Verkorte educatieve bachelor - verbindend werken

Page 1

Inhoudsopgave Legende van de gebruikte iconen......................................................................................................2 Inhoudsopgave..................................................................................................................................3 1

Visie op ‘klashouden’ en ‘wie ben ik als leerkracht’............................................................6

2

Communicatie – Get the basics right.................................................................................31

3

Groepsdynamica – Kenmerken van de klasgroep..............................................................57

4

Interactie in groepen – Hoe sta ik voor de klas?................................................................83

5

Een krachtige leeromgeving – Proactief investeren in de klasgroep................................114

6

Een krachtige leeromgeving – Optreden bij ordeverstoringen........................................139

7

Functioneren in een team – You never walk alone..........................................................179

8

Diversiteit in de klas........................................................................................................217

9

Schriftelijke contacten met ouders en externen..............................................................247

10

Tweegesprekken.............................................................................................................260

Bibliografie....................................................................................................................................286 Bijlagen 296


2.2 Communicatieregels van Watzlawick Laat ons communicatie nu nog eens verder analyseren a.d.h.v. de vijf axioma’s van Watzlawick. Watzlawick is een van ’s werelds meest vooraanstaande communicatiewetenschappers. Zijn vijf axioma’s (Watzlawick P. B., 1979) tonen hoe communicatie werkt en niet werkt.

2.2.1 Axioma 1: we kunnen niet niet-communiceren We zijn bijna constant aan het communiceren. Al het gedrag dat door anderen (= onze ontvangers) wordt opgemerkt, is communicatie. We zijn daarbij zelf ook constant die anderen aan het beïnvloeden. Communicatie vindt plaats zodra mensen elkaar ontmoeten, ongeacht het feit of ze elkaar iets willen meedelen of niet, of de communicatie vooropgezet was of juist toevallig gebeurde, bewust of onbewust was, geslaagd was of net niet. Als we met elkaar spreken, is er communicatie. Er is evenzeer communicatie als we een teken geven of zelfs gewoon elkaar aanraken, als we zwijgen of langs elkaar heen kijken of elkaar de rug toekeren. Zwijgen betekent immers veel meer dan niets zeggen. Integendeel: daarmee delen we non-verbaal heel duidelijk mee dat we bijvoorbeeld geen zin hebben om te communiceren. We kunnen communicatie op zich dus onmogelijk uit de weg gaan. Stoppen met spreken is mogelijk; stoppen met communiceren daarentegen niet. De lichaamstaal neemt het immers over.

2.2.2 Axioma 2: elke communicatie bezit een inhouds- en betrekkingsniveau Het inhoudsniveau Als we informatie doorgeven, heeft ons bericht een zekere inhoud: het gaat over het uitwisselen van informatie, kennis, vragen en opvattingen. Dat noemen we het inhoudsniveau. Een leraar zegt bijvoorbeeld aan een leerling: “Je bent te laat.” Wat we zeggen, de letterlijke inhoud van de woorden, noemen we de zakelijke inhoud van onze boodschap. Het is de objectieve inhoud die we ook zouden kunnen opschrijven. Een boodschap kan ook een appellerende inhoud hebben. De zender wil bij de ontvanger iets bereiken en hem tot handelen aanzetten. Iemand vraagt: “Weet je hoe laat het is?” Meestal reageer je met je antwoord niet op de zakelijke inhoud maar op de appellerende inhoud. Het zakelijke antwoord is namelijk ja of nee, maar je zal op je uurwerk kijken en zeggen: “Het is 20.15 u.”


Het betrekkingsniveau Een boodschap kan echter ook nog andere ‘inhouden’ hebben, een andere bedoeling in zich dragen dan louter objectieve informatie overbrengen. Meestal, onbewust en impliciet, doen mensen ook uitspraken over ieders persoon en de onderlinge relatie. Zo gaan ze elkaar persoonlijk en relationeel beïnvloeden. Dat noemen we het relatie- of betrekkingsniveau. Dat niveau geeft alles aan over hoe de ontvanger de boodschap moet opvatten. Wordt iets bijvoorbeeld op een bezorgde manier gezegd en met een ongeruste gelaatsuitdrukking? Of eerder kortaf, verwijtend en met een boze blik? De betrekkingsboodschap is altijd tussen de lijnen te horen. Ze geeft informatie over hoe ik wil dat de ander mijn boodschap opvat, hoe ik wil dat de ander mij ziet. Ze wordt heel vaak via lichaamstaal overgebracht. De vraag van een leerkracht “Denk jij dat één voorbeeld voldoende is?” kan op verschillende manieren worden opgevat naargelang het woord dat beklemtoond wordt en de intonatie die de leerkracht gebruikt. Het zou spottend bedoeld kunnen zijn in de zin van ‘Ben je nu werkelijk zo dom dat je denkt dat één voorbeeld genoeg is?’ Het zou echter ook een oprechte vraag kunnen zijn. Als een vader aan zijn dochter van 18 zegt: “Om 1 uur ben je thuis”, dan is de inhoud: om 1 uur thuis. De relatie is hier: ik heb als vader het recht je dat te gebieden. De toon en de manier van spreken zullen aan die relatie aangepast zijn. Wanneer de dochter de definiëring van de relatie niet accepteert, kan er een communicatiestoring optreden. Zo’n conflict gaat dan niet meer om de inhoud van de boodschap, maar om de relatievraag: wie heeft hier het recht om wat aan wie te bevelen?


2.2.3 Axioma 3: ieder zijn waarheid – we interpreteren een boodschap Een uitgezonden boodschap wordt nooit objectief waargenomen. De ontvanger geeft altijd een bepaalde betekenis aan wat een zender hem vertelt: hij interpreteert. Die vervorming van de boodschap gebeurt op 2 vlakken: 

Via onze zintuigen ontvangen we onbewust ongeveer 4.2 miljoen prikkels per seconde. Het gaat om wat je ziet, proef, voelt, ruikt … Die kunnen we niet allemaal verwerken en dus selecteren we. Iedereen selecteert echter op zijn eigen manier. We selecteren bijvoorbeeld wat we op dat moment belangrijk vinden. Zo komen we tot 5 à 10 prikkels per seconde. Ook daar selecteren we dan nog eens en richten we onze aandacht op bepaalde zaken.

Daarna geven we de geselecteerde prikkels een eigen betekenis, afhankelijk van onze gedachten, gevoelens, ideeën, idealen, verwachtingen, ervaringen, opvattingen, behoeften … o

Dat zijn allemaal innerlijke aspecten van onszelf: ze zijn aan de buitenkant niet zichtbaar. Die innerlijke binnenkant zorgt ervoor dat we de werkelijkheid door een bepaalde bril bekijken. Bijvoorbeeld: politiek of gelovig gekleurd, een ouder- of kinderbril, een lerarenof leerlingenbril. Die bril filtert ook de communicatie: er is altijd een verschil tussen wat er werkelijk gebeurt en wat we waarnemen. Met andere woorden: de perceptie van de werkelijkheid en de werkelijkheid zelf komen niet automatisch overeen. Bepaalde details zien we over het hoofd, terwijl we andere dan weer als zeer belangrijk beschouwen. We filteren de boodschap zodanig dat ze past in ons wereldbeeld. Zo vertellen 5 getuigen van eenzelfde ongeval achteraf toch allemaal een ander verhaal, afhankelijk van hun betrokkenheid. In een klas met 20 leerlingen bestaan haast evenveel opvattingen over dezelfde leraar.

Hoe meer tussenpersonen tussen de werkelijke feiten en het verhaal, hoe groter de vervorming dan ook wordt. Het gevaar van die filter is dat er meningsverschillen kunnen ontstaan, als we te weinig rekening houden met het feit dat onze gesprekspartner een andere bril draagt dan wijzelf. We kunnen dus volgende conclusies trekken: 

mijn waarheid is niet dé waarheid;

dé waarheid bestaat niet;

de waarheid is relatief;

het ordenen van de werkelijkheid kan op verschillende manieren.


2.2.4 Axioma 4: mensen communiceren zowel digitaal als analoog De digitale taal staat voor de woorden en tekens die gebruikt worden. Het gaat om verbale communicatie. Die is doorgaans eenduidig en heeft een duidelijk omschreven betekenis. Analoge taal is dan de non-verbale communicatie. Die houdt vele zaken in namelijk: 1. intonatie, stemklank en stemvolume; 2. mimiek (gezichtsuitdrukkingen); 3. lichaamstaal; 4. gebaren/bewegingen; 5. het moment waarop men iets doet; 6. oogcontact; 7. aanraking; 8. nabijheid/afstand; 9. … Die zaken zijn meestal niet eenduidig en kunnen dus op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. We communiceren dus mét, maar ook − en zelfs vooral − zonder woorden. Analoge of non-verbale communicatie betekent letterlijk: een gesprek voeren met andere middelen dan woorden. Dat doen we elke minuut van de dag, veel meer dan we beseffen. Ongeveer 70 % van alle communicatie tussen mensen zou door middel van lichaamstaal verlopen. De analoge taal ondersteunt bovendien de digitale taal. Het non-verbale is dus krachtiger, sneller, echter en betrouwbaarder, maar ook moeilijker te interpreteren voor de ontvanger. Tijdens communicatie gaat er onbewust meer aandacht naar het non-verbale. We zagen al eerder dat de vraag “Denk jij dat één voorbeeld voldoende is?” op verschillende manieren kan worden opgevat. De wijze van overbrengen, de analoge taal, zal informatie geven over hoe de boodschap, de digitale taal, geïnterpreteerd moet worden.

2.2.5 Axioma 5: communicatie is ofwel symmetrisch ofwel complementair Hoe beter de relatiedefiniëring van de communicerende partners met elkaar overeenstemt, hoe beter de relatie en dus hoe beter de communicatie. Er zijn grofweg 2 soorten relaties te onderscheiden: de complementaire of aanvullende relatie en de symmetrische relatie. Een complementaire relatie is gebaseerd op verschil. Er wordt gecommuniceerd vanuit een ongelijke machtspositie. De ene communicatiepartner is superieur, de andere inferieur. Beiden zijn het eens


over wie volgt en wie leidt. Mensen kunnen hun betrekking zelf in een complementaire relatie gegoten hebben of de complementariteit komt voort uit de sociale of culturele context. Een voorbeeld is de relatie tussen ouder en kind, tussen arts en patiënt, tussen leraar en leerling. In een symmetrische relatie zien beide communicatiepartners mekaar als gelijken. Ze staan op een gelijk machtsniveau. De gedragspatronen van de partners zijn elkaars spiegelbeeld. Kenmerkend is het streven om gelijk te zijn. Problemen ontstaan natuurlijk wanneer de beide gesprekspartners het niet eens zijn over het soort relatie dat tussen hen bestaat. Bij een oudercontact zie je bijvoorbeeld het volgende: willen leraar en ouders samenwerken in het belang van het kind of zal de leraar eens aan de ouders duidelijk maken wat hij van hun kind vindt of zullen de ouders de leraar even vertellen dat ze niet akkoord gaan met zijn aanpak? In het voorbeeld van de vader die zijn dochter zegt dat ze om 1 u. thuis moet zijn, zou het kunnen dat de dochter niet akkoord gaat doordat ze vindt dat ze oud genoeg is om zelf te bepalen wanneer ze thuiskomt.

Complementariteit en symmetrie in de interactie zijn op zich niet goed of slecht, normaal of abnormaal. In een gezonde verhouding zijn beide vormen ofwel afwisselend ofwel gelijktijdig op verschillende domeinen werkzaam. Het wordt alleen problematisch of gevaarlijk als je te vast zit in een bepaalde relatie. Het betrekkingsniveau kunnen afstemmen op de context, is dus een must voor een goede communicatie.

2.3 Lichaamstaal (Alles voor starters in het onderwijs., 2016) Inleiding Bekijk de foto’s aandachtig. Wie van deze personen zou je het vlugst als onbetrouwbaar bestempelen? Leg uit waarop je antwoord gebaseerd is. Ook als je je geen vooroordeel wilt vormen op basis van het uiterlijk, zou je iemand moeten aanduiden. Wat kan je uit deze oefening afleiden?


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.