rode beenmerg naar de thymus.
karakteristieken.
Eenmaal daar aangekomen worden ze thymocyten
■
■
■
Het immuunsysteem reageert op de aanwe-
genoemd. Thymocyten kunnen tot T-lymfocyten
zigheid van antigenen, soms ook antilichamen
ofwel T-cellen differentiëren.
genoemd. Antigenen zijn stoffen die als li-
De thymus speelt een grote rol bij de herkenning
chaamsvreemd worden beschouwd en een af-
van lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen.
weerreactie van het immuunsysteem uitlokken.
Thymocyten worden in de thymus namelijk bloot-
Het zijn moleculen die door pathogenen ge-
gesteld aan lichaamseigen eiwitten. De thymocyten
vormd worden of die aan de buitenkant van de
die afweerreacties vertonen tegen deze lichaams-
celmembraan van lichaamsvreemde cellen
eigen eiwitten worden vernietigd. Dit proces speelt
(zoals bacteriën, cellen van een getransplan-
zich al voor de geboorte af. Hierdoor wordt ver-
teerd lichaamsdeel of van getransfuseerd
hinderd dat er T-lymfocyten kunnen ontstaan die
bloed) vastzitten. Aan het antigeen herkent het
antistoffen tegen lichaamseigen cellen maken. Zo
immuunsysteem de vreemde cel.
blijven alleen de ‘veilige’ thymocyten over. Deze
Het immuunsysteem is gebaseerd op de
zwermen vanuit de thymus naar de rest van het
membraaneigenschappen van lymfocyten.
lichaam en nestelen zich in alle lymfatische weef-
Lymfocyten hebben receptoren aan de buiten-
sels. Ze blijven daar gedurende het hele leven, door
kant van hun celmembraan, waarmee ze anti-
celdeling, nieuwe T-lymfocyten produceren. De
genen kunnen opsporen en herkennen.
thymus is vanaf de geboorte tot ongeveer het
Het immuunsysteem reageert op een antigeen
zestiende levensjaar erg actief. Daarna neemt zijn
door immunoglobulinen ofwel antistoffen te
rol af.
maken, specifiek gericht tegen dat antigeen. Elk
De B- en T-lymfocyten in de lymfoïde organen
antigeen heeft een unieke moleculaire vorm,
worden actief zodra ze in contact komen met
waar de antistof op past, als een sleutel in een
antigenen.
slot. De antistoffen worden door lymfocyten geproduceerd.
60
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
B-lymfocyten
spreiden zich via het bloed, de lymfe en het weefselvocht door het hele lichaam. Plasmacellen heb-
B-lymfocyten maken antistoffen, die de antigenen
ben een levensduur van ongeveer vijf dagen en
onschadelijk maken die vrij in het bloed, de lymfe
maken al die tijd antistoffen.
en de weefselvloeistof circuleren. Hierdoor verkrijgt het lichaam de zogeheten humorale immuniteit
Primaire en secundaire immuunreactie
(humor = lichaamsvocht). Deze immuniteit geldt
De klonale expansie, gevolgd door de productie
vooral met betrekking tot bacteriën, virussen en
van immunoglobulinen, wordt de primaire
toxinen (toxische stoffen).
immuunreactie genoemd. Deze treedt op wanneer
B-lymfocyten zijn uitgerust met antigeenreceptoren
het lichaam voor het eerst in contact komt met een
op hun celmembraan. Deze receptoren hebben een
bepaalde ziekteverwekker. Een deel van de bij de
ruimtelijke vorm die past bij de molecuulstructuur
klonale expansie gevormde B-lymfocyten ontwik-
van het antigeen, vergelijkbaar met het sleutel-
kelt zich niet tot plasmacellen, maar tot de zoge-
slotmechanisme. Elke B-lymfocyt kan één soort
heten B-geheugencellen. Deze cellen blijven in het
antigeen herkennen. Op het moment dat een B-
lichaam circuleren en komen in actie bij een vol-
lymfocyt in aanraking komt met ‘zijn’ antigeen,
gende infectie met hetzelfde antigeen. Dit noem je
koppelt hij de antigenen aan zijn receptoren vast.
