I nhoudsopgave
Module 1 Randvoorwaarden bij ondersteuning van zelfzorg 11
Het norovirus op de woongroep 12
1 Welbevinden, zelfredzaamheid en eigen regie van de cliënt 15
1.1 Lichamelijk welbevinden 16
1.2 Zelfredzaamheid en zelfzorg 17
1.3 Zelfredzaamheid en zelfzorgtekorten 18
1.4 Autonomie en eigen regie 25
Begrijp je de theorie? 29
2 De leefomgeving van de cliënt 30
2.1 Eisen aan de leefomgeving 30
2.2 De omgeving van de cliënt met een beperking 34
2.3 De directe omgeving van de cliënt 35
Begrijp je de theorie? 36
3 Hygiënisch werken tijdens persoonlijke basiszorg 37
3.1 Waarom hygiënisch werken? 37
3.2 Infectieleer 38
3.3 Infectieziekten 40
3.4 Desinfectie 42
3.5 Besmettingswegen 43
Begrijp je de theorie? 46
4 Veilig en ergonomisch verantwoord werken 47
4.1 Veiligheid en ondersteunen 47
4.2 Veiligheid en de rol van protocollen, standaarden en richtlijnen 53
4.3 Ergonomisch verantwoord werken 54
Begrijp je de theorie? 61
Begrippen 62
Module 2 Ondersteunen bij de persoonlijke verzorging 65
Peter is door zijn niet-aangeboren hersenletsel afhankelijk van anderen 66
1 Ondersteunen bij de persoonlijke verzorging 69
1.1 Doel van de persoonlijke verzorging 70
1.2 Persoonlijke verzorging van de cliënt 71
1.3 Verzorging van huid en haar 73
1.4 Oog-, oor- en mondverzorging 79
1.5 Mondzorg 82
1.6 Hand-, voet- en beenverzorging 86
1.7 Verzorging van de geslachtsorganen 89
1.8 De plaats van de verzorging 91
Begrijp je de theorie? 93
5
2 Ondersteunen van de persoonlijke verzorging bij complicaties door onvoldoende beweging 94
2.1 Decubitus 94
2.2 Contracturen 103
2.3 Spieratrofie 106
2.4 Complicaties van longen, darmen, bloedvaten en blaas 106
Begrijp je de theorie? 109
Begrippen 110
Module 3
Ondersteunen bij voeding en vocht 113
Meneer Kepser heeft steeds minder eetlust en krijgt van jou voedingsadviezen 114
1 Gezonde voeding 117
1.1 Voedingsrichtlijnen en gezonde eetgewoonten 117
1.2 Voeding en levensfasen 122
1.3 Samenstelling van voedingsmiddelen 125
1.4 Diëtiek 129
1.5 Voeding en voedingsgewoonten 136
Begrijp je de theorie? 142
2 Ondersteuning bij eten en drinken 143
2.1 Ondersteunen en begeleiden bij de maaltijd 143
2.2 Hulpmiddelen en hulp van andere disciplines bij eten en drinken 149
Begrijp je de theorie? 152
3 Zorg en ondersteuning bij voeding in specifieke situaties 153
3.1 Ondergewicht en ondervoeding 153
3.2 Overgewicht 158
3.3 Maag- en darmproblemen 160
3.4 Overige specifieke situaties 166
Begrijp je de theorie? 172
Begrippen 173
Module 4 Ondersteunen bij de uitscheiding 175
Marieke heeft last van urine-incontinentie 176
1 De uitscheiding 180
1.1 Stofwisseling 180
1.2 Functies van uitscheidingsorganen en uitscheidingsproducten 181
Begrijp je de theorie? 187
2 Urine en feces 188
2.1 Urine 188
2.2 Feces 198
Begrijp je de theorie? 206
3 Overige uitscheidingsproducten 207
3.1 Transpiratievocht 207
3.2 Menstruatie 209
3.3 Sputum 212
3.4 Braaksel 214
Begrijp je de theorie? 216
Begrippen 217
ZEL 6
Module 5 Gezonde slaap en comfortabel en veilig in bed 221
Je verleent mevrouw Zondervan zorg aan bed 222
1 Gezonde slaap 226
1.1 Slaap en slaapcyclus 226
1.2 Slaapstoornissen 230
1.3 Slaaphygiëne 232
1.4 Goede slaap bevorderen 233
1.5 Slaapmiddelen 237
Begrijp je de theorie? 238
2 Comfortabel en veilig in bed 239
2.1 Het bed van de cliënt 239
2.2 Hulpmiddelen 245
Begrijp je de theorie? 246
Begrippen 247
Module 6 Ondersteunen bij mobiliseren 249
Je helpt Leroy bij veilig mobiliseren 250
1 Mobiliseren van cliënten 253
1.1 Het belang van mobiliseren voor de cliënt 253
1.2 Mobiliseren in de praktijk 255
1.3 Bewegingsgerichte zorg 258
1.4 Bewegingsgerichte activiteiten organiseren 262
Begrijp je de theorie? 263
2 Verplaatsen van een cliënt 264
2.1 Regels en adviezen voor het verplaatsen van een cliënt 264
2.2 Technieken voor het verplaatsen van een cliënt 269
2.3 Hulpmiddelen bij het verplaatsen van een cliënt 273
2.4 Ondersteunen bij het lopen 280
2.5 Mobiliteit voor rolstoelgebonden cliënten 281
Begrijp je de theorie? 285
3 Valpreventie 286
3.1 Valrisico's 286
3.2 Maatregelen voor valpreventie 290
3.3 Multidisciplinaire aanpak 294
Begrijp je de theorie? 296
Begrippen 297
Module 7 Observeren van vitale functies 299
Je maakt je zorgen over de gezondheid van Bettie 300
1 Vitale functies 303
1.1 Wat zijn vitale functies 303
1.2 De vitale functies 303
1.3 Overige belangrijke lichaamsfuncties 305
1.4 Belang van meten van vitale functies 306
1.5 Early Warning Score 307
1.6 Rol van de (persoonlijk) begeleider 309
Begrijp je de theorie? 311
7
2 Meten van vitale functies 312
2.1 Luchtweg en ademhaling 312
2.2 Bloedcirculatie 319
2.3 Bewustzijn 325
2.4 Temperatuurregulatie 330
2.5 Pijnbeleving 340
Begrijp je de theorie? 345
Begrippen 346
Module 8 Medicijnen 349
Robin moet medicijnen slikken van de dokter 350
1 Medicijnen 353
1.1 Wat is een medicijn? 353
1.2 Farmacokinetiek 353
1.3 De werking van een medicijn 355
1.4 Verschillende soorten medicijnen 356
Begrijp je de theorie? 364
2 Richtlijnen omtrent medicijnen 365
2.1 De Geneesmiddelenwet 365
2.2 De verpakking van een medicijn 366
2.3 Bewaren van een medicijn 368
2.4 Beheer van medicijnen 370
Begrijp je de theorie? 372
3 Medicatieveiligheid 373
3.1 Medicatiefouten 373
3.2 Het melden van een medicatiefout 378
3.3 Gevaren voor de (persoonlijk) begeleider 379
Begrijp je de theorie? 380
4 Het toedienen van medicijnen 381
4.1 Medicijnen toedienen in het algemeen 381
4.2 Toedienen via het maag-darmstelsel 382
4.3 Toedienen buiten het maag-darmstelsel om 385
4.4 Lokaal toedienen 387
4.5 Gevolgen van medicijnen 390
Begrijp je de theorie? 392
Begrippen 393
Module 9 Verlenen van eerste hulp en reanimeren 395
Sandra wordt gereanimeerd in de badkamer 396
1 Eerstehulpverlening 399
1.1 De (persoonlijk) begeleider als eerstehulpverlener 399
1.2 Zorg voor een veilige omgeving 402
1.3 Zorg voor de cliënt 405
1.4 Let op eigen besmetting 407
1.5 Inschakelen van deskundige hulp 408
Begrijp je de theorie? 411
ZEL 8
2 Eerste hulp bij bedreiging van vitale functies 412
2.1 Eerste hulp bij problemen met de ademhaling 412
2.2 Eerste hulp bij problemen met de circulatie 421
2.3 Eerste hulp bij problemen met het bewustzijn 428
Begrijp je de theorie? 441
3 Reanimatie 442
3.1 Reanimatie in een zorgorganisatie 442
3.2 Wat is een circulatiestilstand? 444
3.3 Herkennen van een reanimatiesituatie 445
3.4 Toepassen van borstcompressies en beademingen 448
3.5 Gebruik van de aed 451
3.6 Reanimatie buiten de zorgorganisatie 454
Begrijp je de theorie? 456
4 Eerste hulp bij overig letsel 457
4.1 Eerste hulp bij huidbeschadigingen 457
4.2 Eerste hulp bij letsel aan oor, oog, neus en mond 463
4.3 Letsel aan armen en benen 466
Begrijp je de theorie? 470
Begrippen 471
Module 10 Ondersteunen bij sterven en dood 475
Mevrouw Kosterman wordt 's nachts plotseling onrustig 476
1 De dood 479
1.1 Wat is dood? 479
1.2 Sterven en dood in onze samenleving 483
1.3 Dood en levensbeschouwing 485
Begrijp je de theorie? 492
2 Zorg in de palliatieve en terminale fase 493
2.1 De laatste levensfasen 493
2.2 Zorg in de laatste levensfasen 497
Begrijp je de theorie? 504
3 Regie rondom het levenseinde 505
3.1 Zelfbeschikkingsrecht 505
3.2 Zelfbeschikking in de praktijk 510
3.3 Omgaan met ethische dilemma's 519
Begrijp je de theorie? 522
4 Begeleiden in de palliatieve en terminale fase 523
4.1 Begeleiden van palliatieve en terminale cliënten 523
4.2 Fasen van rouw en verliesverwerking 526
4.3 Begeleiden van naasten en mantelzorgers 531
Begrijp je de theorie? 534
Begrippen 535
Register 539
9
ZEL MODULE 1
Welbevinden, zelfredzaamheid en eigen regie van de cliënt
LEERDOELEN
• Je kunt de hedendaagse omschrijving van gezondheid geven.
