KringNieuws januari 2010

Page 1

Kring Nieuws uitgave van kring

vrienden van ’s‑Hertogenbosch

Jaargang 36 nummer 1 januari 2010

Voorwoord 2 Kringnieuws 2 Op excursie naar Maastricht 3 Bossche borstels

4

Stadhuisgidsen 5 Een olijke noot

5

Dagelijks voedsel in de Middeleeuwen (II)

6

Behoud Bossche bijnamen

8

Met LEF naar Essen

9

Al kreeg die nooit een lintje 10 Korte berichten

11

Onbekend, toch bemind

12

Sint-Jansmuseum De Bouwloods

14

Korte berichten

15

Bewakers van het culturele erfgoed (7) Werkgroep Molens 16 Een serie artikelen over de werkgroepen van de Kring die samen het Kenniscentrum (KC) vormen 16 Dat gaat naar Den Bosch toe: soldaten uit den vreemde 18 Sint-Josephkerk – nu Orangerie – 150 jaar oud (1859-2009)(1) 21 Tweeduizend 22 Brabants stads- en dorpsleven 23 Het Nieuwe Brabants

24

Nog meer feest

26

Stadsbrand 1463

27

Beeld van Jozef

28

Sint-Josephkerk

Orangerie


V K Voorwoord

Kringnieuws

Nik de Vries

Opnieuw is een jaar voorbij, in dit geval zelfs een decennium, het eerste van de 21ste eeuw. Er is veel gebeurd, maar liever kijken we vooruit. Namens de redactie wens ik alle lezers een goed en gezond tweede decennium.

De stad ’s-Hertogenbosch bestaat in 2010 al 825 jaar. Dit wordt (niet echt) gevierd. KringNieuws gaat op een bijzondere wijze aan dit jubileum aandacht besteden. Wat dat is, moet nog even een verrassing blijven. Verder is de stad uitgeroepen tot Hoofdstad van de Smaak. Ook daaraan besteden we aandacht. In dit nummer deel twee over het dagelijks voedsel in de Middeleeuwen: eten uit de beerput…

De Tijdreiziger heeft als thema voor 2010 gekozen voor Dat gaat naar Den Bosch toe. Hierop inhakend zal het KringNieuws dit jaar aandacht besteden aan een aantal groepen mensen, die, al dan niet tijdelijk, naar onze stad trokken. In dit nummer beginnen we met de soldaten.

Het bestuur

Tijdens de druk bezochte kerstborrel op 13 december heeft het bestuur bij monde van voorzitter Jo Timmermans teruggekeken op 2009 en plannen voor 2010 voor de Kring Vrienden bekend gemaakt. 2009 was wederom een fantastisch jaar voor de Kring. Weliswaar liep het aantal rondleidingen wat terug, behalve de Jeroen-Boschwandeling, maar er was sprake van veel groepsarrangementen. De teruggang is vooral te wijten aan een toegenomen concurrentie. Veel waardering voor alle medewerkers van de ‘droge kant’. groepsarrangementen kan groter worden. Op de Binnendieze hebben ongeveer 10000 mensen minder gevaren dan het jaar ervoor. Dat past ook in het beleid. We willen duidelijk minder filevaren. Ook veel lof aan alle medewerkers van het ‘natte bedrijf’.

Soms krijgt de redactie een bijzonder en lang artikel binnen. Uitgangspunt voor ons is dat een artikel niet langer mag zijn dan 4 pagina’s. Maar onlangs ontvingen we een veel langer stuk over de Sint-Josephkerk, de huidige Orangerie, in de Sint Josephstraat. We hebben besloten dit artikel in zijn geheel te plaatsen, maar wel in een aantal afleveringen. Het blijft echter een uitzondering. Dan is er de kerstborrel van de Kring Vrienden geweest. Tijdens deze bijeenkomst kwam het bestuur met enkele tipjes van de sluier, die we u niet willen onthouden. We prijzen ons gelukkig dat we daarmee een echte primeur hebben. We denken dat we weer een gevarieerd nummer hebben kunnen samenstellen. Ik wens u veel lees- en kijkplezier. Tot slot: inzendingen van u zijn bij ons van harte welkom. Graag aanleveren via de mail van de redactie (zie colofon). Illustraties zien we tegemoet via het Kringhuis. En denkt u eraan dat deze rechtenvrij moeten zijn? De uiterste datum van inzending is 25 februari 2010. Foto voorpagina: Ellie de Vries In dit nummer start een kleine serie artikelen over de voormalige SintJosephkerk, nu de Orangerie.

2

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

foto Ellie de Vries

De restauratiewerkzaamheden aan de Sint-Jan komen in de eindfase. In de komende nummers van het Kringnieuws meer aandacht hiervoor.

Heden en nabije toekomst Lid van verdienste werd Louise Diebels. Haar inzet voor de Kring gedurende 20 jaar strekt zich uit over verschillende terreinen: stadsgids, locatiegids en baliemedewerkster. Haar naam is bijgeschreven op het grote bord met Leden van verdienste en Ereleden dat in het Kringhuis onthuld werd. Binnen het bestuur gaat een en ander veranderen, tenminste als de Algemene Ledenvergadering daarmee akkoord gaat. Eric Overdijk stopt in mei, na 11 jaar bestuurslidmaatschap. Omdat Joop Thissen wordt voorgesteld als nieuwe voorzitter, zijn er twee vacatures in het bestuur. Kandidaten als opvolgers zijn Antoinette de Vries (beoogd secretaris) en Peter van Gurp (externe betrekkingen). Johan Strang gaat onder andere P en O doen. Het nieuwe Huishoudelijk Reglement wordt afgerond in maart en op de Algemene Ledenvergadering zal een wijziging van de statuten worden voorgelegd aan de leden. Tot slot werden drie kandidaten voorgesteld als toekomstige leden van de Raad van Advies: Rob van de Laar, Vincent Verstappen en Ton Meulman. Zij worden aan de Algemene Ledenvergadering voor benoeming voorgedragen.En daarna bleef het nog lang druk en gezellig aan het Lombardpassage.


O

Op excursie naar Maastricht Jan Ram

Op vrijdag 13 november 2009 is een aantal leden van de werkgroepen Openbare Ruimte, Bouwplannen en Kerken en Kloosters naar Maastricht geweest om daar te ervaren hoe je ook met een oude stad om kunt gaan. De groep is deskundig rondgeleid door de heer Hans Hoorn, zelf directeur geweest bij Stadsontwikkeling in Maastricht en thans secretaris van de stichting TOPOS. Na een uitleg over de achtergronden van het beleid van de stad tijdens de lunch was de eerste gang naar het Centre Céramique aan de oostzijde van de Maas, vlakbij het station. Voorheen was daar onder meer een porseleinfabriek. Maastricht heeft met veel gebouwen onder moderne architectuur een nieuw stadsdeel. De vergelijking met het Paleiskwartier dring zich op. Het is een imponerend geheel, maar sommige doelstellingen zijn nog niet bereikt. De meeste ruimten voor winkels aan de hoofdader Boulevard Céramique staan bijvoorbeeld nog leeg. Jammer is ook dat het gebied weinig visueel contact over heeft gehouden met de Maasoever.

foto Jan Ram

Oud en nieuw Van een oude vestingmuur is alleen bij de Maasoever nog maar een klein deel over. De plaats van de voormalige stadsgracht is in de nieuwe stadsbibliotheek van Jo Coenen gemarkeerd door een waterpartijtje. Van een oude fabrieksbegrenzing in de vorm van de muren die het terrein afscheidden is een groot deel bewaard gebleven. Zo is de koppeling tussen oud en nieuw nog wel aanwezig.

Een zeer moderne voetgangers-/fietsersbrug over de Maas verbindt de wijk met de oude vestingwerken van Maastricht. De fietsers kunnen niet rechtstreeks de brug op fietsen, maar moeten hun vehikel aan de hand via een trap naar boven leiden. Is dat bij de geplande Ponte Palazzo in onze eigen stad niet ook het geval?

In het oudere deel van Maastricht hebben we gezien dat de gemeente het aandurft om gedurfde moderne architectuur tot stand te brengen tussen vaak monumentale oude gebouwen, midden in de historische binnenstad. Dat varieerde van moderne winkelcentra en woningen tot het hergebruik van zelfs wel vijf voormalige kerken. Met name dat laatste heeft bij de groep indruk gemaakt. De ene kerk is nu in gebruik als universiteitsgebouw, een tweede als openbaar archief met een vergader- annex expositieruimte (een ontwerp van de bij ons ook bekende Marc van Roosmalen, de architect van de Bossche vestingwerken). Verder zagen we een als boekhandel ingerichte voormalige Dominicanenkerk en een vroegere kerk die -als onderdeel van een tot hotel verbouwd Kruisherenklooster- in gebruik is als receptie, lobby en bar. Tot slot een tot acht woningen verbouwde kloosterkerk, waarbij de rest van het klooster gebruikt wordt voor kleine woningen en waarbij voor de financiële haalbaarheid ook nog een paar moderne stadswoningen (zie foto) zijn gebouwd. De voorbeelden tonen aan dat er met enige durf veel mogelijk is in een historische stadskern zonder dat er wezenlijk veel hoeft te worden aangetast.

Koppeling tussen oud en nieuw Veranderingen in het verleden hebben historische steden zo boeiend gemaakt voor de mensen van vandaag. In Maastricht hebben we met eigen ogen kunnen zien dat we niet bang moeten zijn voor de veranderingen van nu en straks. Daaruit ontstaan immers de monumenten van de toekomst. Natuurlijk vonden we niet alles fantastisch. Zo moest een van de laatste vakwerkhuizen in de stad voor de helft worden afgebroken om een winkelcentrum meer zichtbaar en gemakkelijker bereikbaar te maken. Er is nu een vreemd gebouw overgebleven, waarvan we ons afvroegen hoe dit door Monumentenzorg heeft kunnen worden goedgekeurd. De excursie heeft bij de deelnemers voor het grootste deel veel respect opgeroepen voor de wijze, waarop de stad Maastricht het aandurft om de stad levendig te houden en toch ook de (meeste) monumenten in ere te houden. Met grote ingrepen in ’s-Hertogenbosch als het GZG-terrein, de stadswalzone en het museumkwartier in het verschiet ligt er voor de Kring binnenkort ook een uitdaging om met de gemeente de kwaliteit van de stad hoog te houden.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

3


B

Bossche borstels

Bossche borstels? Ze zijn tegenwoordig heel wat minder bekend dan hun bollige soortgenoten. En toch moeten ze nog niet eens zo heel lang geleden gekend en bekend zijn geweest. ’s-Hertogenbosch was namelijk gedurende geruime tijd een centrum van de borstelfabricage. Hoe kwam dat zo? In het midden van de 19de eeuw was er in elk geval al een middelgrote borstelfabrikant actief in de stad. De onderneming telde 13 werklieden: 11 mannen en 2 jongens. Tussen 1855 en 1865 neemt het aantal bedrijven plotseling fors toe, er kan zelfs gesproken worden van een regelrechte groeispurt. In 1866 zijn er al acht bedrijven, met 40 arbeidskrachten. Gemiddeld ging het dus om relatief kleine bedrijven. De stad lag blijkbaar gunstig voor deze tak van nijverheid. De benodigde grondstoffen, met name hout en haar, konden gemakkelijk via de vaarwegen aangevoerd worden. Hoewel de precieze locaties van de bedrijfjes niet zijn onderzocht, ligt het voor de hand dat ze redelijk dicht bij klein (vaar)water zaten: handig voor de aan- en afvoer van grondstoffen en gereedgekomen producten en voor water voor de procesgang. Een aanwijzing daarvoor is een in het Bossche stadsarchief bewaarde tekening uit 1884 die hoorde bij een aanvraag van borstelfabrikant J.J. Nijman voor de aanleg van een steiger aan de Binnendieze.

Productieproces De vervaardiging van borstelwerk was tot ver in de 20ste eeuw nog redelijk arbeidsintensief en ambachtelijk. Het ambachtelijke karakter komt ook tot uitdrukking in de vele werkplaatsen met een erbij behorende winkel aan de straatzijde. In ’s-Hertogenbosch was bijvoorbeeld de firma Baudoin aan de Markt (Baudoins Borstels Boenen Beter) nog in de jaren vijftig als zodanig werkzaam. Het productieproces was redelijk eenvoudig. De twee hoofdbestanddelen waren borstelhout, dat vervolgens werd voorzien van de passende borstel. Het vervaardigen van borstelhout – op maat en met de passende gaten - was een bedrijf op zich en gebeurde dan ook grotendeels in gespecialiseerde bedrijven. Rond 1900 produceerde bijvoorbeeld de firma Arn. Damen aan de Boschdijkstraat borstelhout. Dit bedrijf was tevens actief als algemene zagerij. Voor de borstel werden aanvankelijk inlandse natuurlijke materialen als heide en berketwijgen gebruikt, maar vanaf de tweede helft van de 19de eeuw kwamen steeds meer plantenvezels uit tropische landen in zwang. Daarnaast werden ook dierlijke haarsoorten gebruikt. Het verwerken van deze vezels bleek een vak apart: mengen, op de juiste lengte snijden, soms bleken en verven. Het inbrengen van de

4

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Giel van Hooff borstel in het houtwerk gebeurde door pekken (een bos vezels werd bijeengehouden door deze in pek te dopen en met bindtouw en pek in het gat vast te zetten) of trekken (met kracht bevestigen met behulp van ijzer- of koperdraad aan het borstelhout). Bossche toestanden Over de toestanden in de Bossche borstelfabricage zo’n eeuw geleden zijn we dankzij de plaatselijke gezondheidscommissie iets beter op de hoogte. ’s‑Hertogenbosch telde toen volgens het gemeenteverslag nog vier ambachtelijke borstelfabriekjes, naast de al genoemde borstelhoutzagerij van Damen. Naar aanleiding van een ingekomen klacht ging de plaatselijke gezondheidscommissie in december 1910 op stap om vijf bedrijven (het gemeenteverslag had bij het tellen blijkbaar één borstelmakerij gemist) te inspecteren. Het aantal werklieden liep uiteen van vier (Steinel, Orthenstraat en Baudoin, Tweede Korenstraatje) en zes (Sterk, Vughterstraat en Van den Heuvel, Hooge Steenweg) tot acht (Sterk Jr., bij de Kruiskerk). Veel werkruimte was er in de regel niet constateerde de commissie. De commissie zag de stofontwikkeling bij het reinigen van de borstels en het uitschudden van het haar als een algemeen probleem, evenals de veelal gebrekkige ventilatie en rookafvoer bij het pekbranden. Maar verbetering hiervan was toch meer een taak voor de Arbeidsinspectie, was de eindconclusie.


