
12 minute read
Kortverhaal van writer in residence Annelies Verbeke
Bandoneon
Annelies Verbeke is een academiejaar lang ‘writer in residence’ aan KU Leuven. Speciaal voor Sonar schreef ze een tweeluik, waarvan u hier het tweede deel kan lezen.
Advertisement
Sandrina Van Doren stoot haar scheenbeen aan de pedaal van haar fiets als ze die in haar smalle gang parkeert. Dat gebeurt minstens een keer per week en altijd vloekt ze dan, maar vandaag niet, vandaag zijn er meteen tranen, ze laat ze niet los. Het ligt aan haar, ze is te breed geworden voor een fiets in een smalle gang in een minuscuul huis. Sinds Alain zeven jaar geleden van haar wegging – zo saai dat ze dat verdriet inmiddels vindt! – is ze steeds meer beginnen te eten en onlangs begreep ze waarom: omdat ze voelde dat ze verdween en om dat verdwijnen in te halen moest ze zorgen dat er meer van haar kwam, meer Sandrina Van Doren. Haar woonst was natuurlijk niet meegegroeid.
De moeder van Sandrina Van Doren was een Italiaanse die haar eerste man, een mijnwerker, jong verloor en toen met Sandrina’s vader hertrouwde en vier kinderen kreeg. Sandrina had graag als haar moeder geheten: Piazzolla. Al heel lang kan ze zich niet van de indruk ontdoen dat alles beter voor haar zou zijn uitgedraaid mocht ze die naam hebben gekregen. Met Alain was ze in Genua geweest, waar voorouders van Sandrina met een kartonnen koffer de boot naar Amerika hadden genomen. En Alain en zij hadden er een tentoonstelling bezocht over die migratie en in een ander museum schilderijen van Vlaamse meesters gezien, die in Italië hadden gewoond, en bij het buitenkomen hadden ze een bandoneonspeler gehoord die Adiós Nonino van Piazzolla speelde en toen pas begreep Sandrina dat de voorouders van haar favoriete Argentijn ook Italiaanse migranten waren natuurlijk en ze kon naderhand maar niet snappen dat ze daar nooit eerder bij stil had gestaan en dat haar moeder daar nooit over had gesproken. De klanken zwollen toen in haar op en ze vond het het mooiste wat ze ooit had beleefd: dat het lied thuis was gekomen en dat zij daarbij was, dat zij en Piazzolla daar thuisgekomen waren, een lied lang. In hun hotelkamer had ze het opgezocht op de laptop van Alain en Piazzolla had Adiós Nonino, dat ‘Vaarwel Opa’ betekent, gecomponeerd vlak nadat hij had vernomen dat zijn vader was overleden. En nog maar net had ze dat ontroerd en hardop van het scherm afgelezen en toen was er telefoon van thuis en bleek haar eigen vader te zijn overleden, een hartaanval. Hoe dat zo schrijnend klopte – ze zag het ook in de verblufte blik van Alain – hoe dat een verhaal was en dat ze het van bij die eerste klanken had geweten, toch dat er iets overrompelends stond te gebeuren, aan het gebeuren was. En sindsdien denkt ze dat er geen ontkomen aan is, aan het leven, dat het allemaal vaststaat van bij het begin, dat het niet uitmaakt waarheen of waarin je vlucht, en dat het dus ook een nachtmerrie kan blijven waaraan je enkel via de dood ontsnapt. Haar moeder, haar broers en haar zus hadden het niet gepast gevonden Adiós Nonino op de begrafenis van haar vader te spelen, omdat het niet over Sandrina ging, maar over hem. En Sandrina had lang en tevergeefs aangedrongen, en na de begrafenis had ze met haar familie gebroken, alleen haar moeder zag ze nog, maar niet veel en altijd met schuldige gedachten die in de dagen daarna in woede omsloegen. En ook dat had al vastgelegen, ook dat had ze altijd voorvoeld.
En het is niet dat Sandrina aan dat alles nog voortdurend terugdenkt, nog maar twee, drie keer per dag tegenwoordig zelfs. En ze vindt het merkwaardig dat de herinneringen zich nu vermengen met iets anders, iets dat zweeft en stijgt, dat ze denkt aan Juliette, die, toen Sandrina vanochtend voor de zoveelste keer haar been kwam verzorgen, vertelde dat ze ook een verpleegster was geweest, en dat had Sandrina nu eens niet voorvoeld, dat was een verrassing geweest. Hoe lang verzorgt ze Juliette nu al, een jaar of vier? En het was zo’n dametje, voelde zich te veel voor een beleefde babbel, dacht Sandrina altijd, en nu komt ze daarmee. Met dat ze altijd thuiskwam met het gevoel dat ze naar kak en pis rook. Sandrina moet hardop lachen bij de herinnering aan de koddige manier waarop Juliette het had gezegd, de herkenning, en ze schrikt daarvan, het lijkt wel geen lach van haarzelf, zo lief, helder en standvastig, ze schrikt er zo hard van dat het is alsof ze ontwaakt. En daarna weet ze niet goed wat ze moet doen.
Dus gaat ze de pasta van gisteren opwarmen en trekt ze haar schoenen uit terwijl ze wacht. Ze heeft in feite de tijd om al haar kleren uit te trekken en een jogging aan te schieten, bij de ping is ze klaar, de jogging ruikt naar waspoeder, Sandrina begraaft haar neus in de mouw en snuift. Ze gaat aan de tafel zitten en eet de hele kom leeg – pasta is de tweede dag altijd beter – en dan is het stil.
Ze zoekt de cd van Astor Piazzolla waar ze al jaren niet meer naar heeft willen luisteren. Als ze het zoeken bijna wil opgeven – met het gevoel dat het te verwachten was en dat het zo moest zijn, dat ingewilligde verlangens haar niet zijn gegund – vindt ze hem toch. En ze bedenkt dat ze zijn muziek op internet ook had kunnen vinden, al die jaren. Maar ze luistert naar de cd, van bij het begin, ze stelt zich voor dat ze tango kan dansen en naar Argentinië reist met een boot. En Adiós Nonino begint anders dan ze het zich herinnerde, maar ze herkent het toch meteen en het is als een verhaal, Sandrina stelt zich voor hoe ze aan Juliette vertelt over wanneer ze de bandoneon dit hoorde spelen en wat er toen gebeurde en hoe Juliette bezorgd naar de blauwe plek op haar scheenbeen wijst en dat ze dan naast elkaar zitten, hier op de bank, en dat Sandrina haar been in de schoot van Juliette legt en dat die dat niet vreemd vindt en voorzichtig een zalfje over de blauwe plek wrijft en hoe dat de pijn onmiddellijk verzacht.
En Piazzolla eindigt kabbelend, alsof hij niet wil stoppen en Sandrina Van Doren gaat rechtop zitten en dan staan en weet ook wel dat ze er niet te veel naar moet verlangen of van verwachten, maar spijt heeft ze niet. ●
Adrianus VI, de prof die paus werd
Vijfhonderd jaar geleden ging de pauselijke tiara naar een professor uit Leuven. Adrianus VI begon zijn carrière aan onze universiteit, groeide uit tot een internationaal geroemd academicus, en werd later staatsman aan de zijde van keizer Karel V. Als paus moest hij opboksen tegen Romeinse spotternij, verwaande kardinalen en een lasterende Maarten Luther.
1521, Rome. Onder Michelangelo’s plafondschildering in de Sixtijnse kapel zitten enkele kardinalen met de handen in het haar. Er moet in allerijl een opvolger worden gezocht voor de onverwachts overleden paus Leo X. De sfeer is grimmig, het volk wordt onrustig en de Heilige Geest laat op zich wachten … De kardinalen zijn verdeeld in twee kampen. De Spaans of keizergezinde geestelijken willen geen Fransgezinde paus, de Fransgezinde geen Spaans of keizergezinde. Na een jaar stelt men een compromisfiguur voor, iemand die niet op het conclaaf aanwezig is. Adrianus van Utrecht, volgens één van de kardinalen ‘een verdienstelijk man die de reputatie geniet als een heilige te leven.’ De kardinalen stemmen in met de keuze, maar daarna rijzen er toch twijfels. Noch de inwoners van Rome, noch de kardinalen kennen deze vreemde uit het Noorden. Wat voor iemand is hij?
Veertig jaar Leuven
Adrianus wordt op 2 maart 1459 geboren in Utrecht. De schrijnwerkerszoon laat zich al vroeg opmerken door zijn intelligentie, en trekt in 1476 naar de universiteit in Leuven. Daar zal hij meer dan veertig jaar blijven – de gelukkigste jaren uit zijn loopbaan.
De Artes, een verplichte vooropleiding, rondt hij af als primus van zijn jaar. Daarna kiest hij voor theologie, de opleiding met het zwaarste programma, waarvoor hij verhuist naar het Groot Heilige Geestcollege. Na die twaalfjarige studie te hebben voltooid, wordt Adrianus doctor en nadien ook professor theologie. Margaretha van York, de weduwe van Karel de Stoute, betaalt zijn doctoraatsplechtigheid, omdat ze onder de indruk is van de veelbelovende academicus.
Terecht, want Adrianus zal de belangrijkste Leuvense theoloog van zijn tijd worden. Van heinde en verre komt men hem om raad vragen over theologische kwesties, en ook binnen het universiteitsbestuur werkt hij zich op. Zoals gebruikelijk gaat dat gepaard met verschillende kerkelijke ambten, waarmee professoren hun lonen aanvulden. Adrianus is onder meer kanunnik van de SintPieterskerk en kapelaan van het Groot Begijnhof. Hij wordt ook tweemaal aangesteld tot rector, toentertijd een functie voor een half jaar.
In 1497 – slechts zeven jaar na zijn aanstelling als hoogleraar – staat hij aan de top. Hij wordt deken van de SintPieterskerk en vicekanselier van de universiteit. Zo krijgt hij het recht om academische graden toe te kennen en is hij nauw betrokken bij het universiteitsbestuur. Hij wordt ook de hoogste geestelijke van de stad. Een functie niet zonder gevaar, zo blijkt. Wanneer Adrianus een Leuvense kanunnik die een verhouding heeft, aanmaant om daaraan een eind te maken, moet hij dat bijna met zijn leven bekopen. De kanunnik – of diens maîtresse – probeert hem te vergiftigen. Adrianus wordt op het nippertje gered door zijn heelmeester.
In het spoor van de keizer
Vanwege zijn bestuursfunctie als deken, zijn intelligentie en zijn integere persoonlijkheid wordt Adrianus opgemerkt door Margaretha van Oostenrijk. In 1507 stelt ze hem aan als leermeester van Karel V, de latere keizer van het Heilige Roomse Rijk. Adrianus geeft de zevenjarige Karel lessen Latijn en godsdienst, en houdt er een levenslange vertrouwensband aan over.
© KU Leuven – Universiteitsarchief
Portret van paus Adrianus VI, door Jan van Scorel

© KU Leuven – Universiteitsarchief

Al in 1512 benoemt Karel zijn oudleraar tot raadsheer en drie jaar later stuurt hij hem op politieke missie naar Spanje. Het doel? Koning Ferdinand II ervan overtuigen om Karel en niét diens jongere broer aan te duiden als troonopvolger van de Spaanse kroon. Adrianus slaagt in zijn opzet, maar draagt daar de gevolgen van. Hij zal nooit meer terugkeren naar zijn geliefde Leuven.
Karel wordt koning van Spanje, maar in de praktijk leidt Adrianus de regering. Dat doet hij aanvankelijk samen met kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros – een vertrouweling van de voormalige koning. Om een tegenwicht te kunnen bieden aan die doorgewinterde staatsman, zorgt Karel ervoor dat Adrianus in sneltempo de kerkelijke – en dus politieke – ladder kan beklimmen. In twee jaar tijd wordt hij bisschop, grootinquisiteur én kardinaal.
En dan vertrekt Karel. Wanneer keizer Maximiliaan sterft, wordt hij benoemd tot diens opvolger. Adrianus blijft eenzaam achter in Spanje, waar hij als regent belast wordt met het bestuur en te maken krijgt met een opstand van de Spaanse steden, die hem weigeren te erkennen. De komende jaren zal Adrianus meermaals om zijn ontslag vragen, maar Karel negeert dat.
Adrianus VI is de eerste paus die fouten in de Kerk erkent. Pas vijf eeuwen later, bij paus JohannesPaulus II, gebeurt het opnieuw.
Adrianus laat zijn huis aan het Hogeschoolplein na aan de universiteit, om er arme studenten te huisvesten. Het Pauscollege is tot op vandaag een studentenresidentie.
Foto: Anno 1909 trekt de stoet der togati door een feestelijk aangekleed Pauscollege naar de Grote Aula in het Maria-Theresiacollege voor de viering van de 75ste verjaardag van de heroprichting van de Leuvense universiteit.
Weifelende barbaar
Wanneer Adrianus in 1522 het bericht krijgt dat hij tot paus is verkozen, kan hij het zelf niet geloven. Bovendien heeft hij andere zaken aan zijn hoofd: hij moet onder meer een aanval van de Fransen zien af te slaan. Adrianus aarzelt, maar aanvaardt toch. Hij vreest een schisma in de kerk en al bij al is zijn benoeming ‘de beslissing van God’.
Eind augustus arriveert hij in Rome, waar de bevolking wordt geteisterd door de zoveelste pestepidemie. De kardinalen, die in dergelijke tijden hun buitenverblijf op het platteland opzoeken, proberen zijn kroning uit te stellen, maar Adrianus weigert. Op 31 augustus, een snikhete dag, wordt hij gekroond in de SintPietersbasiliek, in aanwezigheid van – zo vermoeden we – enkele grumpy kardinalen.
Adrianus treft in Rome een lege schatkist aan. Het gevolg van de spilzucht van zijn voorganger Leo X, wiens pontificaat één groot feest was geweest. Leo organiseerde plechtigheden, ging zich te buiten aan extravagante drink en eetgelagen, en gaf gigantische sommen uit aan kunstwerken. Adrianus moet bezuinigen en wil komaf maken met de excessen in de kerk. Iets wat hem door de kardinalen en door de bevolking – die gewend was geraakt aan de vele feesten – niet in dank wordt afgenomen.
De inwoners van Rome staan sowieso wantrouwig tegenover Adrianus, die geen Italiaan is maar ‘een barbaar uit het Noorden’. Op de Pasquino, een standbeeld waarop satirische teksten werden aangebracht, verschijnen tal van spotschriften. Men hekelt onder meer de weifelende houding van de paus. De voormalige academicus wil over elke beslissing goed nadenken. Zijn uitspraak ‘videbimus’ – we zullen zien – wordt al snel grappend gebruikt.
Luther
Toch is Adrianus zijn tijd vooruit. Als eerste probeert hij een antwoord te bieden op Maarten Luther, die de misstanden in de Kerk aanklaagt en wiens visie op dat moment steeds meer bijval oogst. In zijn ‘instructio’ uit 1522 veroordeelt Adrianus Luthers stellingen, maar hij geeft toe dat er één en ander verkeerd is gelopen en dat er hervormingen nodig zijn.
Het is te laat om een breuk te voorkomen, maar het is de eerste maal in de geschiedenis dat een paus fouten in de Kerk erkent. Pas vijf eeuwen later, onder het pontificaat van paus Johannes Paulus II, zal het opnieuw gebeuren. Luther zelf is niet onder de indruk. Hij noemt Adrianus ‘een magister noster van Leuven, waar zelfs ezels de kans hebben om het doctoraat te verwerven’.
Ook met Adrianus’ hervormingen loopt het niet zoals gehoopt. Zijn hofhouding bestaat voornamelijk uit Brabanders die net zomin thuis zijn in de Romeinse administratie als hijzelf, waardoor alles trager loopt dan zou moeten. Adrianus is ook weinig tijd gegund. Anderhalf jaar na zijn aanstelling wordt hij ziek en op 14 september 1523 overlijdt hij in Rome.
Pauscollege
In zijn testament besteedt Adrianus speciale aandacht aan Leuven. Hij schenkt zijn huis, gelegen aan het Hogeschoolplein, aan de universiteit, om er arme studenten te huisvesten. Het Pauscollege is tot op vandaag een studentenresidentie en Adrianus’ wapenschild prijkt nog steeds boven de toegangspoort.
Naar aanleiding van het ‘Adrianusjaar’ 2022 vinden in België, Nederland en Rome verschillende lezingen en tentoonstellingen plaats. Ook het Pauscollege wordt de komende jaren in de bloemetjes gezet: het gebouw werd grondig gerenoveerd en in 2023 wordt het vijfhonderdjarig bestaan gevierd. ● (pjb)

© Rijksmuseum Amsterdam