Deel 2 Orgaanstelsels
Iemand heeft bloedgroep A als hij het A-antigeen heeft,
Resusnegatieve mensen van wie het bloed niet in contact
bloedgroep B als hij het B-antigeen heeft, bloedgroep AB
is geweest met resuspositief bloed, hebben geen anti-
als hij beide antigenen heeft en bloedgroep O als hij geen
stoffen tegen het resusantigeen. In dit opzicht wijkt het
antigenen heeft.
resussysteem af van het ABO-systeem. Pas wanneer
Het bijzondere van het ABO-bloedgroepsysteem is dat
resusnegatief bloed in contact geweest is met resusposi-
ieder mens, zonder in contact te zijn geweest met een
tieve erytrocyten, worden antistoffen (RhD-antistoffen)
andere bloedgroep, al antistoffen heeft tegen de bloed-
gemaakt. RhD-antistoffen kunnen de placenta passeren.
antigenen die hij zelf niet heeft. De antistoffen bevinden
Wanneer het eerste kind van een resusnegatieve moeder
zich bij de geboorte al in het bloedplasma. Wanneer
resuspositief is, is er een kleine kans dat de moeder tij-
bloedplasma met antistoffen in contact komt met de
dens de zwangerschap RhD-antistoffen gaat vormen. Bij
‘verkeerde’ erytrocyten, treedt agglutinatie (klontering)
de geboorte komt er meestal wat bloed van de baby in
van de erytrocyten op. Dit is de afstoting van het ge-
de moederlijke circulatie terecht. Op dat moment gaat de
transplanteerde weefsel.
moeder zeker antistoffen maken. Dat kan gevaarlijk zijn
De antistoffen van het ABO-bloedgroepsysteem van een
voor een eventueel volgend resuspositief kind. Tegen-
zwangere kunnen de placenta niet passeren en doen het
woordig wordt anti-D-profylaxe toegepast. In de der-
ongeboren kind, dat een andere bloedgroep kan hebben,
tigste zwangerschapsweek worden de bloedgroepen van
dan ook geen kwaad.
moeder en ongeboren kind bepaald. Is de moeder resusnegatief en het kind resuspositief dan krijgt de moeder een injectie met anti-RhD-immunoglobuline,
Resusbloedgroep
kortweg anti-D genoemd. Na de bevalling krijgt ze nog
Er bestaat een tweede type bloedantigeen dat juist bij de
een keer zo’n injectie. Anti-D maakt de eventueel in het
foetale ontwikkeling wel voor problemen kan zorgen.
moederlijk bloed rondcirculerende D-antigeen onscha-
Het is het resusantigeen, ook wel D-antigeen genoemd.
delijk, zodat de moeder er geen antistoffen tegen kan
Iemand met het resusantigeen noem je resuspositief
maken.
(RhD-positief). Iemand die het antigeen niet heeft is
bloedgroep van het donorbloed
bloedgroep van de ontvanger
A
B
0
B
AB
0
WWW bloedafname
geen klontering
146
AB
A
Figuur 6.36
Het ABO-bloedgroepsysteem is gebaseerd op de
bloedantigenen A en B en bestaat uit vier bloed
groepen: A, B, AB en O.
Iemand met bloedgroep O is een universele donor
(geen antigenen); iemand met bloedgroep AB is een
universele acceptor (geen antistoffen).
De resusbloedgroep is gebaseerd op het resusanti-
geen. Iemand kan resuspositief (antigeen aanwezig)
zijn of resusnegatief (geen resusantigeen).
Dus:
resusnegatief (RhD-negatief).
klontering
Bloedtransfusieschema van het ABO-bloedgroepsysteem
!