Jaarrapportage Monitoring Diergezondheid Pluimvee 2023

Page 1


PLUIMVEE

Uitgave: Royal GD - Tweede halfjaar 2023

Telefoon 088 20 25 500 info@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl

Ontwerp: Onis creatieve communicatie

Opmaak: Drukkerij Ovimex

De resultaten in deze publicatie mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de auteurs of de leden van de Begeleidingscommissie Monitoring

Diergezondheid Pluimvee verwerkt of gebruikt worden (bijvoorbeeld in wetenschappelijk onderzoek) tenzij sprake is van citatie. Op citaties is auteursrecht van toepassing.

4.1

5.4

5.5

5.9

1 Inleiding

Voor u ligt de rapportage ‘Monitoring Diergezondheid Pluimvee’ van 2023. Royal GD vervult een centrale rol in de monitoring van de gezondheid van pluimvee in Nederland. Deze monitoring is ingericht om de sector en de overheid te voorzien van relevante informatie over diergezondheid, zoönosen en voedselveiligheid. De Europese Unie (EU) bepaalt voor een belangrijk deel wat lidstaten minimaal moeten doen om dierziekten te voorkomen en te bestrijden.

De Europese regels zijn vastgelegd in de Verordening (EU) 2016/429, hierna de Animal Health Law (AHL) genoemd. Deze verordening werd op 21 april 2021 van toepassing. De AHL schrijft voor dat de bevoegde autoriteit bewaking verricht voor het opsporen van de aanwezigheid van de aangewezen ziekten en relevante nieuwe ziekten. Hiervoor dient een systematiek te worden opgezet voor het inwinnen, vergelijken en analyseren van relevante informatie over de ziektesituatie in een lidstaat. Met de basismonitoring van diergezondheid, zoals die op initiatief van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en de veehouderijsectoren is ingericht, beschikt Nederland al over een goed werkend systeem om aan deze wettelijke eis te voldoen. De basismonitoring wordt sinds 21 april 2021 als wettelijke taak uitgevoerd door GD.

De belangen zijn vertaald in onderstaande drie doelstellingen voor de activiteiten binnen de basismonitoring, met de nieuwe AHL als basis.

• Het opsporen van uitbraken van aangewezen dierziekten die niet endemisch in Nederland voorkomen De diergezondheidsmonitoring biedt een breed vangnet waarmee ook aangewezen ziekten (door de EU of nationaal) worden opgespoord. Meermaals zijn gevallen gevonden van aangewezen ziekten, zoals de uitbraak van blauwtong in 2006 en meerdere gevallen van aviaire influenza.

• Het opsporen van nog onbekende aandoeningen

Een voorbeeld hiervan is binnen de pluimveegezondheidszorg de opkomst van Enterococcus cecorum bij vleeskuikens, maar ook de ontdekking van een (wereldwijd) nieuwe nefropathogene IB-variant in 2004, IB-D388, die zich allereerst als ziekte uitte bij jonge kuikens en later leidde tot ernstige productieproblemen bij leg- en vermeerderingspluimvee in de vorm van schijnleggers.

• Zicht houden op trends en ontwikkelingen in diergezondheid in Nederland

Het gaat hier ten eerste om het volgen van de ontwikkelingen met betrekking tot aangewezen dierziekten, die in Nederland endemisch voorkomen. Dit is de ‘lijst E-ziekten’ (voor lijst E-ziekten bij vogels, zie hoofdstuk 3). Ten tweede gaat het om het verkrijgen van een ’normaalbeeld’ van diergezondheid, en het signaleren van afwijkingen in trends.

Het ministerie van LVVN en de veehouderijsector, waarbij AVINED optreedt als sectorvertegenwoordiger, zijn de medefinanciers van de monitoring. GD verzamelt alle relevante informatie, interpreteert deze en rapporteert hierover per kwartaal aan de Begeleidingscommissie of per direct als de aard of omvang van de bevinding hierom vraagt. Zo nodig adviseert GD de stakeholders over eventuele vervolgacties.

De informatie waarop de monitoringsrapportage Diergezondheid Pluimvee is gebaseerd wordt gedeeltelijk actief verworven door GD, bijvoorbeeld in de bewaking van AI, de NCD-preventie, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum. In andere monitoringsonderdelen komen specialisten van GD in actie, nadat veehouders en/of hun dierenartsen GD hebben benaderd met een probleem. Daarnaast levert aanvullend onderzoek, in de vorm van sectie- of laboratoriumonderzoek, een belangrijke bijdrage.

De eigen gegevens worden aangevuld met gegevens van derden zoals de NVWA, KIP, WBVR en WOAH. Ook vervullen pluimveedierenartsen een waardevolle rol: na een bedrijfsbezoek dat zij afleggen aan kiptypen, eendtypen of kalkoenen kunnen de dierenartsen koppelbeelden invoeren in de CRA-VMP-database. Voor alle kiptypen en voor kalkoenen geldt de verplichting dat bedrijfsbezoeken waarbij antibiotica worden verstrekt, geregistreerd moeten worden (CRA). Voor eenden is de vrijwillige registratie opgestart in 2021. Voor andere pluimveediersoorten (zoals kwartels, loopvogels, hobbyvogels) geldt de verplichting niet en bestaat geen mogelijkheid voor vrijwillige registratie.

2 Leeswijzer

Hoe monitoren we diergezondheid?

GD verwerft de informatie waarop deze rapportage is gebaseerd deels reactief en deels proactief. Via de reactieve monitoringsonderdelen (Veekijker en reactieve pathologie, zie verderop in deze leeswijzer) raadplegen veehouders of hun dierenartsen, adviseurs en stakeholders GD-specialisten voor een diergezondheidsprobleem. Voor juiste interpretatie van de gegevens in deze rapportage is het belangrijk rekening te houden met de wijze waarop deze informatie is verzameld. We benadrukken ten aanzien van de reactieve monitoring dat er geen representatieve steekproef van de veestapel wordt genomen. De systematiek is erop gericht om zoveel mogelijk bijzondere signalen te detecteren. GD ontvangt voor het pathologisch onderzoek (reactieve secties) vrijwel uitsluitend diermateriaal van bedrijven met ziektegerelateerde problemen. Ook de meldingen door practici uit het veld hebben grotendeels betrekking op bedrijven met, in meer of mindere mate, diergezondheidsproblemen. Bedrijven die weinig of geen diergezondheidsproblemen hebben, zijn nauwelijks vertegenwoordigd in de resultaten die voortkomen uit de reactieve monitoring. Deze resultaten geven daarom een goede afspiegeling van de zieke populatie, maar ze kunnen niet rechtstreeks worden vertaald naar de mate van voorkomen in de totale Nederlandse populatie. Proactieve monitoringsinstrumenten zijn bijvoorbeeld verplichte monitoringsprogramma’s of proactieve secties peildierenartsenproject. Met verplichte monitoringsprogramma’s wordt het voorkomen of het effect van preventieve maatregelen van bepaalde infectieziekten in de pluimveehouderij gemeten. Met proactieve pathologie is het mogelijk om een completer beeld te krijgen van de algemene gezondheidssituatie en de beschermingsstatus ten opzichte van specifieke dierziekten in de Nederlandse pluimveehouderij.

De indeling van de rapportage is gelijk aan de doelstellingen zoals door de stakeholders geformuleerd:

• Het opsporen van uitbraken en de effecten van interventies van aangewezen bestrijdingsplichtige dierziekten en de aanwezigheid van niet-bestrijdingsplichtige, maar wel aangifteplichtige dierziekten (hoofdstuk 4);

• Het opsporen van nog onbekende aandoeningen (hoofdstuk 6);

• Zicht houden op trends en ontwikkelingen in de diergezondheid in Nederland (hoofdstuk 5).

Bij de bevindingen staat onder andere of overheid en bedrijfsleven al voor het uitkomen van deze rapportage zijn geïnformeerd, hoe de bevindingen worden geïnterpreteerd en hoe met opvallende bevindingen is omgegaan. Voor een beknopt overzicht en de stand van zaken van de waarnemingen uit de diergezondheidsmonitoring, zie de diergezondheidsbarometer (hoofdstuk 3).

Het is van belang deze rapportage te interpreteren binnen de context die per type bron kan verschillen. Voor deze bronnen van informatie zie bijlage I. Voor vragen over deze rapportage kunt u contact opnemen met GD, telefoonnummer: 088 20 25 555.

Hoe monitoren we diergezondheid?

Reactieve monitoring

Ernstige ziekteuitbraken of ziekte met complexe diagnostiek worden gemonitord door veehouders de mogelijkheid te bieden om tegen een gesubsidieerd tarief pluimvee of ander gevogelte aan te bieden voor uitgebreid sectieonderzoek, dit zijn de zogenaamde reguliere secties. Daarnaast kunnen veehouders, adviseurs, dierenartsen en overige partijen contact opnemen met de Veekijker met vragen waar ze op dat moment tegenaan lopen. In voorkomende gevallen is daarbij tegen een gesubsidieerd tarief een bedrijfsbezoek van een GD-specialist mogelijk.

Het initiatief om contact op te nemen of in te zenden ligt bij veehouders, dierenartsen of overige partijen. De reactieve monitoring is bedoeld voor het opsporen van bijzondere, zeldzame of nieuwe aandoeningen.

Proactieve monitoring

De gemiddelde diergezondheidsproblemen waar pluimveedierenartsen mee worden geconfronteerd, zijn vaak niet ernstig genoeg om contact op te nemen met GD. Er zijn andere gereedschappen nodig om deze gezondheidsproblemen te monitoren. Deze monitoring vindt plaats door dierenartsen te vragen hun bedrijfsbezoeken te registreren in CRA en VMP, en door enkele keren per jaar sectiemateriaal van actuele casuïstiek op te vragen bij geselecteerde praktijken (peildierenartsenpraktijken). Ook de georganiseerde monitoringsprogramma’s vallen onder de proactieve monitoring. Het initiatief ligt hier dus bij GD of is sectoraal georganiseerd. Voor een vertaling naar de algemene gezondheidsstatus van de gehele pluimveepopulatie moeten ook deze data voorzichtig geïnterpreteerd worden, omdat geen bevestigingsregistratie plaatsvindt van koppels zonder noemenswaardige gezondheidsproblemen.

Opbouw rapportage:

Hoofdstuk 1

Inleiding

Hoofdstuk 2

Leeswijzer

Hoofdstuk 3

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste onderwerpen uit de rapportage samengevat weergegeven en wordt de diergezondheidsbarometer gepresenteerd waarin in een oogopslag de ontwikkelingen kunnen worden beoordeeld.

Hoofdstuk 4

In dit hoofdstuk worden de preventie en de bestrijding van besmettelijke dierziekten volgens de geldende wetgeving en resultaten van de verplichte monitoringsprogramma’s besproken:

• AI

• NCD

• Zoönotische en niet-zoönotische salmonella’s

• Mycoplasma gallisepticum

Hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 worden trends van belangrijke ziekten en aandoeningen bij pluimvee besproken over een periode van drie jaar. In de eerste paragrafen wordt ingegaan op de zoönosen vlekziekte en chlamydia, daarna worden de in de proactieve en reactieve monitoring gevonden aandoeningen per orgaansysteem besproken.

De trends zijn ingedeeld in de volgende diagnosegroepen:

• §5.5: digestie

• §5.6: respiratie

• §5.7: locomotie

• §5.8: eersteweeksproblemen

• §5.9: productieproblemen/verhoogde uitval/overige problemen

Elke diagnosegroep-paragraaf is onderverdeeld in de volgende onderwerpen:

• Hoofdpunten trends

• CRA-VMP-data

• Secties - proactief

• Secties - reactief

• Contacten met de GD-Veekijker Pluimvee

• Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen (zie tabel 2.1)

Bij de bespreking van belangrijke pluimveeaandoeningen wordt aandacht besteed aan het voorkomen van ziekten die regelmatig in Nederland voorkomen. Hieronder valt de mate van voorkomen, bijvoorbeeld naar aanleiding van het aantal EWS-meldingen en aanvullende informatie over het voorkomen van bepaalde subtypen. De aandoeningen die standaard in de rapportages zijn opgenomen staan in tabel 2.1.

