
22 minute read
Droomjob Niet uitgedokterd
De eerste etappe als huisarts
“Al een paar keer heeft een patiënt gebeld om te laten weten dat het beter ging, of om me te bedanken. Die bevestiging doet deugd voor een huisarts in opleiding,” zegt Sotiris D’hondt, sinds oktober aan de slag in huisartsenpraktijk De Oever in Kluisbergen.
Advertisement
Dokter D’hondt of dokter Sotiris? “Mijn patiënten mogen kiezen”, lacht Sotiris D’hondt (25). Zelf koos hij destijds voor geneeskunde na een studiekeuzetest. “Ik had er nooit eerder aan gedacht, maar ik heb er nog geen moment spijt van gehad.”
Wie huisarts wil worden, studeert eerst zes jaar voor basisarts, en werkt dan drie jaar onder supervisie van een praktijkopleider, als haio – huisarts in opleiding. Toen Sotiris in het tweede jaar geneeskunde een week mocht meelopen met een huisarts, was hij meteen verkocht. “Als huisarts sta je meestal dichter bij je patiënten dan als specialist. Je ziet hen hun leven lang, je kan een band opbouwen.”
Eén dag per week heeft Sotiris nog les of bespreekt hij casussen met collegahaio’s. Verder werkt hij zelfstandig in een groepspraktijk. “Maar ik heb geregeld overleg met mijn praktijkopleider, zij zit in het kabinet hiernaast. Elke dag word je immers wel met iets nieuws geconfronteerd.”
“Wat een grote aanpassing was: aan de universiteit leer je dat díé behandeling hoort bij díé aandoening. Maar hoe denkt de patiënt daarover? Soms moet je voor een behandeling kiezen die puur medisch misschien niet de beste is, maar voor die patiënt op dat moment wel de juiste. Niet voor iedereen komt gezondheid altijd op de eerste plaats. Dat moet je kunnen aanvaarden.” In de paar maanden dat Sotiris bezig is, heeft hij al een aantal moeilijke casussen gehad: “Een overlijden vaststellen, die boodschap aan familieleden moeten overbrengen … dat is op het moment zelf niet gemakkelijk. Gelukkig kan ik dat wel van me afzetten ’s avonds.”
Voor hij aan zijn haioopleiding begon, behaalde Sotiris – zelf een fervent wielrenner – ook een master in de sportgeneeskunde. “Ik ben al geregeld mee geweest als ploegarts bij de Amerikaanse wielerploeg EF EducationEasyPost. Hier in de praktijk zie ik ook mensen die een sportblessure hebben opgelopen, die iets willen doen aan hun conditie, of die zich willen voorbereiden op een beklimming van de Mont Ventoux of zo. Later zou ik ook graag in een groepspraktijk willen werken, en het is dan wel een troef als je een specialisatie hebt.”
En hoe reageren de patiënten op de ‘nieuweling’? “Sommigen vol vertrouwen, anderen zie ik enkel als hun vaste huisarts geen plaats heeft. Maar als ze merken dat ik geregeld overleg met de praktijkopleider zijn ze snel gerustgesteld.” Zelf voelt Sotiris zich intussen al best zelfzeker in zijn rol. Maar een beetje bevestiging doet altijd plezier: “Bijvoorbeeld als je iemand naar spoed of naar de specialist stuurt, en je diagnose wordt bevestigd. Als huisarts moet je het immers doen zonder beeldvormings of andere diagnostische technieken.”
Klassiek: een huisarts die net begint, is heel vaak ziek. Dat was ook voor Sotiris zo. “Dat maakte de eerste weken soms wel extra zwaar.” Maar inmiddels zijn ook die kinderziektes van de baan. ● (ivh)
Sleutelen aan het klimaat
We kunnen er nu echt niet meer omheen: ons klimaat verandert. In dit dossier geeft geograaf en klimaatexpert Nicole Van Lipzig een stand van zaken. Ze roept op om niet bij de pakken te blijven neerzitten en op twee fronten te werken: mitigatie en adaptatie. Mitigatie betekent: de klimaatverandering zoveel mogelijk terugdringen, door bijvoorbeeld de uitstoot van broeikasgassen – en vooral dan CO2 – te beperken. Hoe we die mitigatie met economische maatregelen kunnen aanpakken, schetst milieueconoom Johan Eyckmans voor ons.