S E Stadhuisgidsen

Een olijke noot Ton Vogel

Aan het eind van het jaar 2009 was het een feestelijke bijeenkomst in de ‘huiskamer van het stadhuis’, zoals wethouder Pauli de Oude Raadzaal in het Stadhuis bestempelde. Voor deze ontvangstzaal was gekozen om de uitreiking van de certificaten aan de geslaagde nieuwe stadhuisgidsen het nodige cachet te geven. Onder leiding van de coördinator Guus Smits is bijna een half jaar gewerkt aan de scholing en begeleiding van de kandidaten. Van de oorspronkelijk tien gegadigden hebben uiteindelijk zes kandidaten de opleiding met succes weten af te ronden.

De zogenaamde kroniek van het Sint-Geertruiklooster te ’s‑Hertogenbosch, een tekstuitgave door H. van Bavel, o. praem. en anderen, bevat veel wetenswaardigs over de geschiedenis van de Bosschenaren gedurende meer dan vijf eeuwen. Het is een opsomming van gebeurtenissen die niet altijd vrolijk stemt. De periode van 1579 tot 1699 is van historisch belang, bij gebrek aan veel andere bronnen en omdat de anonieme schrijver deels in die periode leefde. Het volgende citaat is wel heel apart omdat het een olijke noot is binnen het kader van alle ellende:

v.l.n.r.: de zes geslaagden Job Brugman, Siet Smaal, Henk Henkes, Trudy Kuipers, Bob Heinen, Tiny Dersjant en coördinator Guus Smits

foto Gerard ter Steege

Gerard ter Steege

Sinds de jaren tachtig verzorgt de Kring rondleidingen in het stadhuis. Een huis met een rijke en politiek beladen historie, maar ook met veel pracht en praal. In het begin was deze opleiding samengevat op vier velletjes papier. Tegenwoordig is dat wel anders. In 1999 is de opleiding geheel vernieuwd en sindsdien moet een dikke ordner worden doorgeworsteld. In 2000 is aan de hand van de nieuwe criteria een groot aantal gidsen opgeleid. Daarna is het een tijd stil geweest. Pas in 2009 werd besloten om het aantal stadhuisgidsen weer uit te breiden. Een team van opleiders, mentoren, examinatoren en natuurlijk de kandidaten zelf zijn daar zeer druk mee geweest. Rondleidingen verzorgen in het stadhuis is een interessante bezigheid, maar ook een bezigheid die vraagt om de juiste omgangsvormen. Wethouder Pauli onderstreepte nadrukkelijk het belang van het uitdragen van de rijke historie van de stad aan belangstellenden. “In dit huis bestaat veel respect voor de gidsen van de Kring. Deze weten de rondleidingen zodanig te verzorgen dat geen inbreuk wordt veroorzaakt op de dagelijks werkzaamheden. Zelf onderscheid ik twee soorten gidsen. Gidsen die zichzelf graag horen en veel praten en gidsen die een doelgroep goed kunnen begeleiden en de kennis op de juiste wijze weten over te dragen. Onze stadhuisgidsen behoren zeker tot de laatste categorie. Vanwege die kwaliteit en de grote kennis sluit ik niet uit dat wij in de toekomst een beroep gaan doen op deze gidsen bij belangrijke ontvangsten,” aldus de wethouder. In zijn dankwoord benadrukte Bob Heinen de unieke situatie in het stadhuis. Acht eeuwen zijn daarin terug te vinden. Van de oude 13de-eeuwse muur in de nieuwe raadzaal tot de hedendaagse politieke ontwikkelingen. Om daar op een juiste wijze invulling aan te geven is dé uitdaging geweest voor alle geslaagde stadhuisgidsen.

“Den derden november (1697) is alhier een raere saeck voorgevallen. Een boer van Vechel comende te merckt met een speenvercken ende daermede staende op de Penschmerckt; een soldaet onder de compagnie van captijn Volbergen onder het regiment van collonel Marquet, een doorsleepe gast, comende bij den boer vragende: “Cameraet, wat heb je daerin?” “Een speenvercken” antwoorde den huysman. “Dat komt recht te pasch. Ick heb last van mijn officier om een te coopen. Hoeveel daervoor?” “Eene gulden”, syde de boer; ende sijn den coop eens geworden voor sestien stuyvers; den soldaet sijde: “Ick heb geen gelt. Maer siet. Daer is mijn overrock soo lang tot dat ick u gelt sall haelen. Wacht mijn soo lang op dese plaets” Den soldaet nemende den sack alwaer het speenvercken in was, gaende daermede het gewanthuijs om, naer sijn quartier achter de Tolbrug; ende heeft het vercken uijt den sack genomen ende daer wederom een cat in gedaen; gaende met den sack ende cat soo wederom naer den Merckt; ende bij den boer comende seggende: “Daer is het wederom. Ick can mijn officier nergens niet vinden”; Den soldaet wederom sijn rock aendoende sijde: “Ick bidt u, vercoopt het vercken noch niet. Ick wil u den brandewijn geven. Ick sal mijn officier gaen soecken.” Den soldaet wech gaende, bleef den boer noch wel een uur wachten; maer die niet en quam was den soldaet; doen quam een ander bij den boer vragende: “Wat heb je daerin?” “Een speenvercken , maer tis vercoght. Evenwel ick heb wel een uur staen wachten ende den kerel comt niet wederom. Com, wilt gij het coopen?” Antwoord : “Jae, com laet mijn sien.” Den boer sijn sack openende, liep daer een cat uijt. Den boer verstelt staende sijde: “Eij, bekeer, wat duijvel is dat? Dat is toeverij. Mijn vercken is in een cat verandert.” Ende stont als een bepiste paep tot spoth van alle menschen.” Hoe het met de soldaat is afgelopen, wordt niet verhaald. Maar op 17 januari 1686 is nog een “doorslepe gaudief” gegeseld en gebrandmerkt. Een soldaat kon zo maar, vanwege bedreiging (met een gebaar) van een meerdere, (in 1672) worden “gearcubuseert” (met een haakbus gefusilleerd).

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

5


D

Dagelijks voedsel in de Middeleeuwen (II)

In het vorige artikel las u over het dagelijks menu van de middeleeuwse Bosschenaar. Een tweede vraag is: waar kwam dat voedsel vandaan? Kruiden en peulvruchten zijn eerst waarschijnlijk in de moestuinen verbouwd die binnen de muren van de stad lagen. Rogge en boekweit vragen een bemeste zandgrond. De dekzandlagen in de buurt van de stad zijn in eerste instantie niet geschikt. Wat kunnen onderzoekers reconstrueren? Evenwijdig aan de Maas ligt een hoge dekzandrug. Die zandrug wordt onderbroken door de riviertjes de Aa en de Dommel. Op een hoogte tussen de rivierlopen wordt ’s‑Hertogenbosch gesticht. Dat is om meer dan een reden een strategische plaats. De stad is met al dat water er omheen goed verdedigbaar. De plek aan de oever van de riviertjes in de buurt van de Maas biedt de mogelijkheden om uit te groeien tot een voorname handelsplaats.

op de middel­ eeuwse markt staan niet alleen handelaren met rogge en boekweit, maar ook ambachtslui, zoals op de toeristische middeleeuwse markt aan het Burgemeester Loeffplein in 2009: een instrument­ maakster

6

foto Marjan Vonk

op de vroegere markten wordt ook de chirurgijn geraadpleegd; hij kon aderlaten, erwten zetten en erectie­ stoornissen genezen met maagdenzalf

Snelle groei Kenmerkend voor ’s-Hertogenbosch is de snelle groei, direct na de stichting van de stad in 1185. De oudste stad wordt in het begin van de 13de eeuw ommuurd en is 9 ha. groot: de huidige markt en haar directe omgeving. De stad groeit snel, in de eerste helft van de 14de eeuw wordt ze uitgelegd: de ommuurde stad beslaat dan 110 ha. Er wonen ongeveer 14.000 mensen. ’s-Hertogenbosch is een grote stad als we die vergelijken met Hollandse steden uit die tijd, die bijna nooit meer dan 6000 inwoners tellen. Maar ze is niet zo groot als Brugge, Utrecht en Antwerpen.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

De vraag is: hoe wordt zo’n snel groeiende stad gevoed? In het begin van de tweede ommuring liggen er nog veel tuinen in de stad, waar bewoners ongetwijfeld gewassen als snijbiet, tuinkruiden, komkommer, pompoen en rapen verbouwen. Hoewel, een deel van die ommuurde grond in het noorden ligt zo laag, dat tuinbouw onmogelijk lijkt. Maar het belangrijkste voedsel, rogge en boekweit, moet van buiten de muren komen.

Het bewijs van de be is Rogge, tarwe en boekweit Voordat de stad in 1185 is gesticht, is er op enkele plaatsen op de genoemde dekzandrug al akkerbouw. Boeren verbouwen rogge in een zo genoemde drieslag teelt. Twee jaar wordt rogge geteeld. Het derde jaar blijft het land braak liggen om de vruchtbaarheid te herstellen. Vanaf ongeveer 1250 ontwikkelt zich een nieuwe fase in de agrarische economie. De roggeakkers worden bemest. Er kan nu ieder jaar geoogst worden en de opbrengst wordt groter. Wordt met de drieslag teelt voldoende graan verbouwd voor de eigen behoefte, vanaf de tweede helft van de 13de eeuw ontstaat een overschot. Een stad met 1400 inwoners heeft veel graan en vergelijkbaar voedsel als boekweit nodig. Een volwassene eet al gauw 750 gram per dag! Er is uitgerekend dat rond 1400 in de Meierij voldoende bemeste akkergrond was voor de productie van rogge en boekweit. Het bewijs van de bemesting is gevonden in de beerputten in de stad. Daar vonden onderzoekers veel stuifmeel van akkeronkruiden als korensla en ratelaar. Deze planten voelen zich thuis op akkers waar jaar op jaar winterrogge verbouwd wordt: enigszins zure bemeste zandgronden. De onkruiden zijn mee geoogst met de rogge. Voor de teelt van boekweit, geldt hetzelfde verhaal, hoewel dat moeilijker aan te tonen is, omdat op een boekweitakker bijna geen kenmerkende onkruiden groeien. Resten van boekweit zijn echter vanaf 1200 in beerputten aangetoond. Geschreven bronnen vermelden dat in ieder geval vanaf 1400 boekweit in de Meierij verbouwd is. Uit historische bronnen blijkt ook dat in toenemende mate tarwe gebruikt wordt. In de 15de eeuw bestaat 18% van de graanconsumptie in ’s-Hertogenbosch uit het duurdere broodtarwe. Die tarwe is niet uit de


Marjan Vonk Meierij afkomstig, de grond is daar niet geschikt voor. Vanaf de 14de eeuw wordt in het Land van Heusden wel tarwe verbouwd. De nieuwe manier van akkerbouw maakt ook een uitbreiding van de veehouderij noodzakelijk. Runderen voorzien niet alleen in de behoefte aan melk en vlees, maar nu ook aan mest. Op boerderijen in de stad wordt het vee op stal gehouden. Op het Sint-

emesting gevonden in de beerputten Janskerkhof is een potstal opgegraven met een grote mestkuil. Buiten de stad zullen koeien geweid zijn op graasland. Dat is geen grasland, maar land dat geschikt is om begraasd te worden. Er staan voldoende

voedselplanten die er tegen kunnen om steeds weer gedeeltelijk afgevreten te worden en die zich niet laten vertrappen door koeienpoten. Koeien, schapen en geiten worden ook geweid op hooi- en akkerland als de oogst binnen is. Tuinbouw Vanaf de tweede helft van de 14de eeuw is er door de steeds dichtere bebouwing weinig plaats meer voor tuinbouw binnen de muren. Bij de meeste middeleeuwse steden wordt tuinbouw gevonden in een gordel om de stad. In ’s-Hertogenbosch is dat niet mogelijk, de grond is te nat en heeft te veel last van overstromingen. Ook de Meierij is nooit een echt tuinbouwgebied geweest. De oudste bronnen noemen het Land van Heusden als tuinbouwgebied. In de 14de eeuw worden daar groente, fruit en peulvruchten gekweekt. Op de Bossche markt worden rond het jaar 1500 sla, radijs, uien, kool, moes en knollen aangeboden, alle waarschijnlijk afkomstig uit het bovengenoemde tuinbouwgebied. Oliehoudende zaden als maanzaad, raapzaad en lijnzaad worden zowel in de Meierij als in het Land van Heusden verbouwd.

foto Marjan Vonk

Specerijen en zuidvruchten In de 13de, 14de en 15de eeuw is Brugge de belangrijkste aanvoerhaven van specerijen en zuidvruchten. Er is een intensief handelsverkeer. Bossche handelaren wonen in de Zuid-Nederlandse havenstad en kopen specerijen rechtstreeks in om ze vervolgens in ’s‑Hertogenbosch op de markt te brengen. Er is een akte van hertog Jan I (1253-1294) waarin goederen genoemd worden die de Bossche waag moeten passeren: peper, gember, komijn, laurier, jeneverbes, vijgen, rozijnen en wouw. Deze luxe goederen komen voor een deel uit Brugge, voor een ander deel uit het Frankfurt, waar zij via Venetië en Neurenberg worden aangevoerd. Uit al deze gegevens blijkt dat de middeleeuwse groeistad ’s-Hertogenbosch haar snelle uitbreiding in de 13de eeuw niet alleen te danken heeft aan de opkomende handel. Die uitbreiding is ook mogelijk geworden door het gegeven dat er een groot areaal aan akkerland in de directe omgeving lag. En aan de ontdekking dat door bemesting de opbrengst van dat akkerland groot genoeg wordt om al die stedelingen royaal te voeden. Bronnen: Henk van Haaster: Archeobotanica uit ’s-Hertogenbosch, dissertatie, Amsterdam 2003. H. W. Boekwijt (red): Bouwen en Wonen in de schaduw van de Sint-Jan, ’s-Hertogenbosch 1997.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

7


B

Behoud Bossche bijnamen

In de oude binnenstad en in de eerste stadsuitbreidingen van ’s-Hertogenbosch kwamen veel bijnamen voor. Een bijnaam komt alleen in het gesproken woord aan bod, in archieven zijn ze maar sporadisch terug te vinden. Het belang van verzameling, registratie en archivering is erg groot. Een van oudsher rijke traditie dreigt anders voorgoed verloren te gaan. Een oproep tot behoud van de Bossche bijnamen. ’s-Hertogenbosch kende binnen en iets buiten de vestingmuren een aantal volksbuurten. Bekend zijn de Tolbrugwijk (de Pijp), Weversplaats/Beurdsestraat, Uilenburg, Diepstraatwijk, Vugtereneinde, Lombok, Duliewijk. Vroeger had iedereen in een volksbuurt een bijnaam. Het ontstaan van bijnamen was een heel normaal verschijnsel, het gebeurde vaak geheel onbewust. Er werd ook geen onderscheid gemaakt, zowel mannen als vrouwen kregen er een. Leeftijd speelde geen rol, ook kinderen kregen een bijnaam. Velen konden wel de man of vrouw bij de bijnaam noemen, maar wisten in het geheel niet wat de officiële naam was. Met het geven van bijnamen werd geen blad voor de mond genomen; de meeste zijn recht voor de raap en vaak treffend gekozen. Bijvoorbeeld Goeiekoopsmulleke, voor iemand met een blotebillengezicht. Of Kaattetaaie, voor een vrouw die moeilijk in de omgang was. Kareltje Tetteretet, die alle woorden met een –t- uitsprak. Tresoorke Truus, die als kind opvallend spaarzaam was. Allerlei namen Een bijnaam is een naam die niet bij de Burgerlijke Stand geregistreerd staat. Deze is niet door de ouders of verzorgers bij de geboorte van het kind gegeven, maar op latere leeftijd toebedeeld door mensen in de (nabije) omgeving van de desbetreffende persoon. Het komt ook voor dat een heel gezin of een hele familie een bijnaam heeft. Een bijnaam zegt iets over een bepaalde persoon, die daardoor makkelijker onderscheiden kan worden van naamgenoten. Vroeger werden kinderen met de voornaam veelal naar familieleden vernoemd, de keuze was niet zo groot. Een van de belangrijkste functies van de bijnaam is daarom het duidelijk maken om welke ‘Piet’ of ‘Marie’ het gaat. Tegenwoordig kunnen ouders uit veel meer verschillende voornamen kiezen, er bestaan zelfs boekjes met rijen jongens- en meisjesnamen om de keuze te helpen vergemakkelijken. Overige bijnamen Behalve personen kregen en krijgen in ’s-Hertogenbosch ook gebouwen, straten, wijken, objecten en gebeurtenissen een bijnaam. Van de stad ’s-Hertogenbosch zijn verscheidene bijnamen bekend: Oeteldonk, de (Onoverwinnelijke) Moerasdraak, Cleyn

8

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Ed Hupkens Rome, Mokum Kaf (uit het Bargoens, de dieventaal). Het zuidelijke stukje van uitbreidingswijk ’t Zand werd Lombok genoemd, het noordelijke stukje heette de Vogelwijk, maar kreeg de bijnaam Siberië of de Sieb. Tal van andere bijnamen voor wijken en buurtjes zijn er nog: het Gekkenènd (laatste deel van de Hinthamerstraat, vanwege Reinier van Arkel), De Vergulde Armoe (de woningen voor onderofficieren aan de Mayweg), De Pijp (Tolbrugwijk) en Het Konijnenbuurtje (Hugo van der Goesstraat). Oproep Met de sanering (meestal sloop, soms restauratie) van de voormalige volkswijken in de periode 1950–1980 is tevens het gebruik van het toekennen en dragen van een bijnaam aan het verdwijnen. Er leven nog steeds generaties Bosschenaren die of zelf een bijnaam hebben of personen kennen die een bijnaam hebben of er ooit een droegen. Zij zijn of komen echter op leeftijd; over pakweg 20 jaar zijn deze tijdgenoten overleden. Als er de komende tijd geen actie ondernomen wordt om de Bossche bijnamen te bewaren door ze op te schrijven, zullen ze geruisloos in de vergetelheid raken. Daardoor dreigt een uniek stukje Bosch cultureel erfgoed voorgoed verloren te raken. Vandaar deze oproep tot het behoud van Bossche bijnamen. Indien u Bosschenaren kent die een bijnaam hadden of hebben, of als u zelf een bijnaam heeft, of personen kent die wellicht op de hoogte zijn van bijnamen, wordt u verzocht contact op te nemen met de auteur van dit artikel. Ook als u kennis hebt van bijnamen voor gebouwen of objecten, die in bepaalde beroepsgroepen werden gebezigd, graag contact opnemen. Voorbeelden: de Burcht van Petit voor het PNEM-gebouw, de Bollen van Wout voor de rioolpomp aan de Citadellaan, of het Gele Monster voor de De Gruyterfabriek aan de Orthenstraat en Smalle Haven. Ook als u weet hebt van typisch Bossche uitdrukkingen met daarin een (bij)naam, zoals ‘Spul van de Rul’ voor kwaliteit, of ‘Volgens de boeken van Krybolder’ voor iets waar geen speld tussen te krijgen is: graag contact opnemen. Denk daarbij niet te snel “die zal hij wel hebben”: liever een bijnaam dubbel ontvangen, dan een bijnaam niet gekregen.

Contactgegevens: Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch t.a.v. Ed Hupkens of redactie@home.nl


M

Met LEF naar Essen Werkgroep LEF

Wist u dat Essen de Culturele Hoofdstad van Europa 2010 is? Vraagt u zich af hoe Essen aan dit belangrijke predicaat komt? Wij laten het u zien in het weekend van 10-11 april en 8-9 mei. Voorafgaand aan het bezoek aan Essen nemen we een kijkje in Thorn. We maken hier een stadswandeling onder leiding van een lokale gids. Eventueel kunt u op eigen gelegenheid nog het Museum Het land van Thorn bezoeken. Aan de hand van kunsthistorische objecten en moderne multimedia shows wordt bijzondere aandacht geschonken aan de abdissen en de adellijke stiftdames die hier eeuwen lang woonden en niet alleen Thorn maar ook Essen regeerden.

Programma Zaterdag 8.30 uur 9.30 uur 10.00 uur 11.00 uur 13.00 uur 14.30 uur 20.00 uur

foto Peter Wieler

Zondag: 7.30 uur 10.15 uur 10.30 uur

foto Peter Wieler

Ooit was Essen de ‘Staalhoofdstad’ van Europa. U gaat uitgebreid de geschiedenis van de industriecultuur ontdekken, maar ook de verandering zien van industrie naar kunst, cultuur en design. We maken een stadsrondrit door Essen en ook brengen we een bezoek aan de tuinstad Margarethenhöhe, genoemd naar de stichter Margarethe Krupp. Al bij het ontstaan van deze wijk, tussen 1909 en 1920, was dit een schoolvoorbeeld van doelmatige maar tegelijkertijd zeer bewonersvriendelijke woningbouw. Tevens nemen een kijkje in de Villa Hügel, het huis dat Alfred Krupp liet bouwen voor zijn gezin. Het telt 220 kamers en is prachtig gelegen in een landschapspark van maar liefst 75 ha.

12.30 uur 14.30 uur 16.30 uur 17.30 uur 19.00 uur 20.00 uur

Vertrek station Oost Koffie met vlaai in Thorn Stadswandeling Thorn Tijd voor winkelen, museum bezoek en lunch Vertrek naar Essen Aankomst in Essen Tijd om te winkelen en/of museumbezoek in Essen (Winkels en enkele musea geopend tot 20.00 uur!) Voor de liefhebbers bieden wij nog een pendel aan naar Museum Folkwang Diner in buffetvorm in hotel

Ontbijt Koffers bij de bus Vertrek voor rondleiding industriecultuur ‘Mittagessen’ Bezoek Margarethenhöhe en Villa Hügel Vertrek naar Kevelaer Aankomst Kevelaer voor ‘Abendbrot’ (koffie/thee inclusief) Vertrek naar ’s‑Hertogenbosch Aankomst ’s-Hertogenbosch

Onvoorziene omstandigheden voorbehouden.

Prijs: € 145,- pp. op basis van een tweepersoonskamer € 160,- pp. op basis van een éénpersoonskamer Inclusief Logies met ontbijt in Welcomehotel Essen Bovengenoemde excursies en maaltijden Exclusief Museum Thorn (gratis voor houders van een Museumkaart) Museum Folkwang Essen Lunch op zaterdag en drankjes bij de maaltijden Inschrijfformulieren zijn te krijgen bij de Kringbalie aan de Parade. Voor eventuele inlichtingen en/of een digitaal inschrijfformulier: www.kringvrienden.nl.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

9


A

Al kreeg die nooit een lintje Rob Hoogeboom

“Al kreeg die nooit een lintje van verdiensten op zijn borst. Dankzij de brouwer hebben we nooit meer dorst”. Dit is de eerste regel uit het couplet van het lied Batje Vier van het Cocktail Trio, in september 2009 nog te horen op Boschtion Radio. Deze regel is grotendeels van toepassing op de nominatie van de Gouden PINT voor Stichting De Groene Vesting met het project Liniebier 1629.

foto Rob Hoogeboom

Het is voor mij een herhaling van zetten. Maar zonder het bestaan van Boschlogie zou naar alle waarschijnlijkheid De Groene Vesting niet hebben bestaan. De in 1990 gestarte bijzondere en unieke cursus over de cultuur en historie van de stad ’s-Hertogenbosch heeft al heel wat moois voortgebracht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Keldergenootschap en aan de Vereniging Vrienden van de Molens van ’s-Hertogenbosch. In deze brouwketel van historische kennis heeft men bijvoorbeeld via de module Vestingwerken, Spaanse Stad en Keerpunten de start gegeven voor linie 1629.

Subsidie voor DGV Stichting De Groene Vesting zet zich in om de linie van Frederik Hendrik uit 1629 rond ’s-Hertogenbosch zichtbaar en beleefbaar te maken en te houden. In de afgelopen jaren is de stichting vooral druk doende geweest om de route in kaart te brengen, zodat iedereen deze kan wandelen en te fietsen. Men kan de wandelroute al zien op Google maps. Toets in ‘wandelroute s-hertogenbosch’ en deze verschijnt op het scherm. Ook de fietsroute kan men nu met behulp van de fietsknooppunten geheel volgen. Er is nog veel werk te verzetten om alles in goede banen te leiden en dat kost veel vrijwilligerswerk en geld. Met het masterplan als handvat zijn er nog legio ideeën die tot uitvoer gebracht kunnen worden. Tijdens Open Monumentdag ging men weer rijden met de elektrische trein door het Bossche Broek. Er waren veel meer aanmeldingen dan plaatsen. In de toekomst zou dit een blijvertje kunnen zijn. Samen met transportmiddelen op een elektrische motor. Die

10

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

worden opgeladen bij de molen die tevens dienst doet als energiecentrale langs de stadswal. De stichting werkt ook samen met vele instanties als de provincie Noord-Brabant, waterschap Aa & Maas en de gemeentes Vught, Heusden en Sint-Michielsgestel. Bij het verhaal van het beleg in 1629 wordt meestal uitgegaan vanuit de Bossche visie. Nu blijkt met de samenwerking van de heemkundige en geschiedenisbeoefenaars uit de andere gemeentes dat er meer en andere verhalen zijn, gezien vanuit hun oogpunt Een voorbeeld is de loop van de Dommel bij Halder waar Piet van Dijk zich al jaren in heeft gestort. Of de Lunetten op de Vughtse hei uit de 19de eeuw. Ook landelijk gezien zijn er al boeken vol geschreven over dit beleg en zijn relaties. Al die noeste arbeid heeft zijn vruchten afgeworpen. Op 14 oktober 2009 heeft Stichting De Groene Vesting een subsidie ontvangen voor het steviger neerzetten van haar organisatie en het opzetten van nieuwe projecten. Uit handen van Onno Hoes (gedeputeerde provincie Noord-Brabant), Joke de Jong, Ben Brands en Geert Snijders (wethouders van Sint-Michielsgestel, Vught en ’s‑Hertogenbosch) ontving Maarten Pieters namens de stichting een cheque ter waarde van € 57.500,-. De overhandiging vond plaats op kasteel Maurick, in 1629 de thuishaven van Frederik Hendrik. Het masterplan van De Groene Vesting vormt de cultuurhistorische component van het project Groene Delta, waarbij in het bijzonder natuurprojecten in de omgeving van ’s‑Hertogenbosch worden ontwikkeld. Gouden PINT In het masterplan staat ook opgenomen het aanbieden van streekproducten. Denk daarbij aan brood, jam, fruit(sappen) en wat al niet meer. Het in het voorjaar van 2008 opgestarte project Liniebier 1629 gaat zelfs nog wat stapjes verder. In 1629 dronk men meestal meer bier dan water, omdat het water niet te vertrouwen was. Met het brouwen van bier (met een zeer laag alcoholpercentage) verdwenen alle ziektekiemen en door het drinken ervan kwam men aan zijn dagelijkse vochtinname. Nu is dat niet meer nodig. Het idee om een goed bier te degusteren op Linie 1629 van regionale Brabantse brouwers spreekt menigeen wel aan. In KringNieuws van november 2008 ben ik hier al uitgebreid op in gegaan. Na wat aarzelende stapjes zijn begin 2009 de eerste Liniebier 1629 six-packs in de verkoop gegaan. Eerst bij enkele DGV-leden aan huis. Slijter Gall&Gall op de Molenhoekpassage in Rosmalen startte met de eerste commerciële verkoop. Het heeft veel succes: bij tijd en wijle is de vraag groter dan het aanbod.


K

Korte berichten

foto Joeri de Bekker

Tijdens het KBC-festival op 3 mei begon ook Jan van Kollenburg van brouwerij ’t Kolleke met de verkoop. Af en toe moeten we nee verkopen. Om een en ander te promoten werd bij dezelfde slijter op 17 juni 2009 de primeur van een Liniebier proefavond georganiseerd. Hierbij was wethouder Bert Pauli als eregast aanwezig. De week van de Smaak van 21 tot en met 26 september 2009 had ook nog wat verrassingen in petto. Er is publiciteit aan gegeven door middel van een landelijke oplage in de Volkskrant met 750.000 exemplaren. Hierdoor heeft men een zeer groot bereik. De Liniebier brouwer Toon van der Heijden van de Sint-Servattumus brouwerij in Schijndel won de landelijke publieksprijs Held van de Smaak. De Vereniging PINT organiseerde op 23 september in Bar

Le Duc een Open Liniebier proefavond. Diezelfde PINT heeft ook een tweejaarlijkse gebeurtenis, namelijk de uitreiking van de Gouden PINT. Begin oktober ontving De Groene Vesting het geweldige nieuws dat men genomineerd was voor deze landelijke prijs. Op 4 november 2009 was deze prijsuitreiking in het Centraal Brouwerij kantoor in Den Haag. Helaas is De Groene Vesting geen winnaar geworden maar ze eindigde met een eervolle vermelding op een verdienstelijke tweede plaats. Landelijk gezien een enorme opsteker en dit geeft nog meer motivatie om de ideeën en het Liniebier 1629 meer glans te geven en uit te dragen. Door bovenstaande gebeurtenissen zijn de gemeente ’s-Hertogenbosch en haar omliggende gemeenten nog eens extra op de kaart gezet. En dat allemaal dankzij de stevige basis van de Boschlogie cursus.

Bronvermelding www.degroenevesting.nl www.pint.nl Boschlogie I – II – III Rob de Vrind, ’s-Hertogenbosch zeldzaam Groen Peter Jan van der Heijden, Rob de Vrind, Charles Limonard, Dagboek 1629

Aanbieding

Jos Holland

Bent ook u trots om Bosschenaar te zijn? Uit dat door, bij bijzondere gelegenheden, te vlaggen met een echte Bossche Vlag. De vlag met afmetingen 100x150 cm is opgenomen in de collectie van de Kringbalie, Parade 23. We zijn trots dat het ons als Kring Vrienden, met een grote afname, gelukt is om de prijs te beperken tot E 24,00. Deze prijs geldt zolang de voorraad strekt. Dus wees er snel bij!

Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch op TV Brabant 10 Jos Holland Brabant 10 is de grootste regionale commerciële zender van Nederland, met een bereik in geheel Brabant van ruim 800.000 huishoudens. De Kring Vrienden heeft een aantal reclamespots in 2010, die telkens van ’s avonds 19.00 uur tot volgende dag 19.00 uur, eens per uur of eens per twee uur, worden uitgezonden. Voor januari en maart 2010 hebben we in de weekeinden spots gereserveerd van object rondleidingen (Stadhuis, Sint-Jan en Sint-Janstoren). Voor de maanden hierna hebben we nog geen dagen bepaald, maar we denken aan: – april en mei: de spot over de cultuurhistorische stadswandeling; – juni, juli en augustus: vaartochten; – september en oktober: cultuurhistorische stadswandeling en – november en december: object rondleidingen.

Aanvulling

Marjan Vonk

In het novembernummer van het KringNieuws staat een artikel over de herinrichting van de uiterwaarden van de Maas. Daarin wordt een wandelroute genoemd, te verkrijgen bij de VVV. De VVV attendeert ons erop dat het hier niet een losse routebeschrijving betreft, maar een boekje Anders langs de Maas. Onder deze titel heeft de stichting Maasmeanders een route uitgezet over en langs de Maasdijk, van ’s-Hertogenbosch, via Oss en Ravenstein naar Cuijk, die geschikt is om te wandelen en te fietsen. Op grote delen zijn ook struinroutes uitgezet waardoor je ervoor kunt kiezen door de uiterwaarden te gaan tot aan de Maas. Deze laatste routes zijn uitgezet als zomerroutes omdat ’s winters bij, of direct na hoog water, de paden vaak niet begaanbaar zijn.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

11


O

Onbekend, toch bemind Het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) kent een heel kleine, maar erg belangrijke afdeling. Het is de Afdeling Materieel Beheer, bestaande uit vijf medewerkers. Zij scheppen voorwaarden voor het beschikbaar maken en houden van het op het BHIC aanwezige materiaal. Het restaureren en beheren van archiefstukken onttrekt zich meestal aan de blik van het grote publiek. We maken kennis met twee restauratoren die op bevlogen wijze over hun werk praten.

Schimmeltest op een aangetast archiefstuk

Badinstallatie in het labora­ torium

12

Het restauratieatelier bevindt zich naast het BHIChoofdgebouw, in een gebouw met de naam Het Werkhuis. Vroeger was het een werkplaats, onder andere voor een smederij. In de zestiger jaren was hier jongerensoos ’t Fust gevestigd. Begin zeventiger jaren zat hier ook De Theetuin, een soort klein muziekcentrum annex alternatieve soos. Sinds de restauratie van de Citadel (1984-1985) bevinden er zich de werkruimten van de restauratoren van het BHIC. Marcel Dénis en Peter Coret werken als conserveringsadviseur bij het BHIC. Beiden hebben de opleiding tot restaurator leer, papier en perkament gevolgd en afgerond bij het ICN, het Instituut Collectie Nederland. Marcel Dénis was geboeid door het handmatige proces van ‘oude boeken weer mooi maken’. Peter Coret kwam in die tijd als tekenleraar niet aan de bak in het onderwijs, en ging in op een advertentie van het toenmalige Rijksarchief NoordBrabant. Begin 1980 kwamen zij in dienst van het BHIC, dat toen nog Rijksarchief Noord-Brabant heette en gevestigd was in de Waterstraat. Sindsdien hebben zij de opleiding tot restaurator en allerlei applicatiecursussen gevolgd, zoals determineren van fotomaterialen en herkennen van schimmelculturen. Schadefactoren Er zijn verschillende oorzaken, zowel in- als uitwendig, die tot schade aan – vaak kostbare – archiefstukken kunnen leiden. Het gebruik van archiefstukken is een belangrijke uitwendige grond van schade. Een van de redenen waarom deze steeds meer in gedigitaliseerde vorm aan gebruikers aangeboden worden, de originele stukken hebben dan minder te lijden. Slechte bewaaromstandigheden leiden vaak tot materiaalschade; hierbij moet gedacht worden aan omgevingen die of te vochtig of te droog zijn. Brand, insecten en schimmels zijn andere oorzaken, die tot aantasting van archiefstukken kunnen leiden. Een inwendige oorzaak is de aanwezigheid van ijzerdeeltjes in inkt. Als die gaan oxideren, wordt het papier aangevreten door inktvraat, het gevolg is dat de letters er letterlijk uitvallen, er ontstaan gaten in het papier.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Ed Hupkens Een andere inwendige oorzaak is verkleuring van papier. Vroeger werd papier gemaakt van pulp uit lompen; om de kosten te drukken werd op zeker moment bij het vervaardigen van papier hout toegevoegd. In hout zit lignine, een chemische stof die er voor zorgt dat papier verbruint, waardoor verval van papier gaat optreden. Bij leer kan leerrot ontstaan, waardoor de leerstructuur verpulvert; vooral bij schapenleer komt dit voor. In de zogenaamde Schadeatlas staat een opsomming van alle mogelijke oorzaken vermeld, die tot schade, aantasting of verval van materiaal kunnen leiden.

De omgeving te dr Werkzaamheden Wat gebeurt er nu als een archiefstuk op het BHIC binnenkomt? Alles wat nieuw binnenkomt en aangeboden wordt door particulieren en overheidsinstellingen, wordt getest en beoordeeld op materiële conditie. Het komt voor dat een archiefstuk wordt afgewezen en dat de conserveringsdeskundigen adviseren om het archiefstuk of stukken eerst te laten ontsmetten. Het BHIC is zeer gespitst op het voorkómen van een zogenaamde schimmelexplosie. Archiefstukken van overheden kunnen overigens in principe niet geweigerd worden, maar ze moeten wel schoon zijn. Marcel Dénis demonstreert hoe een schimmeltest in zijn werk gaat. Op tafel ligt een kloek formaat foliant, dat bij openslaan een verkleurde tekst laat zien waarvan je denkt: ‘Dit krijgen ze nooit meer goed.’ Met behulp van een testkit wordt een uitstrijkje over


Een gerestaureerd archiefstuk

het papier gemaakt, dat vervolgens in een broedstoof op kweek wordt gezet. Na ongeveer zes dagen is af te lezen of er levensvatbare schimmels in zitten en zo ja, tot welke schimmelsoort ze behoren. Is een schimmel aangetoond, dan moet die gedood worden. Het ontsmetten van archiefstukken wordt uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf, waar ze met gammastraling doorstraald worden. Op een andere tafel ligt een Resolutiënband, die helemaal uit elkaar is gehaald. Peter Coret geeft aan, dat aangetaste gebonden stukken compleet gedemonteerd en dan drooggereinigd worden. Daarna worden de pagina’s genummerd en geselecteerd voor

foto Ed Hupkes

roog of te vochtig is funest

foto Ed Hupkes

foto Ed Hupkes foto Ed Hupkes

Een gedemon­ teerde band

uitbesteding om ‘aan te vezelen’. Deze zogenaamde natte behandeling is ook in het eigen laboratorium mogelijk. In een grote, aparte ruimte staat een badinstallatie, waarin boeken, kaarten en charters gereinigd kunnen worden. Er kan getest worden op PH-waarde (zuurgraad), ook droogreinigen, kleuren testen, kleuren fixeren, wassen, reinigen, aanvezelen en sealen zijn allemaal mogelijk in het laboratorium. Het resultaat van deze behandelingen is dat het papiermateriaal er sterker van wordt. Een andere verantwoordelijkheid is de bewaking van de klimatologische omstandigheden van de depots van het BHIC, zowel in ’s‑Hertogenbosch als in Grave. Een temperatuur van 18 graden Celsius bij een luchtvochtigheid van 50%, zijn ideale waarden. Tegenwoordig wordt het binnenklimaat geautomatiseerd beheerd; controles op de apparatuur blijven echter noodzakelijk.

Een belangrijke taak is het begeleiden van te restaureren materialen die uitbesteed worden, met name in het voortraject. Het BHIC besteedt veel restauratiewerk uit aan gespecialiseerde restauratieateliers. Dénis en Coret zorgen ervoor, dat ze op de hoogte blijven van ontwikkelingen op hun vakgebied, onder andere verpakkingsmaterialen. Er wordt gebruik gemaakt van zuurvrije dozen en omslagen en weekmakervrije kunststoffen. Zo worden de bekende, bruine archiefdozen vervangen door een verbeterde, grijsblauwe doos. In de ondergrondse depots laten de restauratoren voorbeelden zien van archiefstukken die gerestaureerd zijn: de boeken, charters, prenten en landkaarten zien er prachtig uit en kunnen weer tientallen jaren van gebruik tegemoet zien.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

13


S

Sint-Jansmuseum De Bouwloods

Wie nader kennis wil maken met de geschiedenis en de restauratie van de SintJan kan het beste een bezoekje brengen aan het Sint-Jansmuseum De Bouwloods. Het museum herbergt originele beelden, middeleeuwse bouwfragmenten en gipsafgietsels van de kathedraal. In het museum is ook het kerkarchief van de SintJan ondergebracht. Dit museum dankt zijn naam aan de oude steenhouwers- en beeldhouwerswerkplaats, waar alle natuursteen werd bewerkt voor de bouw en de restauraties van de kathedraal. De verschillende bouwloodsen, die in de loop van de eeuwen zijn gebruikt hebben steeds gestaan op de plek waar nu het museum is gevestigd. De laatste bouwloods is in de jaren tachtig afgebroken om plaats te maken voor het museumgebouw. De voortdurende restauraties van de Sint-Jan hebben er voor gezorgd dat de collectie van de Bouwloods voortdurend is aangevuld.

Spitsbogen Aan het eind van de 14de eeuw werd besloten om de kleine oude romaans kerk te vervangen door een pretentieuze gotische kerk met veel meer allure die beter paste bij de stad en het toenmalige religieuze leven. Gotiek is een bouwstijl die in de loop van de 12de eeuw in het noorden van Frankrijk ontstond. Door de toepassingen van spitsbogen en kruisgewelven werd in nieuw te bouwen kerken de stabiliteit van het bouwwerk vergroot. Tegelijkertijd werd bereikt dat het gewicht niet meer op de gehele breedte van de muur drukte, maar zich op enkele punten concentreerde. Om de druk op die punten te ontlasten, bracht men aan de buitenzijde van koor en schip luchtbogen aan. Nu de muren niet langer nodig waren om het gewicht van

‘Je toont karakter als je een dergelijk karwei afmaakt’ daken en gewelven te dragen, konden er grote ramen in worden aangebracht. De kerken werden zodoende hoger, ruimer en lichter. De bouwloods bij een kerk was de plaats waar de bouwactiviteiten werden voorbereid. Vanuit de bouwloods gaf de loodsmeester, de architect, leiding aan de bouwwerkzaamheden. In de bouwloods werkten steenhouwers, beeldhouwers, timmerlieden, metselaars en andere ambachtslieden. Tijdens de restauraties in de 19de en 20ste eeuw raakte de bouwloods overvol met beeldhouwwerk, dat van de oude middeleeuwse kathedraal werd verwijderd. Gipsafgietsels van oorspronkelijk beeldhouwwerk, modellen en ontwerpen voor de vervanging van beelden, bouwtekeningen, foto’s en ander documentatiemateriaal, alles bijeen een bonte verzameling van uniek historisch bouwmateriaal.

14

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Vrijstudieproject Geleidelijk aan is de Bouwloods daardoor veranderd van een werk- en opslagplaats in een museum. Het is nu een zelfstandig museum met een eigen bestuur, met korte lijntjes naar het kerkbestuur van de Sint-Jan. Regelmatig komen bezoekers hier de bijeengebrachte collectie bewonderen. De bouwconstructie van de kerk wordt verduidelijkt en de wijze waarop in het verre verleden de bouwtechnische problemen zijn opgelost. Het aanbrengen van luchtbogen tijdens de bouw is daar een voorbeeld. Twee jaar geleden heeft een aantal studenten van de Avans Hogeschool als vrijstudieproject het idee opgepakt om het krachtenveld in een gotische bouwconstructie inzichtelijk te maken. Aanvankelijk zijn negen studenten begonnen aan dit project. Bij de feestelijke onthulling van het


K

Korte berichten

Gerard ter Steege

Lezing professor Antoine Jacobs Paul Nuijten

foto Wim Roelsma

eindresultaat zijn daarvan nog drie (ex)studenten over. Dankzij het enthousiasme en doorzettingsvermogen van Syquin van der Berg (student Bouwkunde), Jeffreij Haverhals en Hans Roelofs (beiden studenten Civiele techniek) beschikt het museum nu over een unieke ‘flexibele’ maquette, die op een verrassend duidelijke wijze de functie van de luchtbogen aantoont. Een ogenschijnlijk eenvoudige maar wel met precisie gemaakte houten maquette verduidelijkt op een ingenieuze wijze de functie van de luchtbogen bij een groot en hoog gotisch bouwwerk. Als bij de maquette de luchtbogen worden verwijderd, blijft een instabiel bouwwerk staan. In werkelijkheid kunnen in dat geval extreme weerselementen een vernietigende werking hebben op een dergelijk gotisch bouwwerk. Door het terugplaatsen van de luchtbogen in de maquette zie je de stabiliteit weer toenemen tot een degelijk bouwwerk. Museum Bij de start van het project in 2005 hadden de studenten alleen maar een idee. Een idee, dat werd uitgewerkt via een simpel kartonnen model naar een proefmodel en weer later naar een schaalvergroting. Een tijdrovend project dat heeft geresulteerd in een unieke maquette die zeker een verrijking is voor het museum. Het project is van de kant van de Bouwloods intensief begeleid door Resy Rabou en Bert Baltesse. Het eindproduct is onlangs feestelijk aangeboden en geplaatst in het museum. Opmerkelijk voor het doorzettingsvermogen van de bouwers is dat de uiteindelijke afronding van het project en de plaatsing van de maquette in de Bouwloods is gebeurd een jaar nadat deze studenten zijn afgestudeerd. Terugkijkend op het verloop van het project werd bij de onthulling Jeffreij beoordeeld als de organisator, Syquin als de denker en Hans als de doener. Deze drie eigenschappen samen hebben ervoor gezorgd dat de Bouwloods een waardevolle aanwinst erbij heeft gekregen. Een aanwinst, die perfect past in de wijze waarop het museum zich nu en in de toekomst wil presenteren. Als alles volgens plan verloopt zijn aan het eind van 2010 alle steigers weg en is de restauratie voltooid. Voorlopig dan geen steigers meer. De voorzitter van de Bouwloods, Ronald Glaudemans, ziet het belang van het museum alleen maar toenemen. “Als straks de steigers zijn verdwenen en alle overige plannen wel of niet zijn gerealiseerd, beschikt de stad weer over een indrukwekkende kathedraal. Een imposant bouwwerk met een eeuwenlange bouwgeschiedenis. Juist om kennis te kunnen maken met die bouwgeschiedenis en over de verschillende restauraties is een bezoekje aan het museum de Bouwloods zeker de moeite waard.”

Elke Bosschenaar is trots op zijn historische binnenstad. Elke Bosschenaar heeft een gevoel van warmte en gezelligheid bij de historische uitstraling van de stad, maar voelt ook respect voor het vakmanschap en de schoonheid waarmee honderden jaren geleden gebouwd werd. De Bosschenaar waardeert echter ook het contrast: naast de historische binnenstad een modern stadsdeel met allure. Juist door het contrast komen zowel de binnenstad als het Paleiskwartier beter tot hun recht. Niet alleen de Bosschenaar kent dit gevoel, maar ook de vele toeristen die deze stad aandoen, ervaren dit. De historische binnenstad is daarmee van groot economisch belang.

In het buitenland kennen we de vertaling van dit gevoel als het Altstadt/Neustadt-concept. De VVD, Rosmalens Belang en De Stadspartij willen dit concept ook op ’s‑Hertogenbosch toepassen door middel van aangepaste architectuur voor de binnenstad, door plannen voor allerlei projecten op te stellen en uit te voeren en door het ook voor stadspromotie te gebruiken. Professor Antoine Jacobs sluit op dit initiatief aan met zijn pamflet Pleidooi voor een mooier ’s-Hertogenbosch. Zijn conclusie: Stop de bouwwoede binnen ’s-Hertogenbosch; het is wenselijk, dat er een duidelijk alternatief wordt gepresenteerd voor een mooier ’s‑Hertogenbosch. Dat is het doel van zijn pamflet en hij wil dit graag toelichten tijdens een lezing voor de Kring Vrienden van ’s‑Hertogenbosch op dinsdag 23 februari 2010 in het Kringhuis aan het Lombardje. Aanvang 14.00 uur. De toegang is gratis. Wel graag tevoren uw komst melden (telefoon 073-613 50 98) i.v.m. de beperkte plaatsruimte.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

15


B

Bewakers van het culturele erfgoed (7) We Een serie artikelen over de werkgroepen van de Kring die samen het Kenniscentrum (KC) vormen

In 2003 is de Werkgroep Molens opgericht op initiatief van Cor Gillhaus, oudvoorzitter van de Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch in samenwerking met René Vogels, vrijwillig molenaar op de molen van Rosmalen en de molen van Lith. René Vogels geeft dan al ongeveer 5 jaar de module Molens voor Boschlogie 3. Om leden te werven voor de werkgroep werd geput uit de cursisten die op dat moment deze module hadden afgerond. Aanvankelijk telde de werkgroep 15 leden. De laatste 3 jaar bestaat deze uit 6 leden.

ansicht: archief Nik de Vries

Waar staat de werkgroep voor De Werkgroep Molens heeft als eerste doelstelling het vergaren van kennis en uitdragen van ideeën betreffende het behoud van het erfgoed molens in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Geput werd uit de publicaties van Nico Jurgens in het blad ’s-Hertogenbosch van het Stadsarchief. Een tweede doelstelling is werken aan plannen om te komen tot het herbouwen van een of meer (wind)molens op de stadswallen en het creëren van draagvlak hiervoor bij de Bossche bevolking. Immers, een vestingstad als ’s-Hertogenbosch kan toch eigenlijk niet zonder minstens één molen op zijn gerestaureerde vestingwallen.

Wat heeft de werkgroep tot 2009 gedaan Tot medio 2006 heeft deze werkgroep zich -vooral achter de schermen- bezig gehouden met deze doelstellingen. Er werd gekeken naar wat de beste locaties voor de herbouw van een molen in de stad zouden kunnen zijn. Daartoe werd onder andere in het Stadsarchief naar meer gegevens gezocht over de ooit aanwezige molens op deze locaties. Ook de Keur voor Olieslagers en Molenaars hebben we daar gevonden. Er werd in 2004 contact gelegd met de molenstichting van Woudrichem om te leren van hun inspanningen om tot herbouw van hun molen te komen.

16

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Af en toe was er overleg met de afdeling BAM (Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten) over de mogelijkheden van het inpassen van een molen in het kader van de restauratie van de vestingwallen. We hebben voor vier locaties, waar ooit een molen heeft gestaan, een brochure geschreven. Deze locaties zijn: Bastion Oranje met de Oude Steenen Molen van 1673 tot 1890; Bastion Deuteren met de Nieuwe Steenen Molen van circa 1720 tot 1938. Dit is de plaats aan de Vughterdijk waar volgens het oudste document -een oorkonde van 16 september 1296door Jan II, hertog van Brabant, de bouw van een windmolen werd toegestaan. (Camps, Oorkondenboek voor Noordbrabant, deel 1,2, blz 661); Bastion Maria met de molen Nooitgedacht van 1800-1884; Bastion Oliemolen met de Oliemolen van 1657 tot 1890. Naast ideeën over herbouw van een windmolen hebben we ook plannen gemaakt voor het herbouwen van een rosmolen naar het voorbeeld van de rosmolens van Leeghwater. Daarvan hebben er 23 gestaan langs de Bossche Sloot, vlakbij de uitmonding aan de Dieze, ten tijde van het beleg van ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629. In 2006 is de werkgroep gevraagd door het Noordbrabants Museum of ze kon helpen met de voorbereidingen voor de molententoonstelling in het kader van het Nationale Molenjaar 2007. In ruil daarvoor hebben we het Bossche molenerfgoed via een touchscreen programma en een kleine molenbrochure kunnen laten zien. René Vogels heeft toen een boeiende lezing gehouden over de standerdmolens buiten de stad in de tijd Jacob van Deventer (circa 1545) en de molens op de stadwallen vanaf 1593.


erkgroep Molens In 2007 heeft de werkgroep samen met vertegenwoordigers van de gemeente onder leiding van Peter van Gurp namens de Kring, een rapport opgesteld met de naam Niet voor de Prins. Dit rapport is in september 2007 aangeboden aan wethouder mevrouw J. Eugster en R.van de Mortel, burgemeester van Vught, door onze Kringvoorzitter in de molen van Ravenstein. In dit rapport is de molengeschiedenis van de vier molenlocaties beschreven met de voors en tegens van eventuele herbouw. Hierin is ook het rosmolenplan beschreven.

foto Gerard ter Steege

Huidige stand van zaken Door de gemeente Vught is als eerste gereageerd over herbouw van een rosmolen. Men denkt daar aan een locatie in de buurt van de Lunettenlaan. Definitief heeft men hierover overigens nog geen beslissing genomen. Ons gemeentebestuur heeft tot nog toe de herbouw van een windmolen van de hand gewezen. Over het plan voor de herbouw van een rosmolen is men wel enthousiast. Op de oorspronkelijke plaats (tussen de Dieze en Ketelaarskampweg Docterskampweg) kan deze niet meer terugkomen, aangezien daar na de oorlog na ophoging van het gebied een industrieterrein is aangelegd. De gemeente denkt wel aan een locatie in het gebied Diezemonding. In december 2009 heeft er een fietstocht plaatsgevonden waarbij we samen met vertegenwoordigers van de gemeente een aantal potentiële locaties hebben bekeken. Aansluiting zal gezocht worden bij de historische fietsroute waarvan Stichting De Groene Vesting de initiator is. Wat betreft een windmolen: in het kader van de v.l.n.r.: Dirk herinrichting van het Heetmanplein, na het gereedkomen Pruys, Frans van van de rondweg door de Gement, is door de Kring Noppen, Bert vd aandacht gevraagd voor een plaats waar mogelijk in de Wijgert, Liesbeth toekomst een windmolen zou kunnen worden herbouwd. Verhoeven, René De werkgroep heeft het idee van een traditionele Vogels en Rob windmolen laten varen, nadat zij de molen De Nolet vd Bosch. in Schiedam heeft bezocht. Dit is een molen, die

er uitziet als een traditionele molen, maar energie opwekt door middel van een turbine. Met diverse maatschappelijke groeperingen onderhouden we contacten om te kijken of de plannen voor een dergelijke ‘klimaatmolen’ haalbaar zijn. Sinds kort weten wij ook dat we niet de enigen in Nederland zijn die deze molen als voorbeeld hebben genomen. In Den Helder zal eindelijk een molen herbouwd worden met instemming van de gemeente, die ook door middel van een windturbine energie zal gaan opwekken. Deze molen gaat men De Volharding noemen! Naast de Werkgroep Molens van de Kring zal er in de toekomst een stichting Herbouw Molens in

foto Gerard ter Steege

ansicht: archief Nik de Vries

Liesbeth Verhoeven

’s-Hertogenbosch worden opgericht, die zich specifiek zal gaan bezig houden met de daadwerkelijke realisatie van de herbouw van de rosmolen, en mogelijk te zijner tijd met de ‘klimaatmolen’. Voor een dergelijke stichting is gekozen op grond van ervaringen op vele plaatsen in den lande. Zij zal onder andere de volgende taken hebben: werving van financiële middelen, zorg dragen voor de PR, creëren van draagvlak onder de bevolking, opdracht geven voor de bouw, aansprakelijkheid voor de bouw van de molen(s). Verder bestaat er ook een vereniging Vrienden van de Molens van ’s-Hertogenbosch (www.bosschemolens. nl). Deze vereniging heeft leden die interesse hebben in de molens en de molengeschiedenis van ’s-Hertogenbosch. Zij tracht draagkracht en enthousiasme te realiseren onder de bevolking voor molens. Vele Molenboschlogen, (oud)cursisten Boschlogie 3, zijn lid van deze vereniging, die inmiddels meer dan 100 leden telt.

In deze reeks komen de volgende werkgroepen aan bod: Archeologie, Binnendieze, Bouwplannen, Empel, Het Kleine Monument, Industrieel Erfgoed, Kerken & Kloosters, Molens, Openbare Ruimte, Toponymie, Verzamelaars Hertog Jan, Archeologie en Vestingwerken.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

17


D

Dat gaat naar Den Bosch toe: soldaten ui

’s-Hertogenbosch is vanaf het begin een vestingstad. De ordehandhaving en de verdediging van de stad berusten aanvankelijk bij de inwoners van de stad. ’s‑Hertogenbosch telt vier schuttersgilden, genoemd naar de wapens die ze gebruiken, de Oude en de Jonge Voetboog, de Handboog en de Kolveniers. Daarnaast leveren de ambachtsgilden een bijdrage aan de stadsverdediging.

ansicht: archief Nik de Vries

In de eerste helft van de 16de eeuw ontstaat een slepend conflict tussen het hertogdom Brabant en het graafschap Gelre. Maarten van Rossum ligt met zijn leger een aantal keren voor de wallen. Als de nood hoog is, stuurt de regering in Brussel militaire versterking in de vorm van buitenlandse huurlingen. Als de dreiging voorbij is, vertrekken de soldaten weer.

Het eerste garnizoen Philips II van Spanje volgt in 1555 zijn vader Karel V op. Hij laat zich vertegenwoordigen door een landvoogd, die vanuit Brussel over de Nederlandse provincies regeert. Het is twee jaar voor de Tachtigjarige Oorlog. De politieke onrust neemt toe. Edelen moeten hoge belastingen betalen. Calvinisten komen in opstand tegen een aantal kerkelijke gebruiken. In hetzelfde jaar is door de strenge winter de oogst mislukt. In de steden is geen voedsel genoeg. De hongerige bevolking ergert zich steeds meer aan de rijkdom van de kerken. De frustratie zoekt een uitweg. De Beeldenstorm, het vernielen van het interieur van kerken, begint op het platteland van Zuidwest Vlaanderen en breidt zich hierna snel naar het noorden uit. Twee dagen lang worden in de Bossche kerken vernielingen aangericht. Het stadsbestuur en de schuttersgilden zijn niet in staat de ongeregeldheden te voorkomen. Daarom stuurt landvoogdes Margaretha van Parma het jaar daarop een garnizoen beroepssoldaten. Op verzoek van het stadsbestuur komen er voornamelijk Duitsers. Die zijn tenminste te verstaan. De soldaten worden ingekwartierd bij burgers.

18

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

ansicht: archief Nik de Vries

De soldaten brengen niet alleen rust in de stad, maar misschien nog meer onrust. Er wordt gestolen, gevochten en jonge meisjes worden belaagd. Uiteindelijk sluit het hertogdom Brabant een verdrag met de nieuwe landvoogd, Don Juan van Oostenrijk. In 1577 wordt het garnizoen opgeheven. De militairen vertrekken tegen betaling van ruim 25.000 gulden aan achterstallige en extra soldij. De Republiek In 1603 wordt ’s-Hertogenbosch bij Deuteren belegerd door prins Maurits, een oudere broer van Frederik Hendrik. Aartshertog Albertus, schoonzoon van Philips II, krijgt toestemming met een leger vanaf de Hinthamerpoort dwars door de stad te trekken, om via de Sint Janspoort een verrassingsaanval te doen. Eenmaal in de stad geeft Albertus zijn troepen opdracht de wachtposten te bezetten. De stad heeft door deze list opnieuw een garnizoen. Dat garnizoen slaat een aantal malen een belegering van het Staatse leger onder bevel van Maurits af. Tot Frederik Hendrik de stad omsingelt. De afloop van die belegering

Bijna alle onwettige


it den vreemde in 1629 kent iedereen. Frederik Hendrik neemt de stad in. Het garnizoen huurlingen onder leiding van gouverneur Grobbendonck verlaat de stad volledig bewapend, met vliegende vaandels en slaande trom. De stad is verloren, maar aan de soldateneer is voldaan.

ansicht: archief Nik de Vries

De nieuwe gouverneur heeft het bevel over een nieuw garnizoen, nu in opdracht van de Republiek der Nederlanden. Het garnizoen bestaat ook nu uit huurlingen, beroepssoldaten uit Italië, Spanje, Zwitserland, Engeland, Schotland, Polen, Duitsland en Nederland. Bosschenaren ervaren dit garnizoen als een bezetting. De militairen van de ‘Staatsen’ zijn niet geliefd. Zij controleren het verbod op de katholieke eredienst en ze leiden een losbandig leven. Soldij wordt snel omgezet in drank en plezier. Veel soldaten hebben een concubine of bezoeken een bordeel. ‘Bijna alle onwettige kinderen zijn soldatenkinderen,’ klaagt

ansicht: archief Nik de Vries

e kinderen zijn soldatenkinderen men in die tijd. En als de huurling vertrekt, laat hij zijn concubine met haar kinderen soms onverzorgd achter. In 1747 bestaat tien procent van de bevolking uit door soldaten verlaten vrouwen en kinderen. Soms nemen de soldaten het recht in eigen handen. In 1787 lopen de spanningen tussen burgers en soldaten zo op, dat de laatsten de ruiten van de huizen van veel burgers ingooien en 250 huizen plunderen. Het stadsbestuur eist met succes teruggave van de gestolen voorwerpen en van december 1787 tot april 1788 worden bijna dagelijks ‘kijkdagen’ gehouden waar burgers in beslag genomen artikelen kunnen ophalen. Het opstandige garnizoen wordt vervangen.

ansicht: archief Nik de Vries

Marjan Vonk

Vanaf het midden van de 18de eeuw gaat de stad over tot centrale huisvesting van de militairen. Soldaten worden niet langer ingekwartierd bij burgers, maar gehuisvest in de Tolbrug-, de Mortel-, de Jacob- en de Berewoutkazerne. Daar is in totaal plaats voor zo’n 3000 manschappen. Ze slapen in tweepersoons bedsteden en volgens het reglement krijgen zij eens per vier weken schone lakens en eens per acht dagen een schone handdoek! Gehuwde soldaten slapen thuis. Het garnizoen in vredestijd Wat doet nu dat leger, als er geen oorlog is. Het garnizoen van ’s-Hertogenbosch bestaat uit drie- tot vierduizend man. In normale tijden is slechts een klein deel daarvan nodig om wacht te lopen bij de stadspoorten en op de wallen en bastions. Soldaten die geen wachtdienst hebben, mogen werk zoeken in de stad of de directe omgeving. Daar tegenover staat dat een soldaat die geen dienst heeft, ook geen soldij ontvangt. ’s Zondags moeten alle militairen in de kazerne zijn en eens per maand moeten zij een ochtend oefenen. De 150 man die dienst hebben, beginnen de dag met een exercitie en veel tromgeroffel. Dan marcheren ze naar de Markt. Daar wordt ’s winters om zeven uur en ’s zomers om zes uur reveille gehouden. Vervolgens worden de poorten geopend, opnieuw met een exercitie en tromgeroffel. ’s Avonds worden de poorten weer gesloten met een zelfde ceremonieel. Nog wat later slaan de tamboers het taptoe. Dat betekende letterlijk: de tap moet toe. Kasteleins mogen vanaf dit moment niet meer tappen voor soldaten. In 1810 wordt door koning Lodewijk Napoleon tijdens de Franse overheersing de militaire dienstplicht ingesteld, die in 1815 door de Nederlandse koning Willem I wordt overgenomen. De buitenlandse huurlingen verdwijnen. De vesting ’s-Hertogenbosch verliest steeds meer aan belang en wordt in 1874 opgeheven. ’s-Hertogenbosch blijft garnizoenstad tot 1993.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

19


S

Sint-Josephkerk – nu Orangerie – 150 jaa

ansicht: collectie Toine Janssen

In de avond van 4 december 1859 zegent rector Te Vaarwerk van de redemptoristen in stilte de nieuwe Sint-Josephkerk aan de Tweede Nieuwstraat in. Tijdens de nachtelijke uren brengen de broeders van het klooster al het nodige van de noodkerk naar de nieuwe kerk en op 5 december 1859 wordt ’s morgens om half 5 de kerk onverwacht voor het publiek geopend. Om 5 uur ’s ochtends wordt in processie het H. Sacrament overgedragen tot verbazing van de weinige gelovigen, die gewoonlijk naar de noodkerk kwamen. Om half zes leest rector Te Vaarwerk er de eerste H. Mis. ‘Een vroege Sint Nicolaassurprise’, zo gonst het in de stad, maar bijna niemand vermoedt de ware reden van deze haast en de wereldlijke overheid zwijgt. Met de ingebruikname van de kerk is de vestiging van de redemptoristen in ’s-Hertogenbosch voltooid.

’s‑Hertogenbosch maakt kennis met redemptoristen De redemptoristen beginnen hun activiteiten in Noord-Brabant in 1841. Zij geven de katholieke emancipatie een forse stimulans door het houden van de zogenaamde volksmissies, waarbij een aantal dagen achtereen in de parochiekerken gepreekt wordt. In november 1843 gebeurt dit voor de eerste maal in de vier parochiekerken van ’s‑Hertogenbosch op initiatief van apostolisch vicaris Den Dubbelden, ondanks tegenwerking van de Bossche pastoors en minister van justitie van Hall, die bang is dat de geestelijkheid daardoor te veel invloed zal krijgen op de bevolking. De katholieke emancipatiegolf lijkt niet meer te stuiten, zo vrezen de protestantse bestuurders. Desondanks is de Volksmissie, die vijftien dagen duurt, een groot succes. De Bossche pastoors die het succes van de redemptoristen met lede ogen hebben aangezien weten van de vicaris de belofte te krijgen dat ‘er nooit meer vreemde geestelijken in de stad zullen prediken’. Johannes Zwijsen, sinds 1851 bisschop van ’s‑Hertogenbosch, is zeer ontstemd over de weigerachtige houding van de Bossche pastoors. Hij maakt zich sterk voor de vestiging van de paters in de stad. Als in december 1853 het beeld van de Bossche Zoete Lieve Vrouw uit Brusselse ballingschap

20

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

terugkeert, preken de redemptoristen in de Sint-Jan de noveen -negendaagse bidstonde- en dragen het beeld de kerk rond in de slotprocessie. Tijdens de slotviering op 31 december wordt hun blijvende vestiging in de stad bekend gemaakt. Tegenover de weigerachtige Bossche pastoors verklaart Zwijsen “dat hij zich in geweten verplicht voelt om een halt toe te roepen aan de toenemende zedeloosheid en ongodsdienstigheid, die zichtbaar zijn toegenomen door de oprichting van een Comedie en ander middelen van bederf.” Op 1 december 1853 heeft de Sociëteit Casino aan de Papenhulst haar nieuwe schouwburg geopend, wat voor Zwijsen een aanleiding is om de pastoors de mond te snoeren. Niet alleen seculiere priesters maar ook de overheid ziet de komst van de redemptoristen naar ’s‑Hertogenbosch niet zitten. De eerste tien jaar van hun aanwezigheid liggen de paters van overheidswege steeds onder vuur. Wie zijn de paters redemptoristen? De Congregatie van de Allerheiligste Verlosser, die beter bekend staat onder de naam redemptoristen, is op 8 november 1732 gesticht te Scala in het voormalige Koninkrijk Napels door Alphonsus de Liguori. Het doel van de congregatie is om gelovigen bij te staan door het geven van missies en geestelijke oefening. In 1749 verleent paus Benedictus XIV goedkeuring aan de regels van de congregatie. Tijdens het leven van Alphonsus worden er twaalf huizen gesticht. Op 1 augustus 1787 sterft hij en in 1831 wordt hij heilig verklaard en veertig jaar later hij tot kerkleraar verheven. Pas na zijn dood breidt de orde zich buiten Italië uit. Clemens Maria Hofbauer sticht een huis in Wenen en predikt onder meer in Warschau. In 1831 vestigen de paters zich in België en in 1836 in het Limburgse Wittem. Koning Willem II erkent in 1840 het wettig bestaan van het klooster in Wittem en geeft de paters toestemming om in het hele land missies te houden. Na Wittem en Amsterdam is ’s‑Hertogenbosch de derde Nederlandse plaats waar zij zich vestigen. Het belangrijkste werk van de redemptoristen bestaat uit het geven van Volksmissies. Volgens het Kerkelijk Wetboek moet er in iedere parochie iedere tien jaar één gehouden worden. Voor enkele weken komen de paters naar een parochie om er boetepreken te houden. Meestal zijn de kerken dan overvol. Deze volksmissies worden beschouwd als een grote schoonmaak van de parochie, waarbij de parochianen bewust worden gemaakt van hun fouten, die ze dan kunnen opbiechten. Dreigende geloofsvervlakking


ar oud (1859-2009)(1) Toine Janssen

prent: collectie Toine Janssen

en beïnvloeding door liberale of socialistische denkbeelden bij de gelovigen wordt zo krachtig bestreden.

Stichting van een klooster in de stad Drie paters en twee broeders vestigen zich per 1 januari 1854 in een huis aan de Waterstraat, aangeboden door de heer J. Diepen, vader van de latere Bossche bisschop. Zij mogen de biecht afnemen in de kathedraal en aldaar prediken op alle feestdagen ter ere van Maria. In hun eigen huiskapel hebben zij een bijzondere devotie tot H. Joseph, wat nieuw is voor Nederland. De paters zien uit naar een geschikt terrein voor de bouw van een eigen klooster en kerk. Al na zes weken, op 18 februari 1854, kopen de paters een stuk bouwland van de Godshuizen voor 7500 gulden, naast het protestants kerkhof aan de Tweede Nieuwstraat – sinds 18 december 1890 omgedoopt in Sint Josephstraat –. In april 1854 wordt de bouw van een klooster aanbesteed, naar een ontwerp in eclectische stijl van de Bossche architect A. van Veggel. Het klooster komt officieel op naam te staan van vier paters. Een maand later start de bouw. In datzelfde jaar wordt er op initiatief van paus Pius IX een Jubilé-missie gehouden in de Bossche kerken. De redemptoristen prediken in de kathedraal, maar de pastoors van de andere parochiekerken kiezen, als stil protest, voor de Jezuïeten. Als de redemptoristen ten noorden van hun in aanbouw zijnde klooster een houten noodkerk laten bouwen, controleert pastoor Kemps van de Sint-Jacob persoonlijk of de wettelijke afstand tot de Sint-Jan (200 el) wel in acht is genomen.

Op 28 oktober 1855 wordt de noodkerk geopend en een week later betrekken de paters ook het nieuwe klooster. De kerk heeft vanaf het begin veel aanloop. Voor ’s‑Hertogenbosch is het iets nieuws dat de kerk de hele dag geopend is. Verder introduceren de paters er de Volkszang, zodat iedereen naar hartenlust mag meezingen. Tijdens de massale meimaandvieringen in 1856 is het er zo druk, dat de houten kerk te klein is voor alle toegestroomde gelovigen. De superior van het klooster, Pater Koeman, leidt hieruit af dat er behoefte is aan een definitief kerkgebouw. Om dit te kunnen betalen wordt er een circulaire gedrukt waarbij de Bosschenaren worden uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan de bouw of voor de periode van vijf jaar wekelijks 10 cent te betalen. De actie levert een beginkapitaal op van 30.000 gulden, zodat in het voorjaar van 1857 aan architect Arnoldus van Veggel de opdracht wordt gegeven om een permanente kerk te ontwerpen. Op 31 maart 1857 worden de fundamenten aanbesteed aan aannemer Van der Sluis voor de som van 12.875 gulden. Strijd om een bouwvergunning Ondanks alle voorzorgen om deze aanbesteding geheim te houden, geven de kranten er toch ruchtbaarheid aan zodat ook de aandacht van de regering wordt gevestigd op de bouwplannen. Vanaf dat moment doet de regering pogingen om de bouw van de kerk te beletten, als niet van te voren toestemming voor de bouw wordt aangevraagd, zoals dat ook voor vóór het herstel van bisschoppelijke hiërarchie van 1853 gebruikelijk was. De paters vrezen echter dat een bouwaanvraag betekent dat zij overgeleverd zijn aan de willekeur van de regering. Het Ministerie van Eredienst wil geestelijken blijven dwingen bouwaanvragen van kerken bij hen te melden. Monseigneur Zwijsen raadt de paters af om dit te doen omdat hij van plan is meer kerken te bouwen in zijn bisdom. Volgens Mr. Van Son, Bosschenaar en oudminister van RK Eredienst is deze verplichting echter komen te vervallen, op grond van de nieuwe wetten op de kerkorganisatie van 1853 en 1855. Ondanks druk die wordt uitgeoefend op rector te Vaarwerk, onder anderen door gouverneur Jhr. Bosch van Drakestein, blijft deze weigeren een bouwaanvraag in te dienen. Door de rector wordt er schriftelijk op gewezen dat er reeds een houten kerk staat en dat er slechts sprake is van vervanging door een stenen. Uiteindelijk geeft de minister op 15 februari 1858 – onder voorwaarden – toestemming tot de bouw. Op 18 maart 1858 wordt de bouw van de kerk hervat door de Bossche aannemer JC Schull met de plaatsing van de gewijde ‘eerste steen’.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

21


S T

Tweeduizend

ansicht: collectie Toine Janssen

Kerkbouw geplaagd door financiële tekorten De paters worden tijdens de bouw geplaagd door financiële problemen. De kosten van de kerk zijn opgelopen tot meer dan 100.000 gulden. Opnieuw wordt een beroep gedaan op de weldadigheid van de Bossche bevolking om de bouw van de kerk financieel te blijven ondersteunen. Opnieuw worden er grote sommen geld geofferd en ook de paters dragen financieel bij door delen van hun erfdeel beschikbaar te stellen. Ondertussen wordt er doorgebouwd en in december 1859 is deze zo ver gevorderd dat de kerk in gebruik genomen kan worden. Om problemen met de overheid bij de ingebruikname

van de kerk te voorkomen spreken monseigneur Zwijsen en rector Te Vaarwerk af de regering voor een voldongen feit te stellen, door de kerk zonder plechtigheden in te wijden. In de vroege ochtend van 5 december 1859 wordt het kerkgebouw opengesteld en op 8 december wordt in een stampvolle kerk de eerste Hoogmis opgedragen. Pas op 19 oktober 1865 is de kerk officieel gewijd door mgr. Swinkels, CSSR, nadat deze daags van te voren tot bisschop is gewijd in diezelfde kerk. Om problemen met successierechten te voorkomen, indien een van de paters zou overlijden op wiens naam het eigendom van kerk en klooster is vastgelegd, wordt het bisdom wettelijk eigenaar. In een schriftelijke verklaring staat dat de Congregatie eigenaar blijft van de gebouwen en gronden. Kerkrechtelijk wordt bepaald dat de Sint-Josephkerk – in de volkmond Paterskerk genoemd – rectoraats-kerk wordt van de parochie Sint-Jacob, maar met een eigen kerkbestuur, dat onafhankelijk blijft van de parochie. Met de opening van de kerk in ’s‑Hertogenbosch is de tegenwerking van overheidswege echter nog niet voorbij.

22

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Nik de Vries

We schrijven 5 december 2009. Plaats van handeling: de Oranjegalerij van het Bossche Stadhuis. Daar hebben zich tientallen verse Boschlogen verzameld om hun diploma in ontvangst te nemen. Onder hen bevindt zich de 2000ste geslaagde. En dat in 20 jaar tijd!

Na een inleiding door Jos van Bruggen vertelt een van de mensen van het eerste uur, Coen Free, hoe het begonnen is. 20 jaar geleden zocht en vond hij medestanders voor het opzetten van een cursus over de Bossche geschiedenis. Zonder anderen tekort te willen doen noem ik hier Peter Jan van der Heijden van het Stadsarchief en Nort Lammers van de Kring Vrienden. Samen met anderen zetten ze een cursus op die meteen al veel succes kende. Hierna werden ook de vervolgen Boschlogie 2 en 3 opgezet. Deze laatste cursus kent momenteel 36 modules.

De nieuwe lichting Begin september 2009 startten 71 nieuwe cursisten met hun opleiding Boschlogie 1. De meesten van hen hebben er een jaar op moeten wachten, zo veel animo bestaat er nog steeds. Wie zich nu inschrijft, komt in januari 2011 aan de beurt… Ruim 35 uur zijn ze bezig geweest met luisteren, praten, wandelen en kijken. En natuurlijk was er de toets. De jongste van hen is 20; de gemiddelde leeftijd is half 50. Het merendeel komt uit ’s-Hertogenbosch, maar ook iemand uit Lommel deed mee. Er worden prijzen uitgereikt voor de speurtocht van de nieuwe Boschlogen. Winnaar wordt Laurens Wertmuller, die evenals tweede-prijswinnaar Diny van Hoof een 100%- score heeft behaald. En na een komisch intermezzo door Gerlaine Pitters en een toespraak van wethouder Pauli werden alle certificaten uitgereikt. De wethouder vertelde onder andere dat de gemeente zeer in haar sas is met de enorme belangstelling voor de geschiedenis van ’s-Hertogenbosch. “Het is belangrijk dat er mensen zijn die zich inzetten voor de stad, anders zou het wel een mooie, maar ook een dooie stad zijn.” Zijn sinterklaaswens was het opzetten van een cursus Jheronimus-Boschlogie. Hijzelf mag zich inmiddels inschrijven voor de gewone cursus Boschlogie 1. Wethouder Pauli nam de uitdaging graag aan. Wie werd de 2000ste? Niet degene die zich toevallig als zodanig had ingeschreven. De hoge hoed was er aan te pas gekomen en daaruit kwam Pieter de Boer uit Rosmalen als gelukkige tevoorschijn. Naast zijn certificaat kreeg hij een vliegtocht boven de stad aangeboden. We wensen alle geslaagden veel geluk met hun diploma. Hopelijk gaat een aantal van hen ook door met de gidsenopleiding van de Kring.


B

Brabants stads- en dorpsleven

ansicht: collectie Nik de Vries

In de jaren ’90 van de 19de eeuw gaat Herman de Ruiter werken bij boekhandel Loretz in de Bossche Kerkstraat. Zijn grote hobby is fotografie. De oudst bekende foto van hem dateert uit 1898. Het is een stadsgezicht van ’s-Hertogenbosch. In datzelfde jaar komen ook de eerste prentbriefkaarten van Loretz op de markt. Officieel heet de firma J.J.N. Loretz, Firma Wed. J. Loretz, geleid door moeder en zoon.

In 1913 verhuizen De Ruiter en zijn vrouw naar Arnhem. Hier begint hij aan een seriewerk over het Nederlandse leger tijdens de mobilisatie van 1914. Ook hiervoor maakt hij veel foto’s zelf. Het werk wordt pas voltooid in 1924. Veel geld levert het hem allemaal niet op.

ansicht: collectie Nik de Vries

Verwoede verzamelaars keken er al naar uit: het boek over Herman de Ruiter. Hij was de fotograaf van de eerste prentbriefkaarten die de firma Loretz uit ’s-Hertogenbosch uitgaf. We spreken dan over 1898 tot 1906. De kaarten waren bekend en werden in brede kring bewonderd. Nu hebben we er ook een naam bij.

Nik de Vries

In 1936 vertrekt hij naar Zuid-Afrika. Na terugkomst in Nederland in 1940 sluit hij zich aan bij de N.S.B. Dat brengt hem na de bevrijding nog danig in de problemen. Uiteindelijk keert het echtpaar terug naar Breda, waar Herman de Ruiter in 1949 overlijdt.

De Ruiter fotografeert de stad: hij maakt er mooie foto’s van. Standpunt en belichting zijn altijd bijzonder. Ook de omgeving van de stad legt hij vast: Berlicum, Coudewater, Hintham, Hedel en Orthen. Daarna gaat hij aan de slag in Den Dungen. Voor Loretz maakt hij enkele series Brabants dorpsleven. De prentbriefkaarten hebben veel succes en zijn snel uitverkocht. Een aantal van 130.000 wordt zelfs genoemd. Het zijn nog steeds kaarten waar de liefhebbers van smullen. Niet alleen de afbeelding is hierbij belangrijk, ook de handgeschreven teksten tellen mee. Zo zijn de kaarten in sociologisch en cultuurhistorisch opzicht van onschatbare waarde geworden. Breda en verder In 1904 vertrekt Herman de Ruiter naar Breda. Hij heeft daar een eigen boekhandel en uitgeverij. Ook in Breda fotografeert De Ruiter de stad en de omgeving. Hij geeft opnieuw kaarten uit van het Brabantse dorpsleven, nu uit de Baronie van Breda. Daarnaast geeft hij enkele boeken uit, waarin zijn foto’s een belangrijke rol spelen.

Het boek Brabants stads- en dorpsleven is geschreven door Pierre van der Pol, werkzaam bij het Breda’s Museum. Bij de samenstelling van het boek heeft Jac. Biemans van het Bossche Stadsarchief heel wat handjes geholpen. Het is een mooie uitgave geworden: degelijk gebonden, fraai vormgegeven, vol interessante foto’s en prentbriefkaarten, de meeste in kleur. Alle kaarten hebben onderschriften gekregen, waar vooral de achtergrond belicht wordt. Ook zijn van enkele kaarten de gefotografeerde mensen geïdentificeerd. Het maakt de kaarten nog menselijker. Ook wordt nu helder, dat sommige kaarten later zijn hergebruikt, of door De Ruiter zelf of door andere kaartenuitgevers. Verzamelaars hebben zo een soort catalogus gekregen, zij het niet compleet, van de door Herman de Ruiter gefotografeerde gezichten die verwerkt zijn tot prentbriefkaarten. Anderen kunnen hun hart ophalen aan de nostalgische plaatjes. Kortom: het is een boek voor velen. Brabants stads- en dorpsleven is uitgegeven door Uitgeverij Veerhuis en is verkrijgbaar bij de boekhandel. Het kost € 24,50.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

23


H

Het Nieuwe Brabants Ed Hupkens

Op 20 november 2009 aanvaardde Jos Swanenberg zijn ambt als bijzonder hoogleraar Diversiteit in taal en cultuur in Brabant aan de Universiteit van Tilburg. Zijn openbare rede was getiteld Van alterande sorte. Brabants tussen dialect en standaardtaal. Een gesprek met de eerste professor Brabants.

foto Ed Hupkes

Jos Swanenberg (1968) is geboren in Gemert, groeide op in Middelrode en ging naar gymnasium Bernrode in Heeswijk-Dinther. Na zijn studie Nederlandse taal en letteren aan de Universiteit van Utrecht volgde zijn benoeming tot wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij werkte daar 12 jaar aan het Woordenboek van de Brabantse Dialecten. In 2000 is hij gepromoveerd op het proefschrift Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd. Over het benoemen van vogels in ZuidNederlandse dialecten. Na zijn promotie voerde hij diverse onderzoeksprojecten uit aan de Radboud Universiteit. Sinds 2004 is hij streektaalfunctionaris namens de Stichting het Brabants, die met ingang van 2009 fuseerde met twee andere instellingen tot Erfgoed Brabant. Sinds de oprichting in maart 2006 is Jos Swanenberg voorzitter van de Werkgroep Toponymie van de Kring Vrienden. Namens de werkgroep is hij lid van de Werkgroep Straatnaamgeving van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Verder is hij vaste auteur van het tijdschrift Bossche Bladen.

een aandachtig luisterend publiek

24

Affiniteit met dialect Aanvankelijk wilde Jos mediëvistiek studeren, als jongen was hij dol op middeleeuwse ridderverhalen. Tijdens zijn studie Nederlands in Utrecht ontdekte hij dat taalkundige aspecten ook leuk zijn. “De studie naar de bouwstenen en systematiek van taal is heel boeiend; ook de sociale functies van taal in de gemeenschap en de wijzen waarop taal verandert, vond en vind ik erg interessant,” aldus Swanenberg. Na zijn

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

studie kwam hij bij toeval in aanraking met dialecten, toen hij in Nijmegen kon gaan werken aan het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD). “Ik zat daar direct op mijn plaats, mijn hobby werd mijn werk. Ik ging mijn vader steeds vaker bevragen, over hoe taalkundige zaken in elkaar steken, die was en is een belangrijk klankbord voor me. We hebben samen talloze projecten uitgevoerd, we hebben vooral boeken geschreven,” geeft Jos aan. Vader Cor Swanenberg is docent Engels geweest, maar hij is vooral bekend als vertolker van het Brabantse lied en warm pleitbezorger van het Brabantse dialect. Moeder Nelleke de Laat is vertolkster van de streektaal. Naast vijf delen van het WBD publiceerde Swanenberg vele artikelen en boeken over Brabantse dialecten. Jos Swanenberg combineerde een andere liefhebberij – planten en dieren – met zijn werk als dialectoloog. Hij probeerde een verklaring te vinden voor de enorme variatie en verscheidenheid in woordschatten in de verschillende Brabantse regio’s. Dat resulteerde in 2000 in een gedegen dissertatie over de lexicale verscheidenheid bij de benoeming van vogels in de dialecten van het Nederlandse taalgebied beneden de grote rivieren. Na zijn benoeming in 2004 tot adviseur streektaal voor Noord-Brabant, had hij een op de praktijk gerichte baan. “Je stapte uit de ivoren toren van de wetenschap een andere wereld binnen, ik vond dat heel plezierig,” zegt Jos, “ik ontmoet veel amateur-onderzoekers, ware liefhebbers.” Vanaf die tijd is hij zich meer gaan bezighouden met dialect als maatschappelijk verschijnsel. Nieuw werkterrein Al decennia lang constateren onderzoekers dat het spreken van dialecten hard achteruit loopt. Al die tijd was men beducht voor dialectverlies en taalschaamte. “Dialect is geen moedertaal meer, maar het Standaardnederlands, omdat dat het in onze maatschappij hoog gewaardeerd wordt. Je zou daarom verwachten, dat er over pakweg twintig jaar geen dialect meer is. En dát is niet zo,” is de stelling van Swanenberg. “We gaan niet hetzelfde soort Nederlands spreken, want er zijn veel invloeden vanuit de regiotalen, het Engels en de immigrantentalen.” In Brabant ontstaat een soort regiolect, een taal die een tussenvorm is van Standaardnederlands en dialect. Regiolect ontstaat doordat gebruikers niet meer precies weten hoe woorden in het dialect luiden, omdat ze dat niet meer van hun ouders hebben geleerd. In zijn oratie geeft Swanenberg een aantal voorbeelden van regiolect. ‘Piefke’ voor een jointje verspreidt zich razendsnel via internet, evenals clubske dat in het dialect clubke zou


foto Ed Hupkes Coen Boode, Jos en Judith

moeten zijn (“Wij hebben een clubske opgericht voor mensen met een lelijk gezicht, gij zijt er bij, gij zijt er bij”). In het dialect komt de zogenaamde t-deletie voor bij voeg- en bijwoorden; dat – wat, wordt in het dialect: dè – wè. Het regiolect maakt er van: da – wa. In het huidige Brabant staan lokale dorpsdialecten en Standaardnederlands niet langer als twee afzonderlijke systemen naast elkaar, zoals dat vroeger wel was. Er is juist volop beweging in de ruimte tussen die twee stelsels. Daar bevinden zich regiolecten en Nederlands met regionale kenmerken, zoals een Brabants accent. Opvallend is ook de opkomst van het geschreven dialect in literatuur, theater en muziek (denk aan het Grôôt Bosch Dictee). Van oorsprong is dialect alleen een natuurlijke, gesproken taal. Swanenberg constateert dan ook een duidelijke, hernieuwde belangstelling voor dialecten, een ‘dialectrenaissance’. Die waardering past volgens hem in een proces dat men ‘glokalisering’ noemt: mensen krijgen meer aandacht voor hun eigen omgeving in een periode van globalisering. Dialect, en ook regiolect, heeft iets eigens, iets warms en is voor velen vaak een feest van herkenning. Het heeft ook een bindend element in zich, het zorgt mede voor de vorming van identiteit en zelfbeeld van Brabanders. Gedrag is het meest aan variatie onderhevig onder jongeren, en dat geldt ook voor taalgedrag. Blijkbaar hebben ook jonge generaties taalgebruikers nog steeds de behoefte te laten horen dat ze uit Brabant komen. Jongeren vinden regiolect erg stoer. “De jeugd is flexibel, ook qua taal. Er was een leuke proef met een geluidsopname van vijf supporters van Willem

II tijdens een wedstrijd. Na afloop werd de band teruggespoeld en werd verteld dat twee van de vijf jongens Marokkaans waren. Dat was niet te horen,” aldus Swanenberg. Jos Swanenberg pleit niet voor onderwijs in dialecten, omdat er een standaardtaal moet zijn. Wel wil hij voorlichting over de waarde en inhoud van dialecten op school. Op dit moment loopt er een onderzoeksproject met deze strekking op een aantal Tilburgse basisscholen. Een andere onderzoekslijn vormt een vergelijkend onderzoek naar jongeren op een dorpsschool in Bladel versus een grote stadsschool in Tilburg. Het betreft niet alleen taalgebruik, het gaat om het heel sociaal-culturele DNA van groepen jongeren tussen de 15 en 18 jaar. Dus ook de verschillen in voorkeuren voor sport, muziek, manier van uitgaan, verenigingsleven, kleding. Swanenberg is op zoek naar dit soort variaties, hoe zien die eruit. Hij hoopt daarmee een vinger te leggen op het identiteitsbesef, de ontwikkeling van Brabantse identiteiten. Het is uiterst nuttig als dit Nieuwe Brabants nu ook wetenschappelijk geanalyseerd wordt. Het werkterrein van de nieuwe hoogleraar is de verscheidenheid in taal en cultuur in Noord-Brabant. Naast de traditionele dialecten en cultuuruitingen kent Brabant een grote verscheidenheid aan immigrantentalen en -culturen. Deze talige en culturele verscheidenheid leidt tot een diversiteit aan Brabantse identiteiten. Swanenberg zal aspecten van de talige en culturele verscheidenheid in Brabant in kaart brengen en nagaan welke consequenties deze heeft voor de Brabantse identiteit. Het doel van de bijzondere leerstoel aan de UvT is een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de diversiteit aan historische en nieuwe taalvormen en cultuuruitingen in Brabant. Het gaat daarbij om oude en jonge, autochtone en allochtone Brabanders die samen en afzonderlijk vorm geven aan of op zoek zijn naar hun Brabantse identiteit. “Er is méér dialect dan je denkt!”

Prof. Toon Weijnen (1909 – 2008) was de grondlegger van de wetenschappelijke studie naar Brabantse dialecten en dialectgeschiedenis. Hij richtte het Nijmeegse Centrum voor Dialect- en Naamkunde op en stond aan de wieg van onder andere het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD). De Toon Weijnen Stichting nam het initiatief tot de instelling van de bijzondere leerstoel Diversiteit in taal en cultuur in Brabant. Het hoogleraarschap heeft een looptijd van vier jaar.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

25


N

Nog meer feest

Na het feestmaal dat aangeboden werd door het gemeentebestuur, mocht de burgemeester en zijn echtgenote nog minstens twee maal aanschuiven bij een diner te zijner ere. Op dinsdag 8 juni 1909 werd een openbaar feestmaal georganiseerd in de grote zaal van de sociëteit Casino. In principe kon iedereen hieraan deelnemen, mits hij of zij daarvoor enkele guldens over had. Maar ja, dan had je ook acht gangen te gaan, opgeluisterd door het strijkorkest van het Stedelijk Muziekkorps. Waarschijnlijk is het diner bezocht door de notabelen van ’s-Hertogenbosch, meestal al lid van de sociëteit.

Groot feest op 8 juni In feite begonnen de festiviteiten al op 7 juni. Om 7 uur ’s avonds was er alom klokgelui te horen, waarmee het feest een aanvang nam. Vanaf half 9 kon men luisteren naar een concert op de Markt door het Stedelijk Muziekkorps. Om 10 uur werd de illuminatie van het Stadhuis aangestoken. Dan komt de grote feestdag, 8 juni 1909. Om 7 uur loopt het Stafmuziekkorps van het tweede regiment infanterie door de stad, welke muzikale wandeling eindigt met een aubade voor de woning van de burgemeester. Om 10 uur werd in de Sint-Jan de Missa in honorem Sancti Gregorii uitgevoerd door het versterkt zangkoor der kathedraal. Om half 12 was de burgemeester weer terug in zijn woning om de kinderaubade aan te horen. De Bossche jeugd zong een lied op tekst van Jan Mosmans. Het eindigt met de woorden:

“Leve, leve Burgemeester, Voer nog lang hier wijs beleid, Steun ons met Uw raad en kennis, Liefde en macht nog langen tijd. Nimmer wisschen dan we Uw trekken En Uw naam uit onzen geest. En Uw roem zal nog weerklinken Lang na ’t ruischen van dit feest!”

Op het Stadhuis werd de burgemeester om 1 uur opnieuw toegezongen, nu door de zangvereniging Gemengd Koor met een baritonsolo door Jos Orelio. Hierna startte het defilé langs het Stadhuis met onder andere voor ons minder bekende groepen als de B.D.T.

26

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

Vereeniging, de Wielrijdersvereeniging Traplust uit Orthen, de Zouavenbroederschap, Edareksam, Kunst en Kracht en de Jongelingencongregatie van Sint-Jan. Volksvermakelijkheden Terwijl in het Stadhuis een receptie plaatsvond, begonnen om half 3 op een terrein langs de Koningsweg de volksvermakelijkheden. Deze bestonden uit wielrijden (langzaam rijden, pijprijden, waterkomrijden en ringsteken), sprietlopen, zaklopen, mastklimmen, vlaggenwedloop (voor militairen), stroophappen en ‘jeu de rose’, voorafgegaan door een jachtrit door onderofficieren en korporaals van de veldartillerie. De Provinciale Noordbrabantse en ’s-Hertogenbossche Courant deed verslag. Een stukje hieruit: “Grappige toneeltjes leverden deze verschillende spelen op en niet het minst koddig was het moment, waarop na het nummer stroophappen een twintigtal handen bijna tegelijk in den grooten strooptrommel grepen, om er na een algeheele kleurwisseling te hebben ondergaan, door de snoepzieke jeugd weer te worden uitgetrokken. (…) Om kwart voor vijven arriveerde de burgemeester, geestdriftig toegejuicht, op het terrein. Z.Ed.Achtb. was vergezeld van zijne echtgenoote, zijne dochter Mevrouw Van Hövell tot Westerflier, en Mevrouw Baronesse van Voorst tot Voorst. De muziekkorpsen, die op het terrein de wedstrijden opluisterden, gaven fanfares en speelden het “Hij leve lang.” Het hoog gezelschap woonde de wedstrijden tot het einde bij.” Concert en vuurwerk Terwijl de burgemeester en andere notabelen zich te goed deden aan de acht gangen van het feestmaal, gaf het muziekkorps der Koninklijke Sigarenfabriek van Eugène Goulmy en Baer een concert op de Markt. En alvorens het muzikale stokje werd overgegeven aan het Stedelijk Muziekkorps voor het tweede deel van het concert was er vanaf 10 uur een groot vuurwerk op het terrein langs de Koningsweg. Hier waren onder andere te zien een grote draaiende ‘brillantzon’ met wisselende kleuren, een Griekse fontein van paarlen en gouden regen, een pyrotechnische fluitende telegraaf, een ‘girandole’ van purpervuur, chromatische decoratiestaven, ‘guilloches’ van door elkaar draaiende gekleurde cirkels, een draaiende vulkanische batterij van lichtkogels en knaleffecten. Het geheel werd afgesloten door de woorden “Leve de Burgemeester” in diamantvuur, waarboven een draaiende ster. Eronder

afbeelding Stadsarchief ‘s-Hertogenbosch

In de voorgaande nummers van KringNieuws heb ik al geschreven over een aantal festiviteiten rond het zilveren ambtsjubileum van burgemeester Van der Does de Willebois. In onderstaand artikel ga ik nog een keer met u terug naar 1909. Voor arm en rijk was er een feestprogramma. Ik laat u meeleven.

Nik de Vries


S

Stadsbrand 1463

was een waterval van blauwe vonken te zien. En daarbij veel luchtvuurwerk, kortom een knallend en lichtend slot.

Nog een keer eten Zoals ik al eerder zei: de burgemeester en zijn vrouw werd nog een diner aangeboden. Dit maal ook aan het Comité van Oud-’s-Hertogenbosch door haar voorzitter Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt. En met het menu hiervan sluit ik de serie artikelen over het zilveren burgemeestersjubileum van jhr. Van der Does de Willebois af.

De volksvermakelijkheden kenden ook winnaars. Misschien zijn er lezers die nog iets over deze mensen of van de spelletjes weten. Wat hebben ze gewonnen en bestaan die prijzen nog ergens? Sprietlopen: 1 G. v.d. Sluis, 2 Th. Smits, 3 L. v. Osch, 4 H. v. Liempt Zaklopen: 1 A. Sleeuwen, 2 W. v. Haaren, 3 A. v.d. Bogaard, 4 Ph. v. Stokkum Pijprijden: 1 Verbruggen, 2 J.v. Vugt, 3 M. v.d. Heuvel Waterkomrijden: 1 P. Gielisse, 2 Verbruggen, 3 J. Heesbeen Ringsteken: 1 Paymans, 2 Verbruggen, 3 J. Heesbeen, 4 J. v. Vugt, 5 F. Teulings Langzaam rijden: 1 P. Gielisse, 2 P. Vossen, 3 P. Smits

Ton Graus

De bevolking van een middeleeuwse stad werd vaak geteisterd door rampen en onheil, zoals oorlogen, besmettelijke ziekten, misoogsten, overstromingen en branden. De vele open vuren van bakkerijen, smederijen, andere ambachten en huiselijke haarden vormden letterlijk een bron van gevaar voor de veelal houten huizen met hun strooien daken. Zo heeft ook ’s-Hertogenbosch geleden onder grote stadsbranden onder andere in 1400, 1419 en vooral 1463. Op 13 juni van dat jaar brak brand uit in het pand De Groote Ketel, een woonhuis annex bedrijfspand van een lakenverver in de naar dit ambacht genoemde Verwersstraat. In het pand naast Het Fortuyn, ook bekend als Backery Maes herinnert een gevelsteen aan deze verwoestende brand. De wind blies het vuur richting Markt, waar het zich verspreidde naar Achter het Wild Varken, de Snellestraat, Vughterstraat, Minderbroederstraat en Pensmarkt. In de andere richting sloeg de brand over naar de Ridderstraat en de Kolperstraat. Bij de Kerkstraat is de brand -door het draaien van de wind?- gestopt. Honderden houten huizen met strooien daken zijn in vlammen opgegaan. Maar ook het (stenen) Stadhuis heeft grote brandschade opgelopen. Naar aanleiding van deze brand heeft het stadsbestuur een verbod op het dakdekken met stro uitgevaardigd en harde dakbedekking met lei of tegels bevorderd. Jheronimus Bosch Vanaf 1462 woonde Antonius van Aken met zijn gezin in het pand tussen de Hinthamerstraat en de Kerkstraat, nu te kennen aan het opschrift De Kleine Winst. Zoals gezegd is de stadsbrand van 1463 bij de Kerkstraat gestopt en zo bleef het woonhuis van deze familie gespaard. Het is heel aannemelijk dat de jongste zoon van het gezin Van Aken, de zich later naar zijn stad noemende Jheronimus Bosch, deze stadsbrand heeft gezien en dat die een onuitwisbare indruk op hem gemaakt heeft. In zijn latere werk komen we herhaaldelijk het motief van een stadsbrand tegen, wanneer hij verschrikkingen voor de mens wil verbeelden. We zien verwijzingen hiernaar terug in de drieluiken van de Gekruisigde Martelares, de Hooiwagen, het Laatste Oordeel, de Verzoeking van Antonius en de Tuin der Lusten. Ook het hellemedaillon bij de Zeven Hoofdzonden doet ons herinneren aan de stadsbrand van 1463.

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1

27


B

Beeld van Jozef Geert Donkers

verschijnend tijdschrift van

Boven de entree van de Orangerie in de Sint Josephstraat is een beeld te zien van de heilige Jozef met een staande Jezus als jongen. Het partycentrum de Orangerie is gevestigd in de voormalige Sint-Jozephkerk. Dit was de kerk van de paters redemptoristen die in het naastgelegen klooster woonden. Het beeld stelt de patroon van de kerk voor.

Kring Vrienden van ’s‑Hertogenbosch. Redactie: Nik de Vries (voorzitter), Ed Hupkens, Jan Korsten, Gerard ter Steege, Marjan Vonk,

Jozef is bekend uit het Nieuwe Testament als verloofde van de maagd Maria. Hij ging met haar naar Bethlehem en was na de geboorte van Jezus de voedster- of pleegvader van Christus. Hij vluchtte volgens het apocriefe verhaal met vrouw en kind naar Egypte en vestigde zich na terugkomst in Nazareth. Jozef wordt in vroege voorstellingen vaak afgebeeld als een oudere man die meestal wat achteraf staat. Vanaf de late Middeleeuwen evolueerde het beeld van Jozef als grijsaard naar Jozef als voedstervader: een man in de bloei der jaren, slank met welige haargroei. De heilige Theresia van Avila en haar kloosterorde droegen sterk bij tot de verspreiding van dit beeld van Jozef. Jozef zou volgens Theresia het kind niet op de arm moeten dragen maar aan de hand moeten leiden. De Jozef van de Orangerie is vormgegeven als een vitale man met korte baard en een weelderig gedrapeerd gewaad. Voor hem staat de jonge Jezus die een crucifix in de linkerhand heeft. Dit crucifix is een verwijzing naar zijn kruisdood als volwassene. Het beeld werd in 1872 gehakt uit natuursteen. Het werd betaald uit een donatie van 600 gulden. De maker was Frans Kuijpers (1828-1910). Deze Bossche beeldhouwer werkte na zijn opleiding aan de Koninklijke School in zijn geboortestad onder andere op het atelier van L.Veneman. Hier was hij hoofd van de beeldhouwers. Het atelier van Veneman vervaardigde veel werk in neogotische stijl voor de restauratie van de Sint-Jan. Het Jozefbeeld toont dezelfde stijlkenmerken. Sint-Jozef is in deze omgeving alom tegenwoordig. Behalve in de kerk en in de straatnaam staat er ook nog een beeld van Jozef hoog in de gevel van het pand op de hoek van de Hinthamerstraat en de Sint Josephstraat. Jozef werd hier uitgebeeld als timmerman getuige de zaag die hij vasthoudt en de werkbank die naast hem staat. Sinds 1621 is 19 maart de algemene feestdag van Sint-Jozef. Op 8 december 1870 verhief paus Pius IX de heilige tot patroon van de Kerk. Voorts was Jozef onder andere patroon van de R.K. Bouwvereniging St.Joseph voor groote gezinnen. Architect Hendrik Valk ontwierp in 1921 voor deze vereniging een nieuwbouwproject aan het Gheert van Calcarplein in de Muntel. Boven de doorgang naar het binnenplein werd in reliëf een beeld van Jozef aangebracht. Het beeld werd vervaardigd in terracotta en zou besteld zijn bij Kunstwerkplaats Cuypers en Co te Roermond. Jozef draagt hier het Christuskind op de arm. foto Ellie de Vries

Beeld van Jozef aan de Orangerie

KringNieuws is het minimaal zes maal per jaar

Bron: Bossche Encyclopedie

Ellie de Vries (fotografie) en Johan Strang (bestuur). Vormgeving: Egbert van den Berg en Jack van Elten Redactie-adres: Secretariaat KringNieuws Postbus 1162, 5200 BE ’s‑Hertogenbosch E-mail: redactie@kringvrienden.nl Druk: Opmeer drukkerij bv, Den Haag Oplage 3.050 stuks Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de redactie. De redactie heeft getracht alle rechthebbenden van het illustratiemateriaal te achterhalen. Personen of instanties die desondanks van mening zijn aan deze uitgave aanspraken te kunnen ontlenen wordt verzocht om contact op te nemen met de redactie.

Secretariaat Postbus 1162 5200 BE ’s‑Hertogenbosch E-mail: algemeen@kringvrienden.nl Internet: www.kringvrienden.nl Betalingen: Postgiro 3.119.716 Jaarlijkse bijdrage minimaal € 17,50 Jeugdleden € 8,75 Kringhuis Lombardpassage 14 Kringbalie Parade 23 (Theater aan de Parade) Telefoon 073 - 613 50 98 Telefax

073 - 614 60 21

Ma. gesloten Di. tot en met za. van 10.00 - 17.00 uur, zon- en feestdagen van 12.00 - 16.00 uur.

28

KringNieuws januari 2010, jaargang 36 nummer 1


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.