Onderwijs Schooltje Lhee in het Openluchtmuseum Het schoolgebouwtje dat in het Openluchtmuseum staat, is een dorpsschooltje uit Lhee (Drenthe). De inwoners van Lhee hadden die speciaal gebouwd in de 18e eeuw omdat ze onderwijs belangrijk vonden. Ze wilden geen oude schuur als school, maar een echt stenen gebouw. De school heeft tot 1860 dienst gedaan. Toen werd een grotere school gebouwd. Het bestaat uit één lokaal en er is geen gang, geen opbergruimte of toilet. Alle klassen zaten bij elkaar in één lokaal. Dat was bijna overal in Nederland zo. Soms zaten er wel honderd leerlingen in één ruimte. Wanneer er meer dan zeventig kinderen waren, moest er een ondermeester worden gezocht. Wat is er te zien in het lokaal? Vuurplaats: In het midden van het lokaal is een grote plaats voor een vuur. De kinderen namen zelf dennenappels, hout en turf mee om het vuur te laten branden. Rondom het vuur stonden tafels. De kinderen zaten aan de tafels op houten banken zonder leuning. Lei en griffel: Kinderen schreven met een griffel op een lei. Soms leerden ze lezen met een ABC-boekje. Schooltas: Ze konden hun spullen bewaren in een houten kistje, dat was hun schooltas. In het museum zie je in veel huizen een schooltas aan de muur hangen. Schoolmeester: De schoolmeester zat achter een hoge lessenaar voor in het lokaal. Hij gaf de kinderen les in lezen, schrijven en kennis van de bijbel. Pechvogel: Als één van de kinderen ondeugend was, gooide de meester de 'pechvogel' naar hem toe, een van stof gemaakte vogel. Het kind moest die dan terugbrengen en kreeg straf. Straf: Als je straf kreeg, was dat vaak een klap op de hand met de ‘plak’, een ronde houten schijf aan een steel. Eigenlijk was het slaan van kinderen verboden. Maar veel onderwijzers wisten geen andere manier om de orde te bewaren. De meeste ouders vonden ook dat een klap op zijn tijd geen kwaad kon. Ezelsbord: Kinderen die ‘dom’ waren, kregen voor straf een bord om hun nek waarop een ezel was geschilderd. Wie gingen er naar school? Kinderen van rijke ouders gingen naar sjieke scholen en wisten ook zeker dat ze een goede baan zouden vinden. Kinderen die geen rijke ouders hadden, gingen soms helemaal niet naar school. Ze moesten van jongs af aan werken. Veel volwassenen konden dus niet lezen of schrijven. In 1811 kon 25% van de mannen en 40% van de vrouwen hun naam niet schrijven. De meeste kinderen gingen in hun leven wel een paar jaar naar school, ook al bleven ze vaak weg van school. Dat was geen spijbelen, want het was in de 19e eeuw nog niet wettelijk verplicht om naar school te gaan.