De andere uitdaging waarvoor we staan, is adaptatie: we moeten ons aanpassen zodat we minder kwetsbaar worden voor de gevolgen van de klimaatverandering. Hydroloog Marijke Huysmans geeft mee hoe dat moet gebeuren voor een bijzonder pijnpunt: het grondwater. Eén boodschap klinkt alvast unisono in dit dossier: we zullen allemaal – particulier, bedrijf en overheid – onze duit in het zakje moeten doen en het liefst zo snel mogelijk.

Geograaf en klimaatexpert Nicole Van Lipzig geeft al jaren lezingen over de klimaatverandering. “Vroeger klonk ik te alarmistisch voor sommigen, nu zijn de meeste mensen wel mee met het grote verhaal. Maar we moeten nu wel aan de slag. De klok tikt.”
Toen professor Van Lipzig van het Departement Aard en Omgevingswetenschappen in 1994 aan haar doctoraat over Antarctica begon, was er al lang geen wetenschappelijke discussie meer over de klimaatverandering: “In elk wetenschapsdomein heb je een periode van kennisproductie met publicaties in wetenschappelijke tijdschriften, gevolgd door debat en uiteindelijk consensus. Dat was toen al achter de rug. Alleen moest de maatschappij nog volgen. Maar ook daar ligt de ontkenningsfase achter ons.”
Toch nog even de stand van zaken opfrissen: ons klimaat verandert, en wel zeer snel, vergeleken met de periode vóór de industrialisatie. Dat heeft te maken met het broeikaseffect: CO2, methaan en lachgas – de zogenaamde broeikasgassen – in onze atmosfeer vormen een warm dekentje rond de aarde. Ze laten zonnestralen door, maar houden de warmte die de aarde terugkaatst tegen. Dat zorgt ervoor dat we niet op een planeet hoeven te leven met een gemiddelde temperatuur van min 18 graden.
Wake-upcall
Maar ondertussen is duidelijk dat menselijke activiteit dat natuurlijke broeikaseffect versterkt: onze industrie verbrandt veel fossiele brandstoffen, zoals aardgas, aardolie en steenkool. We kappen bossen en leggen moerassen droog. Bij al die activiteiten komen er broeikasgassen vrij in de atmosfeer en zo wordt onze planeet dus nog warmer. Volgens de World Meteorological Organization was in 2020 de jaarlijkse gemiddelde temperatuur wereldwijd al met 1,2 graden Celsius toegenomen in vergelijking met de preindustriële periode.
“Die opwarming gaat samen met klimaatextremen, zoals hardere regenval en tegelijk langere droogteperiodes," zegt Van Lipzig. “Dat lijkt contradictorisch, maar is het niet: een warmere atmosfeer bevat meer waterdamp, maar houdt die ook langer vast. Daarnaast krijgen we ook extremere hitte en een stijgende zeespiegel met warmer zeewater.” De wereldwijde problemen met overstromingen, bosbranden en hittegolven de voorbije jaren waren alvast een wakeupcall.
En de klimaatopwarming gaat door. “Het IPCC – het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN, dat al sinds 1990 rapporten publiceert over de toestand van het klimaat – voorspelt een nog verdere toename in de komende jaren. Maar het is belangrijk om de opwarming tot 1,5 graden te beperken. Het verschil tussen 1,5 en 2 graden opwarming is reuzegroot qua leefbaarheid: elk tiende van een graad telt.”
Druk op de ketel
Welke inspanningen we daarvoor moeten leveren, wordt afgesproken op VNklimaatconferenties, zoals die van Glasgow in 2021 (zie foto). De resultaten van die top werden nogal negatief geframed in de pers, vindt Van Lipzig: ”Ik kreeg na afloop de vraag of ik niet teleurgesteld was. Maar ik zie een aantal belangrijke positieve ontwikkelingen: 1,5 graden opwarming werd als limiet vooropgesteld en er werd voor het eerst aangegeven dat fossiele brandstoffen afbouwen de enige juiste weg is.”
Uiteraard moeten we dat nu in praktijk brengen. “De beloftes die de landen gemaakt hebben om de CO2 uitstoot te verlagen, volstaan niet. Maar er werd ook een jaarlijkse review afgesproken: dat houdt de druk op de ketel.” Landen zoals India en China gingen in Glasgow op de rem staan – om zo steenkoolgebruik te verminderen in plaats van uit te faseren. Dat lokte veel kritiek uit, maar Van Lipzig bekijkt het nuchter: “De CO2 uitstoot per capita ligt in het Westen nog altijd veel hoger. Het leek er een beetje op dat men daarvan de aandacht wilde afleiden.”