• Je kunt uitleggen wat welbevinden betekent.
• Je kunt uitleggen waarom welbevinden zo belangrijk is voor de cliënt.
• Je kunt omschrijven wat persoonlijke verzorging inhoudt.
• Je kunt het verschil tussen zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfmanagement uitleggen.
• Je kunt verschillende vormen van zelfredzaamheid benoemen.
• Je kunt uitleggen welke voorwaarden van belang zijn bij de zelfredzaamheid van de cliënt.
• Je kunt toelichten wat jouw rol is bij de persoonlijke verzorging van de cliënt.
• Je kunt uitleggen waarom de eigen regie van een cliënt zo belangrijk is.
• Je kunt toelichten hoe je rekening houdt met de privacy van de cliënt.
Tijdens de persoonlijke verzorging krijg je informatie over de gezondheid en het welbevinden van de cliënt. Je observeert en signaleert veranderingen in het gedrag en de gezondheid. Als de cliënt een bepaalde aandoening of ziekte heeft, dan staat in zijn ondersteuningsplan waarop je moet letten. Specifieke aandachtspunten staan in de rapportage of op de afsprakenlijst. Soms geeft een cliënt zelf aan dat hij zich niet goed voelt, maar niet altijd. Er zijn cliënten die zelf niet willen of kunnen aangeven dat er iets aan de hand is. Soms hebben ze er niet de woorden voor om bijvoorbeeld pijn of ongemak te beschrijven. Het is daarom jouw taak om alert te zijn op veranderingen in gedrag, als het mogelijk is door te vragen en te observeren. Deze gedragsveranderingen kunnen worden veroorzaakt door lichamelijke problemen of ongemakken. Een cliënt kan zich even niet zo lekker voelen, bijvoorbeeld door verkoudheid of griep, of doordat hij slecht geslapen of slecht (te weinig) gegeten heeft. Maar soms blijkt het ernstiger uit te pakken. Ook kan een eenvoudige griep voor kwetsbare cliënten zelfs gevaarlijk zijn. Het is dan ook belangrijk om bijzonderheden die je tijdens de persoonlijke verzorging opvallen, te rapporteren. Je maakt dan ook een inschatting of je verdere stappen moet ondernemen. Overleg eventueel met je collega's en bespreek samen de verdere stappen.
1 W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 15
1.1 Lichamelijk welbevinden
Welbevinden krijgt steeds meer aandacht binnen de maatschappelijke zorg. Als (persoonlijk) begeleider maatschappelijke zorg draag je bij aan het welbevinden van je cliënt. Als je cliënt zich goed voelt, heeft dit namelijk een positieve invloed op zijn lichamelijke gezondheid.
1.1.1 Gezondheid
'Gezond' is een woord dat veel wordt gebruikt. Toch is het soms onduidelijk wat er nu echt mee wordt bedoeld. Want als je niet ziek bent, ben je dan echt gezond? Of voel je je gezond en kun je dan ook ziek zijn zonder dat je het weet? De term 'gezondheid' is een breed begrip: er zijn veel verschillende omschrijvingen, je kunt het op vele manieren uitleggen.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft voor het begrip 'gezondheid' een omschrijving gemaakt. Deze omschrijving werd lange tijd algemeen geaccepteerd: Gezondheid is een toestand van totaal lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte. Dit betekent: je bent gezond als je je op geestelijk, lichamelijk en sociaal gebied goed voelt. Een omschrijving die beter past bij deze tijd, met een visie die zelfredzaamheid centraal zet, komt van arts-onderzoeker Machteld Huber. Zij ziet 'gezondheid' als: Het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven.
1.1.2 Welbevinden
Welbevinden is de mate waarin iemand zich tevreden voelt over zijn leven. Het gaat erom hoe iemand zich lichamelijk en psychisch voelt. Of je jezelf gezond noemt, is niet alleen gebaseerd op feiten. Het is ook afhankelijk van je eigen beleving. De beleving die iemand heeft van zijn gezondheid, is subjectief. Subjectieve symptomen zijn voor een ander niet te zien. Of een cliënt hoofdpijn heeft, kun je niet zien. Je cliënt kan wel aangeven dat hij hoofdpijn heeft. Hij ervaart dan minder welbevinden dan iemand die geen hoofdpijn heeft. Objectieve symptomen kun je wel
waarnemen. De hoofdpijn is niet zichtbaar, wel de hoge bloeddruk die de hoofdpijn veroorzaakt, want hoge bloeddruk kun je meten. Een ander voorbeeld is huiduitslag: dat kun je zien tijdens het helpen met aankleden.
Het welbevinden van Dirk (4 jaar) is niet zo goed. Hij klaagt telkens over buikpijn. Er zijn geen objectieve symptomen, is er niets te vinden, maar Dirk voelt zich helemaal niet gezond.
Het valt op dat Moniek de laatste dagen moeilijker uit haar bed komt. Verder is ze wel vrolijk en lijkt haar welbevinden in orde. Bij navraag blijkt dat Moniek pijn in haar rug heeft, maar door de afleiding overdag heeft ze er niet veel last van.
Objectieve symptomen zijn klachten die voor een ander waarneembaar zijn. Subjectieve symptomen zijn klachten die voor een ander niet waarneembaar zijn. Het gaat hierbij om wat iemand voelt.
Als (persoonlijk) begeleider ben je getraind in het observeren van het welbevinden van cliënten. Zo kun je mogelijke problemen signaleren.
Een kind wil niet spelen. Je ziet dat het moe is en laat het eerst rusten. Daarna wil het wel spelen.
Een meervoudig gehandicapte jongen wil niet eten. Je ontdekt dat hij niet goed in zijn rolstoel zit en verhelpt dit eerst. Nu kan hij zich wel concentreren op het eten.
Je merkt op dat een verslaafde vrouw zich niet goed verzorgt. Ze is wel opvallend zorgzaam voor een huisdier. Misschien kun je dat gebruiken om haar te leren ook beter voor zichzelf te zorgen.
De beperking van de cliënt kun je niet verminderen. Je kunt wel de last aanpakken die de cliënt ervan heeft. Lichamelijke verzorging is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Je kunt met een goede lichamelijke verzorging namelijk het welbevinden van de cliënt verbeteren.
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 16
1.2 Zelfredzaamheid en zelfzorg
Als (persoonlijk) begeleider zorg je ervoor dat je cliënt zoveel mogelijk zelf de regie kan voeren over zijn persoonlijke verzorging. Je streeft samen met je cliënt naar het behouden en vergroten van de zelfredzaamheid en eigen regie. Dit noem je empowerment.
