De nieuwe Molenwereld 2023-11 eerste deel

Page 5

11 Suikermolens in de West Pagina 5 Molenerven blijven bedreigd Pagina 25 Kansen voor molens bij landbouwtransitie Pagina 43 Bevende molens in Groningen Pagina 83 juni 2023

Waarde van molens

Wanneer geschiedenis wordt besproken, komt met enige regelmaat de vraag naar voren wat nu eigenlijk het nut is van behoud en beheer van erfgoed. Zeker als het behoud en beheer geld kost. Het antwoord op deze vraag is niet altijd even gemakkelijk te geven. Veel overblijfselen verliezen namelijk op een bepaald moment hun oorspronkelijke nut of functie.

Zo werden poldermolens voor het inpolderen van grote binnenmeren in het begin door velen helemaal niet gewaardeerd. Als voorbeeld kan de Beemster worden genomen. Het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen eiste een afwateringskanaal naar de Zuiderzee om de ontwatering van het gebied op peil te houden. Dit zorgde voor een conflict met de dorpen, omdat hun land plots werd doorsneden met een kanaal. Zij eisten op hun beurt bruggen ter compensatie. Het droogmalen van polders zorgde daarnaast voor minder water voor vrachtvaarders en vissers. Vaarroutes van steden zoals Alkmaar en Hoorn

De nieuwe Molenwereld

Halfjaarlijks tijdschrift voor molenliefhebbers, molenaars en moleneigenaren, en voor hen die bij het behoud en beheer van molens betrokken zijn.

Redactie:

Ewoud van Arkel, Erwin Esselink, Harry van Hoorn (eindredactie), Ton Meesters, Jan Scheirs, Bart ter Steege

E-mail: redactie@molenwereld.com

Verschijning: juni en december

Uitgever: Stichting Molenwereld

Staringlaan 50

3906 WJ Veenendaal

E-mail: adm@molenwereld.com

Internet: www.molenwereld.com

Abonnementen en administratie:

E-mail: adm@molenwereld.com

Internet: www.molenwereld.com

Advertenties:

Bart Dooren

Kerkstraat 52

2355 AH Hoogmade

Tel.: 071 5012672

E-mail: adv@molenwereld.com

raakten verstoord door de droogmakerij. Waardering kwam pas toen men doorhad dat grote economische voorspoed kon worden bereikt met de duizenden nieuwe hectares landbouwgrond.

Door de industriële revolutie vervingen stoomgemalen de poldermolens. Dit zorgde ervoor dat de molens als niet veel meer dan nutteloze werktuigen werden gezien. Afbraak volgde snel voor de verkoop als bouwmaterialen. Na de Tweede Wereldoorlog begon men in te zien dat molens niet alleen een economische, maar ook een historische waarde vertegenwoordigen. Ze hebben namelijk een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van Nederland. Niet alleen in het droogmalen van natte gebieden, maar ook als voedselkamer voor de bevolking, het voorzien van olie voor verlichting, zeep, verf en lak, het zagen van hout voor de schepen en zo kunnen we nog wel even doorgaan, want wat deden molens eigenlijk niet!

Colofon

Wat poldermolens betreft; zij kunnen hun oorspronkelijke waarde voor ons land weer vervullen. Het klimaat verandert namelijk; de zomers worden droger, de winters natter en de zeespiegel stijgt. De hevige regenval van de afgelopen maand januari zorgde ervoor dat de gemalen in de polders het land niet meer afdoende droog konden krijgen. Het werd nieuws dat eeuwenoude poldermolens op grote schaal weer deden waarvoor ze ooit bedacht waren: het droogmalen van Nederland. Voor de zandgronden in Brabant en de Achterhoek zien we bij de grote klimaatopgaven een belangrijke rol weggelegd voor de watermolens om water te bergen bij natuurbehoud en gebiedsontwikkeling. De hoge waterstand van de afgelopen winter is aanleiding geweest voor Stichting tot Instandhouding van Molens in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden (SIMAV) en Stichting Werelderfgoed Kinderdijk (SWEK) een plan op te stellen om de historische poldermolens een structurele rol te geven in de water-

De in het lopende kalenderjaar reeds verschenen nummers worden na ontvangst van het abonnementsgeld direct toegezonden.

Prijs losse nummers: € 10,- (exclusief verzendkosten).

Donateurs van de Stichting Molenwereld ontvangen het blad gratis bij een minimale donatie van € 62,50.

Bankrelatie:

NL 16 RABO 0375 0308 67

KvK: 41174466, Rotterdam

Layout en druk:

Mediacenter, Rotterdam

www.mediacenterrotterdam.nl

Realisatie website:

Red Vitamine, Rotterdam www.redvitamine.nl

De abonnementsprijs bedraagt € 20,- per kalenderjaar inclusief verzendkosten bij verzending binnen Nederland. Bij verzending naar een adres buiten Nederland wordt de prijs van een nieuw abonnement aangepast op basis van de werkelijke verzendkosten.

Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment ingaan en worden automatisch verlengd, tenzij een abonnement uiterlijk op 31 oktober van het lopende kalenderjaar schriftelijk is opgezegd.

ISSN 2589 5451

©COPYRIGHT: Stichting Molenwereld. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De nieuwe Molenwereld 2

beheersing van de Alblasserwaard. Dit plan is inmiddels aangeboden aan gedeputeerde Meindert Stolk van de provincie Zuid-Holland en heemraad Esther Groenenberg van Waterschap Rivierenland. Wat ons betreft mag een dergelijk voorstel ook landelijk worden uitgerold, maar hierover meer in het volgende nummer. Niet alleen aan poldermolens kan zo hun oorspronkelijke functie worden teruggegeven, maar ook voor korenmolens biedt de naaste toekomst kansen. Daarover wordt in een artikel dat gaat over de landbouwtransitie in dit nummer al geschreven.

Als we het over de waarde van molens hebben voor Nederland, mag dit niet los gezien worden van de waarde van de molenaar. Veel molens in Nederland worden draaiende gehouden door vrijwillig molenaars. Liefhebbers met veel kennis en liefde voor ons gezamenlijke erfgoed. In dat licht staan we in dit nummer stil bij het overlijden van Gerard Sturkenboom, wiens waarde voor de molenwereld vrijwel niet in woorden is uit te drukken. Redactie

Rectificatie

In het artikel Weer een nieuwe Stokhuyzen! in De nieuwe Molenwereld 10 staat een storende fout in het bijschrift bij de op pagina 86 links onderin afgebeelde molen. De afgebeelde standerdmolen is niet molen De Vriendschap, maar de eveneens Veenendaalse Nieuwe Molen . Deze laatste is de voorloper van de molen met dezelfde naam. De standerdmolen is in 1911 afgebroken en in hetzelfde jaar vervangen door de nu nog bestaande stenen stellingmolen. Wat hoogstwaarschijnlijk wel klopt is dat de afgebeelde personen behoren tot de familie Van Eden. Leden van deze molenaarsfamilie bezaten beide molens, de Nieuwe Molen en de in 1871 gebouwde molen De Vriendschap. In de laatste twee edities van 'de Stokhuyzen' is dezelfde fout gemaakt.

Omslag voor:

De in 1850 gebouwde korenmolen in Nispen is de enige molen in Nederland met het Van Riet-wieksysteem op beide roeden. In dit nummer gaat Hans Geerts in op de geschiedenis van deze molen en zorgelijke herinrichtingsplannen voor het bijzondere molenerf (foto Jesse Bergquist, 3 juni 2022).

Omslag achter:

Molen 'De Noord' bij de Oostpoort te Rotterdam rond 1890. Door de sluitertijd van de camera zijn aan de linkerkant wat lopende mensen vervaagd. Ruim 35 jaar na deze opname zou de familie Kluit deze molen succesvol gaan exploiteren (foto Stadsarchief Rotterdam).

juni 2023 - 11 3 In
1955
4 Namens de redactie,
Suikermolens in Suriname Willem van Bergen en 5 Hillebrand Ehrenburg Oud-molenmaker Jan Korver: "Ik heb de praktijk 18 tot in de puntjes geleerd" Peter van der Molen Déjà vu in Nispen Alweer een historisch 25 molenerf bedreigd Hans Geerts Speuren langs de Zaan met een uitstapje naar 33 de Waarden Erwin Esselink Meer malende molens door veranderingen in de 43 landbouw? Jan Scheirs, Jan ten Tije en Peter van den Akker Molenaarsfamilie Kluit, ruim 200 jaar in voor- en 51 tegenspoed (deel 1) William Bouter De wonderlijke bemaling van de Watergraafsmeer 61 Jan Hofstra De watermolen aan de Breede Beek in Nijkerk 73 Theo Slijkerman Grommende grond onder Groninger molens 83 Rolf Wassens
Memoriam Gerard Sturkenboom
- 2023
Jan Scheirs
Inhoud

IN MEMORIAM Gerard Sturkenboom

1955 - 2023

Gerard is dood. Het voelde als een mokerslag toen dit bericht binnenkwam. Op de eerste plaats natuurlijk voor zijn naasten, die hem op het gedachtenisprentje omschrijven als "een man om lief te hebben. Vriendelijk, betrokken, ijverig, hartelijk, verantwoordelijk en wilskrachtig". Voor hen zal Gerards plotselinge overlijden niet te bevatten zijn. Hopelijk vinden zij te zijner tijd de kracht om de dreun te boven te komen.

Voor de molenwereld is het verlies vanzelfsprekend anders, maar niet minder ingrijpend. Gerard was de laatste jaren immers uitgegroeid tot iemand die zich in de volle breedte en met niet aflatende gedrevenheid inzette voor het behoud van en de zorg voor molens. Bij zijn overlijden was hij zonder twijfel de belangrijkste molenman in de provincie.

Als pas geslaagd vrijwillig molenaar omstreeks 1980 in Brabant beland, begon hij nog onopvallend en bescheiden. Maar uiteindelijk werd en was hij bestuurder van diverse stichtingen en verenigingen, ook landelijk, zocht uit hoe zaken in elkaar staken en publiceerde daarover, leerde anderen de beginselen van het vak in theorie zowel als praktijk, en bespeelde politiek, gezagsdragers en ambtenarij ten behoeve van de goede molenzaak. Voor ons blad De nieuwe Molenwereld schreef Gerard meerdere artikelen. Met name die over de Koeveringse molen (die niet herbouwd werd) en over het leven van molentechnicus Chris van Bussel waren waardevol en verdienen het gelezen te blijven worden.

Maar vooral was Gerard toch ambachtelijk korenmolenaar. In die hoedanigheid maalde hij op zijn molen in Heeze soms wel 30 ton graan per jaar, en dat als vrijwilliger en enkel en alleen op windkracht. Een maalstoel die met een motor aangedreven zou worden, bleef onafgemaakt. Degenen

die weten hoe moeilijk het is om alle aspecten van het korenmolenaarsvak te beheersen, tot aan de werving en het in stand houden van een trouwe klantenkring toe, die zullen beamen dat Gerard met name op die ambachtelijke prestaties heel trots mocht zijn. Er was niemand die het hem nadeed.

Naast dat alles vond hij ook nog de tijd om via zijn connecties en functies anderen in de molenwereld met een prijs of onderscheiding in het zonnetje te laten plaatsen, of om individuele molenaars te adviseren of te gaan hel-

pen bij problemen met hun stenen, tot in Denemarken aan toe. Nooit liet hij het daarbij afweten, altijd kwam hij zijn afspraken na. Ook in zijn molenactiviteiten was Gerard de man zoals zijn gezin hem omschreven heeft. Aan al die eigenschappen moet "hulpvaardig" dus zeker nog worden toegevoegd. Maar ook "eigenzinnig". Bij zijn uitvaart stond Gerards eigen molen de Sint Victor in de gaande stand ten teken van rouw. Dit terwijl in Heeze en verre omstreken destijds juist de andere, komende stand als rouwstand gehanteerd werd. Dat wist Gerard ook. Maar op zijn eigen verzoek ging het dus anders: "Ik kom uit Utrecht en daar heb ik het zo geleerd. Daarom blijf ik het ook zo doen in Heeze."

Zelf werd Gerard ook meerdere malen onderscheiden. "Ik sta met molens op en ga ermee naar bed", zei hij toen hij in 2021 de Brabantse Molenprijs ontving. Op de vooravond van het hartfalen dat hem noodlottig zou worden, legde hij zich ongetwijfeld weer met molenzaken in zijn hoofd te rusten; hij stond er helaas niet meer mee op. Wij, degenen in de molenwereld die zijn gebleven, ontwaakten in het besef zonder hem verder te moeten. Dat zal ons niet makkelijk vallen.

Namens de redactie, Jan Scheirs

Dankbetuiging aan alle molenvrienden

De vele reacties op het overlijden van Gerard Sturkenboom Molenaar van korenmolen St. Victor

hebben diepe indruk op ons gemaakt.

Uw bloemen, brieven, kaarten of persoonlijke woorden zijn ons tot grote steun geweest.

Dank hiervoor.

Kirstine, Ilse en Ewoud

De nieuwe Molenwereld 4
Foto: Hans Geerts

Suikermolens in Suriname

Willem van Bergen en Hillebrand Ehrenburg

Er is er geen een meer van over. Van de suikermolens zoals die onder meer in Suriname gedurende de 17de tot in de 19 de eeuw een belangrijke rol vervulden op de vele suikerrietplantages, zijn alleen nog overwoekerde restanten te vinden. Toch waren de meestal als getijdemolen gebouwde molens onmisbaar voor de productie van suiker. In dit artikel worden tegen de achtergrond van de opkomst en de neergang van suikerrietplantages in Suriname, de werking en de techniek van de suikermolen beschreven. Het gaat vooral over de watergedreven getijdemolen maar ook door ossen, wind of stoom aangedreven suikermolens komen aan bod. De techniek van de getijdemolen vindt zijn oorsprong in de Lage Landen waar al vroeg met gebruikmaking van op- en afgaand tij graan gemalen werd.

Inleiding

De Wilde Kust was het gebied tussen de monding van de Amazone in

Brazilië en de Orinoco in het tegenwoordige Venezuela. Het werd vroeger zo genoemd omdat er 'wilde' ofwel 'onbeschaafde' volken woonden. Verschillende mogendheden aasden vanaf 1600 op deze gebieden, maar een groot deel was lange tijd in handen van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De vroegere Nederlandse koloniën daar waren Suriname, Berbice, Demerara en Essequibo. De laatste drie (het tegenwoordige Guyana) kwamen rond 1800 in handen van Groot-Brittannië. Vanaf die tijd was alleen Suriname nog een Nederlandse kolonie.

De ontwikkeling van de koloniën aan de Wilde Kust hangt nauw samen met de ontwikkeling van het plantagewezen. Een plantage is een stuk grond waarop op grootschalige wijze gewassen in monocultuur verbouwd worden. Plantages komen meestal voor in de tropen, met gewassen zoals suikerriet, koffie, thee, bananen, katoen, soja,

cacao en tabak. Deze vorm van landbouw is rond 1600 op het Amerikaanse continent ontstaan. Wegens een tekort aan lokale arbeidskrachten werden tot-slaaf-gemaakten uit Afrika aangevoerd.

Suikerriet was het voornaamste gewas dat op plantages werd verbouwd. Omdat suiker, toen ook wel het witte goud genoemd, een gewild en schaars goed was in Europa, was de teelt van suikerriet zeker tot het midden van de 18 de eeuw een lucratieve activiteit. Het suikerriet moest snel nadat het gekapt was, geperst worden in een suikerrietpers of suikermolen. In dit artikel gaan we nader in op de suikermolens die in Suriname hebben bestaan.

Eerste kolonisten

Al heel snel nadat Columbus er voor het eerst voet aan wal had gezet, begonnen de Spanjaarden en Portugezen grote delen van het Caribische en Zuid-Amerikaanse grondgebied

juni 2023 - 11 5
Het noordelijk deel van Suriname met de vroegere plantagegebieden.

te bezetten, te plunderen en te koloniseren. Het duurde echter nog zo'n anderhalve eeuw voordat het gebied tussen de Orinoco en de Amazone werd gekoloniseerd. De bewoners van het Iberisch schiereiland toonden weinig interesse. Vanaf 1600 waren in het gebied tussen de Marowijne en de Essequibo maar een paar nietpermanente nederzettingen en handelsposten. Vanaf 1630 werd aan de Surinamerivier door een groep Engelsen tabak verbouwd. Op last van sir Francis Willoughby, de gouverneur van Barbados, werd rond 1650 in het gebied een volksplanting gesticht voor

Engelse suikerplanters. Dat gebeurde omdat op Barbados niet genoeg grond meer beschikbaar was.

