

Museumgids
Inhoudsopgave
Een dag geschiedenis beleven, ervaren. Dat is wat je doet in het Nederlands Openluchtmuseum. Hier stap je letterlijk midden in de geschiedenis en ontdek je hoe het verleden de wereld waarin we nu leven heeft gevormd. Dat leidt tot meer begrip - van jezelf én voor een ander.
Het zijn niet de grote verhalen die ons dagelijks leven vormen, het zijn de kleine dingen. Wat je eet, wat je draagt, met wie je woont, waarin je gelooft, je tradities, gewoontes en gebruiken. Dát zie je bij ons terug.

Ons museum is een verzameling van ruim honderd historische gebouwen, van het Los Hoes uit Beuningen tot de Doorzonwoningen. In ons mooie groene park wandel je van gebouw naar gebouw. Plekken waar je zo binnen stapt, om te ervaren hoe mensen voor jouw tijd leefden, maar ook om je te laten terugwerpen naar je eigen jeugd. Maar er is nog veel meer. Stap op een echte historische tram, beoefen een ambacht in de Ambachtenwerkplaats, geniet van een heerlijk ijsje in Venezia, wandel in de Canonpresentatie door interactieve filmsets. Verken, proef, ruik, hoor en zie.
We heten je van harte welkom in ons veelzijdige museum. Van harte welkom in het Nederlands Openluchtmuseum.
Amito Haarhuis
Algemeen directeur-bestuurder
Over het Nederlands Openluchtmuseum
Geschiedenis kun je van veel kanten bekijken. Die veelzijdigheid zie je terug in het Nederlands
Openluchtmuseum. Hier vind je gebouwen, voorwerpen en verhalen van soms meer dan vierhonderd jaar oud, maar ook herinneringen aan je eigen jeugd. Je staat stil bij de grote gebeurtenissen uit onze geschiedenis. En bij de ‘kleine’ momenten uit het dagelijks leven. Je verdiept je in complexe conflicten uit onze historie en geniet simpelweg van een wandeling in de groene omgeving. In dit museum ontdek je waar jij én anderen vandaan komen, van Baarn tot Bali. En denk je na over waar het met de wereld naartoe gaat.
Het Openluchtmuseum gelooft dat geschiedenis ons kan verbinden. Omdat het ons meer inzicht geeft in wie we vandaag zijn. En ons laat leren van én over elkaar. De beste manier om geschiedenis te ontdekken, is om die zelf te beleven. Wandel langs en door échte, verplaatste huizen, boerderijen en werkplaatsen uit de historie. Maak kennis met verhalen, tradities, voorwerpen, planten en mensen van toen en nu. Zie ambachtslieden aan het werk, van molenaar en smid tot papiermaker en conducteur. En leer zelf een ambacht tijdens een workshop. Zo word je zelf onderdeel van de geschiedenis: je stapt er letterlijk middenin.
Het Openluchtmuseum is er voor iedereen. Kinderen mogen zelf aan de slag op het Kindererf, of spelen op het mooie Zaanse plein. En als opa vermoeide benen krijgt, pak je gewoon de historische tram. Stop even voor een portie poffertjes uit Epe,
een Italiaans ijsje bij Venezia of vers volkoren bierbostelbrood van de bakker. En vergeet niet binnen rond te kijken. Want naast het buitenmuseum is er ook een binnenmuseum, met een interactieve Canonpresentatie die je niet mag missen.
Missie
Wij geven materieel en immaterieel erfgoed door aan toekomstige generaties. Wij verzamelen en bewaren verhalen, tradities, gebouwen, voorwerpen, planten en gewassen die in relatie staan tot het dagelijks leven in Nederland. Met levendige presentaties maakt het Nederlands Openluchtmuseum geschiedenis relevant, voor nu en morgen.
Visie
Wij hebben de overtuiging dat geschiedenis kan verbinden. Door van en over een ander te leren, krijgen we meer inzicht in onszelf en begrip voor elkaar. Zo bouwen we samen aan een mooiere toekomst waarin iedereen kan meedoen.
Geschiedenis van het Openluchtmuseum
Landgoed De Waterberg
In 1726 wordt de Arnhemse burgemeester Adriaan Menthen eigenaar van een deel van De Waterberg, waar nu het Nederlands Openluchtmuseum gevestigd is. Menthen graaft de wellen uit tot sprengen en vijvers, en maakt een klein paradijs van de buitenplaats.
In 1825 komt het landgoed in het bezit van Hendrik Jacob Carel Jan Baron Van Heeckeren van Enghuizen. Er staat dan een herenhuis met koetshuis en een boerderij met bijgebouwen. De akkers, weilanden en boomgaarden omvatten ruim 65 hectare. Ook een flinke tuin en een groot bos horen erbij.
De gemeente Arnhem koopt landgoed De Waterberg in 1899 aan. Het herenhuis en het koetshuis zijn dan al afgebroken. Delen van de buitenplaats zijn nu nog goed zichtbaar. Bijvoorbeeld het bos, de lanen en de grote weide, maar ook in de vijvers en een deel van de paden. De witte boerderij en de erachter gelegen dubbele arbeiderswoning die bij De Waterberg horen, staan er nog en maken deel uit van de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum.
Ontwikkeling museum
Aan het einde van de 19de eeuw verandert Nederland in een razend tempo. De industriële revolutie brengt vooruitgang en welvaart. Tegelijk dreigen traditionele bouwwerken met daarin uitgeoefende ambachten verloren te gaan. Uit bezorgdheid over deze ontwikkelingen wordt in 1912 door een aantal particulieren naar Scandinavisch voorbeeld de
Vereeniging ‘Het Nederlandsch Openluchtmuseum’ opgericht.
Ze pachten zo’n 31 hectare van het voormalige landgoed en bouwen er enkele elders afgebroken gebouwen weer op. Het Nederlands Openluchtmuseum opent in 1918 zijn poorten aan de Schelmseweg. In 1962 breidt het museum met zo’n 12 hectare in noordelijke richting uit.

Algemeen affiche voor het Nederlands Openluchtmuseum als nationaal volkskundig museum.
Ontwerp: Elisabeth de Cocq-Van Erven Dorens (1937)
Aan een zijden draad
Als gevolg van drastische bezuinigingen vanuit
Den Haag dreigt het Openluchtmuseum in 1987 te moeten sluiten. Mede door massale publieksacties en veel aandacht van de media blijft het museum open. Gevolg van deze roerige periode is dat het ‘Rijksmuseum voor Volkskunde’ verzelfstandigt. Vanaf 1991 gaat het verder als Stichting ‘Het Nederlands Openluchtmuseum’. De collectie blijft eigendom van het Rijk en voor het beheer en onderhoud ontvangt de stichting voortaan jaarlijks een bijdrage. Ook krijgt het museum zelf de verantwoordelijkheid voor de exploitatie.

Een paar gouden oorijzerhangers gedragen op Noord-Beveland, ca 1860.
Verlevendigen
Sinds de verzelfstandiging vaart het museum een andere koers. Naast leven en werken op het platteland is er meer aandacht voor de cultuur van het dagelijks leven. Stillevens maken plaats voor levendige presentaties. Nieuwe historische
bouwwerken verrijken de collectie. De tram doet zijn intrede en een nieuw entreepaviljoen verrijst.
De koerswending levert het museum in 2005 de titel ‘Europees museum van het jaar’ op.
In 2011 wordt door het ministerie van OCW besloten dat de Canon van Nederland (50 ‘vensters’ op de Nederlandse geschiedenis) een plek krijgt in het Openluchtmuseum. De interactieve tentoonstelling opent in 2017 voor publiek.
Maand van de Geschiedenis
Met de komst van de Canon van Nederland omarmt het Openluchtmuseum ook de organisatie van de jaarlijkse Maand van de Geschiedenis. In oktober organiseren musea, bibliotheken, archieven en andere instellingen activiteiten over geschiedenis door het hele land, voor een breed publiek.
Van kinderprogramma’s tot workshops en van stadswandelingen tot tentoonstellingen. Onder het motto ‘Ontdek gisteren, begrijp vandaag’ werpt het Openluchtmuseum met de Maand van de Geschiedenis extra licht op ons verleden, om mensen te laten zien dat de wereld waarin we nu leven is gevormd door die van toen.
Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland
In 2012 is het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) opgericht, dat nu onderdeel uitmaakt van het museum. KIEN ondersteunt erfgoedgemeenschappen in het Koninkrijk der Nederlanden in de borging van hun immaterieel erfgoed, door samen te werken met verschillende partners, waaronder erfgoedgemeenschappen, onderzoekers en beleidsmakers. Erfgoedgemeenschappen vinden in het Nederlands Openluchtmuseum een plek en podium voor onderzoek en experiment.
Canon van Nederland
De Canon van Nederland neemt je in 50 vensters mee langs de belangrijkste gebeurtenissen, personen en voorwerpen, die samen het verhaal van Nederland vertellen. Van Karel de Grote tot Marga Klompé, van de hunebedden tot Europa en van Trijntje tot het Oranjegevoel. De Canon is in de eerste plaats bedoeld voor het onderwijs en daarnaast voor iedereen die meer wil weten over Nederlandse geschiedenis.
Zaal 1 - Het leven in een dag
Je begint je bezoek in het heden en loopt terug naar de prehistorie. In verschillende filmscènes ontdek je dagelijkse bezigheden door de eeuwen heen. Licht maken, eten en spelen zijn van alle tijden, maar de manier waarop verandert wel in de loop van de geschiedenis.
Zaal 2 - Het verhaal van Nederland
In de hoge koepelzaal vind je het verhaal van Nederland in tien historische tijdvakken. Elk tijdvak is een ‘filmset’ die het verhaal van een bepaalde periode uit de Nederlandse geschiedenis vertelt aan de hand van authentieke historische voorwerpen, interactieve games en geluids- en filmopnamen. Je maakt een spannende en leerzame reis door 7500 jaar Nederlandse geschiedenis en staat regelmatig even stil bij de doorwerking van het verleden in je eigen leven.

Zaal 3 - Nederland in vogelvlucht
Hoe verandert het stukje grond dat nu Nederland heet sinds de prehistorie wat betreft klimaat, inwoners, grenzen, land, water en verkeer? Je ontdekt het kruispunt van verbindingen waarlangs de inwoners al eeuwenlang uitzwerven over de hele wereld. Een 15 meter brede panoramische projectie laat het in drie wervelende films zien.
Zaal 4 - Vensters op vroeger
Je eindigt je tijdreis voor de indrukwekkende interactieve wand van 18 meter breed en 3 meter hoog. De Canonwand biedt gelegenheid om op alle 50 onderwerpen uit de Canon van Nederland in te zoomen. Elk venster geeft informatie in woord en beeld, om eindeloos doorheen te bladeren, verbanden tussen de vensters te ontdekken en spelletjes mee te doen.
Tijdelijke tentoonstelling
Achter de Canonwand is ruimte voor een tijdelijke tentoonstelling. Het verhaal achter een of meer Canononderwerpen wordt daarin uitgediept aan de hand van historische verhalen, objecten en teksten.
Canonnetwerk
Naast de tentoonstelling in het Openluchtmuseum biedt de Canon van Nederland lesmateriaal, boekentips, suggesties voor locatiebezoeken en nog veel meer rondom de 50 vensters op canonvannederland.nl. Op deze website vind je ook alles over het Canonnetwerk: een samenwerkingsverband van ruim 60 musea die allerlei verhalen uit de Canon door heel Nederland zichtbaar maken voor het publiek.
Heersink Huis voor immaterieel erfgoed
Het Heersink Huis voor immaterieel erfgoed is een permanente tentoonstelling in het Openluchtmuseum, gevestigd in de Houtloods. De tentoonstelling neemt je mee langs drie basisthema’s die samen laten zien wat immaterieel erfgoed is, waarom het waardevol is en hoe het verandert met de tijd.
Door middel van drie interactieve kasten leer je verschillende facetten van immaterieel erfgoed kennen. Je bepaalt zelf wat je hoort en ziet, en in welke volgorde. Zo is er een kast gewijd aan de manieren waarop immaterieel erfgoed meebeweegt met de tijd. In een andere kast leer je over tradities die passen bij speciale momenten in het jaar, zoals religieuze feestdagen. Bij de derde kast zoom je in op de toekomst, want om immaterieel erfgoed door te geven aan volgende generaties, moet het meebewegen met de tijd. Daarnaast is er een wisseltentoonstelling die ingaat op actuele uitdagingen voor erfgoedgemeenschappen.

Kindererf
Welkom op het Kindererf! Hier valt van alles te ontdekken, vooral over de cirkel van het leven en over zuinig omgaan met spullen. De Wereld van Wiep de Worm – van poep tot plant leer je kennen in de Vlaamse schuur. Op het erf leer je hoe je een koe melkt, emmers draagt met een juk of de was doet met een wringer. Je ontdekt verschillende soorten tuinen en wat daarin groeit. In de boerderij is een speciale Feest!-ruimte, waar je kunt meedoen met feestelijke gebruiken uit allerlei culturen.
Op het Kindererf worden regelmatig kinderworkshops georganiseerd. Meer informatie vind je op openluchtmuseum.nl.

Ambachtenwerkplaats
In de voormalige aula van het museum is de Ambachtenwerkplaats gehuisvest. Hier maak je kennis met technieken van verschillende ambachten. In een workshop naar keuze ga je aan de slag met materialen en gereedschappen. Plezier in het maken staat voorop.

Door het volgen van een workshop word je interesse gewekt voor ambachten en krijg je meer waardering voor ambachtslieden. Hoe beter je iets kunt, hoe makkelijker je ziet hoe het ook anders kan. Dat is de innovatieve kracht die ambachten relevant maken voor de uitdagingen van de samenleving van nu.
Ook delen gedurende het jaar ervaren ambachtslieden van uiteenlopende disciplines hun kennis in masterclasses, waar je je eveneens voor kunt aanmelden.
Bekijk de agenda en reserveer een workshop of masterclass via openluchtmuseum.nl.
Tram
Tijdens een bezoek aan het Openluchtmuseum móet je eigenlijk even een ritje met een historische tram maken. In 1996 is door het hele museum een spoor voor de tram aangelegd. Langs de rails vind je zes haltes: Entree, Landgoed, Lint-Tuinen, Platteland, Dorp en Erven.
De tramritten worden verzorgd door zo’n 130 vrijwilligers, die je met veel plezier meer over de trams kunnen vertellen. Er rijden trams uit Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Arnhem.