1.2.1 Persoonlijke verzorging
Vrijwel iedereen wil zichzelf kunnen verzorgen. Een 3-jarig kind kan heel trots zijn als het hem lukt zelf zijn broek aan te trekken. Net zo trots is een 80-jarige als het hem lukt zelfstandig te wonen, zonder al te veel hulp van buitenaf. Een volwassene die zelfstandig wil wonen, moet:
• zichzelf goed verzorgen;
• zijn huis schoonhouden;
• met geld kunnen omgaan;
• contacten leggen en onderhouden.
Al deze handelingen vormen samen de zelfzorg. Bij zelfzorg is het doel gezond en in leven te blijven, en je goed te voelen, alleen of samen met anderen.
Persoonlijke verzorging is een onderdeel van de zelfzorg. Iemand die zich lichamelijk verzorgt, zoals zich wassen, aankleden, eten, drinken en naar het toilet gaan, is bezig met zelfzorg. Persoonlijke verzorging wordt vooral als vakterm gebruikt. Het is de vakterm voor alles wat een professionele medewerker (of mantelzorger) doet om de cliënt te ondersteunen bij de lichaamsgebonden zorg. Je geeft als (persoonlijk) begeleider de cliënt bijvoorbeeld aanwijzingen, je helpt de cliënt bij de persoonlijke verzorging en soms neem je de zorghandeling helemaal over.
Bij persoonlijke verzorging gaat het dus om lichaamsgebonden zorg. Voorbeelden van lichaamsgebonden zorg zijn:
• eten;
• drinken;
• in en uit bed komen;
• in en uit een (rol)stoel komen;
• zich voortbewegen, lopen;
• naar het toilet gaan;
• zich wassen;
• zich aan- en uitkleden;
• haren kammen en scheren;
• tanden of gebit poetsen.
Vaak wordt de term ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen) gebruikt als mensen moeten worden geholpen bij de lichamelijke verzorging. Het zijn handelingen die je elke dag doet, zoals eten en drinken.
In je werk kun je te maken krijgen met ADL-formulieren of ADL-lijsten. Hierop wordt aangegeven hoe het met de zelfredzaamheid van de cliënt in de persoonlijke verzorging gaat: wat kan hij zelfstandig en waarbij heeft hij hulp nodig?
1.2.2 Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
Veel mensen willen zo zelfstandig mogelijk zijn of blijven. Want zelfstandigheid geeft vrijheid. Je kunt bijvoorbeeld zelf beschikken over je geld, zelf bepalen hoe jij je huishouden doet en hoe je je vrije tijd doorbrengt. En als je zelfstandig bent in de persoonlijke verzorging, hoef je jezelf niet zo bloot te geven aan anderen. Streven naar het vergroten van de zelfredzaamheid en de zelfstandigheid van een cliënt is daarom waardevol. Zelfredzaamheid kan worden vergroot door de cliënt te leren koken, te leren zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen of te leren omgaan met emoties.
Bij persoonlijke verzorging ondersteun je een cliënt bij de lichaamsgebonden zorg. Of je neemt de zorghandeling over. Lichaamsgebonden zorg bestaat bijvoorbeeld uit wassen, aankleden, hulp bij eten en drinken of bij toiletgebruik.
Zelfstandigheid
Lisa (29 jaar) heeft bij een fietsongeval hersenletsel opgelopen. Dit uit zich onder andere in afasie (een taalstoornis). Voor het ongeval woonde Lisa zelfstandig; nu woont ze in een instelling waar ze
W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 17
haar eigen appartement heeft en ondersteuning van de begeleiding krijgt. Lisa geeft aan dat ze regelmatig in de supermarkt naar spullen zoekt en aan het personeel van de supermarkt niets durft te vragen vanwege haar afasie. Samen met haar (persoonlijk) begeleider schrijft Lisa een aantal vragen op papier. Deze neemt ze de volgende keer mee naar de supermarkt.
De termen zelfstandigheid en zelfredzaamheid worden door elkaar gebruikt. Zelfstandigheid maakt iemand onafhankelijk van anderen. Bij zelfredzaamheid gaat het erom in hoeverre iemand zichzelf kan redden en voor zichzelf kan zorgen op een bepaald gebied. Een cliënt kan bijvoorbeeld hopeloos in paniek raken in sociale contacten, terwijl zijn zelfverzorging prima in orde is. Bij een ander is het misschien omgekeerd: de omgang met anderen is geen probleem, maar de persoonlijke verzorging wel, bijvoorbeeld door een lichamelijke beperking. Iemand is zelfredzaam als hij zich kan redden in dagelijkse situaties en bepaalde taken kan uitvoeren. Zelfstandig is iemand pas als hij daarnaast inzicht heeft, een situatie kan overzien en beslissingen kan nemen. Iemand is zelfstandig als hij zelf de verantwoordelijkheid kan nemen.
Niveaus van zelfredzaamheid
Het tweede niveau van zelfredzaamheid gaat over de sociale zelfredzaamheid: of iemand zich kan redden in sociale situaties. Als je omgaat met anderen heb je sociale vaardigheden nodig, zoals kunnen luisteren, nee kunnen zeggen, kritiek durven geven, een vraag kunnen stellen. Kortom: contact kunnen aangaan en kunnen onderhouden. Mensen met een lichte en matige verstandelijke beperking hebben vaak moeite in sociale situaties, als ze bijvoorbeeld nee moeten zeggen, kritiek moeten geven of iets moeten vragen. Voor hen zijn er trainingen in sociale zelfredzaamheid. Het derde niveau van zelfredzaamheid gaat over de maatschappelijke zelfredzaamheid: of iemand zich kan redden in de samenleving. Voor maatschappelijke zelfredzaamheid moet je weten hoe de samenleving in elkaar zit. Je weet bijvoorbeeld hoe je gebruik kunt maken van instellingen en instanties. Bij trainingen in maatschappelijke zelfredzaamheid leert de cliënt bijvoorbeeld vaardigheden als: deelnemen aan het verkeer, omgaan met geld, gebruikmaken van het openbaar vervoer, een kerk bezoeken, de brandweer inschakelen en zinvol de vrije tijd besteden.
1.3 Zelfredzaamheid en zelfzorgtekorten
Zelfredzaamheid is de mate waarin een cliënt in staat is zichzelf te redden en voor zichzelf te zorgen.
Het eerste niveau van zelfredzaamheid gaat over de ADL-activiteiten, ook wel activiteiten van het dagelijks leven genoemd. Het gaat om de dagelijkse handelingen die horen bij de eigen verzorging, zoals eten, wassen en naar het toilet gaan. Het begrip wordt gebruikt om de zelfredzaamheid van de cliënt aan te geven. Zelfredzaamheid op dit niveau gaat vooral over de handelingen die horen bij de lichaamsgebonden zorg. Want bewegen, eten, drinken, naar het toilet gaan en jezelf verzorgen hebben te maken met je (eigen) lichaam.
Als iemand niet op eigen kracht voor zichzelf kan zorgen, of hier problemen mee heeft, is er sprake van een zelfzorgtekort. Anders gezegd: er is dan sprake van een verminderde zelfredzaamheid. De zelfzorgtekorten bij cliënten met wie je als (persoonlijk) begeleider werkt, kunnen zeer verschillend zijn. Je komt dus verschillende vormen van zelfredzaamheid tegen bij je cliënten. Je moet je hulp en begeleiding goed afstemmen op hoe zelfredzaam je cliënt is.
1.3.1 Vormen van zelfredzaamheid
Je kunt de volgende vormen van zelfredzaamheid bij cliënten onderscheiden:
• cliënten met een normale zelfredzaamheid;
• kinderen en jongeren met een achterstand in de zelfredzaamheid;
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 18
• cliënten bij wie sprake is van een steeds verdergaande teruggang in de zelfredzaamheid;
• cliënten met een tijdelijk onvolledige zelfredzaamheid;
• cliënten met een geheel of gedeeltelijk ontbrekende zelfredzaamheid.
Normale zelfredzaamheid
Bij cliënten met een normale zelfredzaamheid controleer en stimuleer je alleen de zelfredzaamheid als dat een onderdeel is van je taak. Als je clienten met normale zelfredzaamheid begeleidt bij activiteiten, bijvoorbeeld op een dagbesteding, dan past het niet om hun persoonlijke verzorging te controleren. Werk je op een woongroep met cliënten die een ernstige verstandelijke beperking hebben of met cliënten met dementie, dan is dit juist een belangrijke taak.