Tabel 2.1 Indeling nadere bespreking van enkele belangrijke pluimvee-aandoeningen

Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen 5.5

overig

Histomonosis Coryza Reovirus - Gumboro

Chronische enteritis (CE) en necrotiserende enteritis (NE)

Infectieuze laryngotracheïtis (ILT)

Mycoplasma synoviae (M.s.)

Infectieuze bronchitis (IB)

Pasteurella multocida

Turkey rhinotracheïtis (TRT)

Marek

Salmonella Gallinarum en S. Pullorum

Algemeen/overig = verzameling van aandoeningen die niet goed onder andere diagnosegroepen kunnen worden ondergebracht.

Monitoringsprojecten en/of -pilots

Hoofdstuk 5 wordt afgesloten met paragraaf 5.10, waarin samenvattingen worden gegeven van de resultaten van eventuele lopende of afgeronde monitoringsprojecten en/of -pilots.

Genoemde huisvestingstypes in de rapportage

In de rapportage wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. In het kader van AI-preventie is sprake geweest van een ophokplicht voor al het pluimvee in de volgende periodes:

• Vanaf 5 oktober 2022 tot 6 juli 2023 was er een landelijke (alle regio’s) ophok- en afschermplicht ingesteld;

• Tot 3 november moesten pluimveebedrijven in de regio’s 7 en 10 hun vogels nog binnen houden. Vanaf 3 november was de ophok- en afschermplicht voor alle regio’s opgeheven;

• Door de nieuwe uitbraken van vogelgriep in november 2023 werd per 14 november 2023 een nieuwe landelijke

ophokplicht ingesteld;

• Voor meest actuele stand van zaken, zie: - www.rijksoverheid.nl

- https://geocontent.rvo.nl/Dierziekteviewer_prod/

• Voor periodes met ophokplicht voor 5 oktober 2022: zie bijlage II.

In de rapportage worden diverse afkortingen gebruikt voor het type pluimvee en het huisvestingstype. Voor een verdere toelichting, zie bijlage II van de rapportage.

Tabel 2.2 Afkortingen type pluimvee en huisvestingstypen (zie ook bijlage II)

OLF opfok-legfok

LF legfok

ELO opfok-legvermeerdering - eendagskuiken

LO opfok-legvermeerdering

OSF opfok-vleesfok

SF vleesfok

ESO opfok-vleesvermeerdering - eendagskuiken

KF kalkoenfok

KO opfokkalkoenvermeerdering

KV kalkoenvermeerdering

SO opfok-vleesvermeerdering KS vleeskalkoenen

LV legvermeerdering SV vleesvermeerdering

EOL opfok-leghenneneendagskuiken

OL opfok-leghennen

LL leghennen (niet nader gedefinieerd)

LLK leghennen - kolonie

LLZ leghennen - zonder uitloop

LLV leghennen - vaccin

LLU leghennen - uitloop

LLB leghennen - biologisch

SS vleeskuikens (niet nader gedefinieerd)

SSS vleeskuikens - scharrel

SSV vleeskuikens - volwaard

SSU vleeskuikens - uitloop

SSB vleeskuikens - biologisch

EO opfok-eendvermeerdering

EV eendvermeerdering

ES vleeseenden

3 Samenvatting en diergezondheidsbarometer

Monitoring aviaire influenza (AI)

NVWA-Specialistenteambezoeken

Met de NVWA is afgesproken dat GD aanwezig is bij specialistenteambezoeken aan commerciële pluimveebedrijven in het kader van AI- of NCD-verdenkingen. In 2023 werden in het kader van AI-verdenkingen bij commercieel pluimvee 33 bedrijfsbezoeken afgelegd door een NVWA-specialistenteam.

PCR (AI-virus aangetoond)

In 2023 werd in totaal op zes pluimveebedrijven hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) van het type H5N1 aangetoond en op twee pluimveebedrijven laagpathogene aviaire influenza (LPAI) (H5N4 en H7N3). Alle besmettingen werden vastgesteld op basis van de ambtelijke PCR-monsters die werden genomen door het NVWAspecialistenteam in het kader van een AI-verdenking. Bij drie houders van niet-commercieel gevogelte (>50 vogels) werd HPAI-H5N1 aangetoond.

Serologie (antistoffen tegen AI-virus aangetoond)

In 2023 toonde Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) antistoffen aan tegen H5 en H7 in serummonsters van twee pluimveebedrijven die bij GD positief waren in de AI-ELISA en naar WBVR werden doorgestuurd voor confirmatie. De bedrijven werden op basis van deze positieve serologie bezocht door een NVWA-specialistenteam die vervolgens LPAI-H5N4 en H7N3 vaststelde (zie boven). WBVR toonde tevens antistoffen aan tegen H6N2 (twee bedrijven), H3N3 (één bedrijf) en H9Nx (één bedrijf). Aviaire influenza in Nederland (aanvullende informatie)

• Onder de wilde vogels verspreidde zich een aangepast H5N1-virus: het genotype BB waarvan een deel van de genetische informatie afkomstig was van een H13-virus. Het BB-genotype verspreidde zich vooral binnen meeuwenpopulaties, zowel in Nederland als in de omringende landen.

• Voor het eerst is naast de telefonische screening door GD, waarbij er dagelijks contact was met de pluimveebedrijven in het 1-kilometergebied rondom het besmette bedrijf, ook een kadavertonbemonstering uitgevoerd. Gestorven pluimvee, uit het gebied, werden gedurende tien dagen, met inachtneming van een strikt hygiëneprotocol naar GD vervoerd en daar, met behulp van de PCR-test, onderzocht op de aanwezigheid van AI-virus.

Hoog- en laagpathogene AI-H5/H7 (HPAI/LPAI) in Europa

Het H5N1-virus was ook in 2023 in grote delen van Europa aanwezig, met een cluster van uitbraken bij eenden in Zuidwest-Frankrijk. Het aantal meldingen bij commercieel pluimvee was echter duidelijk minder dan in 2022. Het virus werd tevens aangetroffen in de wilde vogels in de verschillende landen, met name bij meeuwachtigen. Ook werd een aantal gevallen van H5N1 aangetoond bij zoogdieren. Verspreiding van het virus van zoogdieren naar andere zoogdieren, waaronder de mens, is niet aangetoond. Verspreiding van virus van Azië naar Europa is, mogelijk door de late migratie van watervogels door de late inval van de herfst, beperkt gebleven tot Oost-Europa.

Monitoring Newcastle Disease (NCD)

In 2023 kwam van 4.857 geregistreerde vleeskuikenkoppels bloed binnen, waarbij 258 koppels (5,3%) niet voldeden aan de lage titereis. Van 976 geregistreerde leghennenkoppels kwam bloed binnen, waarbij één koppel niet voldeed aan de hoge titereis. Binnen de rapportageperiode zijn geen gevallen van NCD gemeld. Er waren ook geen verdenkingen van de aanwezigheid van APMV-serotype 1.

NCD bij commercieel pluimvee in Europa

De focus met betrekking tot de aangifteplichtige aandoeningen ligt in de pluimveehouderij met name op aviaire influenza, maar NCD is zeker een ziekte die potentieel tot grote economische schade kan leiden. Hoewel het virus in Europa slechts incidenteel wordt aangetroffen, kunnen de gevolgen van een uitbraak groot zijn.

Naast kleine uitbraken in de eerste helft van 2023 in Denemarken, Zweden, Frankrijk en Moldavië, was NCD in de tweede helft van 2023 met name een probleem in Polen. In juli werd de aanwezigheid van vvND-virus (velogenicviscerotropic Newcastle disease) vastgesteld op vier bedrijven en uiteindelijk zijn 36.000 dieren gestorven en 44.000 dieren geruimd. Eind november werd gemeld dat de uitbraak onder controle was.

De genotypen VII (of lineage ‘5’), XIII (5b-lineage), en VI (lineage 4) zijn de genotypen van NCD die in de laatste jaren in Europa worden aangetoond en voornamelijk zijn geassocieerd met duiven. Binnen de Europese veterinaire wereld is er discussie over het beschermingsniveau van de huidige vaccins tegen deze genotypen.

Monitoring salmonella

Niet-zoönotische salmonella

In 2023 werd geen S. Gallinarum vastgesteld. Eind april werd S. Pullorum aangetoond bij sierkippenkuikens van een dierenspecialist die ook handelt in sier(water)vogels.

Zoönotische salmonella

In 2023 werden op basis van reguliere of officiële monstername, of op basis van heronderzoek wegens gerede twijfel het volgende aantal pluimveekoppels salmonella-positief verklaard:

• (Opfok)reproductie: 2 koppels positief voor S. Enteritidis, 1 koppel positief voor S. Typhimurium.

• Opfok-leghennen: geen positieve koppels;

• Leghennen: 72 koppels positief voor S. Enteritidis, 2 koppels positief voor S. Typhimurium.

Monitoring Mycoplasma gallisepticum (M.g.)

In 2023 is één vleesvermeerderingsbedrijf M.g.-positief bevonden na verificatie (november). Er waren in deze periode geen M.g.-serologisch positieve ongevaccineerde opfok-legkoppels. Er waren acht niet-gevaccineerde leghennenkoppels (vijf bedrijven) M.g.-positief. Indien de leghennen op een legbedrijf in de opfok zijn gevaccineerd en vervolgens hoge titers in de M.g.-serologie hebben, dan wordt ervan uitgegaan dat het koppel naast de vaccinatie ook een veldinfectie heeft doorgemaakt. In deze periode waren vijf gevaccineerde leghennenkoppels serologisch M.g.-positief (vijf unieke bedrijven). Er waren geen M.g.-serologisch positieve kalkoenenkoppels.

Monitoring algemeen: belangrijke trends

Monitoringsinformatie komt binnen via diverse kanalen: bedrijfsbezoeken door GD-dierenartsen, contacten met de Veekijker Pluimvee, GD-sectiezaal en -laboratorium, en de meldingen van klinische problemen door practici in het kader van EWS en in CRA-VMP (voor een toelichting op EWS en VMP-CRA, zie bijlage I).

Zoönosen - 2023

• AI, NCD: zie eerder in deze samenvatting.

• Zoönotische salmonella’s: zie eerder in deze samenvatting.

• Aviaire chlamydia: niet aangetoond door GD in onderzoek voor commercieel of niet-commercieel pluimvee.

• Vlekziekte: door GD vastgesteld in leghennenkoppels van zes verschillende legbedrijven (via postmortaal onderzoek).

Andere pluimveeziekten (geen zoönosen) - 2023

• EWS-meldingen:

- A. paragallinarum (Coryza): 13 meldingen voor leghennen, 16 meldingen voor niet-commercieel gevogelte.

- Gumboro: 40 meldingen voor vleeskuikens, 1 melding voor opfok-leghennen.

- ILT: 5 meldingen voor leghennen, 2 meldingen voor vleesvermeerdering; 11 meldingen voor niet-commercieel gevogelte.

• Onderzoek bij GD:

- Histomonosis: aangetoond in pluimvee van 9 bedrijven uit de vlees- en legreproductiesector, van 4 legbedrijven en 1 keer in niet-commercieel gevogelte.

- Mycoplasma synoviae: voor prevalentiegegevens zie paragraaf 5.6.6.3 in de rapportage en zie de

- diergezondheidsbarometer in tabel 3.1.

- Infectieuze bronchitis: bij vleeskuikens werd IB-D388 het meeste aangetoond, bij leghennen IB-4/91.

- Pasteurella multocida: aangetoond in 13 pluimveekoppels (van 12 bedrijven) (via postmortaal

- onderzoek).

