Hoofdstuk 6
Circulatiestelsel
1 3 2 4
5
6
8 7
9
1 antigeen
4 drie typen B-lymfocyten
7 geheugen-B-lymfocyten
2 antigeenreceptor
5 mitose en kloonvorming
8 immunoglobulinen
3 antigeen ‘past’ op deze receptor
6 plasmacellen produceren immunoglobulinen
9 capillair
Figuur 6.31
Humorale immuniteit door B-lymfocyten
men tegen maagdarminfecties. Normaal gesproken wor-
antigeen-antistofcomplex gevormd. De antistoffen
den er relatief weinig IgE’s (immunoglobuline E) gevormd.
blokkeren de bindingsplaatsen op de celmembranen
IgE speelt een rol bij worminfecties en acute allergische
van de pathogenen, waardoor deze de lichaams-
reacties. De aanwezigheid van IgE is een prikkel voor
cellen niet meer kunnen binnendringen of aanvallen.
mastocyten in het bindweefsel om ontstekingsmediatoren
Macrofagen sporen de antigeen-antistofcomplexen
(vooral histamine) te produceren. IgD (immunoglobuline
op en vernietigen ze.
D) zweeft niet vrij rond. Deze antistof is meestal gebon-
■
den aan B-lymfocyten. De functie is niet duidelijk; ver-
gehecht, treedt klontering op (agglutinatie). Macro-
moedelijk spelen zij een rol bij de klonale expansie. Immunoglobulinen kunnen zelf geen pathogenen doden.
Nadat immunoglobulinen zich aan bacteriën hebben
fagen ruimen deze bacterieklonten op. ■
Immunoglobulinen hechten aan toxines en aan
Op vier manieren kunnen ze ongewenste binnendringers
elkaar. De toxines worden zo weggevangen en on-
onschadelijk maken.
werkzaam gemaakt. Het geheel slaat neer en ver-
■
Immunoglobulinen gaan aan de buitenkant van vi-
andert in een onbeweeglijk complex, dat door ma-
russen en bacteriën vastzitten. Zo wordt een
crofagen opgeruimd kan worden.
141