De trams rijden in ons museum op normaalspoor; de meest voorkomende spoorwijdte in de meeste Europese landen. Het tracé in het museumpark is ruim 1,7 kilometer lang. Op het remiseterrein vind je zes wissels. De keerdriehoek naast Stoomzuivelfabriek Freia heeft er drie en het inhaalspoor bij onze halte Entree heeft twee elektrisch bediende wissels. Op de bovenleiding staat 600 volt gelijkspanning. Onder ‘bijzonder materieel’ valt onder andere de Amsterdamse railreiniger Rr3. In 1988 is hij buiten dienst gesteld; het reinigen van tramrails in Amsterdam wordt voortaan gedaan met speciale railreinigingsauto’s. In ons museum wordt de railreiniger volop gebruikt voor onderhoud aan de rails en wissels.
Activiteiten en evenementen
Naast het persoonlijke contact met de presentatoren in de historische gebouwen, biedt het Openluchtmuseum een groot aantal programma’s en activiteiten aan. Deze kunnen voor een specifieke doelgroep zijn, maar ook voor de reguliere bezoeker.
Het Nederlands Openluchtmuseum ontwikkelt programma’s waarmee actuele en maatschappelijke thema’s geagendeerd worden. De missie en visie van het museum klinken erin door: geschiedenis kan verbinden. Door van en over elkaar te leren, krijg je meer inzicht in jezelf en begrip voor elkaar. Zo bouwen we samen aan een mooiere toekomst waarin iedereen kan meedoen. Geschiedenis van het dagelijks leven is nooit ver weg.


Het museum heeft een uitgebreid programmaaanbod voor het onderwijs en ontvangt elk jaar zo’n 40.000 scholieren uit het basis-, voortgezet, en speciaal onderwijs.
Er zijn themaweekenden waarin een bepaald thema wordt uitgediept, zoals wol, vlas of oogsten. In de zomer is er een zomeravondopenstelling met een extra feestelijk programma. In de winter is er het sfeervolle winterprogramma.
De gebieden







Erven
Platteland
Lint
Bosrand
Dorp
Tuinen
Landgoed
Erven
1.1 Los Huus, Harreveld
1.2 Radmakerij, ’t Woold
1.3 Ros-oliemolen, Zieuwent
1.4 Boerderij, Vierhouten
1.5 Daglonershuisje, Nunspeet
1.6 Boerderijskelet, Vragender
1.7 Schapenstal, Ederveen
1.9 Molukse barak, Lage Mierde
1.10 Boerderij, Varik
1.11 Woonboerderij, Hoogmade
1.12 TBC-lighuisje, Olst
1.13 Kasteelboerderij, Oud-Beijerland
1.14 Boerderij, Giethoorn
1.15 Kleine boerderij, Beltrum
1.16 Boerderij, Kadoelen
1.17 Boerderij, Staphorst

1.1 Los Huus, Harreveld, 1ste helft 18de eeuw
Samen met vee en vliegen in één ruimte
Het opvallende blauw op de gevel van dit los huus is halverwege de 19de eeuw waarschijnlijk een modekleur. Het werkt in ieder geval niet om vliegen weg te houden, zoals wel wordt gedacht. Al zou dat geen overbodige luxe zijn geweest, want Johannes Reinders en zijn vrouw Johanna wonen samen met hun vee in één grote ruimte. Dus reken maar dat ze last van vliegen hebben. Het echtpaar leeft van het vee en van de akkerbouw. Maar de opbrengst van de schrale zandgronden is niet genoeg om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen. De familie Reinders en andere kleine boeren verdienen daarom ’s winters bij met huisindustrie zoals klompen en borstels maken of weven. Aan de weefgetouwen in het zijkamertje wordt vaak nog bij lamplicht tot laat doorgewerkt.
Hier geplaatst in 1924
Interieur ca. 1900

1.2 Radmakerij, ‘t Woold, 19de eeuw
Zelfs in Amsterdam willen ze Achterhoekse wielen Een perfect rond wagenwiel fabriceren lijkt simpel, maar is nog behoorlijk lastig. Veel Achterhoekse boeren hebben er hun specialiteit van gemaakt. Het is een goede manier om in de wintermaanden wat bij te verdienen. En ze verstaan het vak: de wielen die ze produceren worden helemaal tot in Amsterdam en Oberhausen afgenomen. Tot 1920 werken ze met eenvoudige machines aangedreven door stoom of een simpele motor. Daarna doet elektrisch gereedschap z’n intrede. Deze werkplaats is een reconstructie van een radmakerij in ‘t Woold, een buurtschap vlakbij Winterswijk. Radmakerij is een vorm van huisindustrie die in de regio rond Winterswijk veel voorkomt. Waarschijnlijk ook door het uitstekende eiken dat er ruimschoots voorhanden is.
Hier gebouwd in 1941
Interieur reconstructie ca. 1880

1.3 Ros-oliemolen, Zieuwent, ca. 1840
Olie en koeken op 1 pk
Olieslager, zo heet iemand die in deze molen olie uit zaden perst. Als hij aan het werk is, hoor je in de wijde omtrek de ferme klappen van hout op hout.

De molen is rond 1840 geplaatst door boer Teunis Krabbenborg en zijn schoonzoon, molenaar Harmen Harbers. Boeren uit de buurt laten er hun raap-, kool- en lijnzaad persen. De raap- en koolzaadolie gebruiken ze voor verlichting en om in te bakken. De lijnolie gebruiken ze voor het onderhoud van hout en leer. De koek die na het persen overblijft, is krachtig wintervoer voor het vee. De rosoliemolen wordt aangedreven door ‘1 pk’.
Hier geplaatst in 1931

1.4 Boerderij, Vierhouten, 1850
Twee kippen en een geit groeien uit tot een boerenbedrijf
Voor kleine boeren is het een hele klus om een fatsoenlijke oogst te krijgen van hun akkertje op de slechte Veluwse zandgronden. Ze voorzien dan ook vooral in hun levensonderhoud door als dagloner te werken bij grotere boeren in de buurt. Thuis scharrelen er wat kippen en een of twee geiten. Met de mest daarvan verbeteren ze hun akker, waardoor elke volgende oogst hopelijk weer iets beter uitpakt. En als het een beetje meezit, krijgen de kippen en de geit na een paar jaar gezelschap van een koe en misschien zelfs van een paar varkens. Die leveren weer meer mest, dus weer betere grond. En zo ontstaat stukje bij beetje een kleine boerderij zoals deze. Al moet het hele gezin wel flink blijven helpen om het hoofd boven water te houden.
Hier geplaatst in 1938

1.5 Daglonershuisje, Nunspeet, 1850
Uit armoede in een hutje op de hei
In dit daglonershuisje wonen bijna honderd jaar lang opeenvolgende generaties van de familie Bakker. Het is niet meer dan één kamer met een paar bedsteden en een stal voor de geit. Voor het gezin dat er in 1873 woont, is dat wel passen en meten: ze zijn met z’n elven! Het huisje maakt deel uit van een armzalige huttenkolonie op de hei, net buiten Nunspeet. Van alle landarbeiders hebben dagloners het zwaarste bestaan. Ze worden – áls er al werk is – per dag ingehuurd door boeren in de omgeving. En elk voorjaar trekken ze met het hele gezin plus geit naar Drenthe of Friesland om daar eek (eikenbast) te schillen. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat, met z’n allen. De rest van het jaar worden het menu en de beurs aangevuld met wat stroperij.
Hier geplaatst in 1957

1.6 Boerderijskelet, Vragender, 1774
Een kijkje in het geraamte van een oude boerderij Boerderijen worden lang helemaal uit houten balken opgebouwd. Uitgekleed lijkt zo’n boerderijgeraamte wel een beetje op een bouwpakket. En dat is het eigenlijk ook. Alle onderdelen van de constructie worden door vaklieden een voor een gemaakt en genummerd. En vervolgens zetten bouwvakkers die stapel losse onderdelen op de goede plek en in de juiste volgorde in elkaar. De H-vormige constructie die van voor naar achter herhaald wordt, is een ‘gebint’. In dit geval zijn er dus zes gebinten. Voor de stevigheid van de zijwanden en de kap is er aan de gebinten nog een extra constructie toegevoegd. Omdat het houtskelet zelfdragend is, hoeven de buitenwanden alleen maar te worden ingevuld. Meestal gebeurt dat met baksteen of met vlechtwerk en leem. Hier geplaatst in 1988

1.7 Schapenstal, Ederveen, 1785
Schapenmest: het donkerbruine goud Dit soort schapenstallen is eigenlijk vooral een verzamelplaats van schapenmest. Schapenmest is bijzonder vruchtbaar, en voor 18de en 19de eeuwse boeren op de hoge zandgronden daarom goud waard. Kunstmest moet immers nog worden uitgevonden. De bodem van de stal wordt bedekt met een laag heide en plaggen. De herder drijft de schapen ‘s avonds terug naar de stal, en na een nachtje verteren en ontlasten laten de schapen hun mest achter. Als de mest na een tijdje goed vermengd is met de heide en de plaggen, wordt die vruchtbare laag over het land verspreid. Mede door de komst van kunstmest aan het einde van de 19de eeuw kunnen de Veluwse woeste gronden ontgonnen worden. En daarmee verdwijnen de schapen en hun stallen zoetjesaan uit het landschap.
Hier geplaatst in 1946

1.9 Molukse barak, Lage Mierde, 1954-1962
Leven uit de koffer, heimwee naar huis
In 1951 stuurt de Nederlandse regering 4.000 Molukse KNIL-militairen en hun gezinnen per dienstorder naar Nederland. In totaal worden 12.500 mensen ondergebracht in barakkenkampen. Tijdelijk, is de bedoeling. Hun koffers doen dienst als kledingkast. Altijd onder handbereik voor hun terugreis naar de Molukken. Voor de meesten komt dat moment nooit.
De behandeling door de Nederlandse overheid leidt tot diepe teleurstelling en woede bij veel Molukkers. Die monden uit in verschillende Molukse gijzelingsacties in de jaren ’70. Van 1954 tot 1962 wonen er achttien Molukse gezinnen in woonoord Lage Mierde. Daarna verhuizen de meesten van hen naar de Molukse wijk in Wormerveer.
Centrale barak, gebouwd in 1939
Hier geplaatst in 2003

1.10 Boerderij, Varik, 1646
Het goede leven in de Tielerwaard
In 1646 laat Hendrik de Joode in Varik deze fraaie boerderij neerzetten. Het dak steekt, heel slim, aan de achterkant over de gevel heen en heeft een luik onderin. Hooiwagens kunnen zo onder de vloer van de hooizolder parkeren en het hooi hoeft alleen maar omhooggestoken te worden. Het gemengde bedrijf op de vruchtbare Betuwse kleigrond geeft uitstekende opbrengsten en de bewoners leven er goed van. Kijk bijvoorbeeld alleen al naar de weelderige pronkkamer. En er wordt ook prima gegeten en gedronken. In de keuken vertelt de boerin over het bereiden en bewaren van eten aan het begin van de 20ste eeuw. Wie goed kijkt, kan trouwens nog de sporen zien van de vele verbouwingen die in de loop der eeuwen aan de boerderij hebben plaatsgevonden.
Hier geplaatst in 1971
Interieur 1910

1.11 Woonboerderij, Hoogmade, 1600
Van hard werken naar luxe wonen
Bijna 350 jaar lang is deze boerderij in bedrijf als veehouderij en kaas- en botermakerij. Maar vanaf de jaren ’60 doorsnijdt de A4 het boerenland, en ruilverkaveling wil niet lukken. In 1974 houdt de boer het voor gezien. Net als veel andere oude boerderijen in die tijd, wordt het rijksmonument verbouwd tot luxe woonboerderij. In deze boerderij komen zelfs twee woningen. Maar het zit opnieuw niet mee, want nog geen twintig jaar later moet het huis wijken voor de Hogesnelheidslijn. In 2002 wordt het in enorme stukken gezaagd en als bouwpakket hier in het museum in ere hersteld. Zelfs binnen staat alles weer keurig op z’n plaats – alsof de bewoners net even de deur uit zijn gegaan voor een boodschap. Kom binnen, en schrik niet van de hond.
Hier geplaatst in 2003
Interieur 2001

1.12 Tbc-lighuisje, Olst, begin 20ste eeuw
Draaibare ziekenkamer in de gezonde buitenlucht
Tot rond 1950 kuren veel mensen met tuberculose in dit soort lighuisjes, op veilige afstand van andere mensen. Het huisje kan op rails meedraaien met de zon. Zo profiteert de patiënt optimaal van frisse lucht en helende zonnestralen. Platliggen, flink eten en niets doen is de opdracht. Lighuisjes staan op erven en in weilanden. Je kunt ze huren bij Kruisverenigingen, die zich inzetten voor bestrijding van tbc. Dit huisje is van het Groene Kruis Olst. Tegenwoordig is tuberculose goed te behandelen. Toch is het wereldwijd nog steeds één van de dodelijkste infectieziekten. De angst en afschuw voor tbc leven voort in het woord ‘tering’.
Hier geplaatst in 1982

1.13 Kasteelboerderij, Oud-Beijerland, 1617 Heerjansdam, 18de eeuw
De boerderij van Reinhart van Aeswijn is vermomd als kasteel
Aanschouw de boerderij van jonkheer Reinhart van Aeswijn. Zo imposant, het lijkt wel een kasteel! De grote welvaart in de nieuwe polder Hoekse Waard laat zich goed aflezen aan de statige gevel. Die is dan ook niet als typische boerderijgevel gebouwd, maar met een constructie en versieringen die dan vooral in steden worden gebruikt. Het indrukwekkende voorhuis is in 1617 neergezet als uitbreiding van een oudere en veel bescheidener boerderij. Van Aeswijn verpacht zijn boerderij aan Jan Schillemans. De naam Schillemansstede blijft dan ook al snel hangen. Alleen de herenkamers op de verdieping zijn verboden terrein voor pachter Schillemans. Die blijven ter beschikking van de jonker. Als die wil gaan jagen bijvoorbeeld.
De Kasteelboerderij is in gebruik als evenementenlocatie en daarom niet geopend voor bezoekers.
Hier geplaatst in 1956 en 1967

1.14 Boerderij, Giethoorn, 1832
Alles moet onder de brug door Bezoek Giethoorn, en de hoge bruggen vallen direct op. Die zijn natuurlijk met een goede reden zo hoog. In Giethoorn gaat namelijk alle vervoer over water, in bokken en punters. Bruggen moeten dus hoog genoeg zijn om er met vracht onderdoor te varen. De schuiten worden voortbewogen met een lange stok die op de bodem van de sloot wordt gezet. Door dan in de boot naar achter te lopen, wordt de boot voortgeduwd. Boer Slagter laat deze boerderij in 1832 bouwen. Hij heeft acht kinderen en is weduwnaar. Hij trekt erin met zijn tweede vrouw Hendrikje. Samen krijgen ze nog zes kinderen. Financieel is dat geen probleem, want Slagter is rijk. Hij bezit 27 hectare land en verdient ook nog bij met botermakerij, visserij, bijen, hout, riet en turf.
Hier geplaatst in 1959