de secundaire immuunreactie. Bij een eerste be-
Zodra het antigeen herkend is, gaat de B-lymfocyt
smetting duurt het drie tot zes dagen voordat het
razendsnel delen (mitose). Zo wordt een kloon
immuunsysteem goed op gang komt. Bij iedere
gevormd: een grote populatie identieke B-lymfo-
volgende besmetting zorgt de secundaire im-
cyten. Deze snelle celvermeerdering wordt klonale
muunreactie ervoor dat er al binnen een tot twee
expansie genoemd. Op deze manier kunnen mil-
dagen een explosie van antistoffen optreedt. De
joenen B-lymfocyten ontstaan, die allemaal die ene
secundaire immuunreactie is sneller en vaak heviger
antistof maken. De meeste van deze klonen trans-
dan de primaire, doordat de aanwezige B-geheu-
formeren in de zogeheten plasmacellen, een type
gencellen nog goed ‘weten’ hoe ze de antistoffen
witte bloedcel dat grote hoeveelheden immuno-
moeten produceren.
globulinen kan maken. De immunoglobulinen verImmunoglobulinen Er zijn vijf groepen immunoglobulinen, aangeduid met IgA, IgD, IgE, IgG en IgM. IgM (immunoglobuline M) wordt het eerst gevormd. Al kort na een infectie kan IgM dan ook in het bloed worden aangetoond. De hoeveelheid IgM neemt daarna vrij snel weer af. Ondertussen worden de andere immunoglobulinen gevormd, waarbij de hoeveelheid IgG (immunoglobuline G) het grootst is. IgG’s zijn vrij kleine moleculen, die Figuur 6.31
Humorale immuniteit door B-lymfocyten
gemakkelijk door capillairwanden heen gaan. Ze worden ingezet tegen virussen, bacteriën en toxi-
61
Deel 2 Orgaanstelsels
nes. IgG’s kunnen als enige antistoffen via de pla-
nendringen of aanvallen. Macrofagen sporen
centa in het foetale bloed terechtkomen. IgA’s
de antigeen-antistofcomplexen op en vernieti-
(immunoglobuline A) worden vooral aangetroffen
gen ze.
in slijmvliezen, waar ze het binnendringen van vi-
■
Nadat immunoglobulinen zich aan bacteriën
russen en bacteriën verhinderen. Ook in speeksel,
hebben gehecht, treedt klontering op (aggluti-
zweet en tranen zit IgA, evenals in colostrum (de
natie). Macrofagen ruimen deze bacterieklon-
eerste moedermelk) om de baby te beschermen
ten op.
tegen maagdarminfecties. Normaal gesproken
■
Immunoglobulinen hechten aan toxines en aan
worden er relatief weinig IgE’s (immunoglobuline E)
elkaar. De toxines worden zo weggevangen en
gevormd. IgE speelt een rol bij worminfecties en
onwerkzaam gemaakt. Het geheel slaat neer en
acute allergische reacties. De aanwezigheid van IgE
verandert in een onbeweeglijk complex, dat
is een prikkel voor mastocyten in het bindweefsel
door macrofagen opgeruimd kan worden.
om ontstekingsmediatoren (vooral histamine) te
■
Immunoglobulinen activeren bepaalde eiwitten
produceren. IgD (immunoglobuline D) zweeft niet
van het complementsysteem (zie hierboven).
vrij rond. Deze antistof is meestal gebonden aan B-
Dat doen ze door zich aan de antigenen te
lymfocyten. De functie is niet duidelijk; vermoede-
hechten die op de celmembraan van de pa-
lijk spelen zij een rol bij de klonale expansie.
thogene cel zitten. Het complementeiwit maakt
Immunoglobulinen kunnen zelf geen pathogenen
daar vervolgens een binding mee en veroor-
doden. Op vier manieren kunnen ze ongewenste
zaakt beschadigingen van de celmembraan,
binnendringers onschadelijk maken.
waardoor de cel te gronde gaat (cytolyse).