- TRT: TRT werd aangetoond bij 15 pluimveekoppels (9 verschillende bedrijven). Het betrof in alle gevallen TRT-type B.

Monitoring via de GD-sectiezaal en status monitoringsprojecten- en pilots

In 2023 voerde GD 1.408 monitoringssecties uit op pluimvee:

• Reguliere secties op commercieel pluimvee (reactieve secties): 793

• Reguliere secties op niet-commercieel gevogelte (reactieve secties): 33

• Secties vanuit peilpraktijken (proactieve secties): 513

• Secties in het kader van het NVWA-slachtlijnproject: 42

• Secties binnen monitoringspilots: 10

• Aanvullend sectieonderzoek op verzoek van GD: 8

• Secties VMP: 9

In deze jaarrapportage extra aandacht voor de volgende onderwerpen:

Hoofstuk 6

1. Toename meldingen van cloacitis (§6.1.1)

2. Mycoplasma gallisepticum en Avibacterium paragallinarum in twee kleine pluimveekoppels (§6.1.2)

3. Reoviruscluster genotype 4.7 (§6.1.3)

4. Marek serotype 2 aangetoond (§6.1.4)

5. Acute productie- en voeropnamedaling bij legpluimvee met onbekende oorzaak (§6.1.5)

6. Afwijkende Ms-serologie (§6.1.6)

7. Brachyspira hyodysenteriae op een legbedrijf met gezondheidsklachten (§6.2.1)

8. Virale encefalitis van onbekende oorsprong (§6.2.2)

9. Genotypering Enterococcus cecorum (§6.2.3)

De diergezondheidsbarometer (zie tabel 3.1) wordt ingevuld per ziekte op basis van de beschikbare data uit de GD-sectiezaal en GD-laboratoriumuitslagen, de EWS-lijst, contacten met de Veekijker Pluimvee en de kennis van de aandachtsveldhouder bij GD. Tevens worden voor bepaalde ziekten externe gegevensbronnen als de WOAH, Rijksoverheid, NVWA en WBVR geraadpleegd.

Tabel 3.1 Diergezondheidsbarometer Pluimvee 2023 (commercieel pluimvee op bedrijfsniveau en niet-commercieel gevogelte)

Ziekte/aandoening/ gezondheidskenmerk Korte omschrijving (aantallen op bedrijfsniveau)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018 /1882 van Animal Health Law (AHL) (EU) 2016 /429 (Categorie A-ziekte)

Aviaire influenza (AI) in Nederland (H5/H7) (Bron: GD, WBVR, Rijksoverheid)

NCD in Nederland (Bron: GD, WOAH)

Hoogpathogene AI (H5/H7)*: (zie 4.1.2.3) * Bij commercieel gevogelte en bij houders van niet-commercieel gevogelte met >50 vogels.

A+D+E H5(N1): Commercieel: 3 bedrijven Niet-commercieel gevogelte: 1x

H5N1: Niet aangetoond

H5N1: Commercieel: 1 bedrijf

Serologische monitoring GD: (eerste detectie in koppel) (antistoffen tegen H5/H7) (zie 4.1.2.1) Niet aangetoond Niet aangetoond Niet aangetoond

Commercieel pluimvee: (zie 4.1.3.4)

H5N1: Commercieel: 2 bedrijven Nietcommercieel gevogelte: 2x È

2 bedrijven Ç

A+D+E Niet aangetoond Niet aangetoond Niet aangetoond Niet aangetoond -

Uitvoeringsverordening (EU) 2018 /1882 van Animal Health Law (AHL) (EU) 2016 /429 (Categorie B t/m E)

Aviaire influenza (AI) in Nederland (H5/H7) (Bron: GD, WBVR, Rijksoverheid)

Laagpathogene AI (H5/H7): (zie 4.1.2.3)

Campylobacteriose Geen data beschikbaar

D+E Niet aangetoond Niet aangetoond Niet aangetoond 2 bedrijven Ç

Vervolg tabel

Ziekte/aandoening/ gezondheidskenmerk Korte omschrijving (aantallen op bedrijfsniveau)

Aviaire mycoplasmose (Bron: GD)

Mycoplasma gallisepticumA Serologische monitoring GD: D+E

Reproductiesector: 0 bedrijven 0 bedrijven 0 bedrijven 0 bedrijven È

Opfok-leghennen: 0 bedrijven 0 bedrijven 0 bedrijven 0 bedrijven -

Leghennen: - niet gevaccineerd en besmet: 3 bedrijven 1 bedrijf 1 bedrijf 0 bedrijven È - gevaccineerd en besmet: 1 bedrijf 2 bedrijven 0 bedrijven 2 bedrijven È

Kalkoenen: (zie 4.2.2) 0 bedrijven 0 bedrijven 0 bedrijven 0 bedrijven È

Meldingen in EWS C op basis van positieve serologie en/of vrijwillig

PCR-onderzoek:

Reproductiesector: - - - 1 melding È

Leghennen: 4 meldingen 3 meldingen 1 melding 1 melding È

Kalkoenen: - - - - È

Niet-commercieel gevogelte: 2 meldingen 3 meldingen 3 meldingen 5 meldingen Ç

M. meleagridis (Bron:GD)

Salmonellose (niet-zoönotische salmonella) (Bron: GD)

Salmonella arizonae (zie 4.2.1) D+E

Salmonella Gallinarum (SG)

Commercieel pluimvee:

Niet-commercieel gevogelte: (zie 4.2.1)

Salmonella Pullorum (SP)

Commercieel pluimvee:

Niet-commercieel gevogelte: (zie 4.2.1) - 1 casus - - -

Westnijlkoorts Wordt niet gemonitord

Vervolg tabel

Ziekte/aandoening/ gezondheidskenmerk Korte omschrijving (aantallen op bedrijfsniveau) Cat* 1e kw. 2023 2e kw. 2023 3e kw. 2023 4 e kw. 2023 Trend (over 2 jaar)

Artikel 2.1 Aanwijzing dierziekten ‘Regeling Diergezondheid’ van Wet dieren

Aviaire chlamydiose (Bron: GD) (zie 5.1.3) D+E Niet aangetoond bij GD Niet aangetoond bij GD Niet aangetoond bij GD Niet aangetoond bij GD -

Artikel 2.2. Aanwijzing zoonosen ‘Regeling Diergezondheid’van Wet dieren Salmonellose (zoönotische salmonella) (op koppelniveau) (zie 4.2.1) (Bron: NVWA)

Salmonella Enteritidis

Salmonella Typhimurium

Overige salmonella’s (S. Hadar, S. Infantis, S. Java, S. Virchow)

Reproductie: 0 koppels 0 koppels 0 koppels 2 koppels -

Opfok-leghennen: 0 koppels 0 koppels 0 koppels 0 koppels -

Leghennen: 3 koppels 25 koppels 19 koppels 25 koppels Ç

Reproductie: 0 koppels 0 koppels 0 koppels 1 koppel -

Opfok-leghennen: 0 koppels 0 koppels 0 koppels 0 koppels -

Leghennen: 1 koppel 0 koppels 0 koppels 1 koppel -

Reproductie: 0 koppels 0 koppels 0 koppels 0 koppels -

Overige WOAH-lijst-aangifteplichtige pluimveeziekten in Nederland

Eendenhepatitis (Bron: GD)

Gumboro (IBD) (Bron: GD; EWS)

Meldingen in EWS C : (zie 5.9.2.1)

Infectieuze bronchitis (IB) (Bron: GD)

Niet aangetoond bij GD

Niet aangetoond bij GD

Niet aangetoond bij GD

Niet aangetoond bij GD -

Vleeskuikens: 11 meldingen 16 meldingen 6 meldingen 7 meldingen Ç

Opfoklegvermeerdering: -

Opfok-leghennen:

1 meldingNiet-commercieel gevogelte:

Meest aangetoonde types bij GD:

Vleeskuikens: QX(D388) QX(D388) QX(D388) QX(D388)

Leghennen: (zie 5.6.2.4) 4/91-793B 4/91-793B 4/91-793B 4/91-793B

Vervolg tabel

Ziekte/aandoening/ gezondheidskenmerk Korte omschrijving (aantallen op bedrijfsniveau)

Infectieuze laryngotracheïtis (ILT) (Bron: GD; EWS)

Mycoplasma synoviae B (Bron: GD)

Meldingen in EWS C : (zie 5.6.2.2)

Legvermeerdering: - - - - -

Opfok-leghennen: - - - - È

Leghennen: 1 melding 1 melding 2 meldingen 1 melding Ç

Vleesvermeerdering: - - 1 melding 1 melding Ç

Vleeskuikens: - - - -Niet-commercieel gevogelte: 2 meldingen 3 meldingen 5 meldingen 1 melding Ç

Serologische monitoring en/of dPCR GD: % bedrijven positief t.o.v. onderzochte bedrijven

Opfok-vleesfok:

vleesvermeerdering:

Opfok-legfok:

Opfoklegvermeerdering

Legvermeerdering:

Leghennen:

Kalkoenen: (zie 5.6.2.3)

Turkey rhinotracheïtis (TRT) (Bron: GD)

Vastgesteld bij GD:

Reproductiesectorvlees (incl. opfok):

Reproductiesectorleg (incl. opfok):

Vleeskuikens: 1 bedrijf 3 bedrijven - -

bedrijf

Ç

Ç

Opfok-leghennen:

Leghennen: - - - 2 bedrijven

Vleeskalkoenen: (zie 5.6.2.6) 1 bedrijf - 1 bedrijf 1 bedrijf

È

È

Vervolg tabel

Ziekte/aandoening/ gezondheidskenmerk Korte omschrijving (aantallen op bedrijfsniveau)

Overige pluimveeziekten

Avibacterium paragallinarum (Bron: GD; EWS)

Histomonosis (Bron: GD)

Meldingen in EWS C : (zie 5.6.2.1)

Leghennen:

Niet-commercieel gevogelte:

Vastgesteld bij GD:

(vleessector):

Reproductie (legsector):

Opfok-leghennen:

Leghennen:

Vleeskalkoenen:

Niet-commercieel gevogelte: (zie 5.5.2.1)

Pasteurella multocida (Bron: GD)

Vlekziekte (Erysipelothrix rhusiopathiae) (Bron: GD)

Aangetoond bij sectie: (zie 5.6.2.5)

Opfokvleesvermeerdering:

Legvermeerdering:

Kalkoenen:

Vastgesteld bij GD: (zie 5.1.4)

melding 4 meldingen 5 meldingen 6 meldingen Ç

1 inzender

* Categorie A-, B- en C-ziekten zijn ook aangewezen als D-ziekten en alle ziekten zijn aangewezen als E-ziekten.

A Gebaseerd op serologische monitoring

B Gebaseerd op serologische monitoring en/of de differentiërende M.s.-PCR

C Early Warning Systeem

Leghennen: 1 bedrijf 1 bedrijf - 4 bedrijven Ç Ç Stijging of sterke stijging Ç Geringe stijging - Situatie onveranderd È Geringe daling È Daling of sterke daling

Op basis van de AHL worden in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de commissie van 3 december 2018 dierziekten gecategoriseerd en ingedeeld in A-, B-, C-, D- en E-ziekten. Deze categorisering is als volgt:

A. Dierziekten die gewoonlijk niet in de Unie voorkomen en bestreden moeten worden.

B. Dierziekten die moeten worden bestreden met als doel ze (op termijn) in de gehele Unie uit te roeien.

C. Dierziekten die relevant zijn voor sommige lidstaten en waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden naar andere delen van de Unie die officieel ziektevrij zijn of waarin een uitroeiingsprogramma voor de dierziekte loopt.

D. Dierziekten waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden bij binnenkomst in de Unie of door verplaatsingen tussen de lidstaten.