Op Barbados werd rond 1640 begonnen met de productie van suiker. Een sleutelrol werd hierbij gespeeld door een zekere James Drax. Hij had zeer goede contacten met NederlandsBrazilië en is daar ook geweest om de kunst van het maken van suiker af te kijken. Hij bouwde ook de eerste suikermolen op Barbados. De suikermolen, inclusief koperen kookketels, had hij in Holland besteld. Het duurde niet lang voordat op Barbados vrijwel

overal waar mogelijk suikerriet werd verbouwd.

In 1654 kwam Willoughby zelf naar de volksplanting aan de Surinamerivier, die naar hem Willoughbyland werd vernoemd. In die tijd vestigde zich daar een grote groep Engelse planters, die suikerplantages begonnen. Met de kennis die zij meebrachten uit Barbados, bouwden ook zij suikermolens. In datzelfde jaar werd Nederlands-Brazilië veroverd door de Portugezen. Naar aanleiding daarvan weken de daar gevestigde Nederlandse en Portugees-joodse planters met

De nieuwe Molenwereld 6
Tekening van Frans Post van vóór 1650. Braziliaanse suikermolen met twee door ossen aangedreven suikerpersen (bron: Atlas van Stolk).

hun tot-slaaf-gemaakten uit naar de Zeeuwse kolonies Essequibo en Berbice en naar de Cayennerivier. Toen de Fransen Cayenne in 1664 veroverden, vluchtte een groep Joodse kolonisten naar wat later Jodensavanne heette, een nederzetting aan de Surinamerivier, zo'n 80 km van de monding. De Joodse planters brachten hun kennis van het telen van suikerriet en het maken van suiker mee uit Brazilië. In 1667 waren in Suriname 178 plantages. Dat waren voornamelijk suikerplantages. Het was toen al een plantage-economie, waar veldarbeid verricht werd door tot-slaaf-

Origineel:

Anotatie der figuire en(de) Wercke in den Ingenie off suicker moole het de selve met Osse werd gedreven

No 1 : is het suijcker huijs daer t selve wert gesoode

2 : zijn de : raede daer het twemael door geperst wert

3 : zijn de: negers die d osse voort drijve

4 : zijn de: negers die het riedt insteeken en aen bijde zijde staetterden

5 : zijn gemenelijck negerinne die het utgeparste riet wech drage

6 : is med: den negerin die twaetter put coopende door d': goodt No 10 naer het koockhuijs

7 : daer lijt gemenelijck het riedt dat gemaele zal werde

8 : sijn de fornijss daer van ondere het vier onder den keetels wer gestoockt

9 : den car met houdt

10 : den goodt

11 : den neger die aend(e)n keetel staet en schuijmt

gemaakten. Al die plantages waren gevestigd op hogere gronden langs de Suriname-, de Commewijne- en de Cotticarivier.

Overname door Zeeuwen en Hollanders

Begin 1667 werd Suriname, na de verovering door Abraham Crijnssen, bezit van de Staten van Zeeland. Kort daarop werd dit bekrachtigd door de Vrede van Breda. Niet lang daarna kwam weer een Engelse vloot voor de kust van Suriname, die, niet op de hoogte van de Vrede van Breda, de kolonie terugveroverde. Toen ze van de Vrede van Breda vernamen, vernietigden ze een groot deel van de plantages en dwongen ze veel Engelse planters en hun tot-slaaf-gemaakten Suriname te verlaten. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bestond weinig animo om zich in de verwoeste kolonie te vestigen.

In 1670 nam de Zeeuwse Kamer van de West-Indische Compagnie de taak op zich om de kolonie weer op te bouwen en kolonisten te zenden. Maar ook toen waren daar weinigen voor te porren. De provincie Zeeland was onvoldoende in staat verbetering in de situatie te brengen en verkocht Suriname aan de West-Indische

Vertaling:

Uitleg van de personen en de werkzaamheden in de Engenho of suikermolen, die door ossen wordt aangedreven

No 1 : het suikerhuis waar ook wordt gekookt (het suikersap koken)

2 : de rollen waar het suikerriet tweemaal geperst wordt

3 : de negers die de ossen voortdrijven

4 : de negers aan beide zijden staande die het suikerriet tussen de rollen steken

5 : meestal negerinnen, die het uitgeperste riet wegdragen

6 : de negerin die het water uit de put scheppend door de goot (nr. 10) naar het kookhuis leidt

7 : daar ligt meestal het suikerriet dat gemalen gaat worden

8 : het fornuis waar het vuur wordt gestookt voor de ketels

9 : de kar met hout

10 : de goot

11 : de neger die bij de ketels staat en het schuim verwijdert

Compagnie. Die verkocht al snel een derde deel aan de stad Amsterdam en een derde deel aan de rijke edelman Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. Door de gebrekkige aandacht, het gebrek aan geld, en vanwege oorlog en rampen in de Republiek, stond het er in 1683 slecht voor met de volksplanting. Het aantal plantages was drastisch afgenomen tot rond de 50. De meeste lagen stroomopwaarts aan de Surinamerivier, door Fort Zeelandia beschermd tegen indringers vanuit zee. Andere lagen onbeschermd stroomopwaarts langs de Commewijne en de Cottica. Dat planters ondanks alle tegenspoed doorzetten, en dat er ook nog steeds nieuwe plantages werden gesticht, kwam alleen maar door het vooruitzicht op de enorme winsten die er te behalen vielen.

Opkomst van de laaglandplantages

Rivieren en kreken waren omzoomd door een dichte en ogenschijnlijk ondoordringbare vegetatie. Hierachter lagen natte bossen en nauwelijks begaanbare zwampen (moerassen). Langs de modderige kust lag een brede strook mangrovebossen. De enige manier om het land te bereiken was via de meestal goed bevaarbare rivieren. Via die rivieren kwam men wat verder bovenstrooms in de savanne-

juni 2023 - 11 7
Transcriptie van de teksten in de afbeelding

gordel, waar het land hoger en droger was. De gronden zijn er lichter en zandiger dan in de kuststrook en daarom veel makkelijker te bewerken. De eerste kolonisten vestigden zich dan ook daar, ook al omdat dat de omstandigheden waren zoals ze die kenden van Barbados en Brazilië waar de meesten van hen vandaan kwamen.

Toen na 1667 de voornamelijk Engelse en Sefardisch-joodse kolonisten werden gevolgd door vooral Hollanders en Zeeuwen, lieten die hun begerige ogen vallen op de veel vruchtbaarder, maar nauwelijks toegankelijke kustvlakte. Het waren gebieden die enige overeenkomst vertoonden met de lage, moerassige gronden die ze gewend waren. Hun verwachtingen bleken juist: de moerassige zware klei en veen bleken inderdaad veel vruchtbaarder. Op de hogere zandige gronden leek suikerriet het goed te doen, maar de vruchtbaarheid nam na een paar jaar al af. Op de kleiige gronden van de lage kustvlakte groeide suikerriet wel vijftien jaar of meer en zelfs met een hogere opbrengst. Een belangrijke reden echter om plantages in het laagland te beginnen was de veiligheid: er zouden minder aanvallen zijn van inheemsen en marrons (gevluchte Afrikaanse slaven).

Zodoende begonnen planters, hoewel onbeschermd tegen aanvallers vanuit zee, zich vanaf ongeveer 1680 te vestigen langs de Beneden-Commewijne en Cottica. Geleidelijk verbeterde de veiligheidssituatie door de aanleg van twee forten. Het aantal plantages daar nam toen snel toe. De meeste planters waren christelijk, terwijl de meeste joodse planters op hun plantages langs de Surinamerivier nabij Jodensavanne bleven.

De aanleg van plantages aan de Wilde Kust was een gevecht in de hitte van de jungle, tegen modder, muskieten en malaria. Als men daarheen ging zei men dat je "naar de barrebiesjes ging", oftewel de kans dat je dat overleefde was erg klein. Het woord barrebiesjes was afgeleid van Berbice. Een reis naar dat gebied stond bijna gelijk aan het plegen van zelfmoord, vooral vanwege de kans op ernstige ziektes, maar ook door het risico van slavenopstanden, buitenlandse indringers en aanvallen van inheemsen en

marrons. Over het algemeen was het dan ook niet het beste volk dat afreisde naar dit ruwe en gevaarlijke gebied. Desondanks steeg het aantal plantages tot het eind van de 18 de eeuw snel. De reden was dat het exploiteren van een plantage nog steeds als een winstgevende zaak werd beschouwd. Na 1800 daalde het aantal (tabel 1).

Tabel 1: Aantal plantages, oppervlak en oppervlak in cultuur

Jaar Aantal plantages Oppervlak (x

maakt. In de molen bevonden zich de suikerpers , aangedreven door dierkracht of een getijdemolen, de in een fornuis gemetselde kookketels en de zogenoemde suikerconen en suikerpotten , of, later, de zogenoemde oxhoofden (houten vaten). Vaak was er ook een dramhuis (destilleerderij). Dit alles bevond zich in één of soms meerdere gebouwen. Het geheel werd 'suikermolen' genoemd, maar de term werd ook wel gebruikt voor de suikerrietpers met aandrijfwerk.

Vanaf het begin tot het einde van het plantagetijdperk was suikerriet meestal het dominante gewas. Ten tijde van de afschaffing van de slavernij was het in cultuur gebrachte oppervlak aan plantages al drastisch geslonken. De slavenhandel werd in 1814 verboden. Nederland schafte, als een van de laatste landen in Europa, de slavernij af op 1 juli 1863.

Hoe werd suiker gemaakt? In een suikermolen werd suiker ge -

Het maken van suiker begon met het kappen van het suikerriet. Daarna was het belangrijk het riet snel verder te verwerken, omdat het suikergehalte van het gekapte riet binnen korte tijd sterk afnam. De volgende stap was het uitpersen van het riet, gevolgd door het koken van het uitgeperste sap in grote koperen ketels. Het sap werd van de ene ketel in de andere geschept. Tijdens het koken werden additieven toegevoegd, zoals melk of limoensap. Verontreinigingen die boven kwamen drijven, werden afgeschept. In de laatste ketel vond dan de kristallisatie plaats. Belangrijk was dat het kook- en kristallisatieproces op het juiste moment gestopt werd, want dat bepaalde de kwaliteit van het eindproduct.

In de beginperiode van de suikermolens werd de ontstane stroperige kristalmassa in de al genoemde

De nieuwe Molenwereld 8
1000 ha) In cultuur (x 1000 ha) 1667 178 1683 ca. 50 1700 ca. 100 1730 ca. 250-400 1785 591 180 60 1853 263 172 54 1862 216 118 17 1873 131 70 10 (bron: Bruijning en Voorhoeve 1977: 362, 481)
Het fornuis met de kookketels (bron: Diderot & D'Alembert).

suikerconen gegoten. Die suikerconen hadden aan de onderzijde een gat waardoor de melassestroop (de vloeistof die wordt verkregen door het koken van suikerriet) kon weglekken. Deze conen werden hiertoe op potten gezet, die de melasse opvingen. De melasse werd in het dramhuis verder verwerkt tot dram , een soort rum. Een latere, midden 18 de eeuw gebruikelijke methode was dat de stroperige kristalmassa in vaten werd gedaan, de al genoemde oxhoofden. Die vaten hadden onderin drie gaten waarin rietstokken gestoken waren ten einde de melasse te laten uitlekken. Deze oxhoofden werden geplaatst op een zogenaamde barbakot. De barbakot is een constructie van holle en bolle planken, die tezamen een gootvlonder vormden. Deze vlonder loosde in de melassebak. Het uitlekken van de melasse duurde zo'n zes tot acht weken. Wat overbleef waren vaten met ongeraffineerde suiker (ook wel muscovado suiker genoemd). Die vaten werden naar Nederland geëxporteerd om daar verkocht of geraffineerd te worden.

Getijdemolens in Suriname

De meeste plantages in de Nieuwe Wereld werden aangelegd op hogere gronden. Plantages in de jonge kustvlakte benedenstrooms langs de rivieren en de kust, zoals die in Suriname, Berbice, Demerara en Essequibo, zijn bijzonder. Nergens anders ter wereld werden zulke plantages aangelegd. De laaglandplantages waren polders met een goed ontwikkeld, multifunctio -

neel watermanagementsysteem. Het teveel aan water kon worden geloosd via bakstenen sluizen, water uit de zwampen werd ingelaten als irrigatiewater. De kanalen en sloten werden gebruikt als transportmiddel voor personen en voor het geoogste gewas. Op de suikerplantages werd waterkracht benut om suikerrietpersen aan te drijven. Dit was mogelijk omdat in de rivieren en kreken tot ver landinwaarts een vrij groot getijverschil is.

De getijdemolen was een waterrad dat in een molenkom (of molengoot) kon draaien op het verschil in waterhoogte binnen en buiten de plantage. Al bij een waterstandsverschil van ongeveer 60 centimeter tussen binnen en buiten, kon het waterrad in werking worden gesteld. Dat gebeurde door de schuif voor of achter het rad omhoog te trekken. Omdat er maar gedurende

een beperkte tijd voldoende verval was om de molen aan te drijven, verhoogde men de waterstand in het vaak kilometers lange molenkanaal door bij opkomende vloed water in te laten via de inneemsluis. Extra waterberging was mogelijk in de molenkom vlak voor het waterrad. Omdat het gekapte suikerriet zo snel mogelijk moest worden geperst, gebeurde het kappen van het riet alleen op dagen dat er voldoende water was om de molen te kunnen aandrijven.

Naast de inneemsluis aan de rivierzijde, bevond zich soms ook een inneemsluis in de achterdam van de plantage, waarmee zoet zwampwater werd ingelaten. Dit werd echter vooral als irrigatiewater gebruikt. Het inlaten van zout rivierwater had nadelen, omdat het slecht was voor de gewassen. De molensloot en de daarmee meestal verbonden vaarsloten waren daarom niet verbonden met de looskanalen en de teeltbedden. Als het water bij hoogwater werd ingelaten om het bij laagwater weer te lozen kon het de planten zo snel niet bereiken.

Doorgaans was er niet te ver van zee alleen voldoende tijverschil gedurende vier dagen voor en na nieuwe- en volle maan (dan is het springtij en dus extra hoog- en laagwater), ofwel negen dagen achter elkaar. Dat betekende dat men maar 18 dagen kon malen tijdens een maancyclus van ruim 29 dagen. Tijdens laagwater kon dan ongeveer acht uur gemalen worden. Dit gebeurde soms ook 's nachts en op zondag omdat het laagwater nu eenmaal benut moest worden. In 1693 is een molen gebouwd die dubbelwerkend was: ook bij het inlaten van water kon er suikerriet geperst worden. Dit experiment vond echter geen navolging. Hoe kleiner het tijverschil, dus hoe verder weg van zee, des te korter konden de getijdemolens werken. Dit betekende ook een strenger regime voor de tot-slaaf-gemaakten. Getijdemolens konden doorgaans alleen tot 15 tot 20 km stroomopwaarts van Fort Nieuw-Amsterdam worden gebruikt omdat verder weg het tijverschil op de rivieren te klein was. Toch werden ook op de verder van zee gelegen plantages nog wel getijdemolens gebruikt. Nóg verder stroomopwaarts werd gebruik gemaakt van beestenmolens die werden aangedreven door ossen of paarden.

juni 2023 - 11 9
Barbakot met oxhoofden. Een oxhoofd was ongeveer 100 x 70 cm groot en woog inclusief suiker zo'n 400 kg (bron: P. Dikland). De suikerconen en -potten (bron: Diderot & D'Alembert).

Getijdemolens waren voorzien van grote waterraderen met een diameter tot wel 12 meter en gemaakt van bruinharthout. De breedte van de schoepen en dus van de molenkom varieerde tussen 0,75 en 1,0 meter. Volgens Tutein Nolthenius (1955) was de breedte van het waterrad 78 cm. Aanvankelijk werden de waterraderen achtkantig gemaakt. Om de buitenomtrek cirkelvormig te maken werden er schoepen van verschillende lengte op bevestigd. Teenstra (1835) maakt er melding van dat de waterraderen steeds vaker cirkelvormig werden gemaakt omdat dit steviger was. Ook begon men in het begin van de 19de eeuw waterraderen van staal toe te passen. Waarschijnlijk werden die ingevoerd vanuit Engeland.

Suikerrietpersen en suikermolens Eigenlijk was de ontdekking van de gedetailleerde bouwtekening uit 1785 (zie afbeelding op pagina 12) puur toeval. De molen werd eerst niet voor suikermolen aangezien. Pas later kwam men daar achter. Het is de enige nauwkeurige bouwtekening van zo'n molen uit deze periode. De 3D-afbeelding op pagina 13 bovenaan is van deze vroege bouwtekening afgeleid.