Paul vindt de afspraken overdreven Paul is 17 jaar en heeft een lichte verstandelijke beperking. Hij woont voorlopig op een woongroep bij ouderinitiatief De Dreven. Paul heeft op De Dreven huishoudelijke taken en heeft afspraken gemaakt over zijn persoonlijke verzorging. Maar sommige afspraken vindt hij echt overdreven: elke dag scheren en twee keer per dag tandenpoetsen, elke week je bed verschonen en de badkamer schoonmaken. Dat kan best wat minder, vindt Paul. Hij kijkt er naar uit om 'begeleid zelfstandig' te gaan wonen. Minder controle. Zijn begeleider Sven waarschuwt Paul: 'Besef dan wel dat er dus niemand is die je uit bed haalt als je naar je werk moet.'
Achterstand in zelfredzaamheid
Een achterstand in de zelfredzaamheid kan ontstaan door een vertraagde ontwikkeling of door een ontwikkeling die anders verloopt, bijvoorbeeld bij kinderen en jongeren met een beperking. Deze kinderen en jongeren verblijven bijvoorbeeld in woonvoorzieningen of logeerhuizen. Daar neem jij de rol over van hun opvoeders.
Verdergaande teruggang in zelfredzaamheid
Een steeds verdergaande teruggang in de zelfredzaamheid kun je zien bij oudere cliënten en
bij cliënten met progressieve ziekten, zoals spierdystrofie of multiple sclerose. Het kan moeilijk zijn voor deze cliënten om steeds meer persoonlijke zorg aan jou te moeten overlaten.
Tijdelijke onvolledige zelfredzaamheid
Een tijdelijke onvolledige zelfredzaamheid kan ontstaan door een tijdelijke beperking of ziekte. Als iemand bijvoorbeeld onverwacht een beperking krijgt, zal hij bepaalde vaardigheden opnieuw moeten leren. Soms moet hij leren hoe hij, op een andere manier, zichzelf toch kan verzorgen.
Hassan kan even niet voor zichzelf zorgen Hassan is na een ernstig vuurwerkongeval blind geworden. Misschien zal hij een deel van zijn zicht weer terugkrijgen. Nu moet hij onder andere leren het toilet te gebruiken zonder iets te zien.
Herstelt de cliënt van de ziekte, dan wordt hij weer volledig zelfredzaam. Is een beperking blijvend, dan moet de cliënt de zelfredzaamheid (opnieuw) aanleren. Hij moet leren omgaan met zijn beperking, hulpmiddelen en aanpassingen. Als (persoonlijk) begeleider heb je daarbij een belangrijke ondersteunende taak.
Geheel of gedeeltelijk ontbrekende zelfredzaamheid
Een geheel of gedeeltelijk ontbrekende zelfredzaamheid kan blijvend zijn. Het gaat om cliënten bij wie de zelfzorgtekorten altijd zullen blijven. Je kunt dan denken aan cliënten met een lichamelijke, verstandelijke of meervoudige beperking. Voor sommige cliënten met een psychiatrische stoornis kan dit ook gelden.
W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 19
Figuur 1.1 Goede persoonlijke verzorging geeft welbevinden © Shutterstock / Krakenimages.com
Sommige cliënten die hulp en begeleiding nodig hebben, kunnen niets zelf. Ze zijn volledig op jouw hulp aangewezen. Andere cliënten kunnen nog heel veel zelf. Zij hebben alleen jouw hulp nodig bij wat ze niet kunnen.
1.3.2 Voorwaarden voor zelfredzaamheid
In je werk als (persoonlijk) begeleider krijg je dus te maken met cliënten die niet of gedeeltelijk zelfredzaam zijn. Bijvoorbeeld wanneer een client niet in staat is om zelf een gezonde maaltijd te bereiden of een afspraak met de kapper te maken.
Of je cliënt zelfredzaam is of niet, heeft te maken met de volgende zaken:
• Cognitieve mogelijkheden: Weet je cliënt wat hij moet doen? En op welk moment? Weet je cliënt hoe hij iets moet doen?
• Lichamelijke mogelijkheden: Is je cliënt fysiek wel in staat om zich te verzorgen?
• Zelfacceptatie: Vindt je cliënt zich wel de moeite waard om goed voor zichzelf te zorgen?
• Jouw rol als (persoonlijk) begeleider: Geef je jouw cliënt de gelegenheid om voor zichzelf te zorgen?
Kortom: kan de cliënt voor zichzelf zorgen? En als dit niet meer lukt, kan hij dit dan op tijd signaleren? Kan de cliënt vervolgens tijdig hulp inschakelen en komt deze hulp dan ook?
Cognitieve mogelijkheden
Cognitieve mogelijkheden zijn je verstandelijke vermogens. Het gaat over kennis, inzicht en het vermogen om dingen te leren. Voor zelfredzaamheid is kennis nodig, bijvoorbeeld over het eigen lichaam, de dagindeling en de volgorde van handelingen. Is dit soort kennis er (nog) niet genoeg, dan kan iemand bijvoorbeeld de linkerschoen aan de rechtervoet aantrekken, of hij verwacht eten zodra hij aan tafel zit. Inzicht heb je als je bijvoorbeeld de volgorde van handelingen weet: het toilet doortrekken als je helemaal klaar bent met plassen, water koken en theezetten. Iemand vergroot zijn zelfredzaamheid met het vermogen om
dingen te leren, zoals zijn schoenen aan de juiste voeten doen.
Linda heeft een automatische medicijndispenser
Linda heeft een lichte verstandelijke beperking en woont in een begeleide woonvorm. Ze vergat vaak haar medicijnen op tijd in te nemen en heeft nu een automatische medicijndispenser, die heel goed werkt. De begeleider komt dagelijks bij haar langs voor een contactmoment en ze houdt bijvoorbeeld samen met haar in de gaten dat ze naar haar afspraken gaat.
Lichamelijke mogelijkheden
Zijn de lichamelijke mogelijkheden van je cliënt beperkt, bijvoorbeeld door een verstoorde motoriek, dan wordt zelfredzaamheid lastig. Vele handelingen zijn moeilijk of onmogelijk als de cliënt bijvoorbeeld zijn handen niet goed kan gebruiken. Een hoge dwarslaesie (verlamming) maakt volledige zelfredzaamheid zelfs onmogelijk.
Bij het uitvoeren van handelingen werken spieren en zintuigen samen. Afstemming tussen de ogen en handen bijvoorbeeld. Een baby oefent deze samenwerking dagelijks. Hij doet dat bijvoorbeeld bij het oppakken van een rammelaar of het slaan tegen een mobile. Door dit oefenen komt de sensomotorische ontwikkeling op gang. Met sensomotorische ontwikkeling wordt bedoeld dat er een samenhang bestaat tussen de ontwikkeling van de zintuigen en de motoriek. Als lichamelijke mogelijkheden vanaf de babytijd minder zijn, dan zal deze sensomotorische ontwikkeling verstoord verlopen. Het kind zal moeite hebben om 'gereedschappen' te gebruiken, zoals een tandenborstel, kam, lepel of vork. Het kind zal ook moeite hebben met bijvoorbeeld zich aankleden en wassen. Lichamelijke mogelijkheden kunnen ook pas op latere leeftijd afnemen, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte, een beperking of ouderdom.
Zelfacceptatie
Je zorgt meestal goed voor jezelf als je jezelf de moeite waard vindt. Als een cliënt bijvoorbeeld depressief is en nergens meer zin in heeft, dan zal hij niet veel meer doen. Hij kán wel het bed
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 20
uitkomen, maar hij blijft liever liggen. Hij kan ook douchen of schone kleren aantrekken, maar hij ziet niet in waarom hij dat zou doen. Er zijn ook cliënten die (een deel van) hun lichaam niet accepteren. Iemand accepteert bijvoorbeeld de stomp na een amputatie niet. Hij ontkent en negeert dat deel van zijn lichaam. Het gevolg is dat de stomp niet wordt verzorgd. Dit gebeurt vaak onbewust.