E. Dierziekten waarvoor bewaking nodig is binnen de Unie.

4

De

preventie en de bestrijding van besmettelijke dierziekten volgens de Wet dieren en verplichte monitoringsprogramma’s

In artikel 5 van de Diergezondheidsverordening (EU) 2016/429 zijn een aantal besmettelijke dierziekten aangewezen als een ziekte waarvoor ziektespecifieke voorschriften van preventie en bestrijding van toepassing zijn. Onder artikel 5 lid 1a is hoogpathogene aviaire influenza (HPAI, vogelpest) genoemd. In de in lid 1b genoemde bijlage en EU 2018/1629 zijn voor pluimvee verder nog relevant:

• Ziekte van Newcastle (NCD, pseudovogelpest)

• Infectie met laagpathogene aviaire influenzavirussen

• Aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis)

• Infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum en S. arizonae

Daarnaast bestaan Europese regels voor de bestrijding van salmonellose (zoönotische salmonella), met als basis de Verordening (EG) N2160/2003

Voor meer informatie: zie bijlage VII tot en met XI van de jaarrapportage.

4.1 Verplichte monitoringsprogramma’s bestrijdingsplichtige ziekten bij pluimvee (AI en NCD)

4.1.1 Bezoeken NVWA-specialistenteams wegens een verdenking van AI of NCD In 2023 werden in het kader van AI-verdenkingen bij commercieel pluimvee 33 bedrijfsbezoeken afgelegd door een NVWA-specialistenteam (zie figuur 4.1). Met de NVWA is afgesproken dat GD aanwezig is bij specialistenteambezoeken aan commerciële pluimveebedrijven. Om logistieke of overige redenen was bij enkele bezoeken geen GDpluimveespecialist aanwezig. Deze bezoeken zijn wel opgenomen in de figuur. Bij uitzondering is GD ook betrokken geweest bij enkele bezoeken aan houders van niet-commercieel gevogelte. Deze bezoeken zijn ook opgenomen in de figuur. Overige bezoeken aan houders van niet-commercieel gevogelte/hobbyvogels in het kader van AI/NCDverdenkingen, staan niet in deze figuur. NVWA-specialistenteambezoeken naar aanleiding van een overige reden anders dan verdenking (onder andere screening naar aanleiding van een besmet bedrijf in de omgeving), staan eveneens niet in deze figuur.

Niet-commercieel pluimvee: AI-negatief

Niet-commercieel pluimvee: AI-positief (H5/H7)

Commercieel pluimvee: AI-negatief

Commercieel pluimvee: AI-positief (H5/H7)

Figuur 4.1 Aantal bedrijfsbezoeken door NVWA-specialistenteams* pluimvee vanwege AI- en/of NCDverdenkingen bij commercieel** pluimvee (2021-2023) (Bron: GD)

* Inclusief GD-pluimveedierenarts, m.u.v. 2 bezoeken in 2021 en 10 bezoeken in 2022.

** In het 4 e kwartaal van 2021 en in 2022 in totaal ook vier bezoeken in het kader van AI-verdenkingen bij niet-commercieel gevogelte .

AI-positieve pluimveebedrijven in 2023

In 2023 werd op acht pluimveebedrijven aviaire influenza (AI) aangetoond op basis van de ambtelijke PCR-monsters die werden genomen door het specialistenteam in het kader van een AI-verdenking (zie figuur 4.1): zes keer hoogpathogene AI (HPAI) van het type H5N1, en op twee keer laagpathogene AI (LPAI) van het type H5N4 en H7N3.

AI-positief hobbymatig gehouden gevogelte in 2023

In deze rapportageperiode werd drie keer vogelgriep (H5/H7) aangetoond bij hobbymatig gehouden gevogelte (hobbyhouders, kinder- en zorgboerderijen, etc. met meer dan 50 dieren).

In tabel 4.1 staan details van de bezoeken uit figuur 4.1 die het NVWA-specialistenteam vanwege de meldingen van een AI-verdenking bij commercieel pluimvee in 2023 heeft afgelegd.

aantal bezoeken
NVWA - specialistenteambezoeken

Tabel 4.1 Bezoeken NVWA-specialistenteams vanwege een AI-melding bij commercieel pluimvee (2023) (Bron: GD; NVWA)

Bezoek Datum bezoek Reden bezoek* Diertype**

1e kwartaal 2023

1 16-01-2023 KV LLZ

2 25-01-2023 KV LLZ

3 26-01-2023 KV EV

Resultaat PCR-onderzoek Locatie indien AI-positief

HPAI-H5N1 Loo

HPAI-H5N1 Abbega

HPAI-H5N1 Nijkerk

4 11-02-2023 KV LLZ Negatief -

5 19-02-2023 KV SS-TG Negatief -

6 21-03-2023 KV LLU (opgehokt) Negatief -

7 24-03-2023 KV KS Negatief -

2e kwartaal 2023

8 09-04-2023 KV SS-REG Negatief -

9 21-05-2023 KV SO Negatief -

10 12-06-2023 KV LO Negatief -

11 26-06-2023 KV SS-TG Negatief -

12 28-06-2023 KV Commerciële fazanten Negatief -

3e kwartaal 2023

13 03-07-2023 KV LLB-opgehokt Negatief -

14 24-07-2023 KV LLB

HPAI-H5N1 Biddinghuizen

15 01-08-2023 KV SS-REG Negatief -

16 08-08-2023 KV LLB-opgehokt Negatief -

17 14-08-2023 KV LO Negatief -

18 22-08-2023 KV LLU Negatief -

19 31-08-2023 KV SV Negatief -

20 12-09-2023 KV LLB Negatief -

21 22-09-2023 KV LLB Negatief -

22 24-09-2023 KV LLZ Negatief4 e kwartaal 2023

23 18-10-2023 KV ES Negatief -

24 10-11-2023 KV LLB Negatief -

25 11-11-2023 KV LLU

HPAI-H5N1 Renswoude

26 22-11-2023 KV LLB-opgehokt Negatief -

27 29-11-2023 PS LLU-opgehokt

28 01-12-2023 KV LLZ

LPAI-H7N3 Twijzelerheide

HPAI-H5N1 Putten

29 04-12-2023 KV SS-TG Negatief -

30 05-12-2023 KV SS-REG

31 07-12-2023 PS LLU-opgehokt

Negatief -

LPAI-H5N4 Oostwold

32 11-12-2023 KV ES Negatief -

33 30-12-2023 KV ES Negatief -

* KV = klinische verschijnselen en/of verhoogde uitval; PS = positieve serologie.

** SS-REG = regulier gehouden vleeskuikens; SS-TG = trager groeiende vleeskuikens.

Let op: in tabel 4.1 en 4.2 wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II.

In figuur 4.2 staat aangegeven op basis waarvan de NVWA-specialistenteambezoeken werden uitgevoerd in 2021 tot en met 2023 en figuur 4.3 is een overzicht van de betrokken pluimveetypes.

NVWA - - specialistenteambezoeken AI/NCD verdenkingen: reden van bezoek

Overig

Melding op basis van positieve AI-uitsluitingsswabs (PCR)

Melding op basis van kliniek/verhoogde uitval

Melding op basis van positieve serologie

Aantal bezoeken Aantal H5/H7-positief Aantal bezoeken Aantal H5/H7-positief Aantal bezoeken Aantal H5/H7-positief 2021 (n=51) 2022 (n=126) 2023 (n=33)

Figuur 4.2 Reden van bezoek NVWA-specialistenteams (2021-2023) (Bron: GD; NVWA) Overig 2021: 2x screeningsbezoek waarbij een GD-pluimveedierenarts aanwezig was. n= totaal aantal bezoeken per jaar.

NVWA -specialistenteambezoeken AI/NCD - verdenkingen: dier -/productietype

Vleeskuikens

Leghennen - zonder en met uitloop

Leghennen - met uitloop (LLU of LLB)

Leghennen - zonder uitloop (LLZ of LLV)

Overig/Niet-commercieel gevogelte

Diverse pluimveetypen

Eenden

Kalkoenen

Opfok-leghennen (Opfok) reproductie (vlees/leg)

Figuur 4.3 Aantal NVWA-specialistenteambezoeken per dier-/productietype (2021-2023) (Bron: GD) n= totaal aantal bezoeken per jaar.

Let op: in de figuren wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II

Resultaten sectie-onderzoek

Per bezoek van het NVWA-specialistenteam is nagegaan of van het betreffende koppel sectie is uitgevoerd bij GD in een periode van 3 weken voor of 3 weken na het specialistenteambezoek. De resultaten staan in tabel 4.2. In de tabel staat tevens of er bij de sectie uitsluitingsswabs zijn genomen en zo ja, wat hiervan het resultaat was. Bij secties volgend op een specialistenteambezoek worden in principe niet opnieuw uitsluitingsswabs genomen.

aantal bezoeken

Tabel 4.2 Sectiediagnoses bij secties op hetzelfde koppel (op hetzelfde bedrijf) binnen een periode van 3 weken vóór of 3 weken ná het NVWA-specialistenteambezoek aan het bedrijf (2023) (Bron: GD-LIMS)

Bezoek (zie tabel 4.1)

Bezoekdatum Uitslag AI-PCR op swabs A Diertype

1e kwartaal 2023

Sectiedatum B Sectie-uitslag GD

4 11-022023 Neg LLZ 09-022023

AI-uitsluitings- swabs genomen? C Resultaat D

Buikvliesontsteking door infectie met E. coli en enkel dier met longontsteking. Ja Neg

6 21-032023 Neg LLU 22-032023 Bloedvergiftiging door infectie met E. coli en met aanwezigheid van Gallibacterium anatis.

2e kwartaal 2023

8 09042023

9 21-052023

10 12062023

11 26062023

12 28062023

Neg SS-REG 12-042023

Neg SO 22-052023

Neg LO 13-062023 22-062023

Neg SS-TG 27-062023

Uitgebreide ontsteking luchtzakken door infectie met E. coli, tevens infectie met IB-4/91-793B en IB-QX (D388). Daarnaast infectie met Gumborovirus.

Bacteriële bloedvergiftiging door infectie met Bacillus cereus-groep, met aanwezigheid van Clostridium -species

Sectie 1: Artritis door infectie met Enterococcus faecalis, enkel dier met verschijnselen van neuritis waarbij geen oorzaak vastgesteld. Sectie 2: aanwijzingen voor vitamine B2-tekort, tevens darmontsteking.

Borst- en buikvliesontsteking door infectie met E. coli, tevens infectie met Mycoplasma synoviae en aanwezigheid van IB-D274-virus, tevens infectie met Gumborovirus.

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t.

Neg Commerciële fazanten 29-062023 Infectie met rotavirus D en infectie met reovirus. N.v.t. N.v.t.

3e kwartaal 2023

13 03-072023 Neg LLBopgehokt 04-072023

15 01-082023

Neg SS-REG 02-082023 02-082023

14-082023

Beeld van nierontsteking, tevens bacteriële bloedvergiftiging door infectie met Pasteurella multocida, tevens ontsteking van cloaca, tevens infectie met IB-QX (D388).

Sectie 1: Epifysiolysis femurkop met geen oorzaak vastgesteld, tevens coccidiose door infectie met Eimeria acervulina Sectie 2: Coccidiose door infectie met Eimeria acervulina, aanwijzingen voor bacteriële chondronecrose en osteomyelitis geringe rachitis. Sectie 3: Botulisme ten gevolge van Clostridium botulinum

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t.

Bezoek (zie tabel 4.1)

Bezoekdatum Uitslag AI-PCR op swabs A Diertype Sectiedatum B Sectie-uitslag GD

3e kwartaal 2023 (vervolg)

16 08082023

17 14082023

Neg LLB 11-082023

Neg ELO/LO 02-082023

07-082023

15-082023

18 22082023

19 31-082023

Vervolg tabel

AI-uitsluitings- swabs genomen? C

Resultaat D

Acute buikvliesontsteking door infectie met Pasteurella multocida, met aanwezigheid van Gallibacterium anatis, tevens infectie met veel Ascaridia (spoelworm) en veel Heterakis (kleine spoelworm), tevens infectie met Avibacterium paragallinarum (Coryza) en met infectie met Brachyspira intermedia. N.v.t. N.v.t.