■
Immunoglobulinen gaan aan de buitenkant van virussen en bacteriën vastzitten. Zo wordt een
Immunoglobulinen zijn langere of kortere tijd (soms
antigeen-antistofcomplex gevormd. De anti-
een heel leven lang) in het lichaam aanwezig, nadat
stoffen blokkeren de bindingsplaatsen op de
de antigenen allang zijn verdwenen.
celmembranen van de pathogenen, waardoor deze de lichaamscellen niet meer kunnen bin-
T-lymfocyten De rol van de T-lymfocyten (T-cellen) is gebaseerd op hun vermogen om geïnfecteerde lichaamscellen en abnormale lichaamscellen (zoals tumorcellen) aan te vallen. De door T-lymfocyten verkregen immuniteit wordt daarom cellulaire immuniteit genoemd. Van cellulaire immuniteit is ook sprake wanneer het lichaam afstotingsverschijnselen vertoont, bijvoorbeeld na een bloedtransfusie of een orgaantransplantatie. Er zijn vier typen T-lymfocy-
Figuur 6.32
62
De manieren waarop immunoglobulinen pathogenen onschadelijk maken
ten: de cytotoxische T-cel, de geheugen-T-cel, de T-helpercel, de T-suppressorcel.
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Cytotoxische T-cellen
T-helpercel
Cytotoxische T-cellen worden in lymfatische
In lymfoïde organen ontwikkelen zich, behalve de
weefsels gevormd. Ze vernietigen lichaamscellen
cytotoxische T-cellen, ook T-helpercellen, die een
die met virussen zijn geïnfecteerd. Dat kunnen ze
onmisbare rol spelen bij zowel de humorale als de
alleen als ze op het celmembraan van de geïnfec-
cellulaire immuniteit. T-helpercellen (ook wel T4-
teerde cel twee structuren herkennen: (1) een
cellen genoemd) worden geactiveerd door macro-
antigeen van het binnengedrongen virus en (2) een
fagen die bezig zijn geïnfecteerde cellen te fago-
of meerdere specifieke lichaamseigen receptorei-
cyteren. Terwijl ze in actie zijn, geven macrofagen
witten. Is aan beide voorwaarden voldaan, dan kan
bepaalde signaalstoffen af, als het ware om hulp in
de cytotoxische T-cel aan de cel hechten en hem
te roepen. Deze stoffen worden interleukinen ge-
vervolgens opruimen. Net als bij B-lymfocyten is
noemd en behoren tot de eerder beschreven cyto-
elke T-lymfocyt gespecialiseerd in één type anti-
kinen. Als reactie op de interleukinen gaan T-hel-
geen. Een geïnfecteerde cel moet dus wachten op
percellen delen en geven ze zelf ook interleukinen
een cytotoxische T-cel die precies past op het stukje
af, die enerzijds de cytotoxische T-cellen harder aan
virusantigeen op zijn membraan.
het werk zetten en anderzijds de B-lymfocyten tot hogere activiteit aanzetten. T-helpercellen hebben
Geheugen-T-cel
op deze manier de touwtjes in handen bij de spe-
Wanneer een cytotoxische T-cel in actie komt, valt
cifieke immuniteit.
hij niet alleen een prooi aan, maar gaat hij ook delen. Hierdoor ontstaan veel identieke cellen, die
T-suppressorcel
deels ingezet worden om de geïnfecteerde cellen te
Het vierde type T-lymfocyt is de T-suppressorcel.
vernietigen en deels als T-geheugencellen in het
Immunologen weten nog niet of deze cellen vanuit
lichaam blijven. Bij een volgende besmetting met
thymocyten ontstaan of dat het gespecialiseerde T-
hetzelfde virus kunnen geïnfecteerde cellen dus ook
helpercellen zijn. De T-suppressorcel speelt een rol
weer sneller herkend worden.
bij het uitschakelen van het immuunsysteem op het moment dat er geen antigenen meer in het lichaam aanwezig zijn.
6.9.3
Immunisatie
In de loop van je leven bouw je immuniteit op voor allerlei ziekteverwekkers. Het verkrijgen van de immuniteit gebeurt heel vaak op de natuurlijke manier, namelijk nadat je een besmetting hebt doorgemaakt. Steeds vaker wordt de natuur door de mens een handje geholpen. Dan is er sprake van immunisatie. Bij immunisatie worden er stoffen in Figuur 6.33
Studiehulp Schema van de specifieke immuniteit
het lichaam gebracht die helpen het lichaam immuun te maken.
63
Deel 2 Orgaanstelsels
Er zijn twee soorten immunisatie. Bij actieve immunisatie wordt er een verzwakte ziekteverwekker in het lichaam gebracht. Dat gebeurt bij een vaccinatie. Hierdoor wordt het immuunsysteem geactiveerd en wordt de immuniteit opgebouwd. Bij passieve immunisatie worden de immunoglo-
worden in het lichaam gebracht waardoor
antistoffen gevormd worden.