Op de horizontale as van het waterrad, die van bolletrie was gemaakt, was de bonkelaar of het bonkelrad bevestigd. Dit houten tandwiel dreef een eveneens houten tandwiel, het kam- of asrad , aan dat er loodrecht op stond. De as waarop het kamrad was bevestigd dreef de konings- of middenroller van de suikerrietpers aan. Een suikerrietpers bestond uit drie rollers (cilinders) met een profiel, waartussen de suikerrietstengels werden gestoken. De tandwielen en rollers werden aanvankelijk van locushout vervaardigd. Door tandwielen dreef de koningsroller de twee zijrollers aan en werden de suikerrietstengels, er eenmaal

ingestoken, vanzelf door de rollers getrokken. Als ze er aan de andere kant uitkwamen, werden ze aan die kant opnieuw tussen de rollers gestoken. De afstand tussen de rollers was verstelbaar. Het uitgeperste sap werd in een goot opgevangen. Na het pas-

seren van een rooster liep het sap (lika of likker) via een goot of buis naar het kookhuis waar het opgevangen werd in een opvangbak, de sisser.

Het tussen de rollers steken van de stengels was gevaarlijk werk. Als je hand tussen de rollers werd getrokken, kon dit betekenen dat je arm werd afgerukt. Daarom lag er altijd een kapmes klaar om in geval van nood een hand of een arm af te hakken. Teenstra (1835) vermeldt dat dergelijke ongelukken steeds minder voorkwamen omdat boven de molenkom achter het waterrad vaak een nooddeur werd geplaatst. Door die nooddeur snel te laten vallen stopte het rad meteen, en draaide het zelfs nog een beetje terug.

De nieuwe Molenwereld 10
Schematische plattegrond van een suikerplantage in het laagland. De gebroken lijn geeft aan dat de suikerplantage aanzienlijk dieper kon zijn dan hier afgebeeld (bron: P. Dikland). Plattegrond en doorsnede van de molenkom op plantage Schoonoord (bron: P. Dikland).

De suikermolen van plantage Sinabo

Geen enkele 18 de -eeuwse suikermolen heeft de eeuwen doorstaan. Via archief- en veldonderzoek heeft Philip Dikland geprobeerd om een betrouwbare digitale reconstructie te maken. Als basis voor deze reconstructie diende de inventarisatie van de plantage Sinabo aan de Commetewanekreek uit 1773. Het gebouw mat 17 bij 45,5 meter. De bouwwijze staat niet beschreven, maar het is ongetwijfeld een driebeukig gebouw geweest, waarvan de maat van de middenbeuk werd bepaald door de afmetingen van de watermolen. De breedteverdeling was ongeveer 4 - 9 - 4 meter en de hoogte van de middenbeuk was ongeveer 7 meter. De nok lag dan op 11 meter hoogte.

De suikermolen had een dubbel ketelwerk (G), ofwel twee onafhankelijke rijen met vier ketels. Elke rij had zijn eigen stookplaats (L) en vormde een zogenaamde "Jamaica train". Dit is een systeem waarbij de ketels zijn ingemetseld in een bakstenen kanaal dat begint bij de vuurstookplaats en eindigt bij de schoorsteen. Deze opstelling werd omstreeks 1730 geïntroduceerd en verving de oude opstelling met separaat gestookte ketels, omdat er met veel minder brandstof kon worden volstaan.

Het suikerrietsap, lika genoemd, werd via de likagoot (E) in de sisser (F) geleid, en van hier in de grootste zogenaamde inneemketels geschept. De sisser (F) is het bufferreservoir met een geschatte inhoud van 6000 liter. De inneemketels hadden een inhoud van 1500 tot 1800 liter.

Het sap ging van de ene ketel naar de volgende, kleinere ketel tot op het eind in de kleinste ketel een stroperige kristalmassa ontstond. Die massa werd dan in de koelders (H ) overgeheveld en daarin door roeren met een grote houten spaan gekoeld (het zogenaamde waaijen).

juni 2023 - 11 11
Reconstructie van het houtskelet (bron: P. Dikland).  Lay-out van de suikerfabriek van plantage Sinabo (bron: P. Dikland). A - molenkom, B - waterrad, C - suikerpers, D - brandmuur, E - likagoot, F - sisser, G - ketelwerk, H - koelders, J - barbakot, K - melassebak, L - stookplaats, M – schoorsteen

Gedetailleerde bouwtekening uit 1785 van een Surinaamse suikermolen (bron: Beeldbank De Zaansche Molen). Links het waterrad en de suikerpers, in het midden de barbakot met twee oxhoofden en daaronder in de grond ingelaten, de melassebak, en aan de rechter zijkant vermoedelijk één ketelreeks. Ook is de likagoot van de suikerpers naar de sisser goed zichtbaar.

De nieuwe Molenwereld 12

 De getijdemolen met suikerpers gebaseerd op de bouwtekening uit 1785 (tekening John Brandrick). 1 - waterrad, 2 - bonkelaar of bonkelrad, 3 - molenstoel, 4 - kam- of asrad, 5 - koningsroller

juni 2023 - 11 13

Zoals hiervoor al aangegeven: aanvankelijk waren de rollers van hout. Later kregen ze een metalen profiel, en nog later werd de hele pers van metaal. Restanten van deze gietijzeren persen zijn hier en daar op verlaten plantages nog te vinden. De getijdemolen, suikerrietpers, kookhuis en het dramhuis (destilleerderij) stonden vaak in één gebouw. Dit waren grote, houten gebouwen die, net als de overige gebouwen, degelijk gebouwd waren en van vakmanschap getuigden. De draagconstructie werd van bolletrie gemaakt, de wanden waren getimmerd van planken van kopie of wana, de deuren en vensters van wana of Europees (vaak eiken) hout. Het dak was bedekt met ribben van kopie en singels (houten leien) van bolletrie. De hoogte werd bepaald door de diameter van het waterrad en bedroeg dus zo'n tien tot twaalf meter. Zo was het oppervlak van bijvoorbeeld het gebouw van plantage Sinabo opgemeten in 1773, 17 bij 45,5 meter.

Van deze gebouwen is er niet één bewaard gebleven. Gouverneur Jan Nepveu vermeldt: de heer ontvanger van Son heeft op zijne plantage ToutLui-Faut aan de rivier Suriname dicht bij Paramaribo een waterwerk gezet, moolen en kookhuys onder één dak (zoals gemeenlijk gedaan wordt), dat gerekend wordt 80.000 guldens gekost te hebben, dog dat is alles zeer zwaar, groot en kostelijck; het gebouw, daar het onder staat is als een groote kerk, tot de stenen kom en verder metselwerk is wel 5 à 600.000 stenen met kalk en cement verbruikt.

De (water- of beesten)molen en de suikerrietpers waren cruciale onderdelen op een suikerplantage. Iedere suikerplantage had dan ook een suikerrietpers. Veel aandacht werd besteed aan de betrouwbaarheid van de installatie. Zo werden allerlei materialen op voorraad gehouden om kapotte onderdelen snel te kunnen vervangen. Het bedienen van de getijdemolen vereiste grote oplettendheid: als het waterstandsverschil te groot was, konden de kamraderen breken. Was het verschil te klein dan kwam het waterrad niet in beweging.

Aantallen getijdemolens in Suriname Getijdemolens waren duur in aanleg, maar de investering was op grotere

plantages rendabel omdat de suikerrietpersen anders met paarden, muilezels of ossen moesten worden aangedreven in een beestenwerk . Per molen was een groep van zo'n 35 tot 40 beesten nodig. Het voedsel voor en de vervanging van deze dieren was duur. Door het zware werk en de slechte verzorging werden de dieren niet oud. In 1835 waren ze bijna verdwenen.

Tegen het eind van de 18 de eeuw, op het hoogtepunt van de plantageland-

bouw, waren in Suriname zo'n 150 getijdemolens. Rond 1810 kwamen op de grotere plantages de eerste stoommachines voor het persen van het suikerriet in gebruik. Groot voordeel was dat de plantage-eigenaren daarmee niet meer afhankelijk waren van het getij of van dieren. In 1832 waren er nog 108 suikerplantages. Daarvan hadden 70 een getijdemolen, 30 een stoommachine en acht nog een beestenmolen. In 1853 waren er nog 92 suikerplantages, waarvan 35 met een waterwerk, 55 met een stoomma-

De nieuwe Molenwereld 14
Gezicht op een suikermolen en kookhuis in Suriname, 1708 (bron: Dirk Valkenburg, Rijksmuseum).

chine en twee met een beestenwerk. In 1883 waren er nog maar twee suikerplantages met een waterwerk.

Vanaf ongeveer 1810 kwamen de stoom aangedreven molens, eerst met een vermogen van slechts acht pk. Als op een plantage de getijdemolen werd vervangen door een door stoom aangedreven molen, werd niet alleen de getijdemolen overbodig, maar ook de molenkom, de inneemsluis en, voor zover dat niet ook als vaarweg werd gebruikt: het molenkanaal. De

stoommolens maakten dat men niet meer afhankelijk was van het getij, en niet meer 's nachts en in het weekend hoefde te werken. Deze molens werkten prima, tenminste: als ze het deden. Het waren gecompliceerde, uit Engeland geïmporteerde machines, waarvoor, zeker in het begin, de technische kennis in Suriname niet aanwezig was. Bovendien hadden ze veel last van corrosie, vooral dicht bij de kust. De bij de stoommolens geleverde suikerrietpersen hadden drie in een driehoek liggende rollers, die beter

werkten en ook veiliger bleken. Over het algemeen werden de ketels met hout en later met kolen gestookt. De stoommolens verdrongen langzaam de beestenmolens en de getijdemolens.

Hoewel de plantagelandbouw begin 19de eeuw al op zijn retour was, bleef de sector erg innovatief. Dit kwam mede door de vele Engelse en Schotse plantage-eigenaren waardoor Suriname eerder meeging met de industriële revolutie dan het moederland: in 1850 werd in Nederland slechts 10% van de

juni 2023 - 11 15

industriële krachtbronnen door stoom aangedreven, terwijl in Suriname toen al 35% van de plantages over een stoommachine beschikte.

Ook in Essequibo en langs de Berbice waren er getijdemolens op suikerplantages. De eerste werd daar in 1664 gebouwd. In 1749 waren er 21 paardenmolens en zes getijdemolens. Aan de Demerara werd volgens commandeur Laurens Storm van 's Gravesande van Essequibo en Demerara pas in 1746 de eerste suikerplantage aangelegd. Dat aantal nam snel toe tot 53 in 1749, waarvan slechts vijf met getijdemolens.

Omstreeks 1850 werd de vacuümpan geïntroduceerd. Door het plaatsen van deksels op de suikerpannen, gecombineerd met drukverlaging, kon men de vloeistof met veel minder energie aan de kook brengen. Door de af te voeren hitte via buizen naar de volgende pan te leiden, werd nog meer energiebesparing mogelijk. In plaats van hout en melasse begon men kolen te gebruiken als brandstof.

Vanaf 1890 werden steeds meer grote suikerfabrieken gebouwd, met meerdere persen (grof, middel en fijn), vacuümpannen en andere vernieuwingen. De apparatuur werd geleverd vanuit Nederland en Engeland. Het riet werd naar de molen getransporteerd per trein, zoals op de plantages Mariënburg en Waterloo, of nog steeds per (ijzeren) ponton, waarbij dan soms de gehele ponton werd opgepakt en de inhoud in de molen gekieperd.

Rond 1985 stopte de productie op de suikerfabriek Mariënburg, veruit de grootste suikerfabriek die Suriname gekend heeft.

Herkomst van de getijde- en de suikermolen

Waar kwam nu de kennis voor het bouwen van getijdemolens en suikermolens in Suriname vandaan? De suikerrietpers met de drie (verticale) rollers werd waarschijnlijk rond 1600 in Brazilië voor het eerst gebruikt en is ontstaan uit de suikerpers met twee rollers. De herkomst van de suikerpers met twee verticale rollers is niet bekend. In de literatuur (Daniels, 1996) worden China, India en de Nieuwe Wereld genoemd als mogelijke center of origin

Het andere type suikerpers, met drie horizontale, in een driehoek liggende rollers, is volgens Deerr (1950) voor het eerst gezien op een technische tekening uit 1754 gemaakt door Smeaton uit Engeland. Dit type werd in de loop van de 19de eeuw ingezet in vrijwel alle nieuwe molens en verving in veel gevallen de suikerpers met de drie verticale rollers.

In Nederland kende men getijdemolens voor het malen van graan. In Brazilië werden, voordat de Nederlanders daar voet aan wal zetten, suikerpersen aangedreven door beestenmolens. Ook de waterkracht

van snelstromende rivieren en kreken werd benut, maar niet die van het getij. Van deze beestenmolens zijn een paar afbeeldingen bekend en daaruit kan geconcludeerd worden dat deze molens veel leken op die welke later aan de Wilde Kust werden gebouwd. Overigens leek die technologie met zijn houten kamraderen en waterraderen ook veel op de Hollandse (water) molenbouw. De technologie kwam met de uit Brazilië gevluchte Joodse en Nederlandse planters mee naar Suriname. Later, vanaf de periode van gouverneur Van Sommelsdijck (16831688) en daarna, kwamen ervaren timmerlieden, metselaars en molenbouwers op contract over uit de Republiek. Ze kwamen voor drie tot vier jaar en keerden daarna terug naar hun moederland. Later bleven sommige van deze ambachtslieden langer of vestigden ze zich permanent in de kolonie. Zij leidden ook lokale krachten op, zodat gestaag een groep kundige, vrije, gekleurde vaklieden ontstond. Op plantages waren meestal timmer- en metselslaven aanwezig. Dat er vakwerk geleverd werd, blijkt wel uit het feit dat er nog steeds plantagesluizen uit het begin van de 18de eeuw zijn, waarvan sommige nog in gebruik.

De nieuwe Molenwereld 16
Suikerpers met drie horizontale rollers (bron: D.H. Dean). 'Exploded view' van de suikerpers op plantage Concordia aan de Commewijnerivier (bron: P. Dikland)

Suikerwindmolens in Suriname Windmolens kwamen in Suriname weinig voor. Ze werden v ÓÓ r 1667 door Engelse kolonisten gebouwd, die het gebruik ervan kenden uit Barbados. Ze raakten al gauw in onbruik of werden vernield bij plunderingen. In 1671 had een zekere Munnix een windmolen bij Paramaribo en er was er één op plantage Hecht en Sterk. Later zijn ze niet meer op plantages toegepast: er is onvoldoende wind in Suriname. In de tweede helft van de 18 de eeuw heeft er op Fort NieuwAmsterdam een windmolen gestaan die gebruikt werd voor het malen van graan. Die was volgens Teenstra rond 1760 gebouwd door J.J. Benner

Nagel. Benner Nagel bouwde in 1763 op plantage La Singularité ook een windmolen voor het malen van koffie, maar hij overleed voordat de molen af was. Commandeur Storm van 's-Gravesande vermeldde in 1750 dat aan de kust bij de monding van de Demerara twee windmolens stonden. Er is één foto bekend van een suikerwindmolen in de Guyana's. Die molen stond op plantage Golden Grove langs de Demerara in Brits Guyana.

Literatuur

- Benjamin, H.D. en Joh. F. Snelleman (1914). Encyclopedie van Nederlandsch WestIndië. Martinus Nijhoff / E.J. Brill, Den Haag / Leiden.

- Bergen, W.D. van (2020). Sugarcane Milling - A Historical Overview. The Journal of the Barbados Museum & Historical Society − Vol. LXVI.

- Blom, A. (1787). Verhandeling van den Landbouw in de Colonie Suriname. J.W. Smit, Amsterdam.

- Bruijning, C.F.A., en J. Voorhoeve (hoofdred.) (1977). Encyclopedie van Suriname Elsevier, Amsterdam-Brussel.

- Buddingh', H. (1995). Geschiedenis van Suriname. Het Spectrum, Utrecht .

- Daniels, C. (1996). Science and Civilisation in China , Vol. 6, Part III, Agro-Industries: Sugarcane Technology. Cambridge University Press.

- Dean, D.H., (2008). The American Cane Mill McFarland & Company, Jefferson-London.

- Deerr, N. (1950). The History of Sugar. Chapman and Hall Ltd, London.

- Diderot & D'Alembert (1762). L'Encyclopédie - Agriculture , Paris.