Sectie 1: Infectie met E. coli. Sectie 2: Gering infectie met enkele Enterococcus faecalis en enkele Enterococcus faecium, tevens enkele E. coli. Sectie 3: acute hartklepontsteking door infectie met Enterococcus faecalis, tevens E. coli

Neg LLU 23-082023 Acute buikvliesontsteking door infectie met E. coli N.v.t. N.v.t.

Neg SV 01-092023 Beeld van necrotiserende darmontsteking door infectie met Clostridium perfringens, tevens infectie met E. coli en met Enterococcus cecorum

20 12-092023 Neg LLB 13-092023

22 24092023

Buikvliesontsteking door infectie met E. coli, tevens ontsteking luchtzakken door E. coli. Infectie met Ascaridia (spoelworm), Heterakis (kleine spoelworm) en aanwezigheid van ILT-virus.

Neg LLZ 24-092023 Uitdroging.

4 e kwartaal 2023

23 18-102023 Neg ES 18-102023

24 10-112023

26 22-112023

30 05-122023

Neg LLB 10-112023

N.v.t. N.v.t.

Bloedvergiftiging door infectie met E. coli en enkel dier met artritis door infectie E. coli Nee -

Bloedvergiftiging door infectie met Erysipelothrix rhusiopathiae (vlekziekte).

Neg LLBopgehokt 23-112023 Infectie met Mycoplasma synoviae aanwijzingen voor beginnende uitdroging.

Neg SS-REG 07-122023

Ontsteking voorste luchtwegen, hartzakontsteking door infectie met E. coli, geringe longontsteking en infectie met Gumborovirus, daarnaast enkel dier met infectie met Eimeria tenella en enkel dier met artritis door infectie met E. coli

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t.

N.v.t. N.v.t. >>

Bezoek (zie tabel 4.1)

Bezoekdatum Uitslag AI-PCR op swabs A Diertype

4 e kwartaal 2023 (vervolg)

31 07-122023 LPAIH5N4 LLUopgehokt 30-112023 Chronische darmontsteking, geringe infectie met Ascaridia (spoelworm) en Heterakis (kleine spoelworm), daarnaast infectie met IB-4/91-793B.

Vervolg tabel

AI-uitsluitings- swabs genomen? C Resultaat D

N.v.t. N.v.t.

32 11-122023 Neg ES 12-122023 Bloedvergiftiging door infectie met E. coli N.v.t. N.v.t.

33 30-122023 Neg ES 02-012024 Beeld van bacteriële infectie, hierbij geen oorzaak vastgesteld. Tevens enkel dier met spiermaagerosie.

A Betreft uitslag PCR-onderzoek specialistenteambezoek. Neg = negatief, Pos = positief.

B Sectie op hetzelfde koppel binnen 3 weken voor of na bezoek; onder hetzelfde UBN.

C N.v.t.: sectie volgend op specialistenteambezoek. Uitsluitingsswabs niet nodig.

D Neg = negatief, Pos = positief.

4.1.2 Monitoring aviaire influenza (AI)

N.v.t. N.v.t.

In de Regeling houders van dieren, die 21 april 2021 in werking is getreden, zijn nadere verplichtingen en verboden opgenomen die betrekking hebben op hoogpathogene aviaire influenza (HPAI). Onder artikel 3b.3 is hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) aangewezen als een ziekte waarvoor het verbod van toepassing is op het toepassen van een (geregistreerd) niet-levende AI-entstof of AI-antiserum. Daarnaast is onder paragraaf 7b.2.1 de monitoring van aviaire influenza nader gespecificeerd. Hier is vermeld dat alle houders bloedonderzoek op de aanwezigheid van antistoffen moeten laten uitvoeren. Van pluimvee in de reproductie-, vleeskuiken-, vleeseenden en legsector moet minimaal één keer per jaar bloed worden ingestuurd, en bij vrije uitloop, onafhankelijk van het productietype, moet vier keer per jaar bloed worden ingestuurd voor controle op AI-antistoffen. Bij kalkoenen en in de opfoksector moet dit elke productieronde een keer worden uitgevoerd.

Toezicht op naleving en handhaving van de regelgeving is een taak van de NVWA. Met hulp van de gegevens van GD houdt de NVWA toezicht op de naleving van de onderzoeksverplichting op AI. GD herinnert veehouders aan de inzendverplichting in opdracht van het ministerie van LVVN. Dit houdt onder andere in dat GD voorafgaand aan het einde van een kwartaal herinneringsbrieven stuurt naar de bedrijven die moeten voldoen aan de kwartaalbemonstering. De reproductiesector en legbedrijven zonder uitloop ontvangen een herinnering voor de jaarlijkse verplichting. De vleeseenden- en de vleeskuikensector worden op basis van een geografische verdeling verdeeld over het jaar aangestuurd.

4.1.2.1 Verplicht onderzoek AI

Op het bloed dat GD ontvangt in het kader van het verplichte AI-onderzoek, voert GD een AI-ELISA uit. Monsters die niet negatief reageren, worden doorgestuurd naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) voor confirmatie met de H5/H7-HAR-test. Tabel 4.3 geeft het aantal inzendingen met monsters weer dat is doorgestuurd naar WBVR in de periode 2021 tot en met 2023, en de resultaten betreffende de H5/H7-confirmatie binnen de officiële uitslagperiode van GD.

Tabel 4.3 Aantal doorgestuurde en door WBVR geconfirmeerde (H5/H7-)inzendingen met AI-bloedmonsters (2021-2023) (Bron: GD-LIMS; WBVR)

Periode Aantal inzendingen van GD doorgestuurd naar WBVR

Inzendingen met >30% van de bloedmonsters positief in de ELISA van GD

uitslag WBVR

kwartaal 2023

kwartaal 2023

3e kwartaal 2023

4 e kwartaal 2023

Meer dan 30 procent positief in de AI-ELISA bij GD

Bij meer dan 30 procent positieve monsters in de serologie bij GD wordt contact opgenomen met de dierenarts en/of de veehouder om na te gaan of er klinische problemen zijn geweest. Daarnaast wordt een melding aan de NVWA gedaan. De NVWA beoordeelt of op basis hiervan een bezoek van een NVWA-specialistenteam aan het betreffende bedrijf moet volgen. Bij meer dan 30 procent positief stuurt GD alle monsters van de inzending door naar WBVR ter confirmatie. In 2023 waren er negen inzendingen met meer dan 30 procent positief in de AI-ELISA van een bedrijf. Bij vier inzendingen van twee verschillende bedrijven werden antistoffen aangetoond tegen H5N4 en H7N3. Beide bedrijven werden bezocht door een NVWA-specialistenteam (zie paragraaf 4.1.1). De PCR-test toonde laagpathogeen aviair influenzavirus (LPAI) aan in ambtelijke monsters die op de bedrijven werden genomen.

Minder dan 30 procent positief in de AI-ELISA bij GD

Indien minder dan 30 procent van de ingezonden monsters bij GD positief is in de AI-ELISA, dan stuurt GD alleen de positieve monsters door naar WBVR ter confirmatie. In 2023 betrof dit 372 inzendingen. In geen van de inzendingen toonde WBVR AI-antistoffen aan tegen H5 of H7.

Tabel 4.4 toont een verzicht van de inzendingen waarin WBVR antistoffen heeft aangetoond in monsters die ter confirmatie door GD zijn ingezonden (2023). Deze tabel is aangevuld met typeringsresultaten van WBVR die buiten de officiële uitslagperiode naar GD vallen. WBVR voegt deze resultaten periodiek toe in een gezamenlijke database van GD en WBVR.

Tabel 4.4 Overzicht van inzendingen waarin WBVR antistoffen heeft aangetoond in monsters die ter confirmatie door GD zijn ingezonden (2023) (Bron: GD/WBVR)

% positief in de AI-ELISA van GD Bedrijf Diertype Uitslag WBVR A Nr. specialistenteam- bezoek n.a.v. positieve serologie (zie tabel 4.1) Uitslag PCR-onderzoek

Nadere typering WBVR B Koppel eerder positief getest op antistoffen tegen dit H-type? C Zo ja, wanneer?

>30% A LLU-opgehokt H7 27 LPAI-H7N3 H7N3 Nee -

>30% B LLU-opgehokt H5 31 LPAI-H5N4 H5N4 Nee -

>30% C LLU-opgehokt Geen H5/N7 - - H6N2 Nee -

>30% D LLU-opgehokt Geen H5/N7 - - H6N2 Nee -

<30% E SS Geen H5/N7 - - H3N3 Nee -

<30% F LLZ Geen H5/N7 - - H9Nx Nee -

A Uitslag binnen de officiële uitslagperiode naar GD.

B Uitslag buiten officiële uitslagperiode naar GD. Uitslag voor zover bekend binnen rapportageperiode.

C M.b.t. H-type dat bekend is binnen de rapportageperiode GD.

Niet getapt voor AI-onderzoek

Tabel 4.5 wordt per kwartaal weergegeven hoeveel leg- en vleeskuikenbedrijven met uitloop geen bloedmonsters hebben aangeboden voor AI-onderzoek. Voor leghennen/vleeskuikens zonder uitloop, de reproductiesector en vleeseenden wordt dit weergegeven op jaarbasis. GD meldt deze bedrijven aan de NVWA. De NVWA beoordeelt vervolgens of de bedrijven een geldige reden hadden voor het niet tappen of te weinig tappen, en of er acties moeten volgen naar aanleiding van deze beoordeling.

Tabel 4.5 Aantal bedrijven dat geen bloedmonsters heeft aangeboden voor AI-onderzoek (2023) (Bron: GD)

bedrijven dat geen bloedmonsters heeft aangeboden voor AI-serologie  2023

A LF, SF, LV, SV en EV.

B Vleeskuikens: SS, SSS en SSV; leghennen: LLK, LLZ en LLV.

C Vleeskuikens: SSU en SSB; leghennen: LLU en LLB.

In een deel van de rapportageperiode was een ophokplicht van kracht (zie bijlage II ). In de regelgeving ‘ Regeling houders van dieren ’ is vastgelegd dat op een bedrijf waar onder meer dieren worden gehouden in een houderijsysteem met vrije uitloop als bedoeld in bijlage II, onderdeel 1 van verordening (EG) nr. 589/2008, de houder ieder kwartaal een bloedmonster moet nemen van ten minste dertig dieren. Hoewel de verplichting gekoppeld is aan de aanwezigheid van het houderijsysteem en niet aan het daadwerkelijk aanwezig zijn van uitloop, hebben veel houders geconcludeerd dat zij, door de verplichting tot ophokken, een verplichting tot AI-bloedonderzoek hadden van één keer per jaar in plaats van per kwartaal.

4.1.2.2 Early Warning System (EWS) - Programma ‘Onderzoek sectiemateriaal op AI’

Inleiding en belang van het Early Warning-programma Het is praktisch niet mogelijk om op basis van het klinische beeld, maar ook niet op basis van het sectiebeeld, een besmetting met laagpathogeen AI-virus vast te stellen. Het is daarom van groot belang dat bij productiedaling en/ of verminderde voeropname, onderzoek wordt verricht naar de oorzaak van deze problemen. Een onderdeel van dit onderzoek zal het uitvoeren van AI-diagnostiek moeten zijn. Uiteraard zal bij een verdenking van AI direct de NVWA moeten worden gewaarschuwd, maar in veel gevallen zal AI onderdeel uitmaken van de differentiaaldiagnoselijst en zal het moeten worden uitgesloten. De mogelijkheid om AI uit te sluiten bij dieren die ziekteproblemen hebben, wordt geboden via het EWS-swab-onderzoek. Dierenartsen kunnen monsters (swabs) nemen van commercieel pluimvee en hobbyvogels en deze op AI laten onderzoeken bij WBVR. GD maakt uitgebreid gebruik van deze mogelijkheid, omdat zij het belang van een AI-vrije commerciële pluimveepopulatie onderschrijft. Het is van groot belang dat de eerste gevallen van AI, zowel laag- als hoogpathogeen, zo snel mogelijk ontdekt worden, zodat beschermende maatregelen kunnen worden genomen.