Omslagpunten
Soms zijn we ook te pessimistisch: “Een vaak gehoord misverstand is dat we onder de 2 graden opwarming moeten blijven, omdat we anders het tipping point bereiken – het omslagpunt waarbij heel de planeet naar de verdoemenis zou gaan. Maar hét tipping point bestaat niet: er zijn vele omslagpunten, zoals het ontdooien van de permafrost, waarbij methaan vrijkomt, of het smelten van de Groenlandse ijskap. Zodra dat gebeurt, is dat proces onomkeerbaar. Maar elk omslagpunt heeft zijn eigen drempelwaarde en we kennen die waardes niet exact. Wel weten we dat bij toenemende opwarming de kans op het overschrijden van zo’n tipping point stijgt. Het is dus heel complex.” En er zijn ook meevallers, benadrukt Van Lipzig: “Wie had ooit kunnen denken dat de prijzen van hernieuwbare energie zo snel zouden dalen?”
Het onderzoek van Van Lipzig zelf spitst zich toe op het verfijnen van de huidige klimaatmodellen: “In de standaardmodellen zitten factoren zoals temperatuur en neerslag. Wij proberen die basis uit te breiden met andere componenten, wolken bijvoorbeeld. Over broeikasgassen weten we al heel veel, wolken zijn een stuk minder voorspelbaar.” Haar onderzoeksgroep ontdekte bijvoorbeeld dat bewolking boven de Groenlandse ijskap voor extra smeltwater zorgt. Omdat dat smeltwater dan weer het zeeniveau beïnvloedt, is het van belang om de rol van wolken beter mee te nemen in de klimaatmodellen.
Verstedelijking
Verder onderzoekt Van Lipzig hoe mondiale klimaatmodellen kunnen worden neergeschaald naar het regionale niveau. Volgens de Vlaamse Milieumaatschappij is in Vlaanderen de temperatuur bijvoorbeeld al 2,6 graden gestegen, een pak meer dan het wereldwijde gemiddelde van 1,2 graden. “Het gaat niet overal aan hetzelfde tempo. Land warmt immers sneller op dan de oceanen. Bovendien zal een verstedelijkt gebied zoals dat van ons dan nog eens sneller opwarmen dan groene stukken land.”
De klimaatmodellen op wereldschaal kunnen inzoomen tot op 100 kilometer. “Als je dat fijnmaziger maakt, kan je rekening houden met landgebruik – het effect van steden of bossen – of met lokale fenomenen zoals onweders.” Van Lipzig en haar team onderzochten met zo’n regionaal klimaatmodel het effect van steden als hitteeilanden. “Er komen steeds meer hittegolven op ons af. Doordat steden meer hitte vasthouden, zal de hittestress in de steden dubbel zo hard stijgen als op het platteland.” De onderzoekers verwachten dat steden als Brussel en Antwerpen vanaf 2040 meer dan 17 dagen per jaar te lijden zullen hebben onder extreme temperaturen.
Het voorbeeld van het stedelijk hitteeiland toont aan dat we op verschillende fronten moeten werken, vervolgt Van Lipzig. “Het gaat om mitigatie: de klimaatopwarming zoveel mogelijk beperken door vooral de CO2 uitstoot terug te dringen. Een ander front is adaptatie: we moeten ons aanpassen aan de opwarming die er onvermijdelijk komt: je kan bijvoorbeeld in steden zorgen voor meer groen, meer water, meer schaduw en minder verharding.” Van Lipzig ziet dat als een positieve noot: “We kunnen heel lokaal wel degelijk iets doen en een verschil maken.” ● (if)
De juiste prijs voor het klimaat
“Laten we geen nutteloos ideologisch debat houden, maar het probleem bij de wortel aanpakken”, zegt milieueconoom Johan Eyckmans. Hij pleit voor maatregelen die de CO2-uitstoot zoveel mogelijk verminderen door een juiste prijszetting te hanteren. En ja, dat betekent dat we voor een aantal zaken meer zullen betalen.