1.15 Kleine boerderij, Beltrum, 1750
De boerderij die de stormramp van ‘27 overleeft Hebben de katholieke bewoners van deze boerderij het onheil voorvoeld? Het grote kruis binnen op de muur van de deel is waarschijnlijk bedoeld om bescherming te bieden. En misschien heeft het wel geholpen. Deze boerderij overleeft in ieder geval als een van de weinige de cycloon die in juni 1927 over de Achterhoek raast. Niet zonder schade, maar toch. Met de plaatsing in het museum is het onheil trouwens nog niet afgewend: in 1943 brandt de boerderij deels af door een bominslag. In de 19de eeuw wonen verschillende generaties van de familie Rinders samen in de boerderij. Vaak met z’n achten tegelijk. Dat moet in die periodes behelpen zijn geweest, want er zijn maar twee bedsteden voor twee personen elk. De rest zal op zolder hebben geslapen. Hier geplaatst in 1928

1.16 Boerderij, Kadoelen, 1800
Slapen in de keuken
De bedsteden in een Oost-Nederlandse boerderij bevinden zich altijd in de keuken. Dus ook in deze hoeve uit Overijssel. Dat zal ’s winters heel wat koude voeten hebben gescheeld, want in de keuken staat ook de schouw. De boerderij heet De Caterstee, waarin het woord ‘keuter’ van keuterboer te herkennen is. Een kleinere boerderij dus, waarin de melkveehouderij centraal staat. Dat blijkt uit de melkkamer, de melkkelder, de attributen voor het verwerken van melk en uit de stal met plaats voor zestien koeien. Opvallend is de karnton die door een rosmolen – dus door een paard – wordt aangedreven. De boerderij is een duidelijk voorbeeld van de nieuwe stijl voor dit soort boerenbedrijven die tussen 1700 en 1800 in het land van Vollenhove ontstaat.
Hier geplaatst in 1942

1.17 Boerderij, Staphorst, na 1750
Met de deur in huis vallen – zo doe je dat Wie door de voordeur deze boerderij binnenstapt, weet meteen waar de uitdrukking ‘met de deur in huis vallen’ vandaan komt. Want net als bij de meeste oude boerderijen in Oost-Nederland loopt bezoek zo de huiskamer binnen. Al staat er bijna altijd wel een flinke kast in de lengte naast de deur, zodat er toch een soort halletje is. Staphorster boerderijen vallen op door hun uitbundige kleuren en versieringen. Luiken, meubelen, wanden, muurtegels – alles is even kleurig en fleurig. Heel traditioneel is ook het open vuur in de leefruimte. Rond 1880 zit Jan Huls daar met zijn vrouw Beertje en hun zeven inwonende kinderen en kleinkinderen omheen. Want ook dat is traditie: meerdere generaties in één huis en grootouders die voor de kleintjes zorgen.
Hier geplaatst in 1952
Dorp
2.1 Stolpboerderij, Zuid-Scharwoude
2.2 Poldermolen, Noordlaren
2.3 Paltrokmolen, Numansdorp
2.4 Aanbrengertje, Gouda
2.5 Schapenboet, Texel
2.6 Vissershuisje, Marken
2.7 Scheepswerf, Marken
2.8 Poffertjeskraam, Epe
2.9 IJssalon Venezia
2.10 Overtuin, Zaanstreek
2.11 Arbeiderswoning, Zaanstreek
2.12 Wagenhuis, Zaanstreek
2.13 Ophaalbrug, Ouderkerk a/d Amstel
2.14 Koopmanswoning, Koog a/d Zaan
2.15 Chinees restaurant
2.16 Bakkerij & Frietbakkerij, Zaanstreek
2.17 Visventershut, Amsterdam
2.18 Standerdmolen, Huizen
2.19 Urinoir, Deventer
2.20 Landbouwwerktuigenloods, Goes
2.21 Picknickloods
2.22 Weegbrug, Wolphaartsdijk
2.23 Wasserij, Overveen
2.24 Tolhuisje (Weverij), Bedum 2.25 Schuurtje (Weverij), ’t Woold
2.26 Arbeidershuisje, Zandeweer
2.27 Tuinderswoning, Beemster
2.28 Smederij, Loerbeek
2.29 Travalje, Scherpenzeel
2.30 Van Gend & Loos, Tiel
2.31 Tramremise, Arnhem

2.1 Stolpboerderij, Zuid-Scharwoude, 1745
De bedstee van een stolpboerderij is ’s winters lekker warm
De voorname familie Van Twuyver bewoont deze stolpboerderij in de 18de en 19de eeuw. Hoe welvarend ze zijn, is te zien aan de luxe inrichting. Als de koeien ’s zomers in de wei staan, wordt de stal ingericht als zomerstal, met mooie zandpatronen op de vloer en de attributen voor het maken van boter en kaas te pronk. Stolpboerderijen staan vooral in Noord-Holland, benoorden het IJ. Typerend is de vierkante constructie met piramidevormig dak. Een slimme vorm voor een boerderij. Een soort allesin-een, met in het midden een grote berg hooi en daaromheen alle andere ruimtes voor de bewoners en het vee. Handig, want zo zijn de koeien altijd dichtbij. De bedsteden zijn als het ware in de centrale hooiberg ingebouwd, wat ’s winters lekker warm is.
Hier geplaatst in 1948

2.2 Poldermolen, Noordlaren, 1862
Met 1000 liter per seconde wordt de polder drooggehouden
Zwaar geschut in de strijd tegen het water. Deze verbeterde versie van oudere poldermolens heeft een zogeheten vijzel in plaats van een scheprad. Daarmee kan hij zo’n 60.000 liter water per minuut verplaatsen. De molen pompt zo in de tientallen jaren dat hij dienstdoet biljoenen liters water uit de Groningse Oostpolder naar het Zuidlaardermeer. Aan de achterkant van de draaibare kap zit de staart waarmee de molen op de wind wordt gezet. In de kap zit de vang (de rem) van de molen, die van buitenaf wordt bediend met het touw dat bij de staart hangt. In 1939 neemt een elektrisch gemaal het werk van de molen over. In 1953 wordt de molen afgebroken en een paar jaar later in het museum herbouwd. Hier geplaatst in 1960

2.3 Paltrokmolen, Numansdorp, ca. 1690
Zagen op windkracht
In de middeleeuwen worden bomen nog door twee mannen met een grote zaag stuk voor stuk in planken gezaagd. Maar rond 1600 ontstaat dit type houtzaagmolen. De molen drijft zagen aan die boomstammen van 5 tot 6 meter lang in één keer in een flinke stapel planken veranderen. Dat betekent een indrukwekkende verhoging van de productie. De molen staat niet toevallig bij het water – hout wordt over water aangevoerd en moet ook nat gehouden worden voor het zagen. De molens staan in de 17de en 18de eeuw dan ook vooral in het waterrijke westen. De oudste delen van deze molen dateren uit ongeveer 1690. Oorspronkelijk staat hij bij Dordrecht, maar in 1854 verhuist hij naar Numansdorp.
Hier geplaatst in 1928

2.4 Aanbrengertje, Gouda, 19de eeuw
Klein maar krachtig
Oorspronkelijk bemaalt dit molentje een kleine polder tussen de Oude en Nieuwe Gouwe. Nu zorgt het er hier in het museum al vele decennia voor dat water uit de sloot naar de grote vijver wordt gepompt. Dit soort molens wordt voor het eerst in 1842 in de drassige omgeving van de Zaan gebruikt. Het principe is simpel: het draaien van de wieken wordt omgezet in een snel draaiende beweging van de schoepen van de centrifugaalpomp, en die schoepen stuwen het water omhoog. Kleine weidemolens zoals deze worden ook wel ‘aanbrengertjes’ genoemd. De wieklengte varieert van 2 tot 5 meter, afhankelijk van de grootte van het te bemalen oppervlak. De staart aan het molenhuis zorgt ervoor dat de wieken steeds op de wind worden gehouden.
Hier geplaatst in 1946

2.5 Schapenboet, Texel, 19de eeuw
Een halve stolpboerderij voor Texelse schapen
Zo’n typisch Texelse schuur wordt daar een ‘boet’ genoemd. Het lijkt wel een doormidden gezaagde Noord-Hollandse stolpboerderij. Bij de bouw wordt gelet op de windrichting: de lage achterkant komt op het zuidwesten en vangt de meeste wind en regen. De hoge voorzijde biedt dan een schuilplek. Binnen wordt middenin hooi als wintervoer opgestapeld, daaromheen is plek voor schapen. Texelse schapen leven bijna altijd buiten. Hun weides worden omringd door een aarden wal als windvanger. Alleen bij ziekte, bevalling of noodweer worden ze naar binnen gehaald. Deze boet staat meer dan 100 jaar in een weide bij de Waddenkust, een eind van de boerderij waar hij bij hoort.
Hier geplaatst in 1951

2.6 Vissershuisje, Marken, vanaf 1807
Een huis zonder schoorsteen is slecht voor de gezondheid
Dit soort Marker huizen wordt ook wel rookhuis genoemd: een open vuur in de woonruimte, maar geen schoorsteen. Alleen een luik in het dak waardoor de rook naar buiten kan. En een wc ontbreekt ook al. Niet verrassend dat het met de gezondheid van veel Markers niet zo best gesteld is. De rook heeft wel één voordeel: het conserveert de netten die op zolder hangen. Vanaf de 17de eeuw leven de Markers van visserij en walvisvangst. De mannen zijn vaak lang van huis, en doden de tijd aan boord met het versieren van klompen. De kleurige interieurs worden verfraaid met souvenirs uit landen rond de Noordzee. Die krijgen vaak een plek in de pronkkamer en zelfs in de pronkbedstee. Al wordt die ’s avonds voor het slapengaan wel weer even vrijgemaakt.
Hier geplaatst in 1931

2.7 Scheepswerf, Marken, 1885
De Zuiderzee wordt IJsselmeer en de zaken lopen terug
Op scheepswerf De Hoop worden schepen alleen gerepareerd en onderhouden. De bouw van de schepen gebeurt op het ‘hoofdkantoor’ in Monnickendam. Op Marken worden de schepen hersteld en wordt de bodem ontdaan van zeepokken en schelpen. Daarvoor worden ze met de kaapstander de helling op getrokken. Dat is de houten spil met lange spaken waar je met z’n tweeën een kabel mee opdraait. De werf ligt op een eiland in de haven van Marken en is alleen bereikbaar over een lange loopbrug. De gebouwen liggen op een kunstmatige terp, zodat bij hoog water toch alles droog blijft. Als de Zuiderzee met de Afsluitdijk wordt afgesloten en de visserij terugloopt, gaan de zaken steeds slechter. De werf sluit in 1947 en wordt overgebracht naar het museum.
Hier geplaatst in 1948
Interieur 1900

2.8 Poffertjeskraam, Epe, ca. 1975
Poffertjes eten is een chique aangelegenheid ‘Zo worden ze niet meer gemaakt’ geldt zeker voor deze verplaatsbare poffertjeskraam. Het is een van de allerlaatste echt ouderwetse poffertjeskramen in Nederland. De nostalgische wandschilderingen en de intieme coupés met gordijntjes roepen zoete herinneringen op aan vroeger. De kraam staat veertig jaar lang elke zomer in Epe. Eigenaar J. van der Schoot bakt er al die tijd zijn poffertjes, beignets en wafels. In het midden van de 19de eeuw zijn poffertjeskramen vooral een luxe ontmoetingsplaats voor een chiquer publiek, met kermisgebak, muziek en zelfs sterke drank. Nog tot in de jaren ‘30 trekken de kramen vooral de welgesteldere burgerij. De ‘gewone man’ haalt zijn versnaperingen bij een simpeler kraam voor plaatkoeken en oliebollen.
Hier geplaatst in 2007

2.9 Italiaanse IJssalon Venezia
Heerlijk zo’n verkoelend ijsje volgens Italiaans recept!
In dit Zaanse pand huist IJssalon Venezia, afkomstig van de Voorstraat in Utrecht. Daar opent familie De Lorenzo uit de Dolomieten in de jaren 1930 voor het eerst haar deuren. Het is de oudste Italiaanse ijssalon van Nederland. Familie De Lorenzo maakt deel uit van een veel grotere groep Italiaanse immigranten in de eerste helft van de 20ste eeuw, zoals mijnwerkers, schoorsteenvegers en terrazzowerkers die granieten vloeren en aanrechten maken. Italiaanse ijsmakers verkopen hun ijs aanvankelijk vanuit kleurrijke ijskarretjes, terwijl ze dromen van een heuse salon. Inmiddels is de Italiaanse ijssalon een deel van ons dagelijks leven. De inrichting toont de hoogtijdagen uit de sixties, inclusief de oorspronkelijke smaken. Kom binnen en proef de geschiedenis!
Dit gebouw is een reconstructie uit 1971 van een 18de eeuwse woning uit Krommenie die door brand in het museum verloren is gegaan.