EWS-swab-onderzoek in 2023

In 2023 heeft GD in het kader van EWS 126 inzendingen met uitsluitingsswabs vanuit secties naar WBVR gestuurd voor AI-screening.

Let op: in tabel 4.6 wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II.

Tabel 4.6 Herkomst van door GD ingezonden AI-uitsluitingsswabs (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Diersoort/productietype Aantal inzendingen AI-EWS-swabs door GD naar WBVR

AI-uitsluitingsswabs ingezonden door GD en overige partijen

Naast de 126 inzendingen van GD ontving WBVR in 2023 van twintig verschillende dierenartsenpraktijken en twee overige instanties in totaal 153 inzendingen voor het uitsluiten van AI (zie figuur 4.4) (bron: WBVR).

Inzendingen GD

Inzendingen dierenartsenpraktijken /overige instanties

Figuur 4.4 Aantal inzendingen swabs naar WBVR voor AI-uitsluitingsonderzoek, ingezonden door GD, dierenartsenpraktijken of overige organisaties (2021-2023) (Bron: GD-LIMS; WBVR)

In geen van de in totaal 279 inzendingen van AI-uitsluitingsswabs in 2023 toonde WBVR vogelgriepvirus aan.

4.1.2.3 Aviaire influenza in Nederland (aanvullende informatie)

Het jaar 2023 is een opmerkelijk jaar geweest. Gedurende de zomer van 2022 is het H5N1-virus niet verdwenen en de verwachting was dat ook in 2023 de H5N1-uitbraak zich zou voortzetten. Na drie gevallen in januari werd het echter rustig. Onder de wilde vogels verspreidde zich een aangepast H5N1-virus: het genotype BB waarvan een deel van de genetische informatie afkomstig was van een H13-virus. Het BB-genotype verspreidde zich vooral binnen meeuwenpopulaties, zowel in Nederland als in de omringende landen.

Terwijl de omringende landen de ophokplicht hadden opgeheven, hield Nederland vanwege de verspreiding van H5N1-genotypen in de wilde vogelpopulatie tot 6 juli 2023 vast aan de ophokplicht, met uitzondering van de regio’s 7 en 10, die op 3 november 2023 werden vrijgegeven. In die tussenliggende periode werd één uitbraak met het genotype aangetoond bij commercieel pluimvee (eind juli, Biddinghuizen, regio 6). Het bleef bij een enkel bedrijf.

Nadat op 3 november de laatste regio’s werden vrijgegeven, werd de sector op 11 november opgeschrikt door een nieuwe H5N1-uitbraak bij een legbedrijf in Renswoude, dit keer opnieuw met een afwijkende genotype. Voor het eerst is naast de telefonische screening door GD, waarbij er dagelijks contact was met de pluimveebedrijven in het 1-kilometergebied rondom het besmette bedrijf, ook een kadavertonbemonstering uitgevoerd. Gestorven pluimvee, uit het gebied, werden gedurende tien dagen, met inachtneming van een strikt hygiëneprotocol naar GD vervoerd en daar, met behulp van de PCR-test, onderzocht op de aanwezigheid van AI-virus. Dit protocol werd ook uitgevoerd bij de uitbraak op 2 december in Putten. In beide gevallen heeft de infectie zich niet uitgebreid naar andere pluimveebedrijven in de regio. Voor een uitgebreidere toelichting op deze intensieve monitoring op HPAI: zie paragraaf 4.1.2.4.

AI

Opmerkelijk was dat gedurende de uitbraak van H5N1 in 2022 en de periode in 2023 (met uitzondering van één geval van H6N8 bij vleeskuikens) geen laagpathogene AI-virussen (LPAI) in Nederland zijn aangetroffen. In november 2023 werd op een bedrijf met geringe productieproblemen een LPAI-H7N3-virus aangetoond. Dit subtype is in 2023 ook aangetoond in Schotland en jaren daarvoor in de Verenigde Staten. Het bedrijf is niet geruimd, maar door de NVWA geblokkeerd, gedurende de periode dat het virus aanwezig was. Dit heeft meerdere weken geduurd. In december is op een bedrijf met positieve serologische uitslagen aan het einde van de productieperiode LPAI-H5N4 aangetoond. Dit subtype is (bij commercieel pluimvee) nieuw in Nederland, maar is wel eerder aangetoond in watervogels en meeuwen in Duitsland. Daar betrof het een virus dat was samengesteld uit genen die binnen AI-virussen in Europa en Azië zijn aangetroffen.

Totaaloverzicht van de HPAI-H5N1-besmettingen in Nederland vanaf het vierde kwartaal van 2021 In tabel 4.7 tot en met tabel 4.9 staan de details van het aantal H5N1-besmettingen in Nederland bij commercieel pluimvee en houders van niet-commercieel gevogelte met meer dan vijftig dieren.

Tabel 4.7 Totaal aantal besmettingen met hoogpathogene AI-H5N1 vastgesteld door WBVR (4e kwartaal 2021 t/m 2023) (Bron: WBVR)

Besmettingen vastgesteld door WBVR*

Positief op HPAI-H5(N1) Commercieel pluimvee Houderij >50 vogels

* NVWA-specialistenteambezoeken naar aanleiding van een verdenking of overige reden anders dan verdenking (onder andere screening naar aanleiding van een besmet bedrijf in de omgeving). ** 1x H5Nx.

De besmettingen bij commercieel pluimvee en bij houderijen van niet-commercieel pluimvee met meer dan vijftig dieren (2023) worden nader toegelicht in tabel 4.10 en 4.11.

Zoals al vermeld in paragraaf 4.1.1 is een pluimveedierenarts van GD onderdeel van het NVWA-specialistenteam dat ambtelijke monsters neemt op commerciële pluimveebedrijven in het kader van een AI-verdenking. Bij uitzondering was GD ook aanwezig bij vier bezoeken aan houderijen met meer dan vijftig dieren (in de periode 4 e kwartaal 2021 tot en met 2022). Zie tabel 4.8.

Tabel 4.8 Totaal aantal besmettingen met hoogpathogene AI-H5N1 vastgesteld na een NVWAspecialistenteambezoek aan commercieel pluimvee** (4e kwartaal 2021 t/m 2023) (Bron: WUR/WBVR)

NVWA-specialistenteambezoeken met GD-pluimveedierenarts*

Commercieel pluimvee

Totaal

Houderij >50 vogels**

Positief op HPAI-H5(N1)

Commercieel pluimvee

Houderij >50 vogels 2021 4 e kwartaal 2021

2022

kwartaal 2022

4 e kwartaal 2022

2023

* Inclusief GD-pluimveedierenarts, m.u.v. 2 bezoeken in het 4 e kwartaal van 2021 en 10 bezoeken in 2022. ** Bij uitzondering was GD ook betrokken bij vier bezoeken in het kader van AI-verdenkingen bij niet-commercieel gevogelte.

De resultaten (AI aangetoond) van NVWA-specialistenteambezoeken aan houderijen met meer dan vijftig dieren (hobbyhouders, kinderboerderijen, zorgboerederijen, etc.) waar geen GD-pluimveedierenarts bij wordt betrokken, staan in tabel 4.9. Hier staan tevens de commerciële pluimveebedrijven die positief werden bevonden na onderzoek anders dan in het kader van een verdenking (bijvoorbeeld op basis van een screeningsbezoek, dat werd uitgevoerd omdat het bedrijf in de buurt lag van een besmet bedrijf.

Tabel 4.9 Totaal aantal vastgestelde besmettingen met hoogpathogene AI-H5N1-besmettingen voortkomend uit overige bezoeken* (4e kwartaal 2021 t/m 2023) (Bron: WUR/WBVR)

Overige bezoeken*

Positief op HPAI-H5(N1)

Commercieel pluimvee Houderij >50 vogels

* Commercieel: onderzoek op basis van een andere reden dan een verdenking (o.a. screening); houderijen >50 vogels: bezoeken zonder betrokkenheid GD. ** 1x H5Nx.

Tabel 4.10 en tabel 4.11 tonen de gevallen van de HPAI-H5N1-besmettingen bij commercieel pluimvee en nietcommercieel gehouden gevogelte (>50 vogels) in 2023..

Tabel 4.10 Resultaat PCR-onderzoek door WBVR op AI-swabs (commercieel pluimvee) (2023) (Bron: WBVR; GD)

WBVR: positief AI-PCR-onderzoek bij commercieel pluimvee Nr. Plaats Diertype HPAI/LPAI AI-type Datum 2023

1 Loo

2 Abbega

3 Nijkerk

4 Biddinghuizen

5 Renswoude

6 Twijzelerheide LLU-opgehokt

7 Putten LLZ

8 Oostwold LLU-opgehokt

26-01-2023

01-12-2023

08-12-2023

Tabel 4.11 Resultaat PCR-onderzoek door WBVR op AI-swabs (houderijen >50 vogels)* (2023) (Bron: WBVR; GD)

WBVR: positief AI-PCR-onderzoek bij houderijen >50 dieren Nr. Plaats Diertype HPAI/LPAI AI-type Datum 2023

1 Rozenburg Niet-commercieel HPAI H5N1 13-02-2023

2 Middelie Niet-commercieel HPAI H5N1 14-11-2023

3 Alphen aan den Rijn Niet-commercieel HPAI H5N1 24-11-2023

* Hobbyhouders, kinderboerderijen, zorgboerederijen, etc.

4.1.2.4 Intensieve monitoring HPAI

Voor hoogpathogene aviaire influenza-uitbraken (HPAI) bij bedrijven binnen pluimveedichte gebieden heeft het ministerie van LVVN in plaats van preventieve ruimingen in de 1-kilometerzone, de intensieve monitoring via kadaverbemonstering en telefonische screening ingesteld. Deze kadaverbemonstering en telefonische screening vinden plaats op alle bedrijven die zich binnen de 3-kilometerzone bevinden. De kadaverbemonstering wordt uitgevoerd door GD middels PCR-swabs die bij gestorven dieren worden genomen van de luchtpijp en de cloaca. Van bedrijven binnen de 1-kilometerzone worden hiervoor dagelijks maximaal vijf gestorven dieren per bedrijf opgehaald en naar GD gebracht, zonder dat de ophaaldienst het erf van het bedrijf betreedt. Van bedrijven die binnen de 3-kilometerzone vallen, wordt de uitval om de dag opgehaald en bemonsterd. De kadaverbemonstering wordt gedurende tien dagen na de uitbraak uitgevoerd. Voor al deze bedrijven geldt dat ze daarnaast dagelijks gedurende veertien dagen telefonisch gescreend worden. De combinatie van kadaverbemonstering en telefonische screening heeft als doel eventuele verspreiding op te sporen, zodat het preventieve ruimen van bedrijven binnen de 1-kilometerzone niet meer nodig is en dat eventuele infecties binnen de 3-kilometerzone snel worden opgespoord en aangepakt. In de pluimveearme gebieden werd al langer niet meer preventief geruimd. Afhankelijk van de situatie kan de overheid kiezen voor intensieve screening, waarbij geen kadaverbemonstering wordt toegepast, maar alle bedrijven binnen de 3-kilometerzone veertien dagen lang telefonisch gescreend worden.