Passieve immunisatie: specifieke immunoglo-
bulinen worden in het lichaam gebracht die als
antistoffen aan het werk kunnen.
Actieve immunisatie: verzwakte antigenen
bulinen zelf in het lichaam gebracht. Deze stoffen zullen de pathogenen opruimen, maar er wordt geen immuniteit ontwikkeld. Passieve immunisatie
!
6.10
Bloedgroepen
gebeurt bijvoorbeeld wanneer een zorgvrager ern-
Lichaamseigen cellen zijn voor het immuunsysteem
stig is verzwakt en zelf geen immuniteit kan op-
herkenbaar doordat er op de celmembranen speci-
bouwen. Ook bij pasgeboren baby’s is sprake van
fieke membraaneiwitten zitten. Elk individu heeft
passieve immunisatie, maar dan op een volkomen
zijn eigen unieke membraaneiwitten. Wanneer het
natuurlijke manier: de baby krijgt al via de placenta
immuunsysteem ‘vreemde’ membraaneiwitten te-
moederlijke immunoglobulinen, die de eerste tijd na
genkomt, wordt het geactiveerd om de cellen die
de geboorte bescherming bieden.
bij deze membraaneiwitten horen, op te ruimen.
‘Vreemde’ membraaneiwitten zijn dus te beschou-
Dus:
wen als antigenen en het immuunsysteem maakt er
Antigenen zijn stoffen of cellen die door het
antistoffen tegen. Bij orgaantransplantaties probeert
afweersysteem als lichaamsvreemd worden
men weefsels te transplanteren waarvan zoveel
beschouwd. Ze activeren B-lymfocyten (hu-
mogelijk membraaneiwitten hetzelfde zijn als die
morale immuniteit) en T-lymfocyten (cellulaire
van de ontvanger. Hoe meer vreemde membraa-
immuniteit).
neiwitten er zijn, des te heftiger is de afweerreactie
Geactiveerde B-lymfocyten gaan snel delen
en des te groter is het afstotingsgevaar.
(klonale expansie) en veranderen grotendeels
Het weefsel dat over de hele wereld het meest
in plasmacellen. Plasmacellen maken grote
getransplanteerd wordt, is bloed. Bloedtransplan-
hoeveelheden immunoglobulinen, gericht te-
tatie wordt bloedtransfusie genoemd; bloed is im-
gen een specifiek antigeen. Er ontstaan ook
mers een vloeibaar weefsel. Erytrocyten hebben
geheugen B-cellen, die bij een volgende in-
bepaalde membraaneiwitten; je noemt ze
fectie snel antistoffen kan maken.
bloedantigenen. Een bloedtransfusie is alleen mo-
Er zijn vijf typen immunoglobulinen, elk met
gelijk wanneer de ontvanger geen antistoffen heeft
een specifieke werking tegen het antigeen.
tegen de bloedantigenen van de donor. Er zijn
Bij activatie worden vier typen T-lymfocyten
minstens honderd verschillende bloedantigenen
gemaakt: cytotoxische T-cel, geheugen-T-cel,
bekend. Ze bepalen iemands bloedgroep. Met be-
T -helpercel en T-suppressorcel.
trekking tot bloedtransfusies zijn twee bloedgroe-
Bij immunisatie worden er stoffen in het li-
pen uiterst belangrijk: het ABO-bloedgroepsysteem
chaam gebracht die het lichaam helpen bij de
(je zegt AB-nul, maar je schrijft AB-óó) en de re-
afweer.
susbloedgroep.
64
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
tegen de bloedantigenen die hij zelf niet heeft. De antistoffen bevinden zich bij de geboorte al in het bloedplasma. Wanneer bloedplasma met antistoffen in contact komt met de ‘verkeerde’ erytrocyten, treedt agglutinatie (klontering) van de erytrocyten op. Dit is de afstoting van het getransplanteerde weefsel. De antistoffen van het ABO-bloedgroepsysteem van een zwangere kunnen de placenta niet passeFiguur 6.34
Het ABO-bloedgroepsysteem
ren en doen het ongeboren kind, dat een andere bloedgroep kan hebben, dan ook geen kwaad.