- Dikland, P. (2002). Bouwmaterialen in de 17e-19e eeuw. Polytechnisch College, Afdeling Infrastructuur, vak Restauratietechnieken. Paramaribo.

- Dikland, P. (2004). Houten Molenbouw in Suriname. Paramaribo.

- Ehrenburg, H. en M.A. Meyer (2015). Bouwen aan de Wilde Kust: Geschiedenis van de Civiele Infrastructuur van Suriname tot 1945. LM Publishers, Utrecht.

- Nationaal Archief Den Haag. Inventarisatie van de plantage Sinabo aan de Commetewanekreek uit 1773 (Oud notarieel archief Suriname, reg. no. 242, folio 421 e.v.).

- Parker, M. (2022). The Sugar Barons. Walker & Company, New York.

- Stipriaan, A. van (1993). Surinaams Contrast, Roofbouw en Overleven in een Carai bische plantagekolonie 1750-1863. KITLV Uitgeverij, Leiden.

- Teenstra, M.D. (1835). De Landbouw in de Kolonie Suriname. H. Eekhoff , Groningen. (2 delen).

- Tutein Nolthenius, A. (1955). Getijmolens in Suriname , in: Nieuwe West-Indische Gids, Vol. 36, nr. 1.

Overige kennisbronnen

- Encyclopédie van Denis Diderot en Jean le Rond d'Alembert – Engelse vertaling https://quod.lib.umich.edu/d/did

- Atlas van Stolk - www.atlasvanstolk.nl

- Beeldbank Zaansche Molen beeldbank.zaanschemolen.nl

- Dirk Valkenburg in het Rijksmuseum bit.ly/valkenburg-suriname

- Milldrawings van John Brandrick www.milldrawings.com

- Collectie Ton Meesters – via de redactie van dit blad

juni 2023 - 11 17
Â
Suikerwindmolen langs Demerara (bron: collectie Ton Meesters).

Oud-molenmaker Jan Korver: "Ik heb de praktijk tot in de puntjes geleerd"

Aan een muur in de keuken van het echtpaar Jan en Ank Korver in Lutjewinkel, ten zuidoosten van Schagen, hangt een geborduurd wandkleed met molens. Ank: "Mijn moeder had al gauw door dat Jan veel belangstelling voor molens had. Zij heeft toen voor ons een wandkleed geborduurd met allerlei typen molens erop". Ze kan het zich nog als de dag van gisteren herinneren, hoewel het al zo'n zes decennia geleden is.

"Ja, maar zij haalde de boel wel door elkaar. Zaanse molens zijn groen geschilderd en zij maakte sommige molens zwart geteerd".

Jan (86) is gepensioneerd molenmaker. Hoewel hij allang niet meer actief is in de molenwereld, kent hij de geborduurde molens allemaal nog met naam en toenaam. Dat is best opvallend voor iemand die eigenlijk pas als volwassene met molens te maken kreeg in een gebied dat van oudsher bezaaid was met poldermolens.

Toen Jan in 1936 in het tien kilometer verderop gelegen Sijbekarspel werd geboren, stroomde er nog geen molenbloed door zijn aderen of door die van zijn ouders. Wel kreeg iemand die ernaar vroeg enkele jaren later te horen dat Jan timmerman wilde worden. Het was dan ook een logische stap dat Jan na het voltooien van de lagere school naar de Ambachtsschool ging om daar de beginselen van het timmervak te leren.

"Ik was goed in algebra, maar mijn vader zei dat wanneer ik onvoldoendes zou halen, hij mij van school zou halen. Nou, ik heb verschrikkelijk mijn best gedaan omdat ik de opleiding graag wilde afmaken". Met de opgedane kennis ging hij uiteindelijk bij een timmerbedrijf aan de slag.

"Ik kreeg zeven gulden vijftig in de week en daar moest ik 49 uur voor

werken. Na een paar maanden kon ik bij een andere baas aan de slag voor tien gulden in de week. Dat was begin jaren 50. Molens waren toen nog helemaal niet bij mij in beeld".

Ondanks de lange werkweken was er ook nog tijd voor de liefde. Jan ontmoette Ank en in 1960 mondde dat uit in een huwelijk. In november van datzelfde jaar kochten zij voor ƒ 3200 een huisje en kon Jans schoonmoeder beginnen aan het borduren van haar wandkleedje.

Een nieuwe molenmaker

Jan had inmiddels meer ambities. Hij wilde mede-eigenaar worden van het timmerbedrijf waar hij werkte, maar dat ging niet door. Jan vond in Hoorn een nieuwe baas en zag zijn loon van ƒ 80 per week stijgen naar ƒ 125.

"Ik had daar een goeie maat als timmerman. Op een zaterdag vertelde mijn verzekeringsagent mij dat er in Obdam een timmerbedrijf te koop stond. Ik ben er meteen op de motor naartoe gereden en na een middagje praten heb ik de zaak overgenomen. Het was een timmerbedrijf, maar de eigenaar was van huis uit vooral molenmaker. Ik was toen nog nooit in een molen geweest. Ik was dan ook blij dat bij de overname ook de beide timmerlieden inbegrepen waren. Die hadden hun hele leven al in molens gewerkt. Zij hebben mij de praktijk tot in de puntjes geleerd. Daar is namelijk geen cursus voor. Ik ben in 1963 begonnen en heb het 40 jaar volgehouden. De oude eigenaar, Jan Moeijes, heeft mij ook nog tien jaar met al zijn ervaring geholpen. Hij is

De nieuwe Molenwereld 18
Jan Korver bij het "kunstwerk" dat zijn schoonmoeder destijds voor hem en zijn vrouw Ank maakte, en waaruit al wel bleek welke kant zijn belangstelling op zou gaan (foto auteur, september 2022).

in het harnas gestorven. Wij moesten een windpeluw omhoog hijsen en die mocht daarbij niet tegen de rieten kap komen. Hij hield die peluw met een lijntje vrij van de molen. Ineens zakte hij in elkaar en viel in een naastgelegen sloot. Hartaanval. Jan Moeijes werd 75 jaar".

Het was in die beginjaren geen vetpot voor het jonge gezin Korver. Doordat molens als zodanig geen functie meer hadden, werd ook niets meer aan onderhoud gedaan. "Wij hielden ze alleen maar waterdicht".

Het tij keerde toen eind jaren 60 en begin jaren 70 van de vorige eeuw een landelijke hausse van molenrestauraties op gang kwam. Ook ontstonden lokale en regionale molenverenigingen en stichtingen die zich sterk maakten voor molenbehoud. Ze konden gebruik maken van expertise die bij de landelijke Vereniging De Hollandsche Molen aanwezig was. Steeds vaker werden molens gerestaureerd en dat leverde al met al veel extra werk op voor molenmakers.

In de regio waren ook grotere projecten, zoals het draai- en maalvaardig maken van de molens van de Schermer. "Wij kregen daar in eerste instantie weinig van mee. De Hollandsche Molen regelde alles en schakelde steeds andere molenmakers in en wij kregen weinig toegewezen. Ik ben toen sluisdeuren gaan maken. Dat was veel lucratiever en ik wilde toen helemaal stoppen met dat molengebeuren. Maar het tij keerde en ineens kregen wij ook toewijzingen. Wij konden het werk toen nauwelijks nog aan. Ik had drie man en een jongen in dienst en als het bij speciale klussen nodig was, dan schakelde ik bekenden en buren in.

Wij deden bijna alles zelf op het gebied van onderhoud. Dus niet alleen het timmerwerk, maar ook het schilderwerk. Ik gebruikte daarvoor altijd buitenbeits. Dat droogde sneller. Wij hadden ooit een schoor en een staartstuk geschilderd met gewone verf. Binnen de kortste keren zat alles vol met vliegjes en daar word je niet vrolijk van".

Een timmerman kan over een uiteenlopend assortiment aan bestaand gereedschap beschikken, maar soms

moet die een beroep doen op zijn eigen creativiteit. Jan werd daar ook mee geconfronteerd. Voor een speciale boorklus ontwikkelde hij de 'fietsboor'. Voor de aandrijving gebruikte hij een crankstel en twee pedalen. Daarmee kon hij op handkracht bijvoorbeeld gaten in een kamwiel boren.

Zo werd Jan ook betrokken bij de restauratie van stellingkorenmolen

De Hoop in Wervershoof. Rond 1965 was deze molen al buiten gebruik gesteld en daarna in verval geraakt. In 1974 volgde de restauratie, waarbij Jan en zijn medewerkers een flink aandeel leverden met onder meer het maken van een nieuwe stelling, het ophekken van de roeden, vervangen van de maalstenen en het schilderwerk. Jan gebruikte hier ook nog een eeuwenoud hulpmiddel, de rechtmast. Behalve het feit dat niet alle molens

met kraanwagens bereikbaar waren, nam het laten opbouwen van zo'n kraan toen veel tijd in beslag. Ook was het een dure aangelegenheid. Jan maakte van een 17 meter lange heipaal van lariks een mast die op de grond met vier tuidraden kon worden vastgezet. Drie tuien waren eigenlijk voldoende, maar een vierde tuidraad was nodig om de top van de mast ook zijdelings te kunnen laten bewegen. Zo kon hij een zware last, zoals een lange spruit, in de molen manoeuvreren. Ook kon hij in Obdam aan de slag bij twee poldermolens. De Obdammermolen uit 1698 was daar rond 1970 als hoofdbemaling buiten bedrijf gesteld. Maar toen de molen eenmaal eigendom werd van de Stichting De Westfriese Molens, kon Jan de restauratie gaan uitvoeren. Datzelfde gold voor een andere molen in Obdam: de molen van de polder Weel en Braken,

juni 2023 - 11 19
Tijdens het uithalen of steken van een roe moest die, omdat de roedebalk niet recht is (bocht of porring heeft), gekanteld worden. Dat doet Jan Moeijes op deze opname (foto Jan Korver, 1965; reproductie Jan Klerks).

een wipmolen uit 1632. De wipmolen werd in 1966 buiten gebruik gesteld en in 1972 verkocht aan de gemeente Obdam. In de jaren die volgden, kon Jan de molen gaan restaureren.

Nieuwe molenaars

Net zoals bij Jan toen hij begon, ontbrak de praktijkervaring vaak ook bij de nieuwe "molenaars". Als een molen gerestaureerd is en in goede staat gehouden moet worden, dan moet hij

draaien. Dat draaien lukte vaak nog wel. Dat gebeurde dan zogenaamd als "draaien voor de prins". Zeg maar in de vrijloop. Alleen het gevlucht draaide, maar de stenen stonden stil. Er werd niet gemalen. "In het begin zijn er veel brokken gemaakt door ondeskundigen. Maar gelukkig kwam de organisatie van Vrijwillige Molenaars van de grond. Daar kunnen aspirantmolenaars een praktijkopleiding volgen en een certificaat halen, waarna

zij met de molen mogen malen". Het verschil in praktijkervaring zorgde ook voor een kleine controverse. Jan is het niet eens met de manier van smeren zoals die bij de meeste molens wordt toegepast.

"Vooral het smeren van de as is erg belangrijk. In de meeste gevallen wordt dat met reuzel gedaan en dat vond en vind ik fout. Vroeger kon het vaak niet anders want er was geen alternatief en het kostte niets. Nu is

De nieuwe Molenwereld 20
In 1941 werkte molenmakersbedrijf Poland bij de Berkmeermolen in Obdam met een kaapstander bij het steken van twee eerder gebruikte roeden. Jan Korver bleef in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw ook gebruik maken van oude technieken en hulpmiddelen om zware lasten te hijsen (foto collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer 203.939).

 Foto uit 1965 vanuit de kap van een van de molens aan de Noordervaart in de Schermer. De man links is molenmaker Jan Moeijes, de man rechts is een chauffeur/opperman. De roe die gestoken moest worden is op de grond in het voetblok geplaatst, waar ernaast ook nog plaats was voor een rechtmast. Er werd hier niet met een kaapstander gewerkt, maar met lieren. Om de roe zowel in de askop als van de molen weg te kunnen trekken en om de rechtmast heen en weer te kunnen halen, hadden ze in totaal drie lieren nodig (foto Jan Korver; reproductie Jan Klerks).

juni 2023 - 11 21

 Hier gaat een laseind omhoog bij een van de Schermermolens. Als de kop van een van de dragers van de kap, de voeghouten, verrot was, dan werd in de regel niet het hele voeghout vervangen maar werd de balk met een nieuw stuk aangescherfd. Tijdens die operatie was wel een fikse ondersteuning nodig. Op de foto zien we dan ook twee palen onder de windpeluw staan; onder de staande roe was dan ook nog, niet zichtbaar op de foto, een dommekracht geplaatst (foto Jan Korver, 1966; reproductie Jan Klerks).

er wel een alternatief. Er is speciaal vet dat altijd goed blijft smeren, ook bij hoge temperaturen. Assen kunnen bloedheet worden. Reuzel wordt dan water en heeft geen smerend vermogen meer. Bak maar eens een stuk reuzel uit. Dan zie je wat er gebeurt. Hout ontbrandt gelukkig pas bij 400 graden, maar die temperatuur wordt in de molen soms wel gehaald en dan heb je de poppen aan het dansen. Ik probeerde dat in mijn tijd wel eens voorzichtig aan de molenaars uit te leggen, maar al teveel kon ik er ook niet van zeggen. Ik was van ze afhankelijk voor werk!"

Met pensioen

"Toen ik met pensioen ging, heb ik mijn bedrijf aan een timmerbedrijf overgedaan en ben er vervolgens via een uitzendbureau een aantal jaren blijven werken. Ik had geen bevoegdheden, maar ik moest de mensen daar wel alles over het werken in molens leren. Zo kon ik daar een paar jaar nuttig bij zijn".

De bejaarde voormalige molenmaker zegt wel dat hij helemaal afstand van de molenwereld heeft genomen, maar tijdens het gesprek blijkt dat hij bepaalde ontwikkelingen wel degelijk volgt. Hij weet dat er problemen zijn geweest met gedeelde roeden waarvan de lassen het begaven. Dat is de reden dat er nu vaker terug wordt gegrepen op het klinken, want dat maakt de roeden sterker. "In de scheepvaart weten ze dat al langer".

Na 45 jaar in en aan molens te hebben gewerkt, wilde Jan nog één keer wat anders.

 Bij het herstel van de molen in Wervershoof in 1974 maakte Jan gebruik van een rechtmast (foto Jan Korver; reproductie Jan Klerks).

"Ik wilde een andere hobby. Deze vond ik in Schagen bij het Boerderijen Rijtuigenmuseum Vreeburg. Dat zit in een oude gerestaureerde stadsboerderij waarbij het rijtuigengedeelte is ondergebracht in een nieuwe aanbouw aan de achterkant. Daarin staan de rijtuigen van de Stichting Westfriese Folklore Schagen opgesteld. In de zomer tijdens de Westfriese Donderdagen rijden die koetsjes en sjeesjes door het centrum, met op de bok

De eerder gebruikte rechtmast in Wervershoof ging daarna op de vrachtwagen mee naar het volgende karwei. Dat was in Broek op Langedijk bij molen D. Op de foto zien we Jan Korver (rechts) met een stagiaire bezig om een gerepareerde Potroe weer in de askop te trekken. Op de achtergrond de kerk van Zuid-Scharwoude (foto collectie Jan Korver, 1975; reproductie Jan Klerks).

mannen en vrouwen in klederdracht. Ik reed dan ook met een rijtuig rond. Niet alleen in Schagen, maar door het hele land. We zijn zelfs twee keer Nederlands kampioen geworden". Maar uiteindelijk werd Jan ook hiervoor te oud en moest ermee stoppen. Dat wil niet zeggen dat hij nu achter de geraniums blijft zitten. Met zijn elektrisch aangedreven driewieler maakt hij, als het weer het toelaat, nog menig fietstochtje. Zelfs tot Callantsoog. Veel molens komt hij in het Noord-Hollandse landschap dan niet meer tegen. Geen windmolens maar kolossale windturbines bepalen de skyline van het vlakke polderlandschap. Van de oer-Hollandse molens die hij nog wel tegenkomt kan hij genieten. En hij is er trots op dat hij heeft mogen meewerken aan het in stand houden van een deel ervan.

Het Moderne Molenleven COLUMN

De heren van het stichtingsbestuur

''Eigenlijk is het heel simpel: voor het koufront ontstaat cirrus met daaronder cirrocumulus. Lager zie je dan de altocumulus en juist óp het koufront ontwikkelt zich de cumulonimbus". Licht onderuit gezakt met weidse armgebaren geeft Bert weerinstructie. Op de achtergrond pruttelt het koffiezetapparaat en tegenover hem aan tafel zit Pim, molenaarsleerling, of 'MIO' zoals dat tegenwoordig heet. De bleke jongeling staart Bert aan met een blik die het midden houdt tussen bewondering en radeloosheid.

