8 minute read

Oud-molenmaker Jan Korver: "Ik heb de praktijk tot in de puntjes geleerd"

Peter van der Molen

Aan een muur in de keuken van het echtpaar Jan en Ank Korver in Lutjewinkel, ten zuidoosten van Schagen, hangt een geborduurd wandkleed met molens. Ank: "Mijn moeder had al gauw door dat Jan veel belangstelling voor molens had. Zij heeft toen voor ons een wandkleed geborduurd met allerlei typen molens erop". Ze kan het zich nog als de dag van gisteren herinneren, hoewel het al zo'n zes decennia geleden is.

Advertisement

"Ja, maar zij haalde de boel wel door elkaar. Zaanse molens zijn groen geschilderd en zij maakte sommige molens zwart geteerd".

Jan (86) is gepensioneerd molenmaker. Hoewel hij allang niet meer actief is in de molenwereld, kent hij de geborduurde molens allemaal nog met naam en toenaam. Dat is best opvallend voor iemand die eigenlijk pas als volwassene met molens te maken kreeg in een gebied dat van oudsher bezaaid was met poldermolens.

Toen Jan in 1936 in het tien kilometer verderop gelegen Sijbekarspel werd geboren, stroomde er nog geen molenbloed door zijn aderen of door die van zijn ouders. Wel kreeg iemand die ernaar vroeg enkele jaren later te horen dat Jan timmerman wilde worden. Het was dan ook een logische stap dat Jan na het voltooien van de lagere school naar de Ambachtsschool ging om daar de beginselen van het timmervak te leren.

"Ik was goed in algebra, maar mijn vader zei dat wanneer ik onvoldoendes zou halen, hij mij van school zou halen. Nou, ik heb verschrikkelijk mijn best gedaan omdat ik de opleiding graag wilde afmaken". Met de opgedane kennis ging hij uiteindelijk bij een timmerbedrijf aan de slag.

"Ik kreeg zeven gulden vijftig in de week en daar moest ik 49 uur voor werken. Na een paar maanden kon ik bij een andere baas aan de slag voor tien gulden in de week. Dat was begin jaren 50. Molens waren toen nog helemaal niet bij mij in beeld".

Ondanks de lange werkweken was er ook nog tijd voor de liefde. Jan ontmoette Ank en in 1960 mondde dat uit in een huwelijk. In november van datzelfde jaar kochten zij voor ƒ 3200 een huisje en kon Jans schoonmoeder beginnen aan het borduren van haar wandkleedje.

Een nieuwe molenmaker

Jan had inmiddels meer ambities. Hij wilde mede-eigenaar worden van het timmerbedrijf waar hij werkte, maar dat ging niet door. Jan vond in Hoorn een nieuwe baas en zag zijn loon van ƒ 80 per week stijgen naar ƒ 125.

"Ik had daar een goeie maat als timmerman. Op een zaterdag vertelde mijn verzekeringsagent mij dat er in Obdam een timmerbedrijf te koop stond. Ik ben er meteen op de motor naartoe gereden en na een middagje praten heb ik de zaak overgenomen. Het was een timmerbedrijf, maar de eigenaar was van huis uit vooral molenmaker. Ik was toen nog nooit in een molen geweest. Ik was dan ook blij dat bij de overname ook de beide timmerlieden inbegrepen waren. Die hadden hun hele leven al in molens gewerkt. Zij hebben mij de praktijk tot in de puntjes geleerd. Daar is namelijk geen cursus voor. Ik ben in 1963 begonnen en heb het 40 jaar volgehouden. De oude eigenaar, Jan Moeijes, heeft mij ook nog tien jaar met al zijn ervaring geholpen. Hij is in het harnas gestorven. Wij moesten een windpeluw omhoog hijsen en die mocht daarbij niet tegen de rieten kap komen. Hij hield die peluw met een lijntje vrij van de molen. Ineens zakte hij in elkaar en viel in een naastgelegen sloot. Hartaanval. Jan Moeijes werd 75 jaar".

Het was in die beginjaren geen vetpot voor het jonge gezin Korver. Doordat molens als zodanig geen functie meer hadden, werd ook niets meer aan onderhoud gedaan. "Wij hielden ze alleen maar waterdicht".

Het tij keerde toen eind jaren 60 en begin jaren 70 van de vorige eeuw een landelijke hausse van molenrestauraties op gang kwam. Ook ontstonden lokale en regionale molenverenigingen en stichtingen die zich sterk maakten voor molenbehoud. Ze konden gebruik maken van expertise die bij de landelijke Vereniging De Hollandsche Molen aanwezig was. Steeds vaker werden molens gerestaureerd en dat leverde al met al veel extra werk op voor molenmakers.