4.1.2.5 Verkennende studie bedrijfshistorie en omgevingsrisico HPAI-H5N1 Sinds 2021 tot en met het eerste kwartaal 2023 is er sprake van een sterke toename van het aantal gevallen van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI). De gevallen worden veroorzaakt door vogelgriepvirus van het type H5N1. In de meeste gevallen gaat het om losstaande gevallen. Het reservoir voor het virus is de wilde vogelpopulatie van waaruit het virus de oversprong maakt naar bedrijfspluimvee. In enkele gevallen is besmetting van bedrijf naar bedrijf niet uit te sluiten. Een van de vragen omtrent de vogelgriepgevallen is of er sprake is van een bepaald bedrijfs- of omgevingsrisico. In een verkennende studie werd de bedrijfshistorie van deze bedrijven in kaart gebracht en werd de locatie van HPAI en eerdere LPAI (laagpathogene vogelgriep)-gevallen in een overzichtskaart gezet. De data die voor de studie zijn gebruikt, betreffen de HPAI- en LPAI-bevindingen vanaf 2016 tot en met het tweede kwartaal van 2023. Gegevens van de drie HPAI-gevallen in het derde en vierde kwartaal van 2023 zijn hierin niet opgenomen. De huidige serie uitbraken begon in het vierde kwartaal van 2021 en betreffen allemaal gevallen met het H5N1-virus (zie figuur 4.5). Er is dus ruim vijf jaar historie voor de huidige uitbraak beschikbaar.

Eerder hebben HPAI-uitbraken plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2016 (H5N8), het vierde kwartaal van 2017 en eerste kwartaal van 2018 (H5N6) en het vierde kwartaal 2020 tot en met het tweede kwartaal van 2021 (H5N8 en een geval van H5N1). LPAI werd gevonden in de periode 2016 tot en met 2022.

Figuur 4.5 Aantal gevallen van aviaire influenza in Nederland per kwartaal (2016 t/m 1e halfjaar 2023) (Bron: WBVR; GD)

Bedrijfshistorie

In totaal waren er 2.195 bedrijven actief in de periode waarnaar werd gekeken. Op 127 van deze bedrijven werd AI aangetoond in de periode 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2022, op de overige 2.068 bedrijven werd in deze periode geen AI aangetoond. Van de 127 bedrijven met een historie van HPAI of LPAI werden er 11 (9%) getroffen door HPAI gedurende de laatste uitbraken, van de 2.068 bedrijven zonder historie van HPAI of LPAI werden er 70 (3%) door HPAI getroffen.

Locatie

In figuur 4.6 wordt een overzicht gegeven van de locatie van uitbraken van H5, H7, de huidige H5N1-uitbraak en overige aviaire influenza-typen. Opvallend is een relatief groot aantal gevallen binnen de huidige uitbraak langs de Waddenzee, rond Nijkerk en in de Gelderse Vallei. Het gebied onder de grote rivieren en in Drenthe lijkt minder vaak getroffen.

HPAI

Locatie

1 = Veluwe

2 = Drenthe/Zuid-Friesland

3 = Oost-Nederland

4 = Randmeren

5 = Waddengebied

6 = Noord- en Zuid Holland

7 = Rivierengebied

8 = Brabant en Limburg

9 = Zeeland

AI aangetoond in 2016−2023Q2

HPAI H5N1 (38 gebieden)

HPAI H5N6 (2 gebieden)

HPAI H5N8 (15 gebieden)

LPAI (42 gebieden)

Postcodegebieden 43XX 44XX 45XX samengevoegd vanwege klein aantal pluimveebedrijven in regio.

Figuur 4.6 Locatie van positieve UBN’s met uitbraken van vogelgriepvirus van het type H5, H5N1 (huidige uitbraak), H7 en overige typen (Bron: GD; WBVR) Een geval werd geteld indien een UBN in een bepaald jaar positief werd voor het betreffende type.

Statistische analyse

Voor de statistische analyse werden de bedrijven ingedeeld naar diertype, historie en gebied. Bedrijven met meerdere diertypen werden ingedeeld naar hoofddiertype. Bijvoorbeeld legbedrijven waar ook opfoklegkoppels werden gehouden werden gecategoriseerd als legbedrijven; en opfoklegbedrijven met opfokvleesvermeerderingskoppels en vleeskuikens (vermoedelijk broederhaantjes) werden gecombineerd als opfokleg. Op de data werd een multivariate logistische regressieanalyse toegepast waarbij leghennenbedrijven zonder historie van aviaire influenza op de Veluwe als referentie werden gebruikt. De analyse leidt tot een oddsratio per categorie:

• odds-ratio<1: lagere kans op een infectie met HPAI-H5N1 vergeleken met de referentie;

• odds-ratio=1: vergelijkbare kans op infectie;

• odds-ratio>1: een hogere kans op infectie.

Een p-waarde lager of gelijk aan 0,05 werd als significant beschouwd.

De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.12.

Tabel 4.12 Statistische analyse naar het effect van bedrijfshistorie, diertype en locatie op het risico van HPAI in de periode 4e kwartaal 2021 t/m 1e kwartaal 2023 (Bon: GD) Factor

* Eén of meerdere uitbraken met LPAI of HPAI; odds-ratio per uitbraak.

Odds ratio kon niet worden bepaald vanwege te weinig observaties.

Conclusie

Uit de analyse blijkt geen significant verhoogd risico op basis van eerdere infecties met aviaire influenza. Diertype was wel relevant, met name vermeerderingseenden, vleeseenden en vleeskalkoenen bleken een verhoogd risico op H5N1-infectie te hebben ten opzichte van leghennen, terwijl dit risico bij vleeskuikens lager was.

Een verhoogd risico op infectie was er voor bedrijven in het Waddengebied en Noord- en Zuid-Holland ten opzichte van de Veluwe, terwijl in Drenthe/Zuid-Friesland en Brabant en Limburg juist sprake was van een verminderd risico op HPAI-H5N1-infecties.

Infecties met H5N1 lijken daarmee voornamelijk geassocieerd te zijn met diersoort (eend en kalkoen) en locatie (Waddengebied en Zuid-Holland).

4.1.2.6 Aviaire influenza in Europa

Het H5N1-virus was ook in 2023 in grote delen van Europa aanwezig, met een cluster van uitbraken bij eenden in Zuidwest-Frankrijk. Het aantal meldingen bij commercieel pluimvee was echter duidelijk minder dan in 2022. Het virus werd tevens aangetroffen in de wilde vogels in de verschillende landen, met name bij meeuwachtigen. Ook werd een aantal gevallen van H5N1 aangetoond bij zoogdieren. Verspreiding van het virus van zoogdieren naar andere zoogdieren, waaronder de mens, is niet aangetoond. Verspreiding van virus van Azië naar Europa is, mogelijk door de late migratie van watervogels door de late inval van de herfst, beperkt gebleven tot Oost-Europa.

4.1.3 Monitoring vaccinatie tegen Newcastle Disease (NCD)

In artikel 5.b van de Verordening (EU) 2016/429 is NCD aangewezen als een ziekte waarvoor ziektespecifieke voorschriften van preventie en bestrijding van toepassing zijn. In de Regeling houders van dieren die 21 april 2021 in werking is getreden, zijn onder paragraaf 7b.2.3 ‘Vaccinatie en monitoring Newcastle disease’ de preventieve maatregelen nader gespecificeerd. In de Regeling houders van dieren is vastgelegd dat commercieel pluimvee preventief tegen NCD moet worden gevaccineerd en dat de werking van de vaccinatie middels onderzoek op bloedmonsters moet worden gemonitord. In bijlage 12 van de regeling is aangegeven welke bloedtiter minimaal aanwezig dient te zijn (voor meer informatie: zie bijlage VIII van de jaarrapportage).

Vleeskuikens

Bij vleeskuikens geldt dat aan de eis wordt voldaan wanneer minimaal één van de onderzochte bloedmonsters een titer hoger dan of gelijk aan 3 heeft (lage titereis). Indien bij vleeskuikens bij twee opeenvolgende koppels geen van de onderzochte bloedmonsters een HAR-titer hoger dan of gelijk aan 3 heeft, is de pluimveehouder verplicht een plan van aanpak (PvA) te maken samen met zijn dierenarts en GD (zie toelichting verderop).

Leghennen

Bij leghennen geldt de hoge titereis . Dit houdt in dat ten minste 83 procent van de dertig monsters een titer hoger dan of gelijk aan 3 moet hebben, tenzij het koppel elke zes weken door de dierenarts wordt gevaccineerd met levend vaccin. In dat geval moet ten minste één monster een titer hebben hoger dan of gelijk aan 3 (lage titereis). Indien een koppel leghennen niet aan de titereis voldoet, moet volgens de regelgeving het koppel terstond opnieuw worden gevaccineerd en moet een kopie van de vaccinatieverklaring naar GD worden gestuurd. Binnen vier weken na de nieuwe vaccinatie moet opnieuw een bloedonderzoek worden uitgevoerd.

De gegevens in paragraaf 4.1.3.1 en 4.1.3.3 over de mate van bescherming gemeten middels de HAR-test zijn gebaseerd op de monsters uit de verplichte NCD-monitoring.

4.1.3.1 NCD-bescherming bij vleeskuikens

In 2023 kwam van 4.857 geregistreerde vleeskuikenkoppels bloed binnen, waarbij 258 koppels (5,3%) niet voldeden aan de lage titereis.

Tabel 4.13 Aantal (en %) koppels met onvoldoende NCD-HAR-titer (2021-2023) (Bron: PMP;GD-LIMS)

Periode

Inzendingen geregistreerde koppels

Vleeskuikens

Aantal inzendingen waarbij geen van de onderzochte bloedmonsters een NCD-HAR-titer gelijk aan of hoger dan 3 had

Vleeskuikens: % koppels met onvoldoende NCD-HAR-titer

Figuur 4.7 Percentage inzendingen vleeskuikenkoppels waarbij geen van de onderzochte bloedmonsters een NCD-HAR-titer gelijk aan of hoger dan 3 had (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

4.1.3.2 Plan van aanpak (PvA) en herzien plan van aanpak In de Regeling houders van dieren is een aanpassing van de plannen van aanpak voor vleeskuikenhouders opgenomen (Artikel 7b.37). Bij het niet behalen van een gewenste NCD-titer bij een vleeskuikenkoppel zijn de volgende twee koppels leidend voor het maken van een plan van aanpak. Een PvA is verplicht als de titereis in de beide opvolgende koppels niet wordt behaald. Het plan van aanpak moet worden uitgevoerd bij ten minste de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens die op het bedrijf worden gevaccineerd. Indien uit het onderzoek van de eerstvolgende zes koppels, waarvoor het PvA van toepassing is, blijkt dat de betreffende waarde niet wordt behaald, dan moet het PvA worden herzien in overleg met een dierenarts.

GD beoordeelt op basis van de bloeduitslagen van alle vleeskuikenkoppels en de geldende wetgeving hoeveel bedrijven de verplichting hebben om een PvA te maken. In verband met wijziging van wetgeving is deze vanaf het derde kwartaal van 2021 vermeld.

Tabel 4.14 Verplichting plan van aanpak en herzien plan van aanpak NCD-monitoring (3e kwartaal 2021 t/m 2023) (Bron: GD)

Overige bezoeken*

NCD: (herzien) plan van aanpak (PvA)

4.1.3.3 Analyse NCD-HAR-titeruitslagen bij vleeskuikens 2021-2023

Tabel 4.15 Gegevens van de HAR-titer NCD-onderzoeken van vleeskuikens onderzocht in 2021-2023, ingedeeld naar leeftijd van monstername (Bron: PMP;GD-LIMS)

Leeftijd (in dagen) Aantal koppeluitslagen Gemiddelde titer Range Aantal koppeluitslagen met onvoldoende titer

Vleeskuikens, regulier concept

Vleeskuikens, trager groeiend

met onvoldoende titer

Uit een beoordeling van het percentage koppels met een onvoldoende NCD-titer over de jaren heen, blijkt dat er geen duidelijke verschillen worden waargenomen tussen regulier gehouden vleeskuikens en vleeskuikens van een trager groeiend ras. Het lijkt erop dat met een gemiddelde van 4 procent de bodem van maximaal haalbaar, binnen de uitvoering van de huidige regelgeving, bereikt is.