Sommige cliënten met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) hebben verminderd ziekte-inzicht. De cliënt kan dan niet goed inschatten wat zijn sterke en zwakke kanten zijn. In de dagelijkse praktijk kan het betekenen dat de cliënt zijn mogelijkheden overschat en de consequenties van de aandoening onderschat.
Jouw rol als (persoonlijk) begeleider
De houding van jou als (persoonlijk) begeleider speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling naar zelfredzaamheid. Een cliënt leert pas zelfredzaam te zijn als je hem de ruimte geeft zelf dingen te doen. Als je je cliënt niets zelf laat doen, dan is zelfredzaamheid onmogelijk. Zelfredzaamheid ontstaat niet vanzelf; het moet worden (aan)geleerd. Een cliënt moet fouten mogen maken. Dat geldt voor een kind, maar ook voor iemand met een lichamelijke en iemand met een verstandelijke beperking. Het is wel belangrijk dat je de groei- en ontwikkelingsmogelijkheden van je client kent, want dan krijgt hij de zelfredzaamheidstraining die bij hem past.
1.3.3 Zelfredzaamheid behouden en vergroten
Als het nodig is, leer je je cliënt (opnieuw) om goed voor zichzelf te zorgen. Hierbij bewaak je zijn gezondheid of helpt hem om goed voor zijn eigen welzijn te zorgen. Er veel verschillende oorzaken voor gezondheid, beperkingen of ziekte; daar kan een cliënt vaak niets aan doen. Daarnaast worden veel lichamelijke en psychische ongemakken veroorzaakt door eigen gedrag: de persoonlijke leefstijl van de cliënt. Als (persoonlijk) begeleider heb je daarom ook aandacht voor die persoonlijke leefstijl.
Bij de zelfredzaamheid van een cliënt moet het gaan om zijn welzijn. Het mag nooit zo zijn dat je een cliënt iets aanleert omdat het jou veel tijd bespaart. Jouw cliënt staat centraal. Belangrijk is zijn onafhankelijkheid en zijn gevoel van eigenwaarde door de zelfredzaamheid.
Bij elke vorm van ondersteuning houd je rekening met de privacy van de cliënt. Je houding is hierbij respectvol, ook als zijn waarden en normen voor persoonlijke verzorging anders zijn dan die van jou.
PERSOONLIJKE GEZONDHEIDSCHECK
Er zijn vele online gezondheidstesten. Maar de wetenschappelijke onderbouwing daarvan laat nogal eens te wensen over en vaak zijn ze niet betrouwbaar. Daarom is er nu de Persoonlijke Gezondheidscheck (PGC). 'Zelf aan de slag met je gezondheid als het kan, alleen professionele hulp als het moet' dat is het motto achter deze online test.
[…]
W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 21
Figuur 1.2 © persoonlijkegezondheidscheck.nl
Deelnemers maken online een persoonlijk gezondheidsrapport aan. Met de verkeerslichtkleuren rood, oranje of groen maakt het rapport in 18 kaders duidelijk hoe het gesteld is met dÃe gezondheidsfactoren waaraan men zelf wat kan doen. Door actie te ondernemen aan de hand van het advies uit het rapport op een manier die past bij de mensen zelf en hun motivatie, worden ze vitaler en verlagen ze de kans op veelvoorkomende chronische ziekten.
begeleiding nodig hebben. Ze worden zelfstandig door ervaringen op te doen en zo vaardigheden te ontwikkelen. Opvoeders en/of begeleiders geven de richting aan voor het kind, want hierdoor kan het kind leren van zijn ervaringen. Ze stellen bijvoorbeeld normen over wat schoon genoeg is, of wanneer het kind zijn nagels weer moet knippen. Bijsturen of grenzen stellen geeft duidelijkheid. Bij de begeleiding van de cliënt kijk je ook wat de cliënt nodig heeft om iets zelf te kunnen doen. Als hij het niet zelf kan, kun je het samen met hem doen. Pas in de laatste instantie neem je iets over. Bekijk samen met de cliënt de volgende aspecten:
• Inzicht: Weet de cliënt wat hij moet doen?
Het gedrag van iemand hangt vaak samen met zijn leeftijd en de invloed van vrienden, zijn omgeving en cultuur. De persoonlijke manier van leven van iemand noem je zijn leefstijl. De leefstijl wordt bepaald door cultuur, levensloop, persoonlijke geschiedenis en opvattingen. Van jou als (persoonlijk) begeleider wordt verwacht dat je aandacht hebt voor de leefstijl van je cliënten. Waarom? Omdat een minder gezonde of ongezonde leefstijl gevolgen kan hebben voor iemands welzijn. Aandoeningen als hoge bloeddruk, diabetes (suikerziekte), astma en langdurige rugpijn kunnen verband houden met iemands leefstijl. In elk geval hebben gewicht, voeding, bewegen, roken en/of stress grote invloed op genoemde aandoeningen.
Misschien denk je: ach, wat maakt het uit, gun die cliënt zijn sigaretje. Of: laat die ouderen lekker achter de geraniums zitten, als ze dat willen. Wees je er dan van bewust dat ongezond gedrag van invloed is op de kwaliteit van leven. Ongezond gedrag verhoogt de kans op lichamelijke beperkingen.
Zelfredzaamheid ondersteunen
Het ondersteuningsplan en de begeleidingsmethode die zijn afgesproken, bepalen de ondersteuning bij persoonlijke zorg. Hierbij spelen de situatie en de behoefte van de cliënt een belangrijke rol. Waar het om gaat is de vraag: welke ondersteuning heeft de cliënt op dit moment nodig? Anders gezegd: wat heeft de cliënt nu nodig om zichzelf beter te kunnen redden? Bij opgroeiende kinderen is het begrijpelijk dat ze
• Kennis: Weet de cliënt hoe hij het moet doen?
• Vaardigheden: Is de cliënt wel in staat om dit te doen; lukt het hem?
• Heeft de cliënt voldoende zelfvertrouwen om het zelf te proberen?
• Als het de cliënt lukt, kan hij deze vaardigheid dan veralgemeniseren?
Veralgemeniseren betekent hier: de vaardigheid in verschillende situaties gebruiken. Iemand kan bijvoorbeeld zijn tanden poetsen aan zijn eigen wastafel. Je verwacht misschien dat hij bij elke andere wastafel of kraan zijn tanden kan poetsen. Maar dat is niet altijd vanzelfsprekend. Mensen met dementie of een verstandelijke beperking bijvoorbeeld, kunnen in een andere omgeving of situatie behoorlijk in de war raken.
In de maatschappelijke zorg kan de ondersteuning van zelfredzaamheid de volgende vormen aannemen:
• zelfredzaamheid stimuleren;
• zelfredzaamheid controleren;
• zelfredzaamheid ondersteunen en zelfzorg overnemen;
• nieuwe vaardigheden aanleren.
Zelfredzaamheid stimuleren
Lukt het een cliënt niet om iets zelf te doen? Help hem dan zonder dat hij afhankelijk wordt. Kijk bijvoorbeeld eerst of de cliënt kan leren het zelf te doen. Jouw hulp kan bestaan uit de volgende onderdelen:
• Structureren. Je maakt de omstandigheden
Bron: nieuwsvoordietisten.nl
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 22
eenvoudiger, zodat de cliënt de taak wel kan uitvoeren. Geef bijvoorbeeld de juiste spullen aan in de juiste volgorde, zoals kledingstukken bij het aankleden. Hier kun je ook een stappenplan voor maken.
• Aanvullende kennis geven. Je geeft advies, instructies of je legt uit waarom iets moet.
• Vaardigheden oefenen en trainen. Samen met de cliënt oefen je de taak tot hij deze zelf kan doen.
• Het zelfvertrouwen vergroten. Je kunt de cliënt aanmoedigen en hem wijzen op wat lukt.
lopen. Twee weken later is Bert al gestopt met smeren en loopt hij weer op blote voeten rond. Zijn voeten zien er nu toch beter uit? Bovendien waren de wattenstaafjes op. Roxanne legt uit waarom hij langer moet blijven smeren en waarom het nodig is dat hij zijn slippers draagt. De wattenstaafjes kan hij zelf gaan kopen.
De cliënt is zelfredzaam, maar soms is het nodig om na te gaan of de zelfzorg voldoet. Een jongere met erg lange nagels kan de tip krijgen dat hij zijn nagels moet knippen. Een oudere die niet fris ruikt, heeft er baat bij dat je dat opmerkt en daar iets van zegt. Wees je ervan bewust dat het geen kritiek is, maar dat je een cliënt helpt bij het zo zelfstandig mogelijk functioneren. De cliënt kan het als kritiek of gezeur ervaren, maar dat heeft meestal te maken met de toon waarop de opmerking wordt gemaakt. Het maakt uit of je zegt: 'je mag je nagels weleens knippen, het ziet er niet uit', of dat je zegt: 'denk je eraan dat je binnenkort je nagels knipt, ze zijn nu wel erg lang'. In het eerste geval zal de cliënt de opmerking als kritiek ervaren. Breng daarom je boodschap op een respectvolle en vriendelijke toon.
Het is heel belangrijk dat de gestelde doelen voor de cliënt duidelijk, concreet en haalbaar zijn. Meestal zijn deze doelen al vastgesteld en vastgelegd in het ondersteuningsplan.
Zelfredzaamheid controleren
Bert heeft voetschimmel
Bert is nogal in de war en woont tijdelijk in een beschermde woonvorm. Hij is bouwvakker. Overdag loopt Bert op zware werkschoenen en 's avonds loopt hij graag op blote voeten. Stagiaire Roxanne ontmoet hem op de gang als hij de badkamer uitkomt. Ze kijkt naar zijn voeten en neemt hem even apart. Nee, Bert wist niet dat die vellen aan zijn voet door voetschimmel ontstaan. En hij wist ook niet dat het besmettelijk is … Roxanne geeft voorlichting, regelt een crème tegen voetschimmel en laat hem zien hoe hij met een wattenstaafje de crème dun kan smeren. Ze vraagt hem nadrukkelijk niet meer op blote voeten door de gemeenschappelijke ruimten te
Zelfredzaamheid ondersteunen en zelfzorg overnemen
Als (persoonlijk) begeleider stimuleer je de zelfredzaamheid door de zelfzorg te controleren, maar soms is het nodig om de persoonlijke verzorging van cliënten over te nemen. Een aantal cliënten kan bepaalde zelfzorghandelingen niet (geheel) zelfstandig uitvoeren, bijvoorbeeld mensen met een beperking. Neem nooit meer zelfzorg over dan echt noodzakelijk is. Geef alleen de steun die de cliënt daadwerkelijk nodig heeft. Een cliënt met een verstandelijke beperking die zichzelf niet kan scheren, scheer jij. Als hij zich met hulp kan wassen, bied je hem hulp, maar niet meer dan hij nodig heeft. In dat geval volstaat het ondersteunen van de zelfzorg.
Wees je ervan bewust dat cliënten vaak meer kunnen dan ze zelf denken of laten zien. Sommige cliënten vinden het lekker makkelijk als jij het doet. Kijk dus altijd eerst waar je de zelfredzaamheid kunt stimuleren.
Figuur 1.3 Adolescent scheert zich voor de spiegel © Mirador media / Koen Bakx
W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 23
Nieuwe vaardigheden aanleren
Het is belangrijk om groei- en ontwikkelingsmogelijkheden te benutten. Kijk samen met de cliënt welke nieuwe zelfzorgvaardigheden hij kan leren. Jezelf kunnen verzorgen geeft vrijheid en zelfstandigheid. Het draagt bij aan een gevoel van eigenwaarde. Het is belangrijk dat je voor jezelf kunt zorgen.
Sommige vaardigheden kan de cliënt leren door ze samen met jou te doen. Er zijn ook zelfredzaamheidsprogramma's of -trainingen. Deze programma's of trainingen zijn er voor mensen met een verstandelijke beperking, of mensen die moeten revalideren.
Een cliënt kan ook nieuwe vaardigheden leren als het gaat om sociale en maatschappelijke zelfredzaamheid. Het vergroot zijn zelfstandigheid en draagt bij aan zijn gevoel van eigenwaarde. De cliënt kan daarbij gebruikmaken van een individueel aanleerprogramma, een groepstraining sociale vaardigheden of een cursus assertiviteit. Deze programma's, trainingen en cursussen worden aangepast aan de doelgroep. Zo zullen de opzet, inhoud en vorm voor mensen met een matige verstandelijke beperking anders zijn dan voor pubers.
Jouw rol als (persoonlijk) begeleider
De zorg moet zo goed mogelijk aansluiten op de behoefte van de cliënt. Geef niet meer zorg dan nodig is, maar ook niet minder. De zorg moet zijn afgestemd op de individuele begeleidingsvraag van de cliënt. Van de (persoonlijk) begeleider wordt enige flexibiliteit verwacht, want iedere client is anders. Een goed observatievermogen is van groot belang, want je moet kunnen observeren welke zelfzorg een cliënt kan uitvoeren en welke niet. Daarnaast moet je de groei- en ontwikkelingsmogelijkheden van de cliënt kunnen observeren. Je motiveert en stimuleert cliënten, bijvoorbeeld als iemand zich niet de moeite waard vindt om goed voor zichzelf te zorgen. Soms grijp je in en neem je een handeling over, bijvoorbeeld als iemand de grip op de realiteit heeft verloren en niet meer weet hoe hij zich moet aankleden. In andere situaties is informeren of adviseren voldoende, bijvoorbeeld als iemand niet (meer) weet hoe hij een gezonde maaltijd kiest.
Ondersteunen bij persoonlijke verzorging
Ondersteunen bij de persoonlijke verzorging betekent dat je de cliënt begeleidt bij de verzorging. Het betekent ook dat je soms daadwerkelijk helpt bij de verzorging. Begeleiden betekent dat jij op een methodische wijze leidinggeeft aan de cliënt. Verzorgen betekent dat je ervoor zorgt dat iemand krijgt wat hij nodig heeft, soms door zelf daadwerkelijk de zorg uit te voeren, soms door te regelen dat iemand anders de zorg uitvoert.
MENEER VAN SCHAIK KAN ZICH
NIET MEER ZELF AANKLEDEN
Meneer Van Schaik heeft een verstandelijke beperking overgehouden aan een verkeersongeval. Nu weet hij zelf de volgorde van aankleden niet meer. Larissa is persoonlijk begeleider en geeft het gezin thuis ondersteuning. Zij weet raad. Ze adviseert mevrouw Van Schaik hoe ze het best met deze situatie om kan gaan. Vervolgens zorgt Larissa voor een planbord met instructies: een stappenplan in foto's. Nu kan meneer Van Schaik zich toch grotendeels zelfstandig aankleden.
Ondersteuning bij de verzorging kan ook betekenen dat je de cliënt bijstaat in het verzorgen van anderen. Denk hierbij aan ondersteuning in gezinssituaties. Je kunt dus ook met raad en daad andere zorgverleners bijstaan in het verzorgen van cliënten. Soms is het hele gezin je 'cliënt': je begeleidt dan het hele cliëntensysteem. Bijvoorbeeld als twee ouders met een lichte verstandelijke beperking ondersteuning krijgen in de verzorging van hun kindje. Het kan ook om heel andere situaties gaan. Zeker als je meer ervaring hebt in het welzijnswerk, kun je ook collega's of leerlingen gaan adviseren.
Kun je ook 'niets doen'?
In het ondersteunen bij verzorging is het vaak prettig als duidelijk is wat jij als (persoonlijk) begeleider daadwerkelijk kunt doen. Maar soms help je de cliënt meer door alleen maar te kijken, te
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 24
luisteren en eventueel bij te sturen. Je moet leren 'om op je handen te zitten', zei een ervaren woonbegeleider, ook al is 'niets doen' soms moeilijker dan 'iets doen'.
1.4 Autonomie en eigen regie
Zelfredzaamheid vergroot de zelfstandigheid van cliënten. Wanneer een cliënt zelfredzaam is, heeft hij minder hulp nodig. Dat geeft hem meer vrijheid. Hij hoeft niet te wachten tot hij wordt geholpen, want hij kan het zelf. Zelfredzaamheid vergroot de mogelijkheid zelf richting te geven aan het eigen leven. Iemand kan zelf bepalen wanneer hij wat doet. Zelfredzaamheid vergroot ook het gevoel van eigenwaarde. Is de cliënt afhankelijk van anderen, dan kan dat gevoelens van minderwaardigheid oproepen. Een gevoel van eigenwaarde is ook belangrijk voor het uitvoeren van andere, nieuwe opgaven. De cliënt die vertrouwen heeft in zichzelf, durft het aan iets nieuws te proberen. Zonder dat vertrouwen kan faalangst een rol gaan spelen. Als (persoonlijk) begeleider streef je naar een zo groot mogelijke zelfredzaamheid van de cliënt. Iemand die onafhankelijk is en zelf beslissingen neemt, is autonoom. Autonomie wordt vaak samen met zelfredzaamheid en zelfstandigheid genoemd. Dat komt doordat autonomie verwijst naar vrijheid: het recht van mensen om zelf te beschikken over hun eigen leven. Niet de ouders of opvoeders beslissen over je leven, maar jijzelf doet dat. De term regie over eigen leven wordt veel gebruikt in de zorg. Het is het streven naar een zekere autonomie van cliënten. Toch is er een verschil tussen autonomie en zelf de regie nemen. Autonomie verwijst naar een bepaalde mate van zelfstandigheid die voor veel cliënten niet haalbaar is. Bij regie over eigen leven kijk je naar wat wél haalbaar is voor cliënten. Het gaat om het maken van eigen keuzes, in grote en in kleine zaken. Samen met je cliënt kijk je wat hij wel kan en zorgt er altijd voor dat het niet meer is dan dat hij aankan.
1.4.1 Zelfredzaamheid en zelfmanagement
De begrippen 'zelfredzaamheid' en 'zelfmanagement' liggen dicht bij elkaar, maar verschillen ook. Zelfredzaamheid is een term die in de ouderenzorg en thuiszorg (care) en welzijn gebruikt wordt. Zelfredzaamheid gaat meer over algemene dagelijkse activiteiten: jezelf wassen, je huis verzorgen, contacten met anderen onderhouden. Zelfmanagement gaat niet alleen over goed kunnen omgaan met de ziekte of beperking en de gevolgen daarvan, maar vooral ook over een goed leven hebben mét de ziekte of beperking. Hoe kan de chronische ziekte of beperking het best worden ingepast in het dagelijks leven van iemand? De cliënt speelt daarbij een actieve rol; de zorgverlener ondersteunt hem daarbij.
1.4.2 Eigen regie
Een belangrijk onderdeel van zelfredzaamheid en zelfmanagement is eigen regie. Eigen regie gaat om het zelf beslissen over je leven en zorg en ondersteuning daarbij. Centraal staat: wat wil ik? Eigen regie is het vermogen om je eigen leven en noodzakelijke ondersteuning te regelen en het praktische vermogen om jezelf te redden in lichamelijk, sociaal en psychisch opzicht.
Eigen regie gaat om de volgende vier aspecten:
1. Uitgaan van het positieve: wat kan ik wel als cliënt, waar ligt mijn kracht?
2. De cliënt versterken door inzicht in zijn eigen drijfveren en situatie: op welke gebieden gaat het goed, op welke gebieden gaat het niet zo goed, wat wil ik nog of weer graag kunnen doen?
3. De zeggenschap over ondersteuning en hulp zoveel mogelijk bij de cliënt laten: wat wil ik met mijn leven, waar wil ik aan werken, welke hulp heb ik daarbij nodig en hoe wil ik dat die hulp eruitziet?
W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 25
4. Het versterken en inschakelen van informele en sociale netwerken.
Bron: Vilans, www.zorgvoorbeter.nl/zelfredzaamheid, zelfmanagement
In een ondersteuningsplan staat welke ondersteuning cliënten krijgen om te leven zoals zij dat willen. Op die manier hebben cliënten zelf de regie in handen en voorkom je hospitalisatie. Vroeger moesten cliënten zich helemaal aanpassen aan regels en gewoonten van hun (persoonlijk) begeleiders. Het gevolg was dat ze zich hieraan overgaven en passief werden: hospitalisatie. Daarnaast was er weinig aandacht voor de mogelijkheden van de cliënt, zodat de zelfredzaamheid die er nog was, ook verloren ging. Tegenwoordig wordt vanuit een andere visie gewerkt, juist gericht op zelfredzaamheid.
Nick leert simpele beslissingen zelf te nemen
De broer van Sven, Nick, is 22 jaar. Nick heeft het syndroom van West: epilepsie vanaf de geboorte, met ernstige verstandelijke en motorische beperkingen, maar geen autisme. Nick maakt geluiden maar praat niet. Sven begrijpt door zijn lichaamshouding en bewegingen soms wat hij wil. De ontwikkelingsleeftijd van Nick is ongeveer 1 jaar. Toch vraagt Sven zich af hoe Nick meer zeggenschap over zijn dagelijks leven zou kunnen krijgen. Bijvoorbeeld door hem simpele beslissingen te laten nemen over eten, drinken, een spelletje doen, tv-kijken of slapengaan. Na een langdurige training, volgens het COCP-programma, kan Nick gebruikmaken van voorwerpen en zelfs foto's om zijn keuzes kenbaar te maken. Hij gebruikt zijn blikrichting: als hij iets wil, dan blijft hij ernaar kijken. Nick heeft ervaren dat Sven hem op zo'n moment begrijpt en vervolgens daadwerkelijk kan doen wat hij aangeeft.
Cliënten met ernstige dementie of een ernstige verstandelijke beperking kunnen ook invloed hebben op hun omgeving. Het gevoel van vrijheid is voor iedereen belangrijk, ook voor mensen met een beperkte zelfstandigheid. Een cliënt die zijn persoonlijke verzorging maar voor een klein deel
zelf kan doen, kun je toch regie over het eigen leven geven. Belangrijk daarbij is:
• een respectvolle houding; jullie zijn niet gelijk maar wel gelijkwaardig;
• in overleg met de cliënt de hulpvraag formuleren;
• individueel gerichte hulpverlening; je ondersteuning past bij de cliënt als persoon;
• ruimte geven voor assertiviteit; je stimuleert de mondigheid van de cliënt;
• geen 'betutteling'; de cliënt is gelijkwaardig aan jou.
Anna kiest haar kleding
Anna gaat nieuwe kleding kopen met haar begeleider Maureen. De verkoopster wijst op het rek met kleding in Anna's maat en vraagt: wat vind je mooi? Anna weet het niet. Maureen pakt twee shirts en laat Anna kiezen. Anna kiest nu zonder aarzelen. Vervolgens houdt Maureen een ander shirt naast het door Anna gekozen shirt. Anna kiest opnieuw. Zo komt ze tot een overwogen keuze.
1.4.3 Privacy van de cliënt
Privacy is een breed begrip. Privacy verwijst naar persoonlijke vrijheid. Het heeft betrekking op de persoonlijke levenssfeer.
Als je toegang hebt tot cliëntgegevens, moet je je houden aan de regels. Je mag er niet zomaar over praten met anderen, laat staan de informatie op een andere manier openbaar maken. Je mag een gesprek tussen anderen ook niet afluisteren of zonder toestemming een verslag ervan lezen. In het privacyreglement van de organisatie vind je de regels over het omgaan met persoonlijke gegevens van de cliënt. Daarnaast is er de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In deze wet staat hoe organisaties moeten omgaan met persoonsgegevens. Alle regelgeving rond het verkrijgen, combineren, bewerken, opslaan, doorgeven en vernietigen van deze informatie is hierin vastgelegd. In de privacywetgeving staat ook de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Hierin staat vastgelegd wat er wel en niet mag gebeuren met de persoonsgegevens van mensen. Bij elk gebruik van persoonsgegevens geldt dat de privacy-inbreuk zo klein mogelijk moet zijn.
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 26
Persoonlijke levenssfeer
Bij de persoonlijke verzorging kom je in de persoonlijke levenssfeer van de cliënt. Het gaat over zijn lichaam en dat geeft hij niet zomaar bloot aan iedereen. Garandeer de privacy bij de persoonlijke verzorging: doe de deur dicht. Volwassenen die gewend zijn aan hun eigen persoonlijke levenssfeer, moeten heel veel inleveren in een woon/zorgorganisatie of een opvangvoorziening. Ze delen de leefruimte ineens met anderen en er is niet veel ruimte om je af te zonderen. Dat kan invloed hebben op de stemming of het gedrag. Een cliënt kan onrustig worden, prikkelbaar en soms zelfs agressief. In woonvoorzieningen zijn vaak eigen kamers of appartementen beschikbaar. Bij de dagopvang moet je ervoor zorgen dat mensen zich (af en toe) kunnen terugtrekken en een plek hebben voor hun persoonlijke spulletjes. Door je houding kun je ook zorgen voor de privacy van mensen, want in je houding toon je respect voor de persoonlijke levenssfeer. Je loopt bijvoorbeeld niet onaangekondigd de kamer van een bewoner binnen. Je klopt altijd eerst op de deur en wacht tot je een reactie hoort. Je komt ook niet zonder toestemming aan de persoonlijke spullen. Waar mogelijk probeer je de privacy te respecteren. Dat geldt zeker bij de persoonlijk verzorging. Het is voor veel mensen al ingrijpend genoeg dat ze hulp van anderen nodig hebben. Het is dan heel plezierig als daarbij rekening wordt gehouden met de privacy. Laat je cliënten zelf doen wat ze zelf kunnen, en trek je discreet terug als de situatie daarom vraagt.
Respect tonen
Respect voor de cliënt kun je op de volgende manieren tonen:
• Neem de cliënt serieus. Je mag de cliënt nooit beledigen, kleineren of belachelijk maken. Het lichaam van een cliënt kan anders, niet zo mooi of zelfs misvormd zijn. Je zult eraan wennen. Een professionele medewerker toont geen schrik of afkeer.
• De cliënt heeft recht op duidelijkheid. Maak vooraf goede afspraken en kom je afspraken na.
• Ga netjes om met de persoonlijke bezittingen van de cliënt, ook bijvoorbeeld met kleding.
Het kan weleens gebeuren dat een cliënt zich niet respectvol tegenover jou gedraagt. Hij schreeuwt misschien of scheldt je uit. Vraag jezelf dan af of de cliënt zich niet respectvol wÃl of kán gedragen. De cliënt kan namelijk beperkt zijn door zijn onvermogen om:
• zich in te leven in een ander: iemand met autisme heeft daar bijvoorbeeld moeite mee;
• rekening te houden met een ander: iemand met dementie, hersenletsel of verstoorde gewetensvorming kan daar moeite mee hebben.
Natuurlijk hoef je niet alles te accepteren van de cliënt, maar stel je grenzen op respectvolle wijze. Geef duidelijk aan waar je moeite mee hebt en spreek vanuit jezelf: Ik vind …
Arunja kan haar cliënten niet tegenspreken Arunja heeft geleerd om ouderen te eren; dat hoort zo in haar cultuur van herkomst. De clienten mogen haar graag en vragen haar veel. Collega's vinden dat ze de cliënten meer zelf moet laten doen. Maar Arunja kan haar bejaarde cliënten niet tegenspreken of iets weigeren. Haar teamleider stelt voor dat Arunja gaat leren om haar cliënten op een beleefde manier aan te spreken op hun zelfredzaamheid.
Waarden en normen
Respect voor de cliënt kun je ook tonen door rekening te houden met zijn persoonlijke waarden en normen: je bent bereid zijn standpunt te eerbiedigen. Bedenk dat het gaat om opvattingen of zaken die voor iemand belangrijk zijn. Dit kan religie zijn, maar ook bijvoorbeeld uiterlijke verzorging. Normen zijn van waarden afgeleid. Normen gaan over 'wat passend is' bij die waarden, bijvoorbeeld gedrag, uiterlijk of taalgebruik. Uiterlijk kan over kleding gaan, wat voor iemand passend voelt om te dragen. Taalgebruik pas je aan je gesprekspartner aan. Met een oudere persoon praat je anders dan met een leeftijdgenoot. Bij de persoonlijke verzorging houd je rekening met algemeen geldende waarden en normen voor hygiëne. Wees je ervan bewust dat ideeën over 'goede hygiëne' per leeftijd en cultuur kunnen verschillen.
W ELBEVINDEN , ZELFREDZAAMHEID EN EIGEN REGIE VAN DE CLI ë NT 1 27
Van organisaties mag je verwachten dat er respect is voor de waarden en normen van alle medewerkers en cliënten. Een stilteruimte van een ziekenhuis kan door christenen en moslims als gebedsruimte worden gebruikt. Woon/zorgorganisaties kunnen bijvoorbeeld een multiculturele menulijst verzorgen.
Janneke laat de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk bij haar cliënt Janneke, een ervaren thuisbegeleider, vertelt: 'Als ik bij een cliënt thuiskom, zal ik mij altijd aanpassen aan de normen en waarden van de cliënt. Maar als er jonge kinderen in het gezin zijn, dan ben ik scherper op hygiëne en veiligheid. Ik let erop of de kinderen genoeg krijgen aan voedsel, kleding en aandacht. Zijn er oudere kinderen of een volwassen partner aanwezig, dan heb ik dezelfde aanpak. Maar ik check wel hun normen en waarden. En ik laat de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk bij henzelf.'
Je eigen normen zijn niet maatgevend, maar in de volgende gevallen moet je ingrijpen:
• De veiligheid komt in gevaar: voor de cliënt zelf en/of voor anderen.
• De hygiëne gaat niet goed: de ondergrens is bereikt als het ongezond wordt.
• Er is overlast voor anderen: een onverzorgd uiterlijk of onfris ruiken zal sociaal contact met anderen bemoeilijken.
Figuur 1.4 In bepaalde culturen is het de gewoonte om schoenen bij de voordeur uit te trekken © Shutterstock / Elena Loginova
ZEL MODULE 1 R ANDVOORWAARDEN BIJ ONDERSTEUNING VAN ZELFZORG 1 28
Deze uitgave is onderdeel van Traject, dé methode voor de welzijnsopleidingen Maatschappelijke zorg en Pedagogisch werk. Deze uitgave bevat een licentie voor de online leeromgeving.
Traject MZ is gebaseerd op het kwalificatiedossier 2022 voor de opleiding Maatschappelijke zorg. In dit kwalificatiedossier hebben de eigen regie en de zelfredzaamheid van cliënten een belangrijke plek gekregen. Ook is er meer aandacht voor de eigen professionele ontwikkeling en voor technologie in de zorg. Traject sluit aan op dit kwalificatiedossier met actueel en vernieuwend materiaal dat is ontwikkeld in samenwerking met docenten en experts uit het werkveld.
Traject bestaat uit:
-theorieboeken;
-een online leeromgeving met verwerkingsopdrachten, praktijksituaties, beroepsvaardigheden, zelftoetsen, evaluatie- en reflectieopdrachten.
Traject is modulair opgebouwd. Deze uitgave bestaat uit meerdere modules. Elke module heeft een vaste opbouw. In deze uitgave zijn de volgende onderdelen terug te vinden:
-een korte praktijksituatie met oriëntatieopdrachten om voorkennis te activeren;
-actuele theorie die alle benodigde basiskennis en achtergrondinformatie bevat bij de betreffende werkprocessen. De theorie bevat veel voorbeelden uit de beroepspraktijk;
- begrijp je de theorie; stellingen waarmee de student controleert of hij de theorie voldoende beheerst;
-een begrippenlijst.
Bovenstaande onderdelen zijn ook opgenomen in de online leeromgeving. Daarnaast bevat de online leeromgeving bij iedere module de volgende onderdelen:
-een grote variëteit aan verwerkingsopdrachten met directe feedback;
-praktijksituatie(s). Dit zijn realistische beschrijvingen van situaties uit de beroepspraktijk inclusief opdrachten, houdingsaspecten, vaardigheden en kenniselementen;
-vaardigheden met opdrachten en BPV-opdrachten voor het stapsgewijs aanleren van communicatieve, instrumenteel-technische en sociaal-agogische vaardigheden;
-door de module heen zijn allerlei evaluatie- en reflectieopdrachten opgenomen;
-een zelftoets waarmee de student zelfstandig kan beoordelen of hij de stof beheerst;
-een moduletoets die de docent kan inzetten om te beoordelen of de studenten de stof voldoende beheersen.
Wil je weten welke materialen er nog meer beschikbaar zijn bij Traject?
Kijk dan op www.thiememeulenhoff.nl/mbo/welzijn/traject-mz
Auteurs:
H. van den Berg
M.B.J. Linssen
P.A.M. Mocking
R.F.A. Schrijver
C. Telman
A. Velthuis
Bewerkt door:
B.A. (Kitty) Bertrums
D.J.E.M. Leenhouwers en J. Luijben