ABO-bloedgroepsysteem Bij het ABO-bloedgroepsysteem is er sprake van
Resusbloedgroep
twee typen bloedantigenen, die – in verschillende
Er bestaat een tweede type bloedantigeen dat juist
combinaties – resulteren in vier bloedgroepen. De
bij de foetale ontwikkeling wel voor problemen kan
antigenen worden het A-antigeen en het B-
zorgen. Het is het resusantigeen, ook wel D-
antigeen genoemd. De vier mogelijke combinaties
antigeen genoemd. Iemand met het resusantigeen
zijn: alleen A-antigeen, alleen B-antigeen, zowel A-
noem je resuspositief (RhD-positief). Iemand die
antigeen als B-antigeen en geen antigeen. Iemand
het antigeen niet heeft is resusnegatief (RhD-ne-
heeft bloedgroep A als hij het A-antigeen heeft,
gatief).
bloedgroep B als hij het B-antigeen heeft, bloed-
Resusnegatieve mensen van wie het bloed niet in
groep AB als hij beide antigenen heeft en bloed-
contact is geweest met resuspositief bloed, hebben
groep O als hij geen antigenen heeft.
geen antistoffen tegen het resusantigeen. In dit
Het bijzondere van het ABO-bloedgroepsysteem is
opzicht wijkt het resussysteem af van het ABO-
dat ieder mens, zonder in contact te zijn geweest
systeem. Pas wanneer resusnegatief bloed in con-
met een andere bloedgroep, al antistoffen heeft
tact geweest is met resuspositieve erytrocyten, worden antistoffen (RhD-antistoffen) gemaakt. RhD-antistoffen kunnen de placenta passeren. Wanneer het eerste kind van een resusnegatieve moeder resuspositief is, is er een kleine kans dat de moeder tijdens de zwangerschap RhD-antistoffen gaat vormen. Bij de geboorte komt er meestal wat bloed van de baby in de moederlijke circulatie terecht. Op dat moment gaat de moeder zeker antistoffen maken. Dat kan gevaarlijk zijn voor een eventueel volgend resuspositief kind. Tegenwoor-
Figuur 6.35
Bloedtransfusieschema van het ABO-bloedgroepsysteem
dig wordt anti-D-profylaxe toegepast. In de dertigste zwangerschapsweek worden de bloedgroe-
65
Deel 2 Orgaanstelsels
pen van moeder en ongeboren kind bepaald. Is de moeder resusnegatief en het kind resuspositief dan krijgt de moeder een injectie met anti-RhDimmunoglobuline, kortweg anti-D genoemd. Na de bevalling krijgt ze nog een keer zo’n injectie. Anti-D maakt de eventueel in het moederlijk bloed rondcirculerende D-antigeen onschadelijk, zodat de moeder er geen antistoffen tegen kan maken.
!
Dus: Het ABO-bloedgroepsysteem is gebaseerd op de bloedantigenen A en B en bestaat uit vier bloedgroepen: A, B, AB en O. Iemand met bloedgroep O is een universele donor (geen antigenen); iemand met bloedgroep AB is een universele acceptor (geen antistoffen). De resusbloedgroep is gebaseerd op het resusantigeen. Iemand kan resuspositief (antigeen aanwezig) zijn of resusnegatief (geen resusantigeen).
66
Hoofdstuk 6 Circulatiestelsel
Samenvatting
stollingsfactoren, plasma-eiwitten). Bloedcellen worden voortdurend vervangen en bijgemaakt
Het circulatiestelsel bestaat uit het bloedvatenstelsel
(hemopoëse). De bloedstamcellen bevinden zich in
met bloed, hart en bloedvaten en het lymfevaten-
het rode beenmerg en in lymfatisch weefsel.
stelsel met lymfe, lymfoïde organen en lymfevaten.
Bij de hemostase (bloedstolling) spelen trombocy-
Door een uitgebalanceerde aan- en afvoer van
ten en een tiental stollingsfactoren een rol. Ach-
stoffen door het circulatiestelsel wordt de homeo-
tereenvolgende processen bij de bloedstolling zijn:
stase van het inwendige milieu binnen nauwe
lokale vasoconstrictie, propvorming, en coagulatie.
grenzen gehouden.