% vleeskuikenkoppels met onvoldoende NCD - HAR - titer

(2022)

(2021)

Figuur 4.8 Percentage vleeskuikenkoppeluitslagen met onvoldoende NCD-HAR-titer (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

4.1.3.4 Analyse NCD-HAR-titeruitslagen bij overig pluimvee met lage titereis 2021-2023

Tabel 4.16 Pluimvee (≤70 dagen) (lage titereis) met onvoldoende NCD-HAR-titer (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

Diertype

n.v.t.: geen sera onderzocht van betreffende categorie.

Kalkoenen van 70 dagen of jonger mogen voldoen aan de lage titereis. Voor kalkoenen ouder dan 70 dagen geldt de hoge titereis, tenzij het zeswekelijkse NCD-vaccinatieschema is toegepast. Dan geldt de lage titereis. Het is onbekend hoeveel koppels ouder dan 70 dagen mogen voldoen aan de lage titereis. Enkel bij koppels met een ongunstige uitslag neemt GD contact op met de inzender om te vragen hoe het koppel is gevaccineerd. Als het koppel is gevaccineerd volgens het zeswekelijkse NCD-vaccinatieschema en het koppel voldoet daarmee aan de lage titereis, dan wordt de uitslag alsnog op ‘gunstig’ gezet.

Tabel 4.17 Koppeluitslagen van vleeskalkoenen met onvoldoende NCD-HAR-titer (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

Diertype

* Bevat mogelijk ook uitslagen van koppels die aan de lage titereis moesten voldoen, maar die voldaan hebben aan de hoge titereis.

Enkel van koppels met een ongunstige uitslag wordt nagegaan of het koppel mag voldoen aan de lage titereis** en of hier vervolgens wel aan is voldaan.

** Dit geldt wanneer het koppel bij monsternamedatum ≤70 dagen was of wanneer volgens het zeswekelijkse vaccinatieschema is geënt.

4.1.3.5 NCD-bescherming bij leghennen

In 2023 kwam van 976 geregistreerde leghennenkoppels bloed binnen, waarbij één koppel niet voldeed aan de hoge titereis.

Tabel 4.18 Het aantal koppels leghennen (en percentage) met onvoldoende NCD-HAR-titer (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

Periode

Inzendingen geregistreerde koppels

1e halfjaar 2021

halfjaar 2021

1e halfjaar 2022

2e halfjaar 2022

1e halfjaar 2023

2e halfjaar 2023

Leghennen

Aantal inzendingen met <83% van de 30 monsters een NCD-HAR-titer ≥3

koppels

Leghennen: % koppels met onvoldoende NCD-HAR-titer

Figuur 4.9 Percentage leghennenkoppels met onvoldoende NCD-HAR-titer (2020-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

Tabel 4.19 Koppeluitslagen leghennen per leeftijdscategorie met onvoldoende NCD-HAR-titer en de gemiddelde titer (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

Diertype

Leghennen moeten conform de regelgeving vanaf 70 dagen voldoen aan de hoge titereis (tenzij ze met een zesweekse interval worden gevaccineerd), daarnaast moeten ze voor de 22e levensweek zijn gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin. Deze verplichtingen leiden in de praktijk tot een vaccinatieregime dat vanaf de 22e levensweek leidt tot een aantoonbare goede titer. Het aantal koppels dat negen weken voor het slachten, in de periode 2020 tot en met 2022, niet aan de titereis voldoet, is slechts zeer beperkt.

Opgemerkt moet worden dat de verplichte monstername op 70 dagen (tenzij ze met een zesweekse interval worden gevaccineerd) niet wordt aangestuurd. Omdat er geen verplichting is om de vaccinatieschema’s te communiceren met de aansturende partij, is deze aansturing niet mogelijk. Er vindt derhalve ook geen controle plaats op de verplichting.

Tabel 4.20 Gedetailleerde gegevens van de HAR-NCD-onderzoeken van dieren ouder dan 70 dagen, met de beschermingseis dat 83% van de onderzochte monsters een HAR-titer bezit van 3 of hoger (2021-2023) (Bron: PMP; GD-LIMS)

Diertype

4.1.3.4 NCD in Nederland

Binnen de rapportageperiode zijn geen gevallen van NCD gemeld. Er waren ook geen verdenkingen van de aanwezigheid van APMV-serotype 1.

4.1.3.5 NCD in het buitenland

De focus met betrekking tot de aangifteplichtige aandoeningen ligt in de pluimveehouderij met name op aviaire influenza, maar NCD is zeker een ziekte die potentieel tot grote economische schade kan leiden. Hoewel het virus in Europa slechts incidenteel wordt aangetroffen, kunnen de gevolgen van een uitbraak groot zijn.

Naast kleine uitbraken in de eerste helft van 2023 in Denemarken, Zweden, Frankrijk en Moldavië, was NCD in de tweede helft van 2023 met name een probleem in Polen. In juli werd de aanwezigheid van vvND-virus (velogenicviscerotropic Newcastle disease) vastgesteld op vier bedrijven en uiteindelijk zijn 36.000 dieren gestorven en 44.000 dieren geruimd. Eind november werd gemeld dat de uitbraak onder controle was.

De genotypen VII (of lineage ‘5’), XIII (5b-lineage), en VI (lineage 4) zijn de genotypen van NCD die in de laatste jaren in Europa worden aangetoond en voornamelijk zijn geassocieerd met duiven. Binnen de Europese veterinaire wereld is er discussie over het beschermingsniveau van de huidige vaccins tegen deze genotypen.

4.2 Overige verplichte monitoringsprogramma’s: salmonella en mycoplasma

4.2.1 Monitoring salmonella

Opmerkelijke bevinding

In 2023 was er een sterke stijging van het aantal Salmonella Enteritidis-uitbraken bij leghennen (tabel 4.23).

Op 21 april 2021 is de wetgeving met betrekking tot dierziekten gewijzigd. In de periode voor de wijziging werd in artikel 94x tot en met 94ab van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s de verplichte monitoring van niet-zoönotische salmonellose (Salmonella arizonae, Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum) vastgesteld. Daarnaast werd in artikel 95 tot en met 98p de monitoring van de zoönotische salmonella’s beschreven (S. Enteritidis, S. Typhimurium, S. Hadar, S. Infantis, S. Virchow en S. Java). Sinds 21 april 2021 leunt de monitoring van salmonella met name op Europese wetgeving. De monitoring van de niet-zoönotische salmonellose is vastgelegd in Verordening (EU) 2016/429 en Regeling houders van dieren artikel 7b.23 tot en met 7b.17. De monitoring van de zoönotische salmonella’s is vastgelegd in Verordening (EG) 2160/2003 en de Regeling houders van dieren artikel 7b.40 tot en met 7b.49 (voor meer informatie: zie bijlage IX van de jaarrapportage).

4.2.1.1 Niet-zoönotische salmonella Vermeerderingspluimvee wordt aan het begin van de productieperiode gemonitord op de aanwezigheid van nietzoönotische salmonella te weten S. Gallinarum (SG) en S. Pullorum (SP). De in de regelgeving genoemde monitoring op S. arizonae bij vleesvermeerderingskalkoenen is niet van toepassing, omdat dit pluimveetype in Nederland niet aanwezig is. Het onderzoek voor S. Gallinarum en S. Pullorum wordt uitgevoerd door middel van bloedonderzoek. Vanaf 21 april 2021 wordt er sterk aangestuurd op monitoring van tegen SE-gevaccineerde vermeerderingskoppels door middel van bacteriologisch onderzoek in plaats van bloedonderzoek. Tevens moet vanaf die datum ook in broederijen worden gemonitord voor aanwezigheid van deze salmonellaserotypen in donsmonsters en tweede soort kuikens (waarvan een deel door liggenblijvers mag worden vervangen). Tot en met oktober 2021 gold nog een overgangsregeling waarin alleen gebruik werd gemaakt van bloedonderzoek en de broederijmonsters nog niet hoefden worden onderzocht. Daarnaast kan een verdenking worden uitgesproken naar aanleiding van routinematig of aanvullend onderzoek bij het koppel zelf of bij nakomelingen.

In 2023 werd geen S. Gallinarum aangetoond. Eind april werd S. Pullorum aangetoond bij sierkippenkuikens van een dierenspecialist die ook handelt in sier(water)vogels. Meer hierover is terug te lezen in hoofdstuk 6 van de halfjaarrapportage 2023.

4.2.1.2 Zoönotische salmonella

De NVWA verstrekt de resultaten van de zoönotische salmonellamonitoring aan GD. De vermelde gegevens zijn de viercijferige postcode, de status van het bedrijf (positiefverklaring naar aanleiding van de reguliere monstername of officiële monstername, of naar aanleiding van heronderzoek), het pluimveeproductietype, de datum van de reguliere monstername, het stalnummer, de geboortedatum en het salmonellatype. Een bedrijfsidentificatie en de datum van positief-/negatiefverklaring worden niet verstrekt. De gerapporteerde data zijn dus op koppelniveau.

In 2023 was er een forse stijging van het aantal S. Enteritidis (SE)-besmettingen bij leghennen. In reactie hierop is onder andere binnen IKB-regelgeving het aantal bemonsteringsmomenten in 2023 verhoogd, zodat besmette koppels eerder kunnen worden gevonden. Hoewel de veranderde monitoringsfrequentie een kunstmatige inflatie van de monitoringscijfers kan geven, is dit voor 2023 zeker niet de reden voor het gestegen aantal vaststellingen van SE bij leghennen.

Monstername bij salmonellaverdenking

Reguliere monstername

Pluimveekoppels worden als besmet beschouwd wanneer de reguliere monsters positief zijn voor één van de volgende salmonellatypen: S. Enteritidis (SE), S. Typhimurium (ST), monofasische S. Typhimurium, S. Hadar (SH), S. Infantis (SI), S. Java (SJ) (alleen vleessector) of S. Virchow (SV). Bij gerede twijfel kan een heronderzoek worden uitgevoerd.

Officiële monstername

Bij een salmonellabevinding op een legbedrijf worden de overige stallen op het bedrijf officieel bemonsterd. Indien de uitslag van dit onderzoek of een eventueel heronderzoek positief was, dan worden deze koppels opgenomen in tabel 4.23. Was de uitslag of het heronderzoek negatief, dan worden ze niet vermeld in deze tabel.

Er worden geen gegevens verstrekt over het uitvoeren van heronderzoeken. Indien koppels salmonella-positief zijn kan dit zijn op basis van de reguliere monstername, de officiële monstername (in het kader van het landelijk monitoringsprogramma of een besmetting op het legbedrijf) of een heronderzoek. Bij koppels die opgenomen zijn in de tabel als zijnde negatief, heeft altijd een heronderzoek plaatsgevonden.

1. Reproductiesector

In 2023 waren drie vleesreproductiekoppels salmonella-positief in de reguliere monsters voor salmonella-onderzoek.

Tabel 4.21 (Opfok-)reproductiekoppels: resultaat na een positieve uitslag salmonella-onderzoek (reguliere monstername) (2021-2023) (Bron: NVWA)

Periode van reguliere monstername

Salmonella-onderzoek (opfok-)reproductiekoppels

Aantal koppels positief in reguliere monstername

1e kwartaal 2023

kwartaal 2023

kwartaal 2023

kwartaal 2023

* Positief n.a.v. regulier onderzoek of heronderzoek.

** Negatief n.a.v. heronderzoek.

2. Opfok-leghennen

In 2023 waren er geen opfok-leghennenkoppels salmonella-positief in de reguliere monsters voor salmonellaonderzoek.

Tabel 4.22 Opfoklegkoppels: resultