
4 minute read
“Basta la Sardegna”
from Op Weg 1 - 2023

Kotsbeu van het koude voorjaar van 2002 wilde ik kost wat kost de zon opzoeken. Van de fietsbeurs was me bijgebleven dat in Sardinië de meeste wegen autoluw zijn en de hellingen in het binnenland mild uitvallen. Dus vloog ik eind mei met mijn fiets naar Cagliari om in 14 dagen het eiland te verkennen.
Einde
Cagliari, Piazza Matteotti. Met mijn gepakte fiets vlakbij zet ik me op een bank naast een oude man. Ik heb tijd zat en geniet van de schaduw van eeuwenoude platanen. Na een tijdje geraak ik aan de praat. Hij is een gepensioneerde Sard die een groot deel van zijn leven in Duitsland gewoond heeft en dus spreken we gemakshalve Duits. Hij is vol van de schoonheid van zijn eiland, maar na vijf dagen in Sardinië kan hij mij niet overtuigen. “Uw eiland is wel mooi”, repliceer ik, “maar zelfs in dit seizoen is het autoverkeer veel te druk.” Ik vertel hem dat ik de volgende dag vervroegd terugkeer naar België, maar besluit hem niet alles te vertellen wat me overkomen is. Bij het afscheid mompel ik oneerbiedig: “Basta la Sardegna”.
Vooraf
Bang was ik niet dat mijn fiets beschadigd zou raken tijdens de bagageafhandeling. Van fietscollega’s had ik wel erge verhalen gehoord over kromgetrokken wielen en beschadigde derailleurs, maar ik had mijn voorzorgen genomen: een stevige kartonnen fietsdoos en op de hoeken mousse kussentjes om de uitstekende delen te beschermen. Mijn allergrootste bezorgdheid was een andere: waar kon ik mijn fietsdoos veilig achterlaten zodat ik ze opnieuw kon gebruiken voor de terugreis? Ik trok met de tent rond en dus kon ik de doos moeilijk bij een hotel achterlaten.
Hoopvol begin
Cagliari, luchthaven. Het is bijna middernacht en het duurt lang voor mijn fiets opduikt in de aankomsthal. Ik trek naar de Lost and Found-balie in een poging mijn fietsdoos daar in bewaring te geven. Ik had vooraf enkele vragen in het Italiaans ingestudeerd, maar ook na veel aandringen blijft de dame aan de balie onverzettelijk: “Non e possibile!”.
Ik begin dan maar mijn fiets op te tuigen. Drie mannen van de Polizia di Finanze (douane) kijken met open mond toe en ik zie de vraag in hun ogen: “Mamma mia, hoe is het mogelijk om 25 kg bagage aan een fiets te hangen?” Om daarop te antwoorden geraak ik in een boeiend gesprek. Ik ruik mijn kans en vraag hen waar ik “ma scatola di cartone” voor 14 dagen kan achterlaten. “No problema, in nostro officio naturalmente!”, klinkt het behulpzaam. De deur van een leeg kantoortje gaat open en mijn fietsdoos wordt in een hoekje geschoven.
Eerste kennismaking
Nog opgetogen over mijn optreden op de luchthaven fiets ik de Sardische nacht in. Er waait een warme maar strakke wind. Vermoeid van de vlucht en al dat bagagegedoe vind ik snel een plekje voor mijn tent achter een bomenrij en val onmiddellijk in slaap. ’s Morgens word ik wakker in een zonovergoten omgeving, maar dat is het enige pluspunt. De weg van en naar de luchthaven is zowaar een drukke autostrade! Het duurt veel te lang voor ik erin slaag om over de afrastering te kruipen om op een gewone weg te geraken. Het lijkt nog langer te duren vóór ik uit de industriële beklemming van de hoofdstad kan ontsnappen. Bovendien wordt de kusthorizon ontsierd door een uitgestrekte petroleumhaven en tegelijk is het autogeraas nauwelijks te harden. Bij de eerste gelegenheid trek ik dus het binnenland in op zoek naar landelijke stilte. In een rommelig stadje eet ik mijn broodjes op en begin aan de eerste beklimming.
Il Maëstrale

Na de eerste dag gaat mijn route noordwaarts. Gisteren kwam de felle wind van opzij, maar vandaag blaast hij pal in mijn gezicht. De godganse dag blijft hij op me inbeuken. Ik troost me met de gedachte dat de zon schijnt, het niet té warm is en de wind morgen wal zal gaan liggen. Voorlopig kan ik het wel aan, als geoefend fietser ben ik niet verlegen om een windje meer.
Maar dan herinner ik me de kwinkslag van een van de douaniers: “Domani, finito il vento?!”. Meende hij het echt of wilde hij mij waarschuwen voor een dagenlange ergernis?
Het begint tot me door te dringen dat ik de gevreesde mistral moet trotseren. En aan die bijna-stormwind komt maar geen einde. Ook de derde en vierde dag blijft die verdomde wind me tarten. Ik haal amper 13 km/u terwijl ik alles moet geven en onafgebroken hard op de trappers moet duwen. Altijd en overal is hij aanwezig, zelfs in mijn slaap blaast hij in mijn oren en rukt hij aan mijn tent. Op den duur krijg ik een ijl en verdwaasd gevoel in mijn hoofd. Ik hoop, bid en smeek dat hij van richting verandert.
Op dag vijf heb ik er schoon genoeg van. Ik geef de strijd op, ik kan het niet meer opbrengen. Ik nader een grote stad door een laagvlakte waar de wind vrij spel heeft. Nergens een struikkant die de wind tegenhoudt, nergens een bosje dat zijn drift kan breken. Opeens bemerk ik een verlaten stal. Ik zet me in de luwte en bel het reisbureau. “Ja, er zijn nog enkele plaatsen vrij op het vliegtuig”, klinkt het verlossend. Ik slaak een zucht van verlichting. Een week vroeger dan gepland kan ik weg van dit winderige eiland.
Op zoek naar de fietsdoos
Met een rechtstreekse treinverbinding geraak ik makkelijk terug in Cagliari. In de vertrekhal van de luchthaven probeer ik te achterhalen in welk kantoortje mijn fietsdoos staat. Maar dat lijkt niet zo evident. Veiligheidsagenten versperren mij de weg. Ik roep de hulp in van de hostess van het reisbureau, die me de angst op het lijf jaagt met de uitspraak dat je Italianen nooit kan vertrouwen. Waarschijnlijk is mijn doos verdwenen, want behalve die douanemensen was iedereen er tegen om mijn doos te bewaren. Gelukkig is ze een echte hostess en dus behulpzaam. Op weg naar de aankomsthal openen alle deuren zich voor haar en alle veiligheidsmensen wijken opzij. Al mijn zenuwen spannen zich om mijn maag samen wanneer de deur van het bewuste kantoortje opengaat.


Oef!
Mijn kartonnen redding staat er nog. Mijn hostess glimlacht vertederd wanneer ik het stevige karton omhels.