2.10 Overtuin, Zaanstreek
Een tuin voor de lol
Tot de 17de eeuw wordt de tuin vooral nuttig gebruikt. Er wordt groente in verbouwd of, op het bleekveld, witte was in de zon te bleken gelegd. Maar in de 17de eeuw komt de ‘tuin tot vermaak’ in zwang – een tuin voor de lol. Vaak een heel grote tuin, tot wel 7000 m2. Meestal is daar dan ook alleen aan de overkant van de weg of de sloot ruimte voor. Vandaar dat de naam ‘overtuin’ ontstaat. Overtuinen zijn vooral siertuinen, met een zonnewijzer en geschoren buxusen grasfiguren in grind. De glazen kralen waarmee de familiewapens zijn gelegd, worden in de 17de en 18de eeuw gemaakt als betaalmiddel bij ruilhandel in de tropen. De schuttingen beschermen tegen de wind. Het grote hek houdt ongewenst bezoek buiten, en straalt natuurlijk ook rijkdom uit.
Reconstructie, aangelegd in 1973

2.11 Arbeiderswoning, Zaanstreek
Een huisje waar alleen verkleinwoordjes bij passen
De rijke Zaanse koopman Honig (ja, die Honig) verhuurt dit woninkje rond 1900 aan werknemers. Het huisje bestaat uit een piepklein woonkamertje met kast en bedstee, een portaaltje dat tegelijk keukentje is, plus een piepklein zoldertje. Het enige wat een beetje ruim is, is de plee boven de Zaan. De huurders zijn vaak oudere arbeiders met getrouwde kinderen die het huis uit zijn. Het woninkje is een zogeheten ‘kaats’ – een gebouwtje met een dak dat aan één zijde afloopt. Dat wordt ook wel een lessenaarsdak genoemd.
Honig betaalt zijn arbeider vijf gulden loon per week. Daarvan betalen de bewoners op hun beurt weer f 1,50 per week huur aan Honig. Die zelf trouwens met zijn familie in de statige Zaanse koopmanswoning iets verderop woont.
Reconstructie, hier gebouwd in 1976

2.12 Wagenhuis, Zaanstreek
De stalling voor de statussymbolen
Ook rijke Zaanse kooplieden uit het begin van de 19de eeuw zijn gevoelig voor modeverschijnselen. Dus als er één in zijn fraaie vierwielige koets over de net gelegde klinkers van de hoofdstraat ratelt, volgen er al spoedig meer. Voor zulke chique rijtuigen is natuurlijk een fatsoenlijke stalling nodig. Dit oude gebouwtje wordt daarvoor ingericht, met een keurige bestrating als vloer. Naast de koets is er in het wagenhuis ook ruimte gemaakt voor andere statusverhogende bezittingen, zoals de arrenslee en de ijszeiler. Alleen voor de paarden is hier geen plaats – die worden elders ondergebracht. De deuren van het wagenhuis blijven meestal openstaan, want de ruimte moet goed luchten zodat de fraaie spullen niet zo snel gaan roesten.
Reconstructie, hier gebouwd in 1975

2.13 Ophaalbrug, Ouderkerk aan de Amstel, 19de eeuw
Ook voetgangers moeten over de brug komen
Aan een van de staanders van de hameien (dat zijn de grote houten poorten van de brug) hangt de tariefkaart uit 1771. Daarop staat precies hoeveel het in dat jaar kost om hier de brug te mogen passeren. Schippers betalen natuurlijk voor het openen van de brug. Maar ook voetgangers die de brug over willen moeten dokken. De brugwachter opent de brug door aan kettingen te trekken. De contragewichten zorgen dat de kleppen van de brug makkelijk omhooggaan. Om de brug te sluiten loopt de brugwachter een van de kleppen op. Hij duwt dan als het ware met zijn gewicht de brug dicht. In 1358 noemt Hertog Aelbrecht al in een leenbrief een voorganger van deze brug: “(…) ‘t dorp ter ouder-aemstel op beijder zijden van de brugge (…)”.
Hier geplaatst in 1939

2.14 Koopmanswoning, Koog aan de Zaan, 1686
Een huis op de groei en op de krimp
In 1686 laat Gerrit Caeskoper dit huis bouwen aan de Zaan. In de decennia daarop wordt het steeds verder uitgebreid. Omstreeks 1740 neemt de welgestelde familie Honig er z’n intrek. Honig laat het rond 1770 nog verder vergroten, waardoor deze u-vorm ontstaat. In het ‘luchthuis’, een soort serre met uitzicht over het water, vermeien de dames en heren zich met een glas, een pijp en een spelletje. Maar de koopman brengt waarschijnlijk de meeste tijd door in zijn kantoor rechts van de voordeur. Want de familie heeft aanmerkelijke belangen in de meest uiteenlopende ondernemingen. Van handel in oliehoudende zaden tot walvisvaart tot een bakkerij van scheepsbeschuit. In 1890 bouwen minder draagkrachtige bewoners het huis om tot twee woningen. Hier geplaatst in 1941

2.15 Chinees restaurant
Al zo’n 100 jaar grote porties
Het interieur van dit Zaanse pand is ingericht als een Chinees restaurant in de jaren ’60. ‘De Chinees’ is dan al een vertrouwde verschijning in Nederland. De eerste Chinese eethuisjes vestigen zich in de jaren ’20 in de havenbuurten van Rotterdam en Amsterdam. De klanten zijn dan voornamelijk Chinese zeelieden. Met de komst van de repatrianten uit het voormalige Nederlands-Indië ontstaat de unieke Chinees-Indische keuken. In de jaren ’50 valt Nederland definitief voor de aangepaste smaak van die ‘Chin.-Ind.’ gerechten. Dat de porties royaal én goedkoop zijn heeft daar ongetwijfeld bij geholpen. Tegenwoordig onderscheiden veel Chinese restaurants zich met meer culinaire of authentieke gerechten, maar de afhaalchinees kan niet gemist worden.
Reconstructie, hier gebouwd in 1941
Exterieur uit 1687
Interieur ca. 1964

2.16 Bakkerij, Zaanstreek, 1680
Brood uit een houtgestookte bakkersoven
De museumbakker stookt zijn oven heel traditioneel met takkenbossen. Hij bakt er verrassend lekkere broden en koeken in. Het deeg krijgt tijd en aandacht. En dat proef je. De bakkerij is gevestigd in een 17de eeuws koopmanshuis uit Zaandam. In Zaandam is het woonhuis verbouwd tot winkel en later tot drukkerij. De sierlijke bovenkant van de gevel dateert uit ongeveer 1835. Bij de herbouw in het museum is de onderkant van de gevel naar de 18de eeuwse vorm teruggebracht. De buitenwanden zijn voorzien van wat in de Zaanstreek een ‘getrapte weeg’ heet: planken zijn overnaads gespijkerd, zodat de regen niet naar binnen sijpelt.
Hier geplaatst in 1972

2.17 Visventershut, Amsterdam, ca. 1900
Volendammer visventers aan het IJ
Op de noordoever van het IJ, achter café het ‘Tolhuis’, staan in de 19de eeuw een dertigtal houten hutjes. Er wonen Volendammers in, die als ‘Tolhuisleggers’ bekend staan. Gerrit Vlak woont vanaf 1848 zo’n 68 jaar in zo’n soort hut. Alleen door de week, want ‘s zondags is hij net als de anderen in Volendam.
Als de Volendammer vissersboten ‘s nachts het IJ opvaren, helpen Gerrit en zijn collega’s met het uitladen en verkopen van de vis. Overdag venten ze vis uit in Amsterdam. Rond 1910 is de vishandel op het IJ praktisch voorbij. Gerrit Vlak keert in 1917 als laatste Tolhuislegger terug naar Volendam.
Hier geplaatst in 1918

2.18 Standerdmolen, Huizen, ca. 1665
Onverslijtbaar middeleeuws design
Dit type windkorenmolen is in de Middeleeuwen bedacht en daarna nog honderden jaren gebouwd. Prima ontwerp dus. Deze molen maalt zo’n 250 jaar lang graan in het Gooise Huizen. Het graan wordt naar boven getakeld en op de steenzolder tussen de maalstenen gegoten. Het meel stroomt dan tussen die maalstenen vandaan in grote zakken die beneden klaarstaan. Het hele mechaniek zit beschermd tegen de elementen in de houten kast. Voorzichtigheid is natuurlijk altijd geboden bij een molen, want molens zijn gevaarlijk. Maar dit exemplaar heeft in z’n lange geschiedenis wel heel veel rampspoed meegemaakt. Van verminkingen en dodelijke ongelukken tot stormschade, oorlogsgeweld en brand. De molen is een van de eerste gebouwen in het Openluchtmuseum.
Hier geplaatst in 1916

2.19 Urinoir, Deventer, 1923
Een mooi maar onwelriekend bouwseltje 77 jaar lang, van de bouw in 1923 tot de verwijdering op 17 januari 2000, hangt er een bepaald onprettige geur rond dit tweepersoonsurinoir voor het station van Deventer. Toch wordt er veel en dankbaar gebruik van gemaakt. Door de heren treinreizigers en taxichauffeurs, door een enkele dame die het echt niet meer houdt en door homoseksuelen, om elkaar te ontmoeten. Regelmatig wordt er ook een grote boodschap achtergelaten, al is dit ‘sekreet’ daar natuurlijk niet op gebouwd. Bouwvakker Nico die op dit moment een plasje staat te plegen, kan er (on)smakelijk over vertellen. Luister maar. Het urinoir is waarschijnlijk ontworpen door Deventer stadsarchitect Uytenhout, die zich naar de mode van die tijd laat inspireren door de Amsterdamse School.
Hier geplaatst in 2004

2.20 Landbouwwerktuigenloods, Goes, 1910
Vooruitstrevend onderdak voor de modernste machines
In Zeeland is de firma Massee een van de aanjagers van de moderne landbouw. Deze loods is hun permanente showroom. Zeeuwse boeren moeten hier overtuigd worden van het nut van de aanschaf van Massee’s hypermoderne landbouwwerktuigen.
De grote machines die in de loods staan opgesteld hebben nogal veel ruimte nodig om te manoeuvreren. De directie besluit daarom de ruimte tot 17 meter te vergroten. De balken van de loods worden daartoe verlengd met stalen trekstangen. Een praktische oplossing, die eigenlijk ongemerkt de opmaat is naar moderne constructiebouw. De loods ligt in Goes tegenover het station. Een slimme plek, want goed bereikbaar voor klanten én voor de aanvoer van steeds weer modernere landbouwmachines.
Loods Goes is in gebruik als evenementenlocatie en daarom niet geopend voor bezoekers.
Hier geplaatst in 1985

2.22 Weegbrug, Wolphaartsdijk, 1898
Hoe weeg je een vracht suikerbieten?
Eind 19de eeuw richten boeren uit Wolphaartsdijk weegbrugvereniging De Eendracht op. Ze bestellen hun weegbrug bij firma Massee & Zn. Tot aan 1966 wegen boeren hier hun oogst zoals suikerbieten, aardappelen en uien. De volgeladen wagen rijdt de brug op en wordt gewogen. Na het lossen van de vracht wordt de lege wagen op de terugweg opnieuw gewogen. Het verschil, het gewicht van de lading, komt op een weegbriefje. Aan de hand daarvan krijgt de boer uitbetaald. De bediening gebeurt vanuit het weeghuisje. Aanvankelijk weegt deze brug tot maximaal 5.000 kilo, sinds de verbouwing van 1931 kan hij 10.000 kilo aan.
Hier geplaatst in 1984

2.23 Wasserij, Overveen, 17de eeuw
Twee keer per jaar een schone was Rijke stadsbewoners geven één keer in de drie of zes maanden de vuile was mee aan de wasserij. Niet dat ze maandenlang in hetzelfde rondlopen – ze hebben gewoon veel kleding en linnengoed. Het wassen gebeurt in kuipen met stampers die door een rosmolen, dus door paarden, worden aangedreven.
Deze wasserij begint als garenblekerij. Dat is een belangrijke industrie in het Kennemerland vanwege het zuivere duinwater. Eind 16de eeuw geven gevluchte Vlaamse protestanten de bleekindustrie nog een extra impuls met kennis en geld. Eind 18de eeuw loopt het bleken terug en kledingwassen komt ervoor in de plaats. Eind 19de eeuw stappen wasserijen massaal over op het bleken met chloor. Maar Gehrels houdt vast aan natuurbleek. In 1937 sluit de wasserij z’n deuren.
Hier geplaatst in 1938
Interieur ca. 1910

2.24 Tolhuisje (Weverij), Bedum,
voor 1850
Schering en inslag in het huis van de tolbaas
De voorgevel van de tolgaarderswoning steekt iets voorbij de rest van het huis en heeft twee flinke zijramen. Daardoorheen kon de tolbaas het verkeer op ‘zijn’ weg en voor het tolhek goed in de gaten houden. Nu schieten binnen de wevers en de weefsters van de Lievegoedgroep hun spoel (de inslag) oneindig vaak tussen de lengtedraden van hun weefwerk (de schering) door. Regelmatig maken ze replica’s van bijzondere historische stoffen. Ze gaan op vrijwel exact dezelfde manier te werk als de 19de eeuwse thuiswevers in Oost-Nederland en Brabant. Voor de Bataviawerf weefde de groep op originele 17de eeuwse weefgetouwen zelfs van hennepvezels het doek voor een 48 m2 groot grootbramzeil. Nergens anders in Nederland wordt nog zulke stof geweven.
Hier geplaatst in 1958

2.25 Schuurtje (Weverij), ’t Woold, 19de eeuw
De Winterswijkse textielindustrie begint in kleine schuurtjes
De Twentse textielindustrie is natuurlijk bekend. Maar iets zuidelijker, in en om Winterswijk, weten ze ook van weven. Veel keuterboertjes in die omgeving kunnen niet rondkomen van de landbouw alleen. Ze vullen het huishoudbudget daarom aan met de bewerking van vlas (de grondstof voor linnen) en het weven van textiel. Dat gebeurt vooral ’s winters als er op het land weinig te doen is, op de boerderij en in dit soort kleine schuurtjes. Op de golven van de industriële revolutie groeien die schuurtjes uit tot een heuse bedrijfstak met eigen textielbaronnen, 6 textielfabrieken (in 1905) en 1500 arbeiders –destijds 10% van de bevolking van de regio. Maar helaas stort de textielindustrie in de jaren ’70 ook hier helemaal in, net als in Twente.
Hier geplaatst in 1947

2.26 Arbeidershuisje, Zandeweer, na 1850
Een nieuw huis in een groeiend dorp
Deze arbeiderswoning wordt in de tweede helft van de 19de eeuw aan de Hoofdstraat in Zandeweer gebouwd. Het Groningse dorp ontwikkelt zich in die tijd tot een echt tuinbouwdorp, waar vroege aardappelen, groenten en na 1900 ook fruit worden verbouwd. Ook de bewoners van dit huisje verdienen hun geld in de tuinbouw. Maar een vetpot is het niet. Om bij te verdienen houdt het gezin wat kleinvee in de houten schuur aan de straat.
Hier geplaatst in 1957

2.27 Tuinderswoning (Foto-atelier), Beemster, 19de eeuw
De tuindersknecht woont heel bescheiden Dit huisje is oorspronkelijk gebouwd als woning voor een tuindersknecht in de Beemster polder. Op het erf stond ook nog een houten schuur waarin de knecht zijn gereedschap bewaarde. Stevig gereedschap hopelijk, want de vette Beemster klei is weliswaar beroemd om z’n vruchtbaarheid, maar ook berucht om z’n gewicht. Dus het gereedschap (en de rug van de knecht!) had flink te lijden. Nog altijd is er in de Beemster veel landbouw, veeteelt en tuinbouw te vinden.

2.28 Smederij, Loerbeek, 1907
Explosiegevaar! (Gelukkig zijn de ramen erop berekend)
In de opslagkelder onder zijn smederij bewaart smid, fietsenhandelaar en rijwielhersteller Frans Lambooy een flinke voorraad carbid. Hij gebruikt dat bij het lassen. Maar carbid kan, zoals bekend, aardig knallen. De smidse is daarom voorzien van ‘explosieramen’ die bij een ontploffing vanzelf openklappen. Een slimme truc om grote ongelukken te voorkomen. In de jaren ’30 neemt de vraag naar smeedwerk af. Frans’ zonen Wim en Theo besluiten er daarom een garagebedrijf bij te beginnen. De zaken lopen goed en na verloop van tijd moet de oude smidse wijken voor uitbreiding. Het laatste ambachtelijke overblijfsel in Loerbeek wordt in 1989 afgebroken. Drie jaar later wordt de smidse hier weer opgebouwd, om een tweede leven in het museum te beginnen.
Hier geplaatst in 1993

2.29 Travalje, Scherpenzeel, 19de eeuw
Met paarden in de travalje kan de smid rustig zijn werk doen
Paarden die aan nieuwe hoefijzers toe zijn, worden door de hoefsmid in een travalje vastgezet. Hij kan ze dan in alle rust hun nieuwe ijzers aanmeten, zonder zich zorgen te hoeven maken over onverwachte uithalen. Als de smid bezig is om een paard te beslaan, is de doordringende geur van schroeiend hoorn al van verre te ruiken. Travaljes staan in de smederij zelf, of net erbuiten en dan zijn ze vaak voorzien van een dakje. Het woord travalje is via het Middelnederlandse ‘Travaelge’ afgeleid van het Latijnse ‘Trepalium’. Dat is een uit drie balken bestaand (folter)werktuig. De meeste paarden vinden beslagen worden niet echt een pretje, maar om nou te zeggen dat ze gefolterd worden, nee.
Hier geplaatst in 1925

2.30 Van Gend & Loos, Tiel, 1881
Pakketdistributie van vóór de webwinkels
Vanaf 1796 verzorgt Van Gend & Loos personenvervoer per koets. Maar na 1850 nemen de klanten liever een comfortabele trein dan een hotsebotsende diligence. Het bedrijf stapt over op goederenoverslag van spoor- naar wegvervoer. Ze groeien hard en tijdens de aanleg van de spoorlijn
Dordrecht–Elst wordt deze loods gebouwd. In 1911 krijgt de loods een uitbreiding aan de oostkant en in 1933 aan de westkant.
De overkapping volgt in 1949. Voor zijn tijd is de loods erg efficiënt. Er worden enorme hoeveelheden fruit, fietsen, klompen, conserven, elektrische apparaten en pakketjes van particulieren overgeslagen. Al kan de efficiency natuurlijk nooit op tegen die in onze tijd, nu bij webwinkels soms elke halve seconde een pakketje de deur uitgaat.
Hier geplaatst in 2007

2.31 Tramremise, Arnhem, 1911
Een kwade dag in 1944 verandert het OV van nu Dat er in Arnhem geen trams maar trolleybussen rijden, heeft alles te maken met de gebeurtenissen op 18 september 1944. Op die dag, tijdens de slag om Arnhem, worden door gevechten en een granaataanval de tramremise, tramstellen en een groot deel van de bovenleidingen verwoest.
De remise wordt niet meer hersteld. Maar ruim 50 jaar later is een deel ervan wel hier in het museum gereconstrueerd. Compleet met de architectonische voorgevel en gietijzeren ramen. De reconstructie gebeurt aan de hand van oude foto’s en de herinneringen van oud-werknemers, want de originele bouwtekeningen ontbreken. De gereconstrueerde remise meet ongeveer een zesde van het oorspronkelijke gebouw. Het is de thuishaven van de trams die nu door het museum rijden.
Gereconstrueerd in 1996
Platteland
3.1 Zuivelfabriek Freia, Veenwouden
3.2 Boerderij, Midlum
3.3 Tjasker, Wouterswoude
3.4 Aanbrengertje, Langweer
3.5 Boerderij, Beerta
3.6 Jaknikker, Rotterdam
3.7 Landarbeiderswoning, Damwoude
3.8 Spinnenkopmolen, Gorredijk
3.9 Plaggenhut, Onstwedde
3.10 Boerderij, Zeijen

3.1 Zuivelfabriek Freia, Veenwouden, 1879
Revolutionair: kaasmaken op stoom
In 1879 is de gloednieuwe kaas- en roomboterfabriek ‘Freia’ van Mindert Bokma de Boer revolutionair. Ten eerste gebeurt de productie van kaas en boter tot dan toe op de boerderij. De komst van de fabriek betekent dus een grote verandering voor veel boeren in de omgeving. Maar bovendien is Freia een hypermoderne, hygiënische stoomzuivelfabriek. De stoom levert niet alleen kracht voor de machines, maar ook warmte voor het pasteuriseren van de melk, voor het reinigen en ontsmetten en voor de verwarming. Freia groeit uit tot een van de grootste zuivelfabrieken van de regio. Maar eind jaren ’60 kan de eens vooruitstrevende Freia niet meer met de tijd mee. Bovendien stagneert de melktoevoer door sanering van de sector. In 1969 sluiten de deuren.
Hier geplaatst in 1992
Interieur 1910

3.2 Boerderij, Midlum (Fr.)
Een pronkkop, een leefhals en een werkromp
Een volbloed kop-hals-romp, deze hoeve uit het Friese Midlum. De chique ‘kop’, met z’n pannendak en gemetselde muren, lijkt eerder op een fraai dorpsof stadshuis dan op een stuk van een boerderij. In die kop vinden we de deftige pronkkamer, waar alle mooie spullen worden bewaard. Daarachter, in de hals, bevindt zich de warme woonkeuken, plus de karnkamer en de melkkelder. En nog een deur verder, in de enorme romp, de stal, de hooiberg en de dorsvloer. Tussen 1880 en 1910 en na de Tweede Wereldoorlog emigreren veel Friese plattelanders naar Amerika en Canada. Een enorme stap in een tijd dat de wereld nog veel groter is dan nu. Binnen brengt de presentatie ‘Wij gaan naar Canada’ die ingrijpende én aangrijpende emigratiegeschiedenis tot leven. Hier geplaatst in 1963 Interieur ca. 1950

3.3 Tjasker, Wouterswoude, ca. 1875
Een molen in zijn puurste vorm
Dit is een tjasker – een boktjasker, want de molenas rust op een bok. De tjasker is een windmolen in z’n puurste vorm. De wieken staan direct op de as, dus er is geen extra mechaniek nodig om windkracht om te zetten in pompkracht. De as zit vast aan de vijzel in de ton. Die vijzelt het water op, waarna het via de houten goot naar de ringsloot stroomt. Tot in jaren de ’40 houden tjaskers met tientallen de drassige weilanden in Friesland, West-Groningen, Drenthe en de kop van Overijssel droog. Veel tjaskers worden ’s winters gedeeltelijk gedemonteerd en binnengehaald, want dan staat het land toch vaak blank. De molen wordt op de wind gezet door ‘m over het ronde plankier te draaien. Hier is dat een kwart rond, in werkelijkheid een hele cirkel.
Hier geplaatst in 1928

3.4 Aanbrengertje, Langweer, circa 1850
Watermanagement in het klein
In het natte Noord-Hollandse Waterland zorgen kleine molentjes er vanaf de eerste helft van de 19de eeuw voor dat de waterstand op peil blijft.
De molentjes pompen water uit de lager gelegen sloten naar hogere sloten. Ze worden daarom aanbrengertjes genoemd. Sommige aanbrengertjes vinden later hun weg naar Friesland. Zoals dit exemplaar uit ongeveer 1850 dat in de Eerste Wereldoorlog uit de Wormer verhuist naar het Friese Langweer. In Friesland worden de molentjes dan ook Hollandse molentjes genoemd. De techniek is even eenvoudig als effectief: de wieken drijven een houten centrifugaalpomp aan die water omhoog pompt. Een klep voorkomt dat het water terugloopt. En de grote staart van het molenhuis houdt de wieken op de wind. Hier geplaatst in 1989

3.5 Boerderij, Beerta, 1797
Roerige tijden in het Oldambt
De Oldambtster boerderij Kloostergare uit het Groningse Beerta is een krimpenboerderij: vanaf de schuur naar het voorhuis worden de delen na iedere ‘krimp’ smaller. De herenboer en zijn familie wonen in het voorhuis. Het personeel werkt en woont in de keuken en in de schuur. Met 42 hectare grond is Kloostergare een herenboerderij van gemiddelde grootte.
Vanaf 1860 worden herenboeren rijker door mechanisering. Landarbeiders hebben steeds minder werk. De kloof groeit, en daarmee de sociale onrust. Het communisme krijgt in het Oldambt veel aanhang. Het interieur is van 1929, het jaar van een grote landarbeidersstaking. In de schuur laat een theatrale vertelling de crisisjaren herleven.
Hier geplaatst in 1974

3.6 Jaknikker, Rotterdam, 1957
Stop de fossiele verslaving!
Voor de Tweede Wereldoorlog gebruiken we vooral kolen, petroleum en stadsgas voor koken en verwarmen. Maar in 1943 wordt onder het Drentse Schoonebeek een olieveld ontdekt. Talloze jaknikkers zoals deze, die later naar Rotterdam verhuist, pompen de olie omhoog.
In 1959 vindt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een groot gasveld onder Groningen. De exploitatie daarvan levert de Nederlandse schatkist veel geld op. De langetermijnkosten zijn echter vele malen groter dan de tijdelijke welvaart: de gaswinning veroorzaakt aardbevingen door bodemdaling en temperatuurstijging door CO2uitstoot. Beperking van de opwarming van de aarde vereist dat er wordt gestopt met het gebruik van fossiele brandstoffen. Klimaatverandering is een bedreiging voor mens en planeet.
Hier geplaatst in 2014

3.7 Landarbeiderswoning, Damwoude, 1860
Geen kraan, dus de kinderen moeten water halen De kinderen van Klaas en Trijntje Wijnsma-van der Hoek lopen elke dag heen en weer met zware emmers om water te halen bij de pomp. Hun huis is namelijk niet aangesloten op de waterleiding. Elektriciteit is er wel. En zelfs een radio. Rond 1947 wonen Heit en Mem Wijnsma hier met drie kinderen en twee kleinkinderen. Dat is krap, maar voor de bewoners 30 jaar eerder is het nog veel krapper: zij zijn maar liefst met z’n elven. Als je met zovelen bent, is er niet voor iedereen plaats aan tafel. Wie pech heeft moet dus tijdens het eten maar met zijn bord op de grond gaan zitten. De woudhuisjes liggen aan een ‘halepad’, een smal voetpad op een zandrug. De bewoners werken op boerderijen of fabrieken in de buurt, zoals bij zuivelfabriek Freia.
Hier geplaatst in 1997

3.8 Spinnenkopmolen, Gorredijk, circa 1870
Met een spinnenkop wordt de ijsbaan onder water gezet
Om de vorm wordt dit soort watermolens spinnenkop genoemd. Deze spinnenkop houdt weilanden bij Gorredijk droog. En ’s winters zet de molen de ijsbaan onder water. In 1920 gaat het Woudagemaal bij Lemmer open en wordt de waterbeheersing in Friesland beter. De molen mag met pensioen. (En de ijsclub neemt een pomp met petroleummotor.) Het mechaniek van de molen is van hout en een stuk complexer dan bijvoorbeeld dat van een tjasker. De standerd waar de kast omheen draait is hol, en er loopt een houten as doorheen die windkracht via de tandwielen overbrengt op de vijzel. De vijzel schroeft het water omhoog, dat wegloopt door de watergang. Een spinnenkop is duurder dan een tjasker, maar gaat langer mee omdat het loopwerk beter beschermd is.
Hier geplaatst in 1925

3.9 Plaggenhut, Onstwedde
Wie écht nauwelijks geld heeft, woont zo Het is bijna niet voor te stellen, maar zo wonen de allerarmsten aan het begin van de 20ste eeuw. Het is eigenlijk niet meer dan een flinke kuil met een dak erop. De wanden bestaan uit gestapelde heideplaggen en het dak is gemaakt van dennenstammen en latten met plaggen. Mensen zonder vast werk, dagloners en slecht betaalde veenarbeiders kunnen zich niet beter permitteren. Als er helemaal geen werk is, moet het hele gezin aan de slag – bezems van hei maken of keien tot steenslag kloppen voor de verharding van wegen. Er is een moestuintje en een enkeling heeft een geit. De hutten raken snel in verval en moeten regelmatig worden opgelapt. Kortom, de omstandigheden zijn slecht, en er wordt vaak naar de fles gegrepen om het leven te verzachten.
Reconstructie, hier gebouwd in 1918
Interieur ca. 1900

3.10 Boerderij, Zeijen, begin 16de eeuw
Koeienmest en rook in huis
In het oosten van het land wonen in dit soort boerderijen mensen en dieren samen in één grote ruimte. Met, tot circa 1850, in dezelfde ruimte ook nog een open vuur. Zónder schoorsteen, zodat de rook vrij spel heeft. Er zijn gezondere omstandigheden denkbaar. Vrijwel alle bewoners van deze boerderijen hebben dan ook last van ogen, luchtwegen en longen. Later komt er wel een fornuis met een kachelpijp, zodat het binnen iets opklaart.
De potstal voor 20 koeien is eigenlijk een soort ondiepe kuil. Over de koemest wordt steeds een laag heideplaggen en strohaksel uitgespreid, totdat de kuil vol is. Dan wordt het land ermee bemest. Dit huisgemaakte mestmengsel is heel waardevol voor de boeren, want onmisbaar voor het vruchtbaar houden van het land.
Hier geplaatst in 1953
Interieur 18de eeuw
Tuinen
4.1 Kwekerij
4.2 Boerderij, Arnhem
4.3 Grutterij, Wormerveer
4.4 Hindelooper kamer, Hindeloopen
4.5 Bijenexpositie (Bijenstal)
4.6 Venloos warenhuis, Huissen
4.7 Kruidentuin
4.8 Expositieruimte
4.9 Herberg de Hanekamp, Zwolle
4.10 Dorpsschooltje, Lhee

4.1 Kwekerij
Ons ‘tuincentrum’ voor elk tijdperk
In deze kwekerij wordt door onze tuinlieden naar hartenlust gewinkeld om de huizen, erven en tuinen op het terrein met passende bomen en planten aan te kleden. Voor elk tijdperk een bloemperk, een struik en een boom. Tegelijk is de kwekerij een museum op zich. Met oude fruitrassen, bomen in traditionele leivormen, een verzameling oude boerentuinplanten en taxus- en buxusstruiken in alle gedaanten gesnoeid, van strakke geometrische vormen tot fraaie dierfiguren. Zulke vormsnoei wordt trouwens al in de tijd van de oude Romeinen beoefend. In de kwekerij wordt gewerkt aan het in stand en soortecht houden van oude rassen. Onder andere in de ‘moerhoek’, met moederplanten die stekken leveren voor steeds weer nieuwe generaties van oude gewassen.
In 2020 zijn er vijftig wijnstokken geplant van het ‘nieuwe ras’ souvignier gris. Voor deze wijnteelt werkt het museum samen met Wijngoed Mariëndaal en Geldersch Landschap & Kasteelen.