''En hoe vind je zelf dat je deze lesstof beheerst?", vraagt Bert, om – zonder een antwoord af te wachten – te vervolgen: "nou dat zit er dus duidelijk nog niet helemaal in, maar Gert en ik zijn de beroerdsten niet, dus we gaan er alles aan doen om je klaar te stomen voor het toelatingsexamen".

Over Gert gesproken: daar komt hij het molenaarskantoortje binnen vallen. Hij heeft net een intensieve rondleiding achter de rug: "Poe poe, nou nou!", zijn de enige woorden die hij uit kan brengen. Met een zakdoek veegt hij het zweet van zijn kalende voorhoofd. "Daar wilde ik je net over spreken", zegt Bert. "Waarover?", vraagt Gert terwijl hij een kop koffie inschenkt. "Nou, wij werken ons hier een slag in de rondte", zegt Bert, "Jij doet de rondleidingen, ik heb het stervensdruk met instructie geven, maar wie past er nu op de molen? Voor hetzelfde geld staat er over twee minuten wéér een invasie voor de deur... schenk mij even in trouwens..". Gert schenkt Berts mok vol met koffie en kijkt hem vragend aan. "Het is al jaren volstrekt

helder dat we te allen tijde met drie molenaars op de molen moeten zijn. Ik heb dit al bijna twee jaar geleden kenbaar gemaakt bij de heren van het stichtingsbestuur, maar denk je dat we enige support krijgen? Niets, nada, noppes!"

''En Pim dan?", vraagt Gert. "Die is niet gediplomomehéérd!", zegt Bert met gevoel voor drama.

"De heren van het stichtingsbestuur zijn volgens mij al een tijdje een dutje aan het doen", mompelt Gert. ''Een dutje?!", roept Bert, "ze liggen al twee jaar in coma!". Licht ontdaan staat Bert op, geeft een tikje op de barometer en trekt een heel geleerd gezicht. Dan draait hij zich plotseling om en wendt zich tot Gert: ''Ik weet het: we gaan de molen vanaf nu in de rouwstand zetten, dat is de beste manier om ze duidelijk de maken dat het 5 voor 12 is".

"Maar dat is toch alleen bij overlijden?", sputtert Gert nog lichtelijk tegen. "Niets mee te maken!", roept Bert, "Nood breekt wet. Gert, schrijf jij een persbericht, dan bel ik Henk van de streekkrant, die trouwens ook bij de lokale omroep werkt...".

''En dan nog iets: vanmiddag stoppen we een uur eerder, want ik moet vanavond naar de repetities van de Mi-mamolenaar". "De mi-ma-wat?", vraagt Gert. "De Mi-mamolenaar: een toneelstuk voor de allerkleinsten, over een molenaar die zijn toverkracht ontdekt en in de leer gaat bij de Ti-ta-tovenaar". "Wat een leuk initiatief, Bert!"

WvdL
juni 2023 - 11 23
Â

Vereniging Van Mole n makers

VVM

Nederlandse Vereniging van Molenmakers

Molens restaureren en onderhouden vraagt om vakmanschap en jarenlange ervaring. Die vindt u bij de leden van de Nederlandse Vereniging van Molenmakers. De bedrijven die het logo van de NVVM voeren staan borg voor.....

kwaliteit en deskundigheid

Molenmakersbedrijven

Adriaens Molenbouw Weert BV - Weert - 0495-531064

Gebr. Coppes - Bergharen - 0487-531239

Bouw en Molenbouw Bertus Dijkstra - Sloten - 0514-531230

Doornbosch B.V. - Adorp - 06-51265528

Jellema Molenrestauratie en Onderhoud - Birdaard - 0519-332357

Molenbouw De Jongh B.V. - Veldhoven - 040-2532768

R. Jonker Monumentenbouwers B.V. - Westzaan - 06-10036000

Juriëns Noord - S neek - 0515 -429999

Ed Küter - A lkmaar - 072-5156405

Molema Molenmakersbedrijf V.O.F. - Heiligerlee - 0597-591660

De Molenmakers - Tzummarum - 0518-481578

Nieman Molenbouw - Adorp - 06-20414397

J.K. Poland B.V. - Broek op Langedijk - 0226-333440

Firma J. T h. Poland en Zonen - Oterleek - 072-5717632

C.A. Straver Molenonderhoud - Almkerk - 0183-40 3202

Wintels - D enekamp - 0541-351210

Gecertificeerde Molenmakersbedrijven

Beijk B.V. - Afferden - 0485-531910

Molenmakersbedrijf Berkhof - Zwartebroek - 0342-462757

Molenmakerij De Gelder B.V. - Sliedrecht - 0184-425040

Molenmakerij Grinwis B.V. - Melissant - 018 7- 602288

Windmolenmakerij "Saendyck" B.V. - Westzaan - 075-6281425

Vaags Molenwerken - Aalten - 088-9095511

Verbij Bouw- en Molenmakersbedrijf B.V. - Hoogmade - 071-5018478

Groot Wesseldijk B.V. - L ochem - 0 88-9095544

De nieuwe Molenwereld 24
Nederlandse

Déjà vu in Nispen

Alweer een historisch molenerf bedreigd

Eerder is in De nieuwe Molenwereld (nummers 6 en 7) aandacht besteed aan het behoud van het unieke molenerf in Halsteren (gemeente Bergen op Zoom). Vereniging De Westbrabantse Molens is een belangenorganisatie voor molens en molenrestanten in West-Brabant en heeft voor het behoud van het erf een moeizame strijd gevoerd. Deze strijd is helaas verloren, want het molenaarshuis en de bijgebouwen zijn in januari 2021 gesloopt. Het molenerf ligt er nog steeds als een kale vlakte bij. De rol van de gemeente was hierbij bedenkelijk. Een uniek ensemble is definitief verloren gegaan.

Niet lang daarna had deze erfgoedorganisatie een déjà vu: nagenoeg hetzelfde dreigde te gaan gebeuren in Nispen (gemeente Roosendaal) waar eveneens nog sprake is van een gaaf molenerf. Besloten werd - dit keer samen met de Roosendaalse Stichting Levende Molens - de strijd toch weer aan te gaan. In dit artikel treft u aan het verhaal van de markante Nispense molen en de inspanningen voor behoud van het molenerf en de opstallen.

Inleiding

Net zoals in Halsteren, is in Nispen sprake van een uniek molenensemble. De in 1850 gebouwde bergmolen staat in het noorden van het dorp aan de oude doorgaande weg naar Roosendaal. Het ensemble van molen, voormalige molenaarswoning, molenerf en bijgebouwen is één der laatsten in West-Brabant. De erfgoedwaarde is niet alleen de molen zelf, maar ook in dit geval de wijze waarop zijn gebruiker leefde. De familie Aerden, jarenlang eigenaar, heeft de ontwikkeling van het molenerf bepaald. Het erf met de omgeving van de molen heeft de sfeer van vroeger tijden en bevat historische bebouwing, cultuurhistorische elementen, erfbeplanting

en gebruikselementen. Het is een verlengstuk van de werkende molen en vertelt een streekeigen verhaal. Het biedt historische informatie over de nevenactiviteiten van de molenaar en over de geleidelijke uitbreiding en modernisering van het bedrijf. Vanwege de hoge mate van zeldzaamheid is het van belang om dit ensemble te behouden. Het complex is beeldbepalend voor de Dorpsstraat.

De Nispense molen is een rijksmonument sinds 1971 en is vijf jaar later eigendom geworden van de gemeente Roosendaal. De familie Aerden bleef tot voor kort eigenaar van de molenaarswoning en de overige opstallen. De molen was alleen te bereiken via hun perceel met toegangspoort. Nispen heeft maar een handvol ge -

meentelijke monumenten en de molenaarswoning is er daar één van. De gevels zijn gebouwd van rode strengperssteen in kruisverband en zijn verlevendigd met een plint van gewassen grind en gepleisterde speklagen. De overige bijgebouwen zijn niet beschermd en bestaan uit een voormalige winkel (inclusief magazijn) en een motorhok. Op de luchtfoto staan de kadastergrenzen aangegeven en zijn de gebouwen genummerd.

Eind 2021 kreeg Vereniging De Westbrabantse Molens er lucht van dat de molenaarswoning en de overige opstallen verkocht waren aan een projectontwikkelaar. Deze was van plan de woning door te verkopen en de overige opstallen te slopen om plaats te maken voor woningbouw.

juni 2023 - 11 25
1 2 3
Een recente luchtfoto van de molen en de bijgebouwen (Kadasterdata.nl). De perceelgrenzen en -nummers zijn ook weergegeven. Op het omkaderde blauwe deel staat de molen (Rijksmonument). Nummer 1 is het voormalige motorhok, nummer 2 is de voormalige winkel inclusief magazijn, nummer 3 is de molenaarswoning (gemeentelijk monument)

Kadastrale kaart van Nispen uit 1886 (Beeldbank West-Brabants Archief, nummer T00545).

Historie molen

Vanaf 1826 werden pogingen ondernomen om in Nispen een molen te bouwen. Molenaars uit de nabije omgeving hielden dit via bezwaarprocedures tegen uit vrees voor toenemende concurrentie. Daarnaast zorgde de ligging van Nispen vlak bij de Belgische grens voor complicaties om een molen te kunnen bouwen. Er was namelijk in de periode 1830-1839 veel onrust in de regio vanwege de Belgische afscheiding. Hierdoor had de bouw van nieuwe molens geen hoge prioriteit.

In 1850 werd door Johannes van de Wijgert een nieuwe poging gewaagd om in Nispen een molen te bouwen. Ondanks bezwaren van de

Kadastrale kaart van Nispen mei 1889, herzien 1924, bijgewerkt tot circa 1965. Als beide kaarten worden vergeleken, is te zien hoe de bebouwing is toegenomen. De contouren van het molenerf zijn nu nog steeds hetzelfde (Beeldbank West-Brabants Archief, nummer T00546).

Roosendaalse molenaar Louis Joseph Schoonheijt, verkreeg hij in mei van dat jaar de benodigde vergunning. De eenvoudige ronde stenen bergkorenmolen werd datzelfde jaar nog gebouwd op een perceel dat hij had gekocht van de familie Hellemonsvan den Boom.

De molen is vermoedelijk gebouwd door molenmaker Van Dongen uit Wouw. De molen is een representant van een aantal stenen molens in West-Brabant, Groot-Antwerpen, de Voorkempen en de Noorderkempen uit de tweede bouwgolf in de 19de eeuw (1840-1860). De eerste bouwgolf in Noord-Brabant had zich voorgedaan aan het begin van de 19de

eeuw toen tijdens de Franse tijd de heerlijke rechten waren afgeschaft.

Van de Wijgert verkocht de molen in 1854 voor ƒ 6.000 aan Johannes Ludovicus Aerden, zoon van Jacobus Aerden, molenaar in Wouw en Kalmthoutse Hoek (België). De Nispense molen is meer dan 100 jaar in handen van deze familie geweest. De molen is naamloos gebleven.

Louis Aerden, de jongste zoon van Johannes Ludovicus, volgde zijn vader in 1896 op als molenaar. Hij verhuisde in 1908 met zijn gezin van de oude molenaarswoning (het tegenwoordige pand Dorpsstraat 50) naar een nieuw gebouwde molenaarswoning vlakbij

Portretfoto uit 1879 van Johannes Ludovicus Aerden (1819-1896). Hij was gehuwd met Maria Voeten. Zij was afkomstig uit Nispen. Johannes Ludovicus kocht in 1854 de molen te Nispen (Beeldbank heemkundekring de Heerlijckheijd Nispen, objectnummer F4025).

26

de molen. Het ging financieel voor de wind; uit dit prachtige huis blijkt de welstand van de familie. Tevens werd een boerderij met stallen gebouwd.

Na het overlijden van Louis in 1926 nam zijn oudste zoon Victor - genoemd naar de patroonheilige van de molenaars - het molenaarsbedrijf over.

Vanaf 1927 voerde molenmaker Marien van Riet uit Goes het onderhoud uit aan de molen. Van Riet was de ontwerper van het Van Riet-wieksysteem, een zelfzwichtingsysteem met regelbare kleppen. De systematiek was afgeleid van de bouw van vliegtuigvleugels. De Oranjemolen in het Zeeuwse Nieuwdorp was de eerste molen met dit systeem. Dankzij dit systeem hielden de wieken een constante snelheid, ongeacht de kracht van de wind.

Na een bezoek aan Nieuwdorp liet

Victor Aerden in 1936 het Oud-Hollandse wieksysteem vervangen door het Van Riet-systeem. De Nispense molen is de enige molen in Nederland waar het Van Riet-systeem op beide roeden is aangebracht. Van Riet heeft er mede voor gezorgd dat de Nispense molen haar tegenwoordige uiterlijk kreeg en een bijzonderheid werd onder de Nederlandse molens. Aerden was tevreden over de werkzaamheden van Van Riet.

Panorama van Nispen vanaf de kerk met de molen in de verte, rond 1916. De kap van de molen staat ongeveer naar het noordnoordoosten (prentbriefkaart collectie Ton Meesters).

Op de windborden, waarvan er drie op de molenberg liggen, is een afbeelding aangebracht die op meer molens voorkwam (bijvoorbeeld de standerdmolen te Oudenbosch). Of de figuur een 'handtekening' van de molenmaker was of een symbolische betekenis heeft, is niet bekend (Beeldbank heemkundekring de Heerlijckheijd Nispen, objectnummer F0023).

27
Ongedateerde foto van de molen, waarschijnlijk in de jaren 20 van de vorige eeuw. Op de molenberg staan waarschijnlijk Johanna Voeten, de echtgenote van Louis Aerden, en haar familie. De Dorpsstraat te Nispen ter hoogte van het Moleneind rond 1935 gezien in zuidelijke richting met in het midden de woning van de familie Aerden en rechts de molen. De molen is nog voorzien van het klassieke oud-Hollandse wieksysteem. De prentbriefkaart is afgestempeld in 1940 (prentbriefkaart collectie Ton Meesters).

Pluspunten waren de grote veiligheid (ook bij buien of storm) en de gemakkelijke bediening. In juli 1938 trok een schare van Zeeuwse mulders naar Nispen om de wonderen van streekgenoot Van Riet te bekijken. Inmiddels was de boerderij opgeheven en werd van de stallen een pakhuis gemaakt.

In het najaar van 1944 raakte de molen beschadigd als gevolg van gevechten tijdens de bevrijding. De molenromp werd bij de beschietingen geperforeerd, wat nog steeds zichtbaar is. Kort na de oorlog werd bij de molen, in het kader van de wederopbouw, een houtzagerij gevestigd die door Victor Aerden in samenwerking met de gebroeders Nelemans werd gee xploiteerd. Het gebouw voor deze houtzagerij werd ontworpen door de Roosendaalse architect Sturm. De zaag kon worden aangedreven door elektriciteit of door de windkracht van de herstelde molen. Binnen is nog precies te zien waar de zagerij stond; de funderingsresten zijn nog aanwezig. De samenwerking met de gebroeders Nelemans was van korte duur en het gebouw kreeg een andere functie, namelijk als motorhok. De molenaar maakte in die tijd namelijk steeds vaker gebruik van machines in plaats van windkracht.

In 1951 werd voor het laatst op windkracht gemalen door Victor Aerden. Daarna raakte de molen langzaam in verval. Victor werd begin jaren 60 ziek waarna zijn enige zoon, Louis Aerden, de taken van zijn vader overnam. In deze periode werd in het pakhuis gestart met een bescheiden winkel voor bakgraan. Later transformeerde deze winkel naar een dierenspeciaalzaak.

Louis probeerde begin jaren 70 middelen te verwerven voor een restauratie, want regelmatig vielen er zinken platen van de roeden. In 1976 kocht de gemeente Roosendaal de molen. Hij bleef eigenaar van de molenaarswoning en de bedrijfsgebouwen inclusief het motorhok. Na toekenning van subsidies vond in 1978-1979 een

 De achterzijde van de molen in 1938. De (kleinere) voorganger van het nu nog bestaande motorhok is duidelijk zichtbaar (prentbriefkaart collectie Ton Meesters).