De klimaatopwarming bestrijden doe je op verschillende fronten. Eén daarvan is adaptatie: ons aanpassen aan de opwarming die er onvermijdelijk komt. Dat is het laaghangend fruit op het vlak van mogelijke maatregelen, vindt professor Eyckmans van het Centrum voor Economie en Duurzaam Ondernemen. “Je verzacht de gevolgen. Bijvoorbeeld: je plaatst een airco in je huis of de overheid verhoogt de dijken aan de kust. Ja, er zijn kosten, maar de voordelen zijn er direct en het is ook duidelijk voor wie ze zijn.”
Dat ligt anders bij het tweede front: mitigatie. Die term verwijst naar alle strategieën om de klimaatopwarming zoveel mogelijk te beperken, met de nadruk op CO2 beperken en zelfs CO2 uit de atmosfeer halen. “Dat is echt het probleem bij de wortel aanpakken.” Mitigatie kan zich vertalen in diverse economische maatregelen van overheden om ons gedrag in de juiste richting te sturen: subsidies voor alternatieve energie, kilometerheffingen op nietelektrische voertuigen of een koolstoftaks op stookolie en kerosine.
Vrijbuiters
Bij mitigatiemaatregelen kijken alle landen naar elkaar. “Je botst daar op het freeriderprobleem. Iedereen profiteert mee van de voordelen van minder CO2 uitstoot, ook de vrijbuiters die geen inspanningen leveren. De positieve effecten zijn niet alleen voor het land dat investeert, maar voor heel de wereld. En de lasten zijn voor nu, de baten voor latere generaties. Het is politiek een harde dobber om dat te verkopen aan kiezers, en dat verklaart waarom mitigatie zo moeilijk op de rails geraakt.” De meest in het oog springende mitigatiemaatregel is de emissiehandel. Sinds 2005 heeft de Europese Unie het European Emissions Trading System (EUETS): een handel in rechten om broeikasgassen te mogen uitstoten. Het systeem mikt vooral op grote installaties in de industrie en elektriciteitscentrales. Met één emissierecht mag een bedrijf één ton koolstofdioxide uitstoten. De rechten worden deels gratis toegewezen en deels geveild. Het aantal beschikbare rechten is beperkt en gaat ook nog eens elk jaar omlaag. Als bedrijf heb je dus de keuze: betalen voor – steeds duurdere – rechten om CO2 uit te stoten of dat geld investeren in klimaatneutrale productiemethoden en het overschot aan rechten verkopen.
Kinderziektes
De emissiehandel kreeg veel kritiek, maar het is nu door de kinderziektes heen, volgens Eyckmans. “In het begin werden er te veel emissierechten uitgedeeld en sommige sectoren, zoals de luchtvaart, werden ongemoeid gelaten. Dat is veranderd. Er was ook de bezorgdheid dat Europese bedrijven uit de markt zouden worden geduwd door concurrentie van landen met minder regels, maar al bij al valt dat wel mee.”
De prijs van de emissierechten – zeg maar de CO2 prijs – zat in stijgende lijn tot het begin van de oorlog in Oekraïne. Sindsdien schommelt de prijs: “Maar het is duidelijk dat het Europa wel menens is nu. Het leidt ertoe dat het economisch meer en meer rendabel wordt om de CO2 uitstoot af te bouwen – de stijgende energieprijzen doen daarbij uiteraard ook hun duit in het zakje. Ondanks de moeilijke start is de EUETS het meest effectieve beleidsinstrument dat we tot nu toe hebben. Het dekt de helft van de Europese CO2 uitstoot – dat is best veel.”
Wat dan met de andere helft? “Daarvoor maakt Europa aparte afspraken per lidstaat. Dat betekent dat lokale beleidsmakers beslissen over sectoren zoals landbouw en transport, en zaken als verwarming voor huishoudens.” Om daar de CO2 uitstoot te verminderen, wordt vooral gekeken naar opkomende technologie. Bijvoorbeeld: rijden op elektriciteit of waterstof. “De uitdaging is om de switch snel genoeg te laten gaan en toch betaalbaar te houden. Er zijn ook logistieke aanpassingen nodig, zoals tankstations ombouwen tot laadstations.”
Technologie is niet genoeg
“Technologie helpt, en er moet zeker geïnvesteerd worden in verbeteringen. Denk aan batterijen om zonneenergie op te slaan. Maar technologie alléén zal niet volstaan”, waarschuwt Eyckmans. We hebben ook volumemaatregelen nodig. Dat betekent doodeenvoudig: minderen op bepaalde vlakken. “Het heeft geen zin om allemaal een elektrische auto te kopen en samen in de file te gaan staan.”
Het probleem zit hem volgens Eyckmans in de externe kosten: de maatschappelijke kosten, die niet worden meegeteld in de marktprijs. Als je bijvoorbeeld een klassieke auto koopt, betaal je niet mee voor de kosten van verkeersslachtoffers, luchtvervuiling en files. Hetzelfde geldt voor de kosten van CO2 uitstoot. Als je die kosten wél doorrekent in de prijs, dan stijgt de prijs van de aankoop of het gebruik van een klimaatonvriendelijke auto. Door die hogere prijs zullen mensen automatisch minder snel zo’n auto gaan kopen of gebruiken. Het is beter om die boodschap niet te verhullen met sussende woorden, vindt Eyckmans. “Jawel, het gaat ons wel degelijk soms duurder uitkomen, omdat de huidige prijzen vaak de echte maatschappelijke kosten niet volledig weerspiegelen.”
Verteerbaar
Eyckmans zet daar meteen een grote kanttekening bij: “Stel dat met de auto rijden of vlees eten een pak duurder wordt. Of dat je mensen verplicht hun huis beter te isoleren of met een warmtepomp te verwarmen. De lasten en baten zullen ongelijk verdeeld zijn: zulke ingrepen komen harder aan bij armere huishoudens. Er zullen flankerende maatregelen nodig zijn om de hogere prijzen verteerbaar te maken. Gelukkig hebben we in Europa daartoe de mogelijkheid.”
Dat klinkt allemaal zwaar op de hand, maar er zijn genoeg redenen tot optimisme, vervolgt Eyckmans. En soms heeft dat gewoon te maken met hoe de economie werkt: “De CO2
neutrale alternatieven worden in sneltempo goedkoper en duwen de meer vervuilende producten uit de markt. Op de klimaattop was veel te doen over steenkool: als het zo doorgaat, vermindert het gebruik van steenkool gewoon doordat de alternatieven financieel interessanter zijn – niet doordat we regels opleggen.”
Hij ziet ook een mentaliteitswijziging: “Er is eindelijk een sense of urgency. Het rijtje landen dat het belang van klimaatneutraliteit onderschrijft, wordt langer. Dat is belangrijk, want we hebben de grote landen en de landen met opkomende economieën nodig: zonder hen kunnen we het doel – de opwarming beperken tot maximaal 1,5 à 2 graden – niet halen.”
Winnaars en verliezers
We staan voor een aantal decennia van transitie in onze economie: “Dat betekent dat je verliezers zal hebben. Bijvoorbeeld de steenkoolmijnen: als die sluiten, moeten de mijnwerkers zich omscholen. Tegelijk mogen we niet vergeten dat er ook winnaars zijn, bijvoorbeeld de installateurs van zonnepanelen en windturbines. Het gaat dus eerder om jobverschuivingen dan om jobverlies. Alleen moet Europa de nodige middelen uittrekken om die omschakeling te maken.”
Politici mogen zich niet blindstaren op het aantal jobs en economische groei, vindt Eyckmans. “Helaas is economische groei niet noodzakelijk goed voor de mens. Let wel, ik ben geen aanhanger van degrowth, de strategie om groei bewust af te remmen. Laten we eerst corrigeren waar de markt faalt: door de externe kosten door te rekenen via een heffing op milieubelastende activiteiten. Bijvoorbeeld een heffing op rundsvlees en terreinwagens of een serieuze koolstoftaks op vliegtuigkerosine. Daardoor gaan milieuonvriendelijke activiteiten, zoals een citytrip naar Barcelona met het vliegtuig, verminderen. Maar dat hoeft ons niet ongelukkig te maken: er zijn heel wat leuke en duurzame alternatieven voorhanden.” ● (if)

Een infiltratiekom – een ondiepe uitgegraven poel om hemelwater in op te vangen en in de bodem te laten sijpelen – aan het Quadriviumgebouw op Campus Heverlee.
Stille waters, diepe gronden
Hydroloog Marijke Huysmans peilt al jaren naar de stand van ons grondwater. Na een paar droge jaren incasseerde ze in het natte jaar 2021 veel grapjes over haar onderzoeksdomein. “Hoe gaat het nog met het grondwater? Staat het al boven de grond?” Het grondwaterpeil herstelde zich inderdaad, maar de klimaatopwarming maakt dat we nu niet op onze lauweren mogen rusten.
We moeten ons aanpassen aan de klimaatopwarming die er onvermijdelijk komt en klimaatwetenschappers waarschuwen al lang dat water daarbij één van de pijnpunten wordt.
Met de droogtes en hittegolven in 2018, 2019 en 2020 werd de opwarming alvast meer tastbaar. De grondwaterstanden zakten snel. Het kwam gelukkig niet tot een echte waterblackout waarbij er geen druppel meer uit de kraan kwam. Wel mochten landbouwers in bepaalde regio’s geen water meer oppompen, of mocht je je gazon niet meer besproeien en je auto niet meer wassen.
Na die dorre jaren hebben we inmiddels weer aan den lijve ondervonden dat het ook nog kan regenen, getuige de wateroverlast en overstromingen in 2021. Klimaatopwarming betekent immers ook meer extreem nat weer. De waterellende was wel goed nieuws voor het grondwater: 65 procent van de Vlaamse meetpunten gaf in januari 2021 een zeer laag grondwaterpeil aan, in december viel dat terug naar vier procent.
Langzaam herstel
Toch mogen we nog niet rustig achteroverleunen, vindt professor Marijke Huysmans van het Departement Aarden Omgevingswetenschappen. “Bij grondwater spreken we van een diepte van een paar tot soms wel honderden meters. Het is daardoor normaal gezien veel beter bestand tegen droogte dan oppervlaktewater. Maar we zien tegenwoordig dat de grondwaterstand in droge periodes snel zakt en zich nadien langzaam herstelt, ook in de nattere en koudere maanden van het jaar, waar je vroeger geen problemen verwachtte.”
In de heuvelachtige streken in het zuiden van de provincies VlaamsBrabant en Limburg zit het grondwater tot dertig meter diep: “Daar kan het herstel van het grondwaterpeil jaren in beslag nemen. Ook Oost en WestVlaanderen zijn gevoeliger voor droogte, omdat er meer klei in de grond zit, waardoor het regenwater minder goed doorsijpelt naar de ondergrond en er minder grondwater beschikbaar is.”
Goede startpositie
Dat we 2022 begonnen met een goede startpositie van het grondwater, betekent dat we nu wat meer buffer hebben als er een periode van droogte aankomt. “In 2020 begonnen we met een heel laag peil en kregen we maanden aan een stuk nauwelijks regen. Het probleem is dat in die droge, hete periodes de vraag naar water net stijgt: mensen drinken meer kraantjeswater, douchen vaker, vullen een zwembad. En de boeren hebben meer water nodig voor de gewassen.”
Iedereen, particulier of bedrijf, gebruikt grondwater. Dat betekent ook dat een oplossing voor de grondwaterschaarste uit vele hoeken moet komen. “We kunnen niet kiezen: iedereen zal zijn steentje moeten bijdragen.” De boodschap is vooral: minder water verbruiken, meer recycleren en meer water laten infiltreren in de grond. “En vooral dat laatste. Vroeger was het beleid in de eerste plaats gericht op hoeveel grondwater we oppompen, maar uit ons onderzoek blijkt dat je vooral moet kijken naar de hoeveelheid water die infiltreert en in de ondergrond vastgehouden wordt.”
Slok op een borrel
Als particulier kan je met je waterverbruik wel degelijk een verschil maken, benadrukt Huysmans. “De helft van de grondwaterwinning dient voor drinkwater. Daarom moeten we thuis zuinig zijn met water, en zoveel mogelijk overschakelen op regenwater. Dat gaat het makkelijkst met een regenwaterton of put: met regenwater kan je je tuinplantjes besproeien of je auto wassen, op een regenwaterput kan je het toilet en de wasmachine aansluiten. Zo kan je je verbruik van drinkwater tot de helft reduceren. Dat scheelt dus een grote slok op een borrel.” Een andere ingreep is je oprit of tuin zo weinig mogelijk verharden: liever geen klinkers en zoveel mogelijk groen, zodat het kostbare regenwater de grond in kan trekken.
In de industrie zijn al grote stappen gezet, vertelt Huysmans. “De tijd van water oppompen, gebruiken en lozen, die is voorbij. Veel bedrijven hebben al geïnvesteerd in circulair waterverbruik: ze verminderen niet alleen hun verbruik, maar zuiveren hun afvalwater ook om het te blijven hergebruiken. Daar moeten we verder op inzetten.”
Slimmer draineren
Landbouwers zijn vaak het slachtoffer van droogte, met verdorde oogsten en kosten voor irrigatie. “Tegelijk kan de landbouw een groot stuk bijdragen tot de oplossing, omdat het over een groot areaal gaat. Vroeger werd er veel ontwaterd, want je kan niet boeren op een te nat veld. We moeten die drainage slimmer aanpakken, bijvoorbeeld enkel in de periodes dat het nodig is, en voor de rest het water laten infiltreren. Het landgebruik speelt ook een rol: een bodem die verdicht is door het gebruik van zware machines op een natte grond, laat bijvoorbeeld minder water door. Verder is de boodschap weer: meer regenwater gebruiken en recycleren. Je ziet zelfs initiatieven ontstaan waarbij bedrijven hun gezuiverde water leveren aan landbouwers in de buurt.”
In heel wat steden en gemeenten wordt verharding weggenomen ten voordele van meer groen en meer water.
© KU Leuven – RS

Voor lokale overheden, zoals steden en gemeenten, is een grote rol weggelegd, zegt Huysmans. “Overheden hebben een voorbeeldfunctie: mensen geven terecht kritiek op betonnen pleinen met hier en daar een excuusboom. Maar ik zie daar wel een kentering. Op heel wat plaatsen wordt verharding weggenomen ten voordele van meer groen en water. Dat bevordert niet alleen de infiltratie van water in de grond: het zorgt ook voor minder hitte in de warme periodes en het schept een aangenamere leefomgeving.”
Vervuild water
Een andere betrokken partij zijn de drinkwatermaatschappijen. “Ze hebben de wakeupcall begrepen en werken aan extra capaciteit en alternatieve bronnen. Je ziet ook samenwerkingen tussen maatschappijen die grondwater gebruiken en maatschappijen die rivierwater gebruiken.” Aan de kust experimenteren de drinkwatermaatschappijen met de ontzilting van zeewater. “Dat is voor alle duidelijkheid geen duurzame oplossing – het vergt veel energie en je zit met afval. Maar je moet het zien als een tijdelijke oplossing in kritieke periodes.”
Niet alleen de kwantiteit van het grondwater is problematisch; de kwaliteit gaat ook langzaam achteruit. “In ondiep grondwater zien we steeds meer vervuilende stoffen. De klassiekers zijn nitraten, pesticiden en zware metalen. Maar we vinden nu ook medicijnresten en de forever chemicals, zoals PFOS, die niet afbreken.” Dat zorgt voor een extra moeilijkheid als we de hoeveelheid grondwater weer willen opkrikken. Huysmans doet zelf onderzoek naar een veilige recyclage van afvalwater, bijvoorbeeld bij irrigatie. “Als je velden irrigeert met gezuiverd afvalwater, wil je niet onbedoeld gevaarlijke stoffen laten infiltreren. Dat is een grote bezorgdheid, want het moeilijke is dat grondwater traag stroomt, soms zelfs maar een meter per jaar. Als vervuilende stoffen er eenmaal in terechtkomen, blijven ze er decennialang in aanwezig.” Het is dus geen kwestie van ‘beter voorkomen dan genezen’, we moeten gewoon voorkomen.
Waterbom
Werk aan de winkel dus, voor iedereen. Simulaties op basis van overstromingskaarten tonen aan dat het nodig is. Wat als de waterbom van 2021 in Vlaanderen was gevallen in plaats van in de Ardennen? “Dan zouden vele Vlaamse steden overstroomd zijn. Ook kritieke infrastructuur zou onder water staan: spoorwegen, snelwegen, ziekenhuizen … De dodentol zou hier minder hoog geweest zijn – wij hebben geen diepe valleien waarin het water zich kan ophopen. Maar de schade zou gigantisch groot zijn.” Huysmans zetelt in een expertenpanel van de Vlaamse regering om onze regio voor te bereiden op zulke extremen: “We moeten bovenstrooms meer water vasthouden: niet te snel afvoeren en laten infiltreren, bijvoorbeeld door een wadi – een groene greppel met grindlaag die het regenwater opvangt – aan te leggen in je tuin. En tegelijk moeten we het water meer ruimte geven: overstromingsvlaktes voorzien, rivieren weer laten meanderen. Niet makkelijk in een dichtbevolkt gebied. Het goede nieuws is dat de ingrepen die helpen tegen wateroverlast, overlappen met die tegen droogte.” ● (if)