4.2 Boerderij, Arnhem, ca. 1800
Het Openluchtmuseum is om deze boerderij heen gebouwd
Exact op deze plek wordt tussen 1763 en 1807 deze boerderij gebouwd. Dit deel van het terrein van het Openluchtmuseum heet dan nog landgoed ‘De Waterberg’. In de boerderij woont de familie die de landbouwgronden van ‘De Waterberg’ bewerkt.
Anders dan veel keuterboerderijen op de Veluwe is deze boerderij behoorlijk ruim en comfortabel. De muren zijn van baksteen en niet van hout of leem, de ramen zijn groot waardoor het binnen lekker licht is en bezoek kan niet ‘met de deur in huis vallen’, want tussen de voordeur en het woonvertrek ligt een gang. Warmte vliegt dus niet elke keer dat de deur opengaat naar buiten. Kortom, deze boerderij is duidelijk welvarender en gerieflijker dan bijvoorbeeld de ‘Kleine Boerderij’ uit Vierhouten (nummer 1.4).

4.3 Grutterij, Wormerveer, 1693
De paarden houden zelf de tijd in de gaten
Tot het moment dat in Nederland aardappelen op het menu verschijnen, is het grutten wat de pot schaft. Lekker voedzaam én goedkoop. Grutten zijn de gebroken zaadkorrels van boekweit. Het breken van de zaden gebeurt in een molen. Hier een rosmolen, dus aangedreven door paarden. Het is zwaar werk voor de dieren die daarom regelmatig moeten worden afgelost. Ze houden daarbij zelf de tijd in de gaten: als de laatste korrel zand door de zandloper gaat, scheien ze er subiet mee uit. Tot ongeveer 1800 staan er honderden grutterijen in Nederland. Vaak is er ook een winkeltje bij, waar de grutten en het veel fijnere boekweitmeel (voor de boekweitpannenkoeken) verkocht worden. Deze grutterij voedt 151 jaar lang de hongerige monden van Wormerveer. Machine geplaatst in 1926

4.4 Hindelooper kamer, Hindeloopen
De mooiste snuisterijen van over de hele wereld Vanaf ongeveer 1600 vervoeren Hindelooper schippers vrachten van grote Amsterdamse en Zaanse reders heen en weer naar Scandinavië en naar landen aan de Oostzee. Ze komen daarom regelmatig in Amsterdam en kopen daar graag spullen uit verre landen, door de VOC meegebracht. Chinees en Japans porselein, het bedrukte katoen ‘sits’ en luxe waren. Veel krijgt een plaats in de ‘mooie kamer’, de pronkkamer die in elk welvarend Hindelooper huishouden te vinden is. Eind 18de eeuw zakt de handel in en de Hindelooper welvaart en de pronkkamers verdwijnen. Maar rond 1850 herleeft de belangstelling. In 1889 wordt met ‘de Hindelooper kamer’ op de Parijse Wereldtentoonstelling gepronkt als hét visitekaartje van de Nederlandse identiteit –pronken met pronk dus eigenlijk.
Reconstructie, hier gebouwd in 1923
Interieur 18de eeuw

4.5 Bijenexpositie
Imkerij. Een mooie bij-verdienste Het is nu bijna ondenkbaar, maar suiker is oorspronkelijk duurder dan honing. Honing is dan ook lang de voornaamste zoetstof. Een mooie kans voor families op het platteland om wat bij te verdienen met een paar bijenkasten. Waar trouwens niet alleen honing uitkomt, maar ook bijenwas. Daarvan worden kaarsen en meubelwas gemaakt. De korven in de bijenexpositie geven een overzicht van de ontwikkeling van bijenkorven naar bijenkasten.
In het begin worden bijen in een stuk holle boom gehouden, later in korven van gevlochten stro of buntgras. Maar om daar de honing uit te kunnen oogsten, moet eerst het hele bijenvolk worden gedood. Daarom wordt het losse bijenraam in de boogkorf ontwikkeld. Daar kunnen de honingraten uitgehaald worden zonder de bijen te verstoren. Een stuk bij-vriendelijker.

4.6 Venloos warenhuis, Huissen, 1968
De Venlo-kas. Nét wat je nodig hebt in een crisis Goed en ook nog goedkoop: de Venlo-kas is in de crisisjaren ’30 de juiste kas op het juiste moment. In de decennia daarvoor wordt er ook al groente en fruit in kassen geteeld, maar die zijn altijd behoorlijk kostbaar omdat er veel materiaal voor de constructie nodig is. Het geheim van het Venlose ‘warenhuis’ is juist dat de constructie heel eenvoudig is gehouden, zodat ze veel goedkoper te bouwen zijn. Nét wat je nodig hebt in een economische crisis. Bovendien laten Venlo-kassen, door het grote glasoppervlak, extra veel licht door. De gewassen gedijen daardoor uitstekend. De Venlo-kas wordt dan ook snel populair en blijft lang in productie. Deze kas dateert uit 1968 en is nog tot 1999 onderdeel van een kassencomplex in Huissen. Hier geplaatst in 1999

4.7 Kruidentuin
Met planten kun je ziekten te lijf gaan, vampiers op afstand houden, kleding verven, eten lekker maken en oneindig veel meer. Tot de opkomst van de chemische industrie is het leven dan ook ondenkbaar zonder wat er allemaal uit de tuin en van de akker komt. In onze kruidentuin staan geneeskrachtige planten (1), keukenkruiden (2), verfplanten (3) en legendeplanten (4), dat zijn planten die een belangrijke rol spelen in religie en volks(bij)geloof. Ook is er een reconstructie van de tuin van kloosterling Walafried uit het jaar 827 (5). Walafried leeft in het klooster van Reichenau in Zuid-Duitsland en heeft een Karolingische kruidentuin. Dat wil zeggen dat hij door Karel de Grote voorgeschreven gewassen verbouwt. Zie ook de expositieruimte (4.8).
Aangelegd in 1927

4.8 Expositieruimte
Karel de Grote. De belangrijkste vorst van de vroege Middeleeuwen Rond het jaar 800 zijn de Lage Landen een vlekje in het enorme imperium van Karel de Grote. Zijn rijk beslaat bijna heel Europa – van halverwege Italië tot Denemarken en van het meest westelijke puntje van Frankrijk tot het oosten van Oostenrijk. Een formidabele prestatie, alleen mogelijk dankzij het rondreizende toezicht van Karel en zijn zendgraven op het bestuur. Overal in het rijk vinden zij onderdak in paltsen, abdijen en domeinen. Daar groeien speciale, in de Capitulare de villis voorgeschreven groenten en geneeskrachtige kruiden. Kort na Karels dood beschrijft kloosterling Walafried zijn Karolingische kruidentuin. De tuin hier vlakbij is er een reconstructie van. In de expositieruimte wordt de grote Karel de Grote uitgebreid belicht.

4.9 Herberg de Hanekamp, Zwolle, circa 1750
Een uitspanning voor ontspanning en vertier
Herberg De Hanekamp heeft vanaf de tweede helft van de 18de eeuw in Zwolle en wijde omgeving een bijzondere reputatie. Niet alleen als herberg, maar ook als café en als uitspanning. De Hanekamp ligt gunstig ten opzichte van de drukke veemarkten in Zwolle. Net buiten de stad aan de Wipstrikkerallee –de grote weg naar Salland en Twente. Het is dan ook the place to be voor veedrijvers en veehandelaren die op de Zwolse markten afkomen. In de gelagkamer beklinken ze menige zaak. De herberg is in 1813 het hoofdkwartier van kozakken op doortocht. Zij strijden tegen het Franse leger. Bij plaatsing in het museum is de gelagkamer vergroot en zijn de meeste bedstedes voor gasten verdwenen. Nu is De Hanekamp the place to be voor pannenkoekenliefhebbers.
Hier geplaatst in 1957

4.10 Dorpsschooltje, Lhee, 1782
Als ze niet hoeven te werken, mogen de kinderen naar school
Alleen als er op het land geen werk is, kunnen de kinderen naar school. Maar in het voorjaar en de zomer is er altijd wel werk, dus ze gaan eigenlijk alleen in de winter. En dan nog niet eens allemaal – een groot deel gaat nooit. Dat verandert pas met de leerplichtwet van 1901. Vergeleken met nu is het schooltje niet zo comfortabel. Eén klaslokaal met in het midden een rokerig turfvuur en geen wc’s. En ook de leraren zijn niet te vergelijken met die van nu. Toch zijn de bewoners van Lhee trots op hun school. Ze hebben hem zelf gesticht en zij betalen ook de leraar. Pas later doet de gemeente dat. De leraar krijgt een karig loon, maar kan mee-eten met de boeren in de buurt. En hij verdient wat bij met de verkoop van pennen, inkt en papier.
Hier geplaatst in 1953
Interieur 1850
Lint
5.1 Kerk, ’s-Heerenhoek
5.2 Watersnoodwoning, Raamsdonksveer
5.3 Vlaamse schuur, Etten-Leur
5.4 Boerderij (Kindererf), Etten-Leur
5.5 Boerderij/café, Budel
5.6 Boogschietbaan, Roermond
5.7 Beugelbaan
5.8 Bierbrouwerij, Ulvenhout
5.9 Arbeiderswoningen, Tilburg
5.10 Boerderij, Krawinkel
5.11 Wegkapel, Margraten
5.12 Stroopkokerij, Terstraten
5.13 Kruisgebouw, Wessem
5.14 Tentoonstellingsruimte
5.15 Ambachtenwerkplaats
5.16 Theekoepel (Anansi verhalen), Meppel
5.17 Formele tuin
5.18 Tolhuisje, Midlaren
5.19 Indisch Achtererf

5.1 Kerk, ’s-Heerenhoek, 1672
Meester Pols bespeelt een orgel dat geen orgel is Op het balkon van dit 17de eeuwse zaalkerkje staat een indrukwekkend orgel. Tenminste, zo lijkt het op het eerste gezicht. Maar schijn bedriegt. Want de protestantse gemeente van ’s-Heerenhoek heeft geen geld voor een echt orgel. Daarom schaft men in 1902 een tweedehands Vocalion aan. En daar wordt een kunstig namaak-pijpenfront voorgeplaatst. Een Vocalion klinkt bijna hetzelfde als een orgel, dus zo lijkt het toch alsof schoolmeester Pols de psalmen op een echt orgel begeleidt. Tijdens de dienst zitten mannen en vrouwen gescheiden. De mannen in de banken langs de zijmuren, de vrouwen op de stoelen in het midden. Het bouwjaar van de preekstoel is in het rugpaneel gesneden: 1674. De sfeer van het interieur is die van het begin van de 20ste eeuw.
Hier geplaatst in 1988
Interieur ca. 1900

5.2 Watersnoodwoning, Raamsdonksveer, 1954
Voor Truus brengt de Watersnood van ’53 ook iets goeds
De Watersnoodramp van ’53 treft vooral Zeeland. Maar ook landinwaarts komt de klap hard aan. Zelfs de woning van de familie Luijbrechts, helemaal in Raamsdonksveer, gaat in die noodlottige nacht van 31 januari op 1 februari verloren. Het dakloze gezin brengt het eerste jaar door in een noodwoning. Van diverse landen krijgt Nederland in totaal ruim 900 prefabwoningen. Noorwegen alleen al geeft er 326, en één daarvan is voor de familie Luijbrechts. Een heerlijk houten huis, geïsoleerd, met dubbele ramen en een douche. Na alle angst en trauma is het voor de 5-jarige Truus een geschenk uit de hemel. De familie woont er jarenlang met veel plezier. En nu komt in het huis de periode na de ramp door de ogen van Truus en haar familie tot leven.
Hier geplaatst in 2014
Interieur 1954

5.3/ Boerderij met Vlaamse schuur en 5.4 bakhuisje, Etten-Leur, ca. 1600
Welkom op het Kindererf
De boerderij, de schuur en het erf eromheen zijn ingericht als leer- en ontdekplek voor kinderen. In een document uit 1599 staat de naam van de oudst bekende eigenaar van deze boerderij: Janneke van Bergen. Een paar jaar later komt er een Vlaamse schuur naast. Dit type schuur heeft aan beide kanten grote deuren. Paard en wagen rijden er gemakkelijk door om te laden en te lossen. Rond 1900 wonen er maar liefst drie gezinnen tegelijk in het voorhuis van de boerderij, in totaal 22 mensen.
Hier geplaatst in 1971

5.5 Boerderij/café, Budel, 1812
Brabantse boerinnen klussen bij als kastelein Begin 19de eeuw is de ‘goeikamer’ in menige Brabantse boerderij het domein van de mannen uit de buurt. Tenminste, op zaterdag, als de weeklonen zijn betaald, en op zondag na de kerk. De mannen komen voor een glas bovengistend bier, een praatje en wie weet ook voor een (clandestien) borreltje. De gemengde boerenbedrijven zijn vaak niet groot, maar door de combinatie van café en de zuivelproductie kunnen de boerengezinnen zich waarschijnlijk aardig bedruipen. Vrouwen en kinderen laten zich in deze cafés trouwens zelden zien – hooguit tijdens de kermis. Maar nu staat de deur van deze typisch Brabantse langgevelboerderij voor iedereen open.
Hier geplaatst in 1957
Interieur ca.1900

5.6 Boogschietbaan, Roermond
Handboogschieten met een glas in de hand
Dat deze handboogschietbaan vlakbij het café ligt is geen toeval. Lange tijd is boogschieten een echte cafésport. Vergelijk het maar met darten of poolen tegenwoordig. Deze schietbaan is een kopie van de baan van handboogschutterij De Roos, in Roermond-Kapel opgericht in 1889. De baan ligt dan achter Café Dycks, dus een goed glas is altijd binnen handbereik. Aan beide kanten van de baan staan de doelen, waar de schietschijf (of ‘but’) voor hangt. De schutter schiet vanaf 12 meter op de schijf. Afzwaaiers (waarschijnlijk na elk glas meer) komen in de staande planken terecht. Vooral in de zuidelijke provincies is boogschieten een veel, en steeds serieuzer, beoefende sport. Uiteindelijk wordt dit cafévermaak zelfs een Olympische discipline.
Reconstructie, aangelegd in 1952, verplaatst in 1993

5.7 Beugelbaan
Een spelletje uit de late Middeleeuwen
Vergelijkbaar met de boogschietbaan aan de overkant, ligt er eind 19de eeuw bij heel wat herbergen en cafés in Noord-Brabant en Limburg een beugelbaan. Beugelen is een oud spelletje – het schijnt dat er al in 1390 in Holland een beugelbaan is aangelegd. Beugelen lijkt een beetje op croquet, maar dan met een bal die wel vijf kilo kan wegen. Die bal moet met een houten schep, een sleger, door de ring in de grond worden gespeeld. Spelers en teams nemen het tegen elkaar op, en mogen elkaar dwarszitten. Wie als eerste het van tevoren vastgestelde aantal punten haalt, wint. Vanaf 1920 wordt er minder gebeugeld, maar na de Tweede Wereldoorlog herleeft de volkssport weer. En nog altijd organiseert de Nederlandse Beugel Bond elk jaar een competitie.
Reconstructie, aangelegd in 1993

5.8 Bierbrouwerij, Ulvenhout, 1750
Ieder dorp tapt uit een ander vaatje
In de 18de en 19de eeuw heeft bijna ieder dorp en elk gehucht in Brabant en Limburg een eigen brouwerij(tje). En dus ook een eigen smaak bier. Meestal bovengistend bruin. Na de Eerste Wereldoorlog raken veel van die kleine brouwerijtjes in verval. De concurrentie is enorm en steeds meer dorst wordt gelest met ondergistend pils. In deze Ulvenhoutse brouwerij De Roskam brouwt Henri Nooren nog tot in de jaren ’20 door en dan is het ook voor hem afgelopen. In het oude brouwhuis komt nu het brouwen in Brabant van toen tot leven. In de nieuwe museumbrouwerij brouwen we ons eigen traditionele bier. De brouwer vertelt tijdens het werk graag over de bijzondere ambacht en over de soms tumultueuze geschiedenis van het bierbrouwen in Zuid-Nederland. Hier geplaatst in 1943

5.9 Arbeiderswoningen, Tilburg, 1860
Een tijdreis door vier Tilburgse woningen
Door de voordeur van het linker huisje stap je 1860 binnen: het bouwjaar van deze Tilburgse arbeiderswoningen. De hygiëne is beroerd en er heersen epidemieën – de drinkwaterput ligt pal naast de mestvaalt en de plee. Wandelend door de volgende huisjes volg je de ontwikkeling van de woonomstandigheden en de hygiëne in de 110 jaar daarop. In het tweede huisje woedt nog de kindersterfte die Tilburg rond 1910 in z’n greep houdt. Die wordt veroorzaakt door de slecht schoon te maken gummi slangen en spenen van zuigflessen. Via het keurige jaren ’50-interieur van de wijkzuster in het derde huisje, met modern keukenblok en granito aanrecht, loop je naar de jaren ’70. De tijd van macramé en veel oranje, maar vooral ook van steeds betere kraamzorg.
Hier geplaatst in 1958
Verplaatst in 1998

5.10 Boerderij, Krawinkel, vanaf 1750
Deze boerderij is niet helemaal wat het lijkt
Op het eerste gezicht een nogal breed bakstenen gebouw, deze boerderij. Maar loop de rechter poort door, en achter die brede gevel blijkt een vrij smal huis te staan. Zo’n flinke, bakstenen gevel geeft meer aanzien dan leem, en daarom wordt in de 18de en 19de eeuw voor veel lemen huizen in Zuid-Limburg een stenen façade geplaatst. Veel sjieker. Als het budget het toelaat, of als bakstenen goedkoop zijn, krijgen ook de lemen vakwerkwanden bij reparatie of nieuwbouw een baksteenvulling. De gesloten vorm van de boerderij ontstaat door een lange reeks verbouwingen. Sinds 1860 heeft de boerderij deze omvang. Na 1893 is ook de indeling binnen niet meer veranderd. Daar bereiden ze zich trouwens net voor op de Eerste Communie van Pierreke Lienaerts.
Hier geplaatst in 1930
Interieur 1850

5.11 Wegkapel, Margraten
Een plaats voor verering, vreugde en verdriet
Een verhoord gebed, blikseminslag, een ongeluk, een genezing – allemaal redenen om een wegkapel op te richten. In Zuid-Limburg zijn er dan ook talloze te vinden. Meestal op een kruispunt buiten het dorp of op een heuvel, maar soms ook gewoon aan de straat of in een veld. De oudste kapellen dateren uit de 15de eeuw. Deze staat vanaf het eind van de 18de eeuw op de kruising van de Eykerweg en de Heiligerweg bij Margraten. Hij is opgetrokken uit mergelsteen, wat niet zo gek is met een mergelgroeve in de buurt. Het onderhoud van dit soort wegkapellen wordt vaak gedaan door de buurtbewoners. Voor de Sacramentsprocessie wordt de kapel uitgebreid versierd met bloemen, zandpatronen en vaandels. De rest van het jaar is de versiering wat eenvoudiger.
Eind 18de eeuw
Hier geplaatst in 1950

5.12 Stroopkokerij, Terstraten, 1800
Limburgse geschiedenis op brood. Lekker! Wie een boterham met Limburgse appelstroop eet, proeft Limburgse geschiedenis. Want boeren in Zuid- en Midden-Limburg koken al heel lang appelstroop en appelperenstroop. Eerst om overtollig fruit te benutten en vanaf ruim voor 1750 ook om hun inkomen aan te vullen. Het principe is bij alle stroopkokers gelijk: appels en peren koken, de gekookte massa persen en het vrijgekomen sap net zolang inkoken tot het stroop is. Maar daarbij heeft iedere stroopkoker natuurlijk zijn eigen fijne kneepjes. Onze stroopkokerij staat in deze vakwerkschuur. De vakken in het eikenhouten skelet zijn dichtgemaakt met houten vlechtwerk, aangesmeerd met leem. Heel bijzonder zijn de houten sloten en houten sleutels. Ooit heel gebruikelijk, maar nu een zeldzaamheid.
Hier geplaatst in 1952

5.13 Kruisgebouw, Wessem, 1954
Zo ruikt de gezondheidszorg in de jaren ‘50
De geur van Lysol en boenwas, het huilen van baby’s, een vrolijke badderaar en voor scherpe oren het gesprek in de spreekkamer… De Groene Kruis-zorg van de jaren ’50 is hier springlevend. Nog geen 100 jaar geleden sterven er dagelijks baby’s, kinderen en volwassenen aan ziekten die nu nauwelijks meer voorkomen. Dat die tijd voorbij is, is te danken aan ‘Vadertje’ Willem Drees en zijn vier kabinetten die preventieve gezondheidszorg krachtig stimuleren. En natuurlijk aan de tomeloze inzet van de zusters van het Groene Kruis. Zij verplegen zieken aan huis, geven voorlichting en helpen jonge ouders om hun kinderen gezond te houden. In 1998 is dit Kruisgebouw in dertig grote stukken gezaagd en hier als een bouwpakket weer in elkaar gezet.
Hier geplaatst in 1998

5.16 Theekoepel, Meppel
De ideale plek voor een ‘modieus’ kopje thee In een echt chique tuin hoort vanaf het begin van de 17de eeuw een tuinkoepel te staan. Als een soort extra zitkamer buiten, om te genieten van het uitzicht over landschap of water. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw worden de tuinkoepeltjes ook wel theekoepel genoemd. Rond die tijd komt het drinken van kopjes thee namelijk in de mode. Tuinof theekoepeltjes zijn überhaupt nogal aan mode onderhevig. Soms krijgen ze een Turks- of Chineesachtige vorm, in een andere periode worden ze weer wat soberder gebouwd. Voor een beter uitzicht worden de koepels vaak op een heuveltje geplaatst, of op een boothuis of een kelder. Zo ook deze koepel, die oorspronkelijk een kelder heeft en een trapje naar de deur.
In de theekoepel kan geluisterd worden naar de verhalen uit de Afro-Caribische vertelcultuur van de spin Anansi.
Reconstructie, hier gebouwd in 1949

5.17 Formele tuin
Een baroktuin volgens het boekje
Dit is onmiskenbaar een baroktuin, met z’n grote krullen, symmetrische figuren, uitgebreide broderiepatronen en geschoren buxushaagjes. De inspiratie voor de tuin komt uit het wereldberoemde boek ‘Den Neerlandtsen hovenier’ van Jan van der Groen uit 1670. Zoals het hoort bij een echte baroktuin staan de onderdelen exact gespiegeld links en rechts van een denkbeeldige as. Die as loopt vanaf de tuinkoepel naar de voormalige toegangspoort van het museum. De strak geschoren heggen geven de tuin een passend besloten karakter. In 1659 is Jan van der Groen hovenier van Prins Willem III. Zijn gezaghebbende tuinboek wordt in de loop der jaren vaak herdrukt en vertaald en ook in deze moderne tijd nog regelmatig geraadpleegd.
Hier aangelegd in 1991 naar voorbeelden uit 1670

5.18 Tolhuisje, Midlaren, 1860
Al in de 17de eeuw staan er files voor de tolpoorten
Een autovakantie in het buitenland gaat dikwijls over tolwegen. Maar op zwarte zaterdagen kan de wachttijd voor de tolpoorten flink oplopen. Misschien is het dan een troostende gedachte dat het tot 1900 op veel plekken in Nederland niet anders is. In de 17de en 18de eeuw zijn er duizenden tollen die oponthoud geven. Maar ja, tol is nu eenmaal een onmisbare inkomstenbron. In 1811 hakt Napoleon toch de knoop door en schaft de rijkstollen in Nederland af. Maar vier jaar later voert Koning Willem I ze gewoon weer in. Pas in 1900 is het gedaan met de rijkstol. Alleen gemeentelijke en particuliere tollen blijven langer bestaan. Zoals deze aan de Steenweg in Zuidlaren, die op 10 december 1947 door de Gedeputeerde Staten van Drenthe wordt opgedoekt.
Hier geplaatst in 1948

5.19 Indisch Achtererf
Stap in herinneringen aan het vroegere
Nederlands-Indië
Het Indisch Achtererf is gemaakt door mensen die een band hebben met het voormalig NederlandsIndië. Ze woonden er zelf en moesten het land (vaak gedwongen) verlaten, of hun ouders of voorouders woonden er. In herinneringen en verhalen spelen de natuur, de tuin en het buitenzijn vaak een grote rol. Maar de planten en het weer in Nederland zijn natuurlijk totaal anders dan daar. Dus wat doe je dan? Je richt een lekker rommelige tuin of plaatsje in met oer-Hollandse varens, geraniums, vlijtig liesje en laurierkers. Je zet er bamboe, canna’s en gerbera’s bij, en zo maak je een sfeer die uitnodigt om te vertellen over je band met ‘Indië’. En dat is precies wat er op het Indisch Achtererf gebeurt.
Hier aangelegd in 2004
Landgoed
6.1a Houtloods, Haarlem
6.1b Heersink Huis voor immaterieel erfgoed
6.2 Westerstraat, Amsterdam
6.3 Tramhaltehuisje, Arnhem
6.4 Duiventil, Hamersveld
6.6 Bosmanmolen, Renesse
6.7 Vinkenbaanhuisje, Aerdenhout
6.8 Bakspieker, Denekamp
6.9 Los Hoes, Beuningen
6.10 Oude cultuurgewassen
6.11 Stellingmolen, Delft
6.13 Papiermolen, Veluwe
6.14 Drukkerij

6.1a Houtloods, Haarlem, 1872
6.1b Heersink Huis voor immaterieel erfgoed
Op de tocht droogt hout het snelst
Deze loods staat ruim een mensenleven lang op de werf van Houthandel & Scheepmakerij Peltenburg aan de Zomervaart in Haarlem. De zijkanten van de loods zijn open zodat vers hout in de wind kan drogen. Soms duurt dat jaren. Op zolder worden scheepsonderdelen op ware grootte getekend en er hangen scheepsmodellen aan de wanden waaruit klanten kunnen kiezen. In 1918, het jaar dat de Eerste Wereldoorlog eindigt, stopt Peltenburg met de scheepmakerij. Ook de zolder wordt dan in gebruik genomen voor houtopslag. Al moet daarvoor nog wel even de dragende balklaag verstevigd worden. In de jaren ’60 raakt de loods buiten gebruik. Maar nadat hij hier in 1971 is neergezet, doet hij jarenlang dienst als opslagruimte. De zolder is open voor bezoekers, zie pagina 17.
Hier geplaatst in 1971

6.2 Westerstraat, Amsterdam
Letterlijk een achterbuurt
Achter de bekende Jordanese gezelligheid gaat een veel minder vrolijke geschiedenis schuil. Want de smalle steeg die tussen deze panden doorloopt, leidt in de 19de eeuw naar een van de vele ‘achterbuurten’: overbevolkte achtererven waar straatarme arbeidersgezinnen in krotten wonen. Het is er druk, verpauperd en vies. Aan de Pottenbakkersgang wonen rond 1900 maar liefst negen gezinnen in barre omstandigheden. Nu tonen die krotten van toen het leven in de Jordaan door de eeuwen heen. Met aan de Westerstraat een postkantoor, een ‘Turkenpension’ en Café Tante Stien, waar het Jordanese repertoire elke dag te horen is. Verder is er aandacht voor het komen en gaan van mensen uit alle windstreken.
Hier geplaatst in 2012
Krotwoningen ca. 1670
Voorpanden uit 1870/’80

6.3 Tramhaltehuisje, Arnhem
Wachten op z’n mooist
Wie in Arnhem op de tram moet wachten, vindt op de halte vaak fraai onderdak. Statige gebouwtjes als deze staan namelijk tot na de Tweede Wereldoorlog bij de opstapplaatsen op de stadspleinen. In de oorlog worden de Arnhemse tramremise en vrijwel alle trams vernietigd. Arnhem stapt over op de trolleybus en de sierlijke wachthuisjes verdwijnen uit het straatbeeld. Dit huisje is een replica van het wachthuisje uit 1925 dat op het toenmalige stationsplein heeft gestaan. Het is een geschenk van de Vereniging Vrienden van het Nederlands Openluchtmuseum. De klok is een reconstructie van de uurwerken die Arnhemse reizigers tot 1944 bij de tijd houden.
Reconstructie, hier gebouwd in 1996

6.4 Duiventil, Hamersveld
Een sigaartje met duivenpoep
Tussen 1610 en 1918 floreert in Nederland de tabaksteelt. Duivenpoep blijkt perfecte mest voor tabaksplanten. Heel wat duivenmest eindigt dus als tabak in pijpjes, sigaren en pruimen. En heel wat duifjes eindigen in de pan, want het vlees is geliefd. Het houden van duiven is oorspronkelijk voorbehouden aan de adel. Maar later mogen ook boeren en burgers duiven melken, mits ze minimaal 4 hectare land bezitten. Duiventillen zijn dus vooral te vinden bij landhuizen en kastelen. Deze duiventil is een kopie van de til die bij boerderij Prinsenhof in Hamersveld (vlakbij Amersfoort) heeft gestaan. Het is een geschenk van Arnhemse burgers die tijdens en na de slag om Arnhem in het museum onderdak vinden. Ach ja, duiven, je steekt er wat van op.
Reconstructie, hier gebouwd in 1946

6.6 Bosmanmolen, Renesse
Dorpssmid Bas Bosman ontwikkelt in 1929 een weidemolentje dat stevig, makkelijk te bedienen en onderhoudsvriendelijk is. Zijn molentje om de waterstand in laaggelegen percelen land gemakkelijk te regelen, heet tegenwoordig een Bosmanmolen. Het ontwerp van Bosman is een blijvertje, niet alleen om land droog te malen, maar tegenwoordig ook vaak om in binnen- en buitenland natte natuurgebieden nat te laten blijven. De omgekeerde wereld want de Bosmanmolen pompt dan water in het gebied in plaats van eruit. Omdat de Bosmanmolen werkt op windkracht en weinig bediening en onderhoud vergt, is het duurzaam en economisch in gebruik, al bijna 100 jaar.

6.7 Vinkenbaanhuisje, Aerdenhout, 19de eeuw
Een lekker zangvogeltje gaat er altijd in
Tot begin 20ste eeuw is het vangen en oppeuzelen van kleine vogeltjes een echt volksvermaak. Lijsters, vinken en sijsjes, ze moeten er allemaal aan geloven. Al in de 15de eeuw houden rijke Hollanders er een vinkenbaan op na. Omdat de vogels in de herfst naar het zuidwesten trekken, staan vinkershutten altijd met de opening naar het noordoosten. Zo kunnen de vinkers hun prooien al van verre zien aankomen. De vogels worden gelokt met soortgenoten die aan een plankje zijn vastgemaakt en met uitgestrooide elzenproppen. Zijn de vogels geland, dan klapt een groot net dicht en zitten ze gevangen. De vangst wordt in de hut bijgehouden. Soms wel tienduizend vogels in een seizoen! In 1912 maakt de Vogelwet een eind aan het deze bedenkelijke hobby.
Hier geplaatst in 1932

6.8 Bakspieker, Denekamp, 1741
Brood bakken is bepaald niet zonder gevaar… Brood bakken is nog best een gevaarlijk karweitje. De oven wordt namelijk eerst met takkenbossen heel heet opgestookt. Als de temperatuur hoog genoeg is, wordt het gloeiende hout eruit gehaald en de ovenvloer schoongeveegd. En dan gaat het deeg erin. Gelukkig zijn de bezems, broodspanen en tangen lang genoeg, maar het blijft opletten met zo’n hete oven. Vanwege brandgevaar staat het bakhuis ook meestal een eindje bij het woonhuis vandaan.
Dit is een vrij groot bakhuis, met onder het dak zelfs nog ruimte om bijen te houden. Maar meestal is het niet meer dan een gemetseld oventje met een afdak erboven. In het oosten van het land worden bakhuizen ‘bakspiekers’ genoemd. Boven de deur van deze bakspieker is het bouwjaar uitgesneden: 1741. Hier geplaatst in 1917

6.9 Los Hoes, Beuningen, ca. 1700
De bejaardenwoning van het echtpaar Dubbelink
De oudste zoon van pa en moe Dubbelink neemt rond 1700 de boerderij van zijn ouders over. Zelf trekken ze zich terug in dit ‘lieftochtshoes’ dat speciaal voor hun oude dag is gebouwd. Het is een los hoes, dus vee en huishouden wonen in dezelfde ruimte. In Twente erft altijd maar één kind de boerderij en het land van zijn ouders – het behoud van het boerenbedrijf als geheel is belangrijker dan voor elk kind een eigen stukje. Een gevolg van die typisch Twentse overerving is dat een grote groep broers en zussen alleen van werkkracht kan leven. Meestal gaan ze aan de slag in een van de vele huisweverijen.
Deze kleinschalige thuisindustrie leidt uiteindelijk tot het ontstaan van de grote textielindustrie waar Twente beroemd om zal worden.
Hier geplaatst in 1919
Interieur 19de eeuw

6.10 Oude cultuurgewassen
Planten om te eten en om te gebruiken
Om te eten: boekweit, verschillende bonen en granen, groenten zoals schorseneer, pastinaak, snijbiet en rammenas, kruiden als karwij en blauwmaanzaad (voor bakkers).
Om eten mee te maken: cichorei, mosterdzaad, oliehoudende gewassen als vlas (lijnzaad), raapzaad, blauwmaanzaad en huttentut.
Voor de levende have: paardenboon, stoppelknol, voederbiet, kanariezaad, spurrie, seradella, wikke en lupine.
Voor verf: meekrap, klaproos.
Voor textiel: kanariezaad.
Om te roken: tabak.
Om mee te werken: kaardenbol voor wevers om wol mee te ‘kaarden’ en huttentut voor bezems.

6.11 Stellingmolen, Delft, 1696
Hoge molens vangen genoeg wind
De stellingmolen torent hoog boven alles en iedereen uit. Deze molen maalt meer dan 200 jaar het graan voor de bakkers in Delft. In de stad heeft
De Slickmolen, later omgedoopt tot Het Fortuin, zijn hoogte echt nodig voor goede wind. Op de steenzolder liggen vier koppel maalstenen. De laatste molenaar voegt in 1873 een pelsteen toe voor het reinigen van het graan. In 1917 moet Het Fortuin wijken voor de uitbreiding van de snelgroeiende buren, de Fransch-Hollandsche Oliefabrieken Calvé (sinds 1883).
Na de slag om Arnhem in 1944 huisvest het
Openluchtmuseum 600 evacueés. Op de zolder van deze molen houdt zich in die periode een verzetsgroep schuil.
Hier geplaatst in 1921

6.13 Papiermolen, Veluwe
Papier. Hoe schep je dat eigenlijk?
Tegenwoordig wordt alleen heel chic papier nog ‘handgeschept’. Voor trouwkaartjes bijvoorbeeld. Maar heel lang is scheppen de enige manier om papier te maken. De fabricage begint met het tot pulp stampen van lompen. Witte voor wit papier, gekleurde voor grauw. Linnen voor papier om op te schrijven en te drukken. Katoen voor pakpapier. Met waterkracht zet de molen hamers in beweging die de lompen fijnstampen tot een brij. Uit die brij schept de papiermaker met zijn schepraam een heel dun laagje. Met een pers perst hij het water eruit, en dan wordt het papier te drogen gehangen. De Veluwe is lang het centrum van de papierfabricage, vanwege de aanwezigheid van heel helder water. Vanaf de 17de eeuw staan er honderden van dit soort molens.
Reconstructie, hier gebouwd in 1933
Interieur 1850

6.14 Drukkerij
Letter voor letter én in spiegelbeeld
Met computer en printer even snel iets afdrukken is een fluitje van een cent. Maar computers en printers bestaan nog niet zo lang. Hoe drukten ze voor de uitvinding van de printer dan teksten af? Dat ontdek je binnen: namelijk letter voor letter, in spiegelbeeld en met veel geduld. Eigenlijk nog precies zoals Johann Gutenberg het rond 1450 heeft bedacht. Als de drukker aanwezig is, kun je het zelf ook proberen. Overigens is lang beweerd dat de Haarlemmer Laurens Janszoon Coster de uitvinder van de boekdrukkunst zou zijn. Maar dat is vrijwel zeker niet zo. Er wordt zelfs betwijfeld of Laurens Coster überhaupt wel bestaan heeft. Onze drukkerij is gehuisvest in de voormalige kleedkamer van het oude openluchttheater van het Nederlands Openluchtmuseum.
Bosrand
7.1 Vakantiehuis, Warnsveld
7.2 Stacaravan Pemberton, Nunspeet
7.3 Rietveld vakantiehuisje, Markelo
7.4 Doorzonwoningen, Wijchen

7.1 Vakantiehuis, Warnsveld, 1936
Vluchtelingen in een vakantiewoning
In 1936 laat de familie Gies in Warnsveld dit huisje bouwen. Voor rust, vakanties en verhuur. Het is geen zorgeloze tijd. In Duitsland is Adolf Hitler aan de macht. Het gezin volgt de ontwikkelingen in het buurland op de voet. Ze maken plannen om Joodse vluchtelingen uit Duitsland te helpen. Als de Nederlandse regering in 1938 de grens sluit voor Joden, kunnen zij alleen nog illegaal de grens over. De Joodse families Spitzer en Urbach wachten in het huisje op papieren voor hun doorreis naar elders. Hun vluchtverhaal staat in schril contrast met de onbezorgde vakanties hier van de Haagse familie Staring tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Hier geplaatst in 2022
Interieur jaren ’30

7.2 Stacaravan Pemberton, Nunspeet, 1969
Ieder mooi weekend naar de camping
Hele generaties stadbewoners brengen tussen 1 april en 30 september elk mooi weekend en de vakanties door op de camping. Dicht bij huis en toch volop rust en natuur. Deze Pemberton stacaravan staat 43 jaar lang op Camping De Tol in Nunspeet en is al die tijd nauwelijks verplaatst. Ron en Karin van der Werf kopen ‘m in 1988 van de campingeigenaren. Ron komt al sinds 1966 met zijn ouders op De Tol. In 1980 krijgt hij verkering met Karin, en zij gaat af en toe mee. Als er kinderen komen gaat het gezin om de week in het weekend en natuurlijk de zomervakanties. En nu de kinderen volwassen zijn, blijven die ook naar de camping gaan. Sociale media hebben het seizoen verlengd: via Facebook is er het hele jaar door contact met vrienden van de camping.
Hier geplaatst in 2013

7.3 Rietveld vakantiehuisje, Markelo, 1951
Vakantie met z’n achten op 33 vierkante meter
De beroemde ontwerper Gerrit Rietveld is de architect van dit vakantiehuisje. Het vloeroppervlak is maar 33 m2. Toch weet Rietveld met een slimme indeling ruimte te maken voor 8 personen, een keuken en een wc. Alleen een douche ontbreekt. Zes van deze huisjes staan tot in de jaren ‘80 op familiecamping Hessenheem in Markelo. Ze zijn speciaal bestemd voor het personeel van Superphosphaatfabriek Albatros in Pernis en metaalconstructiebedrijf De Vries Robbé in Gorinchem dat er een gezonde vakantie in kan doorbrengen. Rietveld ontwerpt ook het interieur, met onder andere een variant van zijn beroemde Kratstoel uit 1934. De laatste jaren worden de huisjes nog maar zelden verhuurd. Vakantiegangers willen meer comfort en het buitenland trekt.
Hier geplaatst in 2007 Interieur jaren ’50

7.4 Doorzonwoningen, Wijchen, 1971
Iedereen is anders, iedereen hoort erbij Prinses Margrietstraat; bijna elke plaats heeft er wel één. De woningen lijken op elkaar, de bewoners zeker niet. Huisnummers 2 t/m 6 dragen bij aan een dementievriendelijke samenleving. In het Huis van Herinnering (nr. 2 en 4) halen ouderen met dementie herinneringen op aan de jaren ‘60 (alleen open voor groepen). Ze horen erbij. Hoe? Dat zie je in Leven met dementie (nr. 6). De foto-exposities op nr. 8 t/m 12 geven een blik op de vrolijke spanning tussen uniformiteit en diversiteit van dit herkenbare erfgoed. De doorzonwoningen zijn hier nieuw gebouwd naar een ontwerp uit 1971 van bouwbedrijf Guelen uit Wijchen.
Reconstructie, hier gebouwd in 2024
Steun het museum
Kom je graag naar het Nederlands Openluchtmuseum en draag je het museum een warm hart toe? Steun ons en lever een belangrijke bijdrage aan de instandhouding en ontwikkeling van het museum. Dat kan op verschillende manieren.
Vriend
Als Vriend draag je bij aan de verlevendiging in het museum, de realisatie van educatieve projecten en de totstandkoming van nieuwe tentoonstellingen. Als dank daarvoor geniet je van veel voordelen, zoals gratis toegang en kortingen in het museum, lezingen en exclusieve bezoeken.
Donateur
Als Donateur heb je met twee personen altijd gratis toegang tot het museum. Je geniet alle voordelen die ook voor onze Vrienden gelden. Bovendien word je uitgenodigd voor feestelijke openingen in het museum.
Geefkring
Of het nou om restauratie, tentoonstellingen, educatie of collectie gaat; jouw steun is onmisbaar. Bij alles wat we doen zijn we afhankelijk van de steun en betrokkenheid van anderen. Steun het museum actief en word lid van de Geefkring.
Schenken
Maak het verschil met een eenmalige schenking. Elke bijdrage is welkom. Of kies voor een periodieke schenking. Op die manier investeer je voor een langere periode in het Nederlands Openluchtmuseum.
Nalaten
Een andere optie is het Nederlands
Openluchtmuseum te begunstigen met een legaat, waarbij je in je testament vastlegt dat je een bedrag, een effectenportefeuille of onroerend goed nalaat aan het museum. Je kunt het Nederlands Openluchtmuseum ook benoemen tot (mede-) erfgenaam.
Het Nederlands Openluchtmuseum is een culturele Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) en hoeft daarom geen schenk- of erfbelasting af te dragen. Elke schenking komt volledig ten goede aan het museum.
Kijk op openluchtmuseum.nl/steun-ons voor actuele informatie en onze contactgegevens.
Online
Niet alleen het Nederlands Openluchtmuseum zelf is een bezoek waard; online vind je nog meer verhalen om te lezen, te beluisteren of te bekijken.
Verdiep je in de Nederlandse geschiedenis en cultuur. Met toegankelijke video’s, interviews, podcasts en artikelen van onze conservatoren en wetenschappers illustreren we op onze website thema’s als kleding, religie & zingeving, onderwijs en nog veel meer.
Op de website vind je natuurlijk ook veel praktische informatie over ons museum, zoals toegangsprijzen en openingstijden. Benieuwd welke activiteiten en evenementen op het moment van je bezoek georganiseerd worden? Bekijk het in de activiteitenagenda. openluchtmuseum.nl

Een artikel op de Verdieppagina over doopkleding in de streekdracht in Huizen.

Facebook-groep Studio Openluchtmuseum
Houd je van fotograferen en/of schilderen en deel je graag jouw mooiste beelden met andere museumliefhebbers?
Dan is het zeker de moeite waard om je aan te sluiten bij Studio Openluchtmuseum, de besloten groep op Facebook. Hier kunnen leden van de groep de mooiste beelden uit het museum met elkaar delen. Je kunt de groep vinden en je aanmelden via bovenstaande QR-code.
Via de website kun je je bovendien aanmelden voor onze nieuwsbrieven. openluchtmuseum.nl/nieuwsbrief
De
Colofon
© 2025 Nederlands Openluchtmuseum
Fotografie: Linde Berends, Wim de Knegt en Mike Bink
Nederlands Openluchtmuseum
Hoeferlaan 4, 6816 SG Arnhem
026 - 357 61 11
info@openluchtmuseum.nl
openluchtmuseum.nl