De bedenker van het Van Riet-wieksysteem, de Zeeuw Marinus Jacob van Riet (1879-1962), stamde uit een familie die al generaties het beroep van timmerman en molenmaker uitoefende. Zijn voorvader Gerrit van Riet kwam in 1760 vanuit Asten naar Nispen waar hij het beroep van tollenaar uitoefende. Zijn oudste zoon vestigde zich in 1812 in Goes en was de grondlegger van het molenmakersbedrijf. Marien werd geboren in 1879 in Goes en nam in 1916 de zaak van zijn vader over. Hij was zeer vooruitstrevend en in de molens waar hij actief was, werden al snel de nodige regulateurs en kogellagers toegepast. Zijn belangrijkste product was het Van Riet-wieksysteem. Zijn systeem kan echter niet als nieuwe vinding beschouwd worden. De stroomlijnvorm was afgeleid van de Dekkerwiek, de klep bedacht door de Duitser Kurt Bilau, dit alles samengebundeld met de ideeën van Van Riet zelf. Het systeem heeft echter geen grote opgang gemaakt. Van Riet stond bekend als een inventief en vakbekwaam molenmaker die tot op hoge leeftijd actief bleef.

28
Molenmaker Marien van Riet in 1955 met een zelf vervaardigde tekening van de verdwenen oliemolen De Hoop te Goes (collectie Stichting Levende Molens, Roosendaal).

broodnodige restauratie plaats door de gebroeders Straver uit Almkerk waarbij de Van Rietwieken hersteld werden. Vanwege het onderhoudsgevoelige wieksysteem moest regelmatig worden gedraaid en dat gebeurde juist niet. Hierdoor ontstonden zo'n tien jaar later nieuwe mankementen waardoor de molen stil kwam te staan en nieuwe restauraties nodig waren.

In 2010-2011 werd de molen tijdens een restauratie voorzien van nieuwe gedeelde roeden die al waren voorzien van het Van Riet-systeem. Begin 2017 doemden echter technische problemen op. Het risico bestond dat de wieken af zouden kunnen breken door het bezwijken van de bouten waarmee de roeden aan elkaar waren bevestigd. Kortom: de molen moest worden stilgezet. Vanwege de unieke constructie van de Nispense molen betekende dit dat de herstelwerkzaamheden complexer waren dan normaal. De reparatie vond uiteindelijk in 2019 plaats. Sindsdien draait de molen weer regelmatig dankzij vrijwillig molenaar Jos Nieuwlaat.

Pogingen tot behoud van het molenerf Louis Aerden is overleden in 2015. Zijn weduwe verkocht in 2021 de molenaarswoning en de bijgebouwen aan projectontwikkelaar Brickfield. Deze projectontwikkelaar was voornemens alle gebouwen, uiteraard op de molen en de voormalige molenaarswoning

na, te slopen. Hij vond dat de bijgebouwen geen monumentale waarde hadden en er dus geen bezwaar tegen sloop was. Het is de bedoeling om op de vrijgekomen plek zeven nieuwbouwwoningen te realiseren.

Vereniging De Westbrabantse Molens kwam via haar netwerk in december 2021 bij toeval achter deze plannen

Dit fraaie speelmolentje werd gemaakt door Van Riet en aangeboden als cadeau aan de familie Aerden, waarschijnlijk ter gelegenheid van de geboorte van prinses Beatrix op 31 januari 1938. Het molentje stond opgesteld voor de Nispense molen op namaak-molenstenen. In 1944 raakte het beschadigd door oorlogshandelingen. Eind jaren 70 werd het molentje gerestaureerd door de gebroeders Straver. Na enkele omzwervingen is het molentje rond 1990 beland in molen De Vos te Heense Molen (gemeente Steenbergen) waar het nu nog te bezichtigen is. Het ligt in de bedoeling om bij aankoop van het motorhok dit molentje weer over te brengen naar Nispen.

Het bestuur besloot onmiddellijk actie te ondernemen door de gemeente schriftelijk te verzoeken om het molenerf en bijgebouwen van de molen aan te wijzen als gemeentelijk monument. Benadrukt werd het belang om het ensemble te behouden.

Tevens werd de samenwerking gezocht met de Stichting Levende Mo -

juni 2023 - 11 29
De Beatrixmolen in 1938 (prentbriefkaart collectie Ton Meesters). De Beatrixmolen in 1991 in molen De Vos te Heense molen (foto Ton Meesters). Oorlogsschade in 1944 aan de molen. De voorganger van het huidige motorhok staat op instorten (Beeldbank heemkundekring de Heerlijckheijd Nispen, objectnummer F0024).

lens. Deze stichting stelt zich ten doel traditionele wind- en watermolens als ook rosmolens, te behouden als levende werktuigen van een kleinschalige en duurzame economie. Omdat voortijdige sloop van de bijgebouwen niet ondenkbaar was, was wat de erfgoedorganisaties betreft, haast geboden. De stichting stuurde een

ondersteunende brief naar de gemeente en zocht ook contact met diverse raadsfracties.

Overleg met belanghebbenden Beide erfgoedorganisaties kregen in het voorjaar 2022 de gelegenheid om met de projectontwikkelaar van gedachten te wisselen en grepen dit met beide

handen aan. Het onderhoud verliep vriendelijk en correct, maar de visies lagen mijlenver uit elkaar. De bijgebouwen renoveren en daar een woonbestemming aan geven was bouwkundig gezien absoluut niet haalbaar. Daarnaast is er grote behoefte aan woningbouw in Nispen waar sprake is van vergrijzing en wegtrekkende jeugd.

De nieuwe Molenwereld 30
Molenroeden tijdens de restauratie in mei 1979 (beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer 210.029). Louis Aerden, de vijfde molenaar, in april 1981 voor de molen in verband met een artikel in Dagblad De Stem. Links zien we de b ijgebouwen die gesloopt gaan worden, zoals de winkel en het magazijn (Beeldbank West-Brabants Archief, fotograaf Ben Steffen, nummer ST12525-32).

Uit dit gesprek bleek dat de projectontwikkelaar met de gemeente al min of meer een deal had. Zowel de gemeente als de projectontwikkelaar hadden helemaal niet nagedacht over het belang van het molenensemble en werden verrast door de brieven van de erfgoedorganisaties. Over de rol van de gemeente in het proces kunnen vragen worden gesteld: door het achterhouden van mails en toepassing van achterkamertjespolitiek wisten zij een en ander te traineren. Door de informatieachterstand werden de erfgoedorganisaties op een dwaalspoor gezet. De projectontwikkelaar valt overigens in deze niets te verwijten.

De erfgoedorganisaties gaven aan dat woningen die pal naast de molenberg worden opgetrokken, onmiskenbaar een negatieve invloed gaan hebben op de toekomstige windvang van de molen. Als gevolg hiervan zal de molen veel minder of helemaal niet meer draaien, waardoor de conditie van het gebouw snel zal verslechteren.

Argumentatie vanuit de erfgoedorganisaties was ook dat het - voor leken - heel nostalgisch lijkt om vlak bij een molen te wonen, maar als de molen draait, zullen de toekomstige bewoners zeker last ondervinden van de slagschaduw en het geluid van de malende molen. De bewoners zullen beslist ook niet zitten te wachten op de inkijk in hun tuinen en huizen vanaf de molenberg. Mogelijk dat zij na verloop van tijd hierover gaan klagen waardoor de kans toeneemt dat de molen stilgezet moet worden. Het is van belang dat toekomstige bewoners goed geïnformeerd worden over de consequenties van wonen in de nabijheid van een molen. Voorts is een draaiende molen een potentieel gevaar voor zijn omgeving, waardoor de nabijheid van woningen ongewenst is.

In maart 2022 vond na aandringen eindelijk een gesprek plaats van de erfgoedorganisaties met erfgoedambtenaren en juristen van de gemeente Roosendaal. Duidelijk werd dat

de gemeente juridisch gezien in zijn recht staat en sloop en woningbouw niet kan afwijzen (en dat ook niet wil). In het tweede gesprek met de projectontwikkelaar kwamen de erfgoedorganisaties tot het definitieve besef dat hergebruik/renovatie niet mogelijk was en dat woningbouw niet tegen te houden viel. Maar viel er nog iets uit het vuur te slepen? Brickfield gaf aan de historische klinkerbestrating te willen behouden en tevens open te staan om het eerder in dit artikel beschreven motorhok te behouden. Brickfield was bereid dit motorhok (wat aan de molen is gebouwd) met bijbehorende grond te verkopen. Er zal echter wel asbestsanering moeten plaatsvinden en het gebouwtje zou grondig gerenoveerd moeten worden. Het gebouwtje zou dan gebruikt kunnen worden als ontvangst- en expositieruimte. In ieder geval een molengerelateerde functie, zoals dat ook gebeurd is bij molen De Arend in het naburige Wouw.

juni 2023 - 11 31
De molenaarswoning op 11 februari 2022 (foto Hans Geerts).

Behoud van het motorhok

De erfgoedorganisaties hebben geen middelen om het gebouwtje aan te kopen. Ze zouden wel met hulp van vrijwilligers het gebouw kunnen opknappen. Het beste was dat de gemeente bereid werd gevonden om deze aankoop te doen. Uit contacten met de gemeente kwam weer een domper: het beleid was dat het vastgoedbedrijf van de gemeente geen gebouwen meer aankocht, men stootte alleen maar af. Er zou dus een uitzondering gemaakt moeten worden. Er was haast geboden om politiek draagvlak te creëren. Er gingen in juni formele brieven de deur uit richting het college van burgemeester en wethouders over aankoop van het motorhok. Dankzij inzet van John Verpaalen, voorzitter van de Stichting Levende Molens, zijn in de zomermaanden alle raadsfracties uitgenodigd om de molen, het molenerf en het motorhok te komen bekijken. Molenaar Jos Nieuwlaat was hierbij de gastheer. Alle uitgenodigde partijen steunden van harte het pleidooi en dit

leidde uiteindelijk tot een motie waarin het oordeel was dat de molen en het nabijgelegen motorhuis als erfgoed aangemerkt dienen te worden en dat deze als zodanig bewaard dienen te blijven. Ze droegen het college op om een uiterste inspanning te leveren het erfgoed voor de toekomst te bewaren en open te stellen. Tevens werd het college opgedragen het behoud, openstellen en toegankelijk houden te faciliteren en daarbij samenwerking te zoeken met lokale stichtingen/ verenigingen. Op 10 november 2022 werd deze motie met een overgrote meerderheid aangenomen. De wethouder was zelf blij met deze oproep en uiteindelijk lijkt iedereen tevreden met het bereikte compromis.

Daarna werd het weer stil. Opvallend is wel dat beide erfgoedorganisaties niet op de hoogte werden gehouden over de stand van zaken. Bewust of onbewust? Waarschijnlijk het laatste. In januari 2023 bleek 'via via' dat de projectontwikkelaar een spie grond had verkocht aan een buurman en op het punt stond het motorhok aan de gemeente te verkopen.

Conclusie

Is hier nu sprake van een pyrrusoverwinning? Er komt toch woningbouw op het molenerf. De gemeente is weinig transparant en maar mondjesmaat met communicatie, participatie en afstemming terwijl de nieuwe Omgevingswet dit wel voorschrijft. Talloze molenerven en molenensembles in Nederland worden bedreigd, mede omdat er geen landelijke regelgeving is, maar een versnipperd beleid. In dit artikel doe ik nogmaals een oproep aan iedereen die dit leest om in actie te komen. Ik hoop dat de landelijke erfgoedorganisaties het voortouw kunnen nemen.

Met dank aan: Ton Meesters, voorzitter van de Vereniging De Westbrabantse Molens, John Verpaalen, voorzitter van Stichting Levende Molens en Jos Nieuwlaat, vrijwillig molenaar.

Bronnen:

Aerden, I.E.C.M. (2011). De Nispense molen, Unieke wieken, het Van Riet-systeem. Jaarboek Heemkundekring De Heerlijckheijd Nispen.

Bergquist, J. (2019). De molen van Aerden te Nispen heeft weer nieuwe roeden . De Meule nr. 103, uitgave van de Vereniging Westbrabantse Molens.

- Gunneweg, J. (1981). Dolen op de molen van Nispen. Van Haver tot Gort nr. 31, uitgave van de Stichting Ambachtelijk Korenmolenaarsgilde.

- Jurgens, N. (2008). Rapport over het bouwhistorisch onderzoek korenmolen Nispen, Gemeente Roosendaal.

- Meesters, T. (2009). Zeeuwse molenaars op excursie in West-Brabant in 1938. De Meule nr. 61, uitgave van de Vereniging Westbrabantse Molens.

- Meesters, T. (2016). Bergkoren- en schorsmolen De Arend in Wouw en zijn molenaars Aerden en Potters. De Meule nr. 91, uitgave van De vereniging Westbrabantse Molens - Uijtdewilligen, C.M.A.J.(1997). Een molen en haar molenaars te Nispen, deel I. Voorgeschiedenis en de periode 1850-1854. Jaarboek Heemkundekring De Heerlijckheijd Nispen - Uijtdewilligen, C.M.A.J., (1998). Een molen en haar molenaars te Nispen, deel II. De periode 1854-1998 Jaarboek Heemkundekring De Heerlijckheijd Nispen.

- Weemaes, F. (2003). Molens in Zeeland, gefotografeerd en per regio beschreven. De Koperen Tuin, Goes.

De nieuwe Molenwereld 32
Â
De achterzijde van de molen op 29 juli 2022 (foto Hans Geerts).

Speuren langs de Zaan Met een uitstapje naar de Waarden

In april 2022 kreeg ik via de Stichting Molendocumentatie een vraag van Jessie Kop uit de Verenigde Staten doorgestuurd over een onbekende Nederlandse molen. Het zoeken naar het antwoord leverde veel interessante informatie op en dit artikel is daarvan het resultaat.

De grootvader van Jessie Kop, Jan Cornelis Kop, had een boerenbedrijf in Nieuwkoop voordat hij in 1913 emigreerde naar Brooten, Minnesota, in de VS. Hij had zijn vrouw een jaar eerder verloren en hij zocht een betere toekomst voor zijn kinderen. Een van de kinderen was de vader van Jessie, Jan Kop, toen pas 2 jaar oud.

Grootvader Kop had in zijn bagage twee foto's uit Nederland bij zich, die nu in het bezit zijn van Jessie. Een foto was van de boerderij Denk en Werk in Aarlanderveen, waar hij geboren was. Die boerderij bestaat nog steeds. De andere foto was van een voor Jessie onbekende molen. De foto is gemaakt door de Zaandijker fotograaf Simon Bakker, ook bekend van de talrijke ansichtkaarten die hij rond 1900 uitgaf. Omdat Jessie nog dezelfde maand met haar man een bezoek aan Nederland zou brengen wilde ze graag weten om welke molen het gaat, of deze nog bestaat en wat de relatie met haar familie is.

Zaanstreek

Het is wel duidelijk dat de foto in de Zaanstreek genomen moet zijn. Wat opvalt is dat we te maken hebben met een grote molen. Er zijn geen schuren zichtbaar die tegen de molen aangebouwd zijn, dus waarschijnlijk is het geen industriemolen maar een korenmolen (of meelmolen zoals ze in de Zaanstreek zeggen). Dat maakte het zoeken al een stuk eenvoudiger want daar waren er niet veel van. Het was al snel duidelijk om welke molen het moest gaan: korenmolen De Haan in Zaandam-Oost aan de Zuidervaldeursloot, een kapitale molen met ruim 28 meter vlucht, gebouwd in 1634 en uitgerust met vier koppels stenen. Helaas voor Jessie bestaat de molen niet meer. Een brand in 1912 verwoestte de molen. Daarmee waren twee van de drie vragen beantwoord. Maar wat nu het verband was tussen een boerenfamilie uit Aarlanderveen en een Zaanse meelmolen bleef een raadsel.

Link

Lezend in de geschiedenis van De Haan viel mij in de lijst van eigenaren

juni 2023 - 11 33
Gehavende opname van een onbekende Zaanse molen. Een Nederlandse emigrant nam deze foto in 1913 mee naar de Verenigde Staten. Het verhaal achter deze foto leest u in dit artikel (collectie Jessie Kop). Bartholomeus Oskam was bijna 21 toen hij op 1 augustus 1888 zelfstandig korenmolenaar werd op De Smalle Juffer te Oudshoorn (nu Alphen aan den Rijn). Hij nam het bedrijf over van Jacobus Pendraat. Advertentie uit de Rijnbode van 5 augustus 1888.

 Korenmolen De Smalle Juffer aan de Oude Rijn te Oudshoorn. Opname van rond 1900 toen Cornelis Hoogendijk eigenaar was (fotoarchief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer 38.580).

een naam op: Oskam. Dat is nu niet bepaald een veel voorkomende naam in de Zaanstreek, naar mijn idee eerder Zuid-Hollands. Via het bevolkingsregister van Zaandam kon ik achterhalen wie hij was. Zijn volledige naam luidde Bartholomeus Oskam. Hij was in 1867 geboren in Bergambacht in de Krimpenerwaard. Hij woonde sinds januari 1895 in Zaandam met zijn vrouw en twee kinderen en was koornmolenaar van beroep. En de naam van zijn vrouw was ... Jannigje Kop! Dat kan niet missen: zij is de link tussen de familie Kop uit Aarlanderveen en molen De Haan te Zaandam. Jannigje Kop werd in 1871 geboren op de boerderij Denk en Werk in Aarlanderveen. Zij was een oudere zus van de geëmigreerde Jan Cornelis Kop en Bartholomeus Oskam was dus zijn zwager. Waarschijnlijk heeft Oskam de foto laten maken kort na aankoop van de molen in 1895 om naar familie te sturen. Wie er op de foto staan is eenvoudig af te leiden. Bartholomeus Oskam staat zelf op de omloop met rechts van hem een knecht. Voor de molenaarswoning staat zijn vrouw Jannigje met een van hun kinderen. Rechts zitten kinderen uit de buurt op het hek.

Bergambacht

Zoals gezegd werd Bartholomeus (Bertus) Oskam in 1867 geboren in Bergambacht. Zijn vader Dirk Oskam was een welgestelde boer, die daarnaast ook nog wethouder was van de gemeente Bergambacht en dijkgraaf van de Krimpenerwaard.

Waarom zoon Bartholomeus molenaar wilde worden is niet duidelijk. Mogelijk omdat hij in zijn jonge jaren vanaf het ouderlijk huis aan de Benedenberg

 Meelmolen De Haan gezien vanuit het zuidwesten over de Zuidervaldeursloot. Zoals vroeger gebruikelijk bij Zaanse molens was er een bord op de molen bevestigd waarop de molennaam uitgebeeld werd, in dit geval een haan. De foto is rond 1905 gemaakt door amateurfotograaf, molenliefhebber en moleneigenaar Pieter Couwenhoven (collectie De Zaansche Molen).

Oskam nam per 1 januari 1895 korenmolen De Haan te Zaandam-Oost met de bijbehorende handel in grutterswaren over van Gerrit Waij. Advertentie uit het Zaanlandsch Nieuws- en Advertentieblad van 28 december 1895.

uitkeek op de nog bestaande korenmolen Den Arend, toen eigendom van Jan Spruijtenburg. In ieder geval hielp vader Dirk zijn zoon aan een molen door in 1888 korenmolen De Smalle Juffer te Oudshoorn (nu Alphen aan den Rijn) te kopen.

Oudshoorn

Omdat Bartholomeus nog minderjarig was (meerderjarig was je in die tijd pas met 23) moest bij de kantonrechter handlichting worden aangevraagd. Na verlening van handlichting was hij bevoegd tot het drijven van handel en nering, het sluiten van alle verbintenissen daartoe betrekkelijk, de geheele ontvangst, de uitgaven van en de beschikking over zijne inkomsten. Bij zijn verhuizing naar Oudshoorn was hij nog vrijgezel en aanvankelijk zorgden zijn zussen Maria en later Dina voor het huishouden. Maar hij moet al snel Jannigje Kop uit het naburige

Aarlanderveen hebben leren kennen. Ze trouwden in 1890 in Aarlanderveen. Ze kregen twee zonen: Dirk Cornelis in 1890 en Jan Cornelis in 1892.

Korenmolen De Smalle Juffer stond aan de oostzijde van de Oude Rijn. De molen was gebouwd in 1767 in opdracht van Arie Dam jr. ter vervanging van een voorganger uit 1662. Met zijn met leien gedekte slanke

achtkant was de molen een opvallende verschijning. In oktober 1893 vroeg Oskam een korenmolenaarsknecht met wind en stoom om kunnende gaan Blijkbaar was kort ervoor een stoommachine als hulpkracht geïnstalleerd. Op 1 januari 1895 kreeg het molenaarsbedrijf een nieuwe eigenaar: Cornelis Hoogendijk. Hij liet de molen in 1903 tot stellinghoogte afbreken. Het achtkant verhuisde naar

Eersel en werd daar als bergkorenmolen herbouwd. Aldaar verdween de molen in 1952 door afbraak definitief, alleen de stenen onderbouw en molenberg zijn nog aanwezig. In Alphen aan den Rijn werd het molenrestant in 1959 afgebroken.

Zaandam

Oskam nam op 1 januari 1895 korenmolen De Haan te Zaandam-Oost en

juni 2023 - 11 35
In juli 1910 werd de bestaande gasmotor in De Haan vervangen door een zuiggasmotor van 40 PK. Direct daarna werd de molen onttakeld door de bekende firma De Boer uit Oostzaan. De Zaanse kunstschilder Jan Kruijver (1869-1950) maakte hiervan een tekening (collectie Vereniging De Zaansche Molen). De Korenbloem te Hillegersberg, gezien vanaf de Bergse Achterplas omstreeks 1905. Dat was in de tijd dat Oskam er molenaar was (foto Folkert Idzes de Jong, collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-F-2008-38-14-2).

de bijbehorende handel in grutterswaren over van Gerrit Waij en hij verhuisde met zijn gezin naar Zaandam. De windbrief voor De Haan was al in 1632 afgegeven, maar door onenigheid tussen de inwoners van de Oostzijde en de Westzijde werd de molen pas in 1634 voltooid. Dat jaar stond ook vermeld op de baard. De molen stond aan het einde van het Molenpad, ten noorden van de Zuidervaldeursloot. Toen Oskam de molen kocht was het nog uitsluitend windbedrijf. In maart 1897 vroeg en kreeg Oskam vergunning voor het plaatsen van een gasmotor van 30 pk. In 1907 deed Oskam het bedrijf over aan Frits Honig uit Amsterdam. Honig ging met De Haan zaagsel tot houtmeel vermalen, dat als grondstof gebruikt werd bij de fabricage van linoleum. In juli 1910 werd de bestaande gasmotor vervangen door een zuiggasmotor van 40 pk. Meteen daarna werd de Haan onttakeld. Het malen van zaagsel was een brandgevaarlijk werk en dat zou De Haan ook fataal worden. Op vrijdagavond 2 augustus 1912 werd nog laat gemalen toen de knechten merkten dat er vonken naar beneden vielen. In korte tijd stond de molen in lichterlaaie. De brand was zo hevig dat ook aangrenzende woningen verwoest of zwaar beschadigd werden. Daarmee kwam na bijna drie eeuwen een roemloos einde voor De Haan.

Hillegersberg

Oskam bleek al in 1904 korenmolenaar te zijn op De Korenbloem in Hillegersberg (nu een wijk aan de noordoostkant van Rotterdam).

Vergeleken met de eerdergenoemde molens was deze korenmolen nog zo goed als nieuw. Hij werd gebouwd in 1886 in opdracht van Arie Visser uit Voorschoten. De voorganger was in de nacht van 20 op 21 juli 1885 afgebrand, waarschijnlijk door brandstichting. Omdat omwonenden liever geen rietgedekte houten molen terug wilden, werd de nieuwe molen geheel van steen gebouwd. De kap lijkt afkomstig van een grote poldermolen, waarmee ook de plompe vorm van de

romp verklaard kan worden. De molen stond aan het einde van de Molenwerf een zijstraat van de Straatweg, die de Bergse Voorplas scheidt van de Bergse Achterplas. Molenaar werd Paulus Hoogendam, die ook de vorige molen bemaalde. Oskam nam de molen waarschijnlijk al in 1904 over van Visser, maar ook hier bleef hij maar een paar jaar molenaar. In november 1912 bood hij de best beklante Wind- en Stoomkorenmolen te koop aan. Dat had blijkbaar geen resultaat, want korte tijd later staat de molen te huur. In 1913 werd de molen dan toch verkocht en wel aan de N.V. Meelfabriek van Stok & den Boer. In 1920 werd het bedrijf gemoderniseerd en voorzien

De nieuwe Molenwereld 36
De onttakelde Korenbloem was in de jaren 1920-1926 in gebruik als bloemfabriek. Detail van een ansichtkaart uit 1924 (collectie Erwin Esselink). De wipkorenmolen aan de dijk te Lekkerkerk waar Hendrik Oskam molenaar was. De molen werd afgebroken in 1916. Het pakhuis rechts van de molen werd verbouwd tot dubbele woning en pas in de winter van 2008/2009 gesloopt (ansichtkaart collectie Vereniging De Hollandsche Molen).

van elektromotoren, waarbij de molen onttakeld werd tot romp zonder kap. Niet veel later op 12 november 1921 brandde de nieuwe bloemfabriek uit, waarschijnlijk door het warmlopen van een machine. De fabriek werd nog wel herbouwd, maar de N.V. kwam in de financiële problemen. In 1926 werd de fabriek inclusief molenromp voor afbraak te koop aangeboden. Kort daarop is de molenromp gesloopt. Dit was de laatste molen waar Bartholomeus Oskam actief was als molenaar. Misschien zag hij voor zichzelf geen toekomst meer in een molenaarsbestaan. Zijn twee zonen kozen een ander vak. Bij het huwelijk van zijn jongste zoon in 1918 was Bartholomeus zonder beroep en woonachtig in Alphen aan den Rijn. Ten tijde van het overlijden van zijn vrouw Jannigje in 1934 was hij boer in Houten. Zelf overleed hij in 1945 in Alphen aan den Rijn.

Oorsprong Oskam

De familienaam Oskam is afgeleid van de Ossenkamp, een stuk land gelegen in de polder Zevenhoven bij Ameide. In 1569 is er voor het eerst sprake van de familie Oscamp. In de loop der tijd zijn verschillende schrijfwijzen voor deze naam ontstaan. Wanneer we de (mij bekende) molenaars Oskam(p) / Oscam(p) beschouwen, dan zien we dat ze voornamelijk actief waren in de Waarden (Alblasserwaard, Krimpenerwaard en Lopikerwaard), dus de streek rond de oorsprong. Ze waren korenmolenaars en watermolenaars. Alleen bij de watermolenaars is sprake van een molenaarsgeslacht, waarbij meerdere generaties elkaar opvolgden. Bij de korenmolenaars bleef het molenaarsvak meestal beperkt tot één generatie/ persoon, zoals bij Bartholomeus Oskam.

Lekkerkerk

Bartholomeus Oskam was dus de enige molenaar in zijn familielijn. Een vergelijkbare situatie was er in de eerste helft van de 19de eeuw in Lekkerkerk in de Krimpenerwaard. In 1814 trouwde Hendrik Oskam in die plaats. Hij is dan korenmolenaar van beroep. Volgens de oudste kadastrale gegevens (1811-1832) was hij eigenaar van de wipkorenmolen aan het Westeinde te Lekkerkerk. Hij was in 1786 geboren in Benschop (Utrecht). Zijn vader was schoolmeester. Hendrik

had geen opvolger, dus verkocht hij zijn molen in 1848 en ging rentenieren. Hij overleed in 1865 in Lekkerkerk waar hij bijna zijn hele leven gewoond en gewerkt had. De molen werd in 1916 afgebroken.

Gorinchem

In 1898 trouwde in Bergambacht Anna Oskam, een nicht van Bartholomeus Oskam, met Adrianus Oskam, 25 jaar oud en korenmolenaar te Reeuwijk. Anna was niet (direct) in mannelijke lijn verwant met Bartholomeus, zoals je op grond van de achternaam zou verwachten, maar via haar moeder Maria Blanken. Zij was een zus van Cornelia Blanken, de moeder van Bartholomeus. Bij het huwelijk waren onder andere als getuigen aanwezig

de aangetrouwde oom Dirk Oskam, vader van Bartholomeus en op dat moment dijkgraaf van de Krimpenerwaard, en Maarten Oskam, broer van Anna en bouwman te Stolwijk. Op hem komen we straks nog terug. Adrianus Oskam had kort voor zijn huwelijk korenmolen De Hoop te Gorinchem gekocht van Teunis de Jong. Hij betrok met Anna een woning aan de Kalkhaven aldaar. Opmerkelijk is dat Teunis de Jong op de molen bleef werken, maar nu als knecht. Dat liep helaas tragisch af, want Teunis liep in 1902 een longontsteking op waaraan hij overleed.

Toen Adrianus de molen kocht was het nog uitsluitend windbedrijf, maar al in juni 1900 kreeg hij vergunning

juni 2023 - 11 37
Molenaar Arie Oskam met een knecht op de balie van De Pauw te Groot-Ammers. De molen werd in 1925 afgebroken (ansichtkaart collectie Vereniging De Hollandsche Molen).

voor de plaatsing van een 18 pk gasmotor als hulpkracht. Het lijkt allemaal voor de wind te gaan, maar in 1908 kan hij niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen en werd de molen gedwongen verkocht. Adrianus zei het molenaarsbestaan vaarwel en werd vishandelaar in Gorinchem.

Groot-Ammers

In 1911 kocht Arie Oskam op 22jarige leeftijd korenmolen De Pauw te Groot-Ammers. Hij was afkomstig uit Lekkerkerk en daar in hetzelfde jaar getrouwd. Het molenaarsbedrijf maakte al sinds 1895 gebruik van een stoommachine en was dus niet alleen van de wind afhankelijk. Toch maakte Oskam nog volop gebruik van windkracht. Dat veranderde toen hij in 1919 een 40 pk ruwoliemotor voor zijn maalderij bestelde bij de firma Van Limborgh en Van der Weiden te Krimpen aan de Lek. De molen werd daarmee overbodig en in 1925 volgde de afbraak. De stenen onderbouw van de molen bleef staan, verhoogd met een pakhuis. Zo maalde Oskam nog jaren door tot

De koren- en runmolen aan de Hollandsche IJssel even ten westen van Haastrecht. Maarten Oskam (op de foto de man links van het paard) werd in 1907 eigenaar van de molen, die sindsdien bekend staat als de molen van Oskam. Foto gemaakt omstreeks 1925 (collectie Streekarchief Midden-Holland, inventarisnummer 0440.31303).

in 1957 het bedrijf verkocht werd. Het restant van de molen werd pas in 2004 afgebroken en vervangen door het appartementencomplex De Pauw.

Haastrecht

Eerder bij het huwelijk van Anna

Oskam in 1898 kwam broer Maarten Oskam al ter sprake. Hij was toen nog

 Het molenaarsbedrijf van Oskam te Haastrecht in 1960. De molenromp werd na de Tweede Wereldoorlog verhoogd met een borstwering, om dienst te doen als luchtwachtpost. Zelfs in onttakelde toestand vormden molen, molenaarswoning en ketelhuis een fraai complex (fotoarchief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer 406.760).

In januari 1907 werd de koren- en runmolen te Haastrecht van Jan Cornelis Zijderlaan openbaar verkocht. Maarten Oskam, neef van Bartholomeus Oskam, werd de nieuwe eigenaar. Advertentie uit de Goudsche Courant van 1 januari 1907.

38

boer in Stolwijk, maar misschien dat hij beïnvloed werd door neef Bartholomeus en zwager Adrianus Oskam en het besluit nam om ook molenaar te worden. Die gelegenheid deed zich voor in 1907. Op een openbare verkoping kocht hij de koren- en runmolen van Zijderlaan te Haastrecht. Deze hoge baliemolen uit 1859 lag aan de Hollandsche IJssel, ongeveer anderhalve kilometer ten westen van het centrum. Dat de molen een eind buiten de stad lag had te maken met het afbranden van zijn voorganger. Deze molen, ook een stenen baliekoren- en runmolen, stond midden in de stad en ging op 26 februari 1858 bij een felle brand verloren. Door een gunstige windrichting en inspanning van de brandweer bleef de brand beperkt tot de molen. De invloedrijke familie Bisdom van Vliet die ongeveer tegenover de afgebrande molen woonde wilde niet dat de molen op dezelfde plek herbouwd werd en zodoende kwam de molen buitenaf te staan. Toen Oskam de molen in 1907 kocht was er al een stoommachine als hulpkracht aanwezig.

Maarten Oskam (1866-1935) werd opgevolgd door zijn zoon Cornelius Willem Oskam (1895-1960) die op zijn beurt werd opgevolgd door zoon Maarten (1916-1990).

Op zondagmiddag 27 juli 1917 kroop de molen door het oog van de naald. De bliksem sloeg in de molen en in de kap was een begin van brand. Door

krachtdadig optreden van de molenaars Oskam en een aantal buren kon de brand geblust worden. De uitgerukte brandweer hoefde niet in actie te komen. De Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij keerde een bedrag van ƒ 410 uit. Uit advertenties waarin een molenaarsknecht gevraagd wordt, blijkt dat er in 1919 een zuiggasmotor in gebruik was en in 1927 een ruwoliemotor, maar dat de windkracht ook nog benut werd. Dat is in 1930 afgelopen en in 1935 werd de molen onttakeld tot romp zonder kap. Het bedrijf ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een mengvoederfabriek. In 1979 fuseerde de firma C.W. Oskam & Zoon met twee andere molenaarsbedrijven in de Krimpenerwaard tot de Mengcombinatie B.V. Het bedrijf in Haastrecht kwam stil te liggen en werd in 1981 verkocht. In 1982 werden alle gebouwen gesloopt, inclusief molenromp en molenaarswoning.

We zien dat bij de korenmolenaars geen sprake was van een korenmolenaarsgeslacht. Met uitzondering van Oskam in Haastrecht bleef het vak beperkt tot een enkel persoon en dus ook tot één generatie. Wel is het zo dat alle bovengenoemde korenmolenaars een gemeenschappelijke voorouder hadden in de persoon van Adriaan Adriaansz Oskam (1642-1720). Hij was schepen en diaken in Zevenhoven, de oude naam voor Lopikerkapel.

Lopikerwaard

Het waterschap Lopik, Lopikerkapel en Zevenhoven bij Cabauw werd bemalen door drie wipmolens, aangeduid als Voorste, Middelste en Achterste molen.

Van de Achterste Molen, ook aangeduid als Derde Molen of Kademolen, zijn uit de jaren 1673 tot 1877 zeven molenaars Oskam(p) bekend. Op de nog bestaande Middelste Molen waren drie molenaars Oskam actief: Jan Borgersz. Oskam van 1706-1712, Hendrik Oskam van 1712 tot 1716 en Maarten Oskam van 1716 tot 1726. Zij waren zonen van de Burger Hendriksz Oskam(p), die van 1673 tot zijn overlijden in 1715 als eerste Oskam de Achterste molen bemaalde.

Eén molenaar Oskam van de Achterste Molen verdient nog een speciale vermelding en dat is Cornelis Oskam. Toen in de zomer van 1796 de bliksem insloeg in de molen en er brand ontstond, slaagde hij erin het vuur te blussen. Voor zijn krachtdadig optreden werd hij het jaar daarop beloond met een stuiver per morgen land. Dat leverde hem in totaal ƒ 110 op en dat was meer dan een jaarsalaris.

Het waterschap Benschop werd in de tweede helft van de 19de eeuw door zeven molens bemalen, één achtkant en zes wipmolens. Op 18 oktober 1870 brandde een van die molens af:

juni 2023 - 11 39
De Achterste Molen te Cabauw werd twee eeuwen door molenaars Oskam(p) bemalen. Na jaren van stilstand en verval werd de molen in 1961 afgebroken. Foto gemaakt omstreeks 1955 (collectie Het Utrechts Archief, catalogusnummer 843260). Op de nog bestaande Middelste Molen te Cabauw waren in de jaren 1707-1726 drie broers Oskam na elkaar molenaar. Thans wordt de molen bemalen door Erik Stoop. In de verte staat de Achterste Molen. Foto gemaakt op 15 maart 1961 (fotoarchief Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, documentnummer 406.760).

de Lagendamsche Watermolen aan de Damweg ten zuiden van Oudewater. De molen was tegen brandschade verzekerd maar molenaar en bewoner Burger Oskam (1797-1889) was dat niet. Hij was een achterkleinzoon van eerdergenoemde Jan Borgersz. Oskam van de Achterste Molen te Cabauw. Burger Oskam was ten tijde van de brand een weduwnaar van bijna 73 en hij woonde alleen op de molen. In de Schoonhovensche Courant van 23 oktober 1870 werd over de brand bericht: Gisteren is de watermolen, bewoond door B. Oskam alhier, des nachts omstreeks 3 ure bij den toen fel waaienden wind door het harde malen in brand geraakt en in korten tijd zoo goed als geheel afgebrand. Oskam raakte bij de brand vrijwel al zijn bezittingen kwijt. Het zou goed kunnen dat deze brand de stichting van een stoomgemaal voor het waterschap Benschop heeft bespoedigd. Een maand later al werd in een vergadering van stemgerechtigde ingelanden tot de bouw van een stoomgemaal besloten. Dat gemaal werd gebouwd op de plek van de even noordelijker gelegen Hogendamse Watermolen. De vijf overgebleven molens werden in 1877 voor afbraak verkocht.

Buiten de Waarden

Ook buiten de Waarden komen we molenaars Oskam(p) tegen. In 1695 overleed op de Moppemolen in Rijpwetering, een wipmolen en voorganger van de huidige molen, Abraham Oskamp. In Leimuiden was Maarten Oskamp in 1758 molenaar op molen nr. 1 of Oostmolen van de Griet- en Vriesekoopse polder. Op de nog bestaande Geestmolen in Rijnsaterwoude was Abram Oskam molenaar van 1747 tot 1751.

Net over de provinciegrens met Noord-Holland vinden we Pieter Oskamp in de Bovenkerkerpolder te Nes aan de Amstel. Hij was daar molenaar op De Zon van 1847 tot 1857. Daarna verhuisde hij naar molen De Aalvisser van dezelfde polder, die toen herbouwd werd. Pieter was eerst klompenmaker in Woerden. Mogelijk belandde hij in het molenaarsvak via zijn schoonvader Hendrik Griffioen, die watermolenaar in Kamerik was. Op De Aalvisser werd Pieter na zijn overlijden in 1873 opgevolgd door zoon Dirk. Die bemaalde de molen, vanaf 1904 geassisteerd door zoon Pieter, tot de afbraak in 1914.

Aannemer Oskam

Op de bovenas van de korenmolen te Stavenisse vinden we naast de namen van een polderbestuur ook het opschrift A. OSKAM FABRIJK. Deze as werd in 1857 gegoten voor de wipmolen van de polder GiessenOudebovenkerk bij Giessenburg in de Alblasserwaard. A. OSKAM staat voor Arie Oskam (1818-1907), timmerman en aannemer uit Peursum. Hij was in die tijd fabrijk (hoofd technische dienst) van de polder. Na het afbranden van de wipmolen in 1865 besloot het polderbestuur tot de bouw van een stenen molen. Oskam was toen niet meer in dienst van de polder, maar bij de aanbesteding kreeg hij het timmerwerk en J.W. Verheul

het metselwerk van de nieuwe molen. De bovenas uit de afgebrande molen werd opnieuw gebruikt. De romp van deze in 1928 onttakelde molen staat nog steeds aan de Peursumsche Vliet. Verder verbouwde Arie Oskam in 1881 de met pompen uitgeruste molen (waterhijschmolen) van de Groenendijkpolder te Hardinxveld tot pompgemaal. Ook aannemer Arie Oskam is een nazaat van Adriaan Adriaansz Oskam (1642-1720), waar alle bekende korenmolenaars van afstammen.

Huidige tijd

De tot nu toe beschreven Oskams waren beroepsmatig met molens bezig. In de huidige tijd zetten vrijwillig molenaars zich in voor het behoud en draaiend houden van molens. In dat licht noemen we Herman en Esther Oskam. Zij bewoonden al sinds 1968 wipmolen de Bachtenaar, die ze huurden van de toenmalige eigenaar, de gemeente Bergambacht. Omdat de gemeente de restauratie niet rond kreeg werd de Bachtenaar in 1983 voor een symbolisch bedrag verkocht aan het echtpaar Oskam. Zelf hadden ze ondertussen een restauratieplan opgesteld. In de jaren 1983-1988 werd in eigen beheer met hulp van veel vrijwilligers de molen maalvaardig gerestaureerd, een ongekende prestatie. Op dit moment is er één Oskam actief als vrijwillig molenaar. Dat is Aart Oskam uit Haastrecht, die net als Herman geen molenaarsachtergrond heeft. Aart volgde pas na zijn pensionering de opleiding tot vrijwillig molenaar en is sinds 2018 actief op korenmolen Windlust te Nieuwerkerk aan den IJssel. Verder zaagt hij met De Salamander te Leidschendam.

De nieuwe Molenwereld
Arie Oskam liet in 1857 als 'fabrijk' van de polder Giessen-Oudebovenkerk zijn naam vereeuwigen op de bovenas. Thans draait deze as in de korenmolen van Stavenisse op Tholen (foto Jan de Witte, 17 augustus 2019). Aart Oskam uit Haastrecht is op moment van schrijven de enige Oskam die actief is als molenaar. Hij draait op de Windlust te Nieuwerkerk aan den IJssel en op De Salamander te Leidschendam (foto Erwin Esselink, 10 september 2022). Â
Advertentie juni 2023 - 11 41

ALMENUM Voor molenrestauraties

EIKEN- EN BILINGA STAMMEN IN VOORRAAD In te zagen volgens bestek en tekening

Verder:

Iepen • Bolletrie • Steenbeuk • Douglas Larix • Azobé • Noord Noors Grenen

Advertentie Kanaalweg 108 • 8861 KJ Harlingen • Tel. 0517 - 41 33 77 • Fax 0517 - 41 48 73 • www.houtcompagnie.nl
De nieuwe Molenwereld
Houthandel Zagerij Import

Meer malende molens door veranderingen in de landbouw?

Enkele van de grote maatschappelijke veranderingen die momenteel gaande zijn of hun schaduw vooruit werpen, kunnen ook hun effecten hebben op molens.

"Gaat de energietransitie zorgen voor een molenrevival?", zo luidde recentelijk de vraag in een molenblad. Met molens worden dan natuurlijk onze traditionele wind- en watermolens bedoeld, en niet de moderne en reusachtige, door wind gedreven elektriciteitsgeneratoren die we "windturbines" zouden moeten noemen. Deze laatste gaan zeker van de genoemde transitie profiteren. Maar het ging deze machines al enige decennia lang voor de wind, zodat een revival op die categorie geen betrekking kan hebben.

Het gaat dus om de oude, monumentale molens. De schrijvers van dit artikel denken dat de gunstige invloed van de energietransitie op traditionele molens zeer beperkt zal zijn. Misschien wordt er hier en daar nog eens een generator om stroom op te wekken in een molen geplaatst, maar oude molens zijn in aerodynamisch opzicht gebrekkige machines. De ervaring leert dan ook dat de opbrengst van zo'n generator zeer beperkt is, bijna nooit de investering terugverdient, en dat het ook ten koste kan gaan van de monumentale waarde van de molen. Molenrevival door meer aandacht voor windenergie is dus geen realistisch, en misschien ook geen wenselijk toekomstbeeld. We kunnen de vraag ook anders en wat voorzichtiger formuleren: "Gaat de landbouwtransitie zorgen voor meer kansen voor korenmolens?". Op die vraag is volgens ons het antwoord een onvoorwaardelijk "Ja". Hierna lichten we toe waarom we dat vinden, en we sluiten af met twee "casussen", dat wil zeggen met een beschrijving van twee projecten, de een in het zuiden en de ander in het oosten van het land, waar nu al gedemonstreerd wordt hoe het kan.

Wat de veranderingen in de landbouw precies gaan inhouden, valt nog moeilijk te zeggen. Wel is duidelijk dat een deel van de gronden anders gebruikt zal gaan worden. In bepaalde streken kunnen weilanden en maisakkers worden omgevormd naar natuurgebied of extensief akkerland. Op dat akkerland kan graan verbouwd worden dat voor menselijke consumptie, met name in de vorm van meel voor brood, geschikt is. Daar kunnen de traditionele korenmolens van profiteren. Maar gaat dat laatste ook echt gebeuren? Om op die vraag een antwoord te kunnen geven, moeten we alle schakels in de keten die loopt van de teelt van graan naar brood onder de loep nemen.

De telers Allereerst zijn er de boeren die telen. Van die categorie waren er tot dusver

niet zo veel in ons land. Vanwege de problemen die er zijn om op Nederlandse bodem en in ons klimaat grootschalig tarwe met een goede bakkwaliteit te telen, wordt er tot op heden maar weinig broodgraan verbouwd; de meeste tarwe voor ons brood werd en wordt nog steeds geïmporteerd. Een aanzienlijk deel van het meel trouwens ook.

Voor tarwe geldt dat zij klei- of leemgrond nodig heeft om goed te kunnen groeien; op zandgrond gaat het maar matig, en op veengrond gaat het niet. Dat laatste maakt de uitgestrekte veenweidegebieden van West- en Noord-Nederland ongeschikt voor de tarweteelt. Een landklimaat bevordert bovendien de bakkwaliteit en stikstofbemesting doet het eiwitgehalte in de korrel toenemen. De hoeveelheid en de kwaliteit van het tarwe-eiwit zijn bepalende factoren voor de bakkwaliteit.

juni 2023 - 11 43
De Kerkhovense molen In Oisterwijk is een van de molens waar het graan van de akkers in Loon op Zand gemalen en als meel verkocht wordt. De molenaars reinigen het graan ook zelf (foto Jan Scheirs, 18 november 2020).

Op de zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland lijken voor een omschakeling van enkel veehouderij naar een combinatie met akkerbouw de meeste kansen te bestaan. Maar is het daar, waar een zeeklimaat heerst en natuurlijk zonder extra stikstofgiften, wel mogelijk om een goed bakkende tarwe te verbouwen?.

Ja, de ervaring leert dat dat kan, maar alleen als bakkers en consumenten brood gaan waarderen dat er anders uitziet dan het luchtige, volumineuze tarwebrood waar we al meer dan een eeuw aan gewend zijn. Wanneer we bakkwaliteit niet voornamelijk van het volume laten afhangen, maar ook een compacter brood leren waarderen (dat in smaak zeker niet voor het luchtiger brood hoeft onder te doen), dan zijn er zeker kansen voor tarwebrood van Nederlandse bodem. Hierboven hadden we het alleen over tarwe, ons belangrijkste broodgraan. Juist op de zandgronden groeit echter rogge goed, een graansoort die in de jaren zestig nog alom geteeld werd maar nu een zeldzaam gewas is geworden. Rogge hoort hier van nature thuis. Niet alleen de teelt, maar ook het eten van roggebrood is in ons land in de vergetelheid geraakt. Dat is geheel ten onrechte, want rogge geeft extra smaak aan brood, en het bevat nog meer vezels dan tarwe. Roggebrood verdient daarom eindelijk meer aandacht en een herwaardering. En dan is er spelt, een verdwenen graansoort die in het laatste kwart van de vorige eeuw opnieuw is geïntroduceerd en waarvan gebleken is dat die jaarlijks een betrouwbare opbrengst levert met steeds een goede bakkwaliteit. Spelt, als nieuwigheid begonnen, heeft zich zodoende ontpopt als de tarwe van de armere gronden. Speltbrood heeft een vaste schare liefhebbers en is ook niet meer weg te denken uit het broodassortiment in de winkels. De conclusie van dit alles is dat de teelt van broodgraan op Nederlandse bodem heel goed mogelijk is.

De molenaars

Na de Tweede Wereldoorlog kwam het malen met traditionele water- en windmolens nagenoeg geheel tot stilstand. Zowel het ambacht als de molens zelf raakten in verval. Toen in 1976 het Ambachtelijk Korenmolenaars Gilde werd opgericht om het tij te

keren, gingen de jonge, nieuwe mulders van die tijd meel produceren voor de vele kleinschalige bakkerijen die er nog waren. Vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw kwam ook daar verandering in. Veel kleine en middelgrote bakkerijen moesten sluiten, een proces dat overigens tot op de dag van vandaag doorgaat. Daarnaast kwam de broodbakmachine voor thuisbakkers op, waardoor een ander afzetkanaal kon worden gevonden. Dat waren de molenwinkels, waar een breed assortiment aan meel en meelmixen

aan particulieren werd verkocht. Voor de circa 40 beroepsmolenaars die ons land momenteel telt, vormt die particuliere afzetmarkt nog steeds de belangrijkste inkomstenbron. De vraag is dan of "oude tijden" kunnen herleven, en of in de toekomst meer meel vanuit de molen zijn weg zal kunnen vinden naar bakkerijen. Aan de molens zal het niet liggen, maar de bakkers moeten willen bakken en, dat vooral, de consumenten moeten het brood van molenmeel ook willen eten.

De nieuwe Molenwereld 44
Traditionele wind- en watermolens die met stenen werken, malen het graan in één doorgang tot meel. Volkorenmeel dus (foto Jan Scheirs, 18 november 2020). In het oosten van het land wordt het graan van de coöperatie Markelokaal onder meer verwerkt bij korenmolen De Leeuw in Lettele, gemeente Deventer (foto Jan ten Tije, augustus 2020).
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.