In de weefsels treedt bloedvloeistof (= bloedplasma
Het hart is de motor van de bloedsomloop. Het is
zonder bloedcellen en plasma-eiwitten) uit de
een holle spier die uit een linker- en een rechterdeel
bloedbaan en worden zuurstof, voedingsstoffen en
bestaat. In elk deel onderscheid je een atrium
afvalstoffen uitgewisseld. Ongeveer 85% van de
(boezem) en een ventrikel (kamer). Het hart is uit
uitgetreden vloeistof wordt aan het eind van het
drie lagen opgebouwd; van binnen naar buiten zijn
capillairnetwerk weer in de bloedbaan opgenomen.
dat: endocard, myocard en pericard.
De rest (15%) komt in kleine open eindigende
De hartspier heeft een hartprikkelgeleidingssys-
lymfevaatjes terecht en stroomt het lymfevaten-
teem, waardoor het hart autonoom kan ‘kloppen’.
stelsel in. Via de borstbuis en de rechterlymfestam
Dit systeem bestaat uit: sinusknoop, atrioventricu-
is het lymfevatenstelsel aangesloten op het bloed-
laire knoop, bundel van His en purkinjevezels. De
vatenstelsel.
hartactiviteit vertoont een actie/rustcyclus waar-
Niet-specifieke immuniteit is de algemene afweer
door de spier een leven lang kan functioneren.
van het lichaam tegen alle mogelijke ziektever-
De hartcirculatie bestaat uit de kransslagaders en de
wekkers. Niet-specifieke immuniteit komt tot stand
kransaders die uitwisseling van zuurstof, voedings-
door een fysieke barrière op de grens tussen li-
stoffen en afvalstoffen in de hartspier zelf verzor-
chaam en buitenwereld (huid en slijmvliezen) en
gen.
door bepaalde leukocyten en processen in het li-
De wand van bloedvaten heeft een standaardbouw
chaam (neutrofiele granulocyten, macrofagen, eo-
(capillairen uitgezonderd): tunica intima, tunica
sinofiele granulocyten, naturalkillercellen, comple-
media en tunica externa.
mentsysteem, interferon, ontsteking en koorts).
De bloeddruk is de druk die het bloed op de wand
Specifieke immuniteit komt tot stand door de
van een bloedvat uitoefent. De arteriële druk is
werking van B-lymfocyten (humorale immuniteit)
120/80 mmHg, de capillaire druk is 35 mmHg, en
en T-lymfocyten (cellulaire immuniteit).
de veneuze druk is 5 tot 0 mmHg. Bloeddrukbe-
Bij immunisatie worden er stoffen in het lichaam
palende factoren zijn: vullingstoestand van het
gebracht die het lichaam helpen bij de immuniteit.
bloedvat, slagvolume, elasticiteit van de vaatwand
Bij actieve immunisatie worden verzwakte antige-
en perifere weerstand.
nen in het lichaam gebracht. Bij passieve immuni-
Bloed bestaat voor 45% uit bloedcellen en bloed-
satie worden specifieke immunoglobulinen in het
celfragmenten (erytrocyten, leukocyten en trom-
lichaam gebracht.
bocyten) en voor 55% uit bloedplasma (water,
De antigenen van het ABO-bloedgroepsysteem zijn
opgeloste zouten, voedingsstoffen, afvalstoffen,
A-antigeen en B-antigeen. Bij iedereen zijn de
67
Deel 2 Orgaanstelsels
antistoffen tegen het bloed dat de persoon zelf niet heeft, al vanaf de geboorte in het bloed aanwezig. Het antigeen van de resusbloedgroep wordt RhDantigeen genoemd. Iemand met resusnegatief bloed maakt pas RhD-antistoffen als diens bloed in contact is geweest met resuspositief bloed (= bloed met het RhD-antigeen).
68
direct de functie betrokken wordt. De informatie die wordt gegeven is erop gericht om meer inzicht te krijgen in de mens als totaliteit. De tien te onderscheiden orgaanstelsels van de mens vinden in deze totaliteit een logische plaats; in deel 1 worden ze geïntroduceerd, in deel 2 worden ze één voor één uitvoerig besproken en in deel 3 staat de ontwikkeling centraal. Tekst en illustraties in dit boek gaan hand in hand; deze samenhang bevordert het leerproces. Anatomie en fysiologie geven fundamentele informatie over de mens. En dus ook over jezelf.
Anatomie en fysiologie van de mens
Dit boek bespreekt de bouw van het menselijk lichaam waarbij
Anatomie en fysiologie van de mens Ludo Grégoire Agnes van Straaten-Huygen Rogier Trompert