In de regio waren ook grotere projecten, zoals het draai- en maalvaardig maken van de molens van de Schermer. "Wij kregen daar in eerste instantie weinig van mee. De Hollandsche Molen regelde alles en schakelde steeds andere molenmakers in en wij kregen weinig toegewezen. Ik ben toen sluisdeuren gaan maken. Dat was veel lucratiever en ik wilde toen helemaal stoppen met dat molengebeuren. Maar het tij keerde en ineens kregen wij ook toewijzingen. Wij konden het werk toen nauwelijks nog aan. Ik had drie man en een jongen in dienst en als het bij speciale klussen nodig was, dan schakelde ik bekenden en buren in.

Wij deden bijna alles zelf op het gebied van onderhoud. Dus niet alleen het timmerwerk, maar ook het schilderwerk. Ik gebruikte daarvoor altijd buitenbeits. Dat droogde sneller. Wij hadden ooit een schoor en een staartstuk geschilderd met gewone verf. Binnen de kortste keren zat alles vol met vliegjes en daar word je niet vrolijk van".

Een timmerman kan over een uiteenlopend assortiment aan bestaand gereedschap beschikken, maar soms moet die een beroep doen op zijn eigen creativiteit. Jan werd daar ook mee geconfronteerd. Voor een speciale boorklus ontwikkelde hij de 'fietsboor'. Voor de aandrijving gebruikte hij een crankstel en twee pedalen. Daarmee kon hij op handkracht bijvoorbeeld gaten in een kamwiel boren.

Zo werd Jan ook betrokken bij de restauratie van stellingkorenmolen

De Hoop in Wervershoof. Rond 1965 was deze molen al buiten gebruik gesteld en daarna in verval geraakt. In 1974 volgde de restauratie, waarbij Jan en zijn medewerkers een flink aandeel leverden met onder meer het maken van een nieuwe stelling, het ophekken van de roeden, vervangen van de maalstenen en het schilderwerk. Jan gebruikte hier ook nog een eeuwenoud hulpmiddel, de rechtmast. Behalve het feit dat niet alle molens met kraanwagens bereikbaar waren, nam het laten opbouwen van zo'n kraan toen veel tijd in beslag. Ook was het een dure aangelegenheid. Jan maakte van een 17 meter lange heipaal van lariks een mast die op de grond met vier tuidraden kon worden vastgezet. Drie tuien waren eigenlijk voldoende, maar een vierde tuidraad was nodig om de top van de mast ook zijdelings te kunnen laten bewegen. Zo kon hij een zware last, zoals een lange spruit, in de molen manoeuvreren. Ook kon hij in Obdam aan de slag bij twee poldermolens. De Obdammermolen uit 1698 was daar rond 1970 als hoofdbemaling buiten bedrijf gesteld. Maar toen de molen eenmaal eigendom werd van de Stichting De Westfriese Molens, kon Jan de restauratie gaan uitvoeren. Datzelfde gold voor een andere molen in Obdam: de molen van de polder Weel en Braken, een wipmolen uit 1632. De wipmolen werd in 1966 buiten gebruik gesteld en in 1972 verkocht aan de gemeente Obdam. In de jaren die volgden, kon Jan de molen gaan restaureren.

Nieuwe molenaars

Net zoals bij Jan toen hij begon, ontbrak de praktijkervaring vaak ook bij de nieuwe "molenaars". Als een molen gerestaureerd is en in goede staat gehouden moet worden, dan moet hij draaien. Dat draaien lukte vaak nog wel. Dat gebeurde dan zogenaamd als "draaien voor de prins". Zeg maar in de vrijloop. Alleen het gevlucht draaide, maar de stenen stonden stil. Er werd niet gemalen. "In het begin zijn er veel brokken gemaakt door ondeskundigen. Maar gelukkig kwam de organisatie van Vrijwillige Molenaars van de grond. Daar kunnen aspirantmolenaars een praktijkopleiding volgen en een certificaat halen, waarna zij met de molen mogen malen". Het verschil in praktijkervaring zorgde ook voor een kleine controverse. Jan is het niet eens met de manier van smeren zoals die bij de meeste molens wordt toegepast.

"Vooral het smeren van de as is erg belangrijk. In de meeste gevallen wordt dat met reuzel gedaan en dat vond en vind ik fout. Vroeger kon het vaak niet anders want er was geen alternatief en het kostte niets. Nu is er wel een alternatief. Er is speciaal vet dat altijd goed blijft smeren, ook bij hoge temperaturen. Assen kunnen bloedheet worden. Reuzel wordt dan water en heeft geen smerend vermogen meer. Bak maar eens een stuk reuzel uit. Dan zie je wat er gebeurt. Hout ontbrandt gelukkig pas bij 400 graden, maar die temperatuur wordt in de molen soms wel gehaald en dan heb je de poppen aan het dansen. Ik probeerde dat in mijn tijd wel eens voorzichtig aan de molenaars uit te leggen, maar al teveel kon ik er ook niet van zeggen. Ik was van ze afhankelijk voor werk!"

 Foto uit 1965 vanuit de kap van een van de molens aan de Noordervaart in de Schermer. De man links is molenmaker Jan Moeijes, de man rechts is een chauffeur/opperman. De roe die gestoken moest worden is op de grond in het voetblok geplaatst, waar ernaast ook nog plaats was voor een rechtmast. Er werd hier niet met een kaapstander gewerkt, maar met lieren. Om de roe zowel in de askop als van de molen weg te kunnen trekken en om de rechtmast heen en weer te kunnen halen, hadden ze in totaal drie lieren nodig (foto Jan Korver; reproductie Jan Klerks).

 Hier gaat een laseind omhoog bij een van de Schermermolens. Als de kop van een van de dragers van de kap, de voeghouten, verrot was, dan werd in de regel niet het hele voeghout vervangen maar werd de balk met een nieuw stuk aangescherfd. Tijdens die operatie was wel een fikse ondersteuning nodig. Op de foto zien we dan ook twee palen onder de windpeluw staan; onder de staande roe was dan ook nog, niet zichtbaar op de foto, een dommekracht geplaatst (foto Jan Korver, 1966; reproductie Jan Klerks).

Met pensioen

"Toen ik met pensioen ging, heb ik mijn bedrijf aan een timmerbedrijf overgedaan en ben er vervolgens via een uitzendbureau een aantal jaren blijven werken. Ik had geen bevoegdheden, maar ik moest de mensen daar wel alles over het werken in molens leren. Zo kon ik daar een paar jaar nuttig bij zijn".

De bejaarde voormalige molenmaker zegt wel dat hij helemaal afstand van de molenwereld heeft genomen, maar tijdens het gesprek blijkt dat hij bepaalde ontwikkelingen wel degelijk volgt. Hij weet dat er problemen zijn geweest met gedeelde roeden waarvan de lassen het begaven. Dat is de reden dat er nu vaker terug wordt gegrepen op het klinken, want dat maakt de roeden sterker. "In de scheepvaart weten ze dat al langer".

Na 45 jaar in en aan molens te hebben gewerkt, wilde Jan nog één keer wat anders.

 Bij het herstel van de molen in Wervershoof in 1974 maakte Jan gebruik van een rechtmast (foto Jan Korver; reproductie Jan Klerks).

"Ik wilde een andere hobby. Deze vond ik in Schagen bij het Boerderijen Rijtuigenmuseum Vreeburg. Dat zit in een oude gerestaureerde stadsboerderij waarbij het rijtuigengedeelte is ondergebracht in een nieuwe aanbouw aan de achterkant. Daarin staan de rijtuigen van de Stichting Westfriese Folklore Schagen opgesteld. In de zomer tijdens de Westfriese Donderdagen rijden die koetsjes en sjeesjes door het centrum, met op de bok mannen en vrouwen in klederdracht. Ik reed dan ook met een rijtuig rond. Niet alleen in Schagen, maar door het hele land. We zijn zelfs twee keer Nederlands kampioen geworden". Maar uiteindelijk werd Jan ook hiervoor te oud en moest ermee stoppen. Dat wil niet zeggen dat hij nu achter de geraniums blijft zitten. Met zijn elektrisch aangedreven driewieler maakt hij, als het weer het toelaat, nog menig fietstochtje. Zelfs tot Callantsoog. Veel molens komt hij in het Noord-Hollandse landschap dan niet meer tegen. Geen windmolens maar kolossale windturbines bepalen de skyline van het vlakke polderlandschap. Van de oer-Hollandse molens die hij nog wel tegenkomt kan hij genieten. En hij is er trots op dat hij heeft mogen meewerken aan het in stand houden van een deel ervan.

De eerder gebruikte rechtmast in Wervershoof ging daarna op de vrachtwagen mee naar het volgende karwei. Dat was in Broek op Langedijk bij molen D. Op de foto zien we Jan Korver (rechts) met een stagiaire bezig om een gerepareerde Potroe weer in de askop te trekken. Op de achtergrond de kerk van Zuid-Scharwoude (foto collectie Jan Korver, 1975; reproductie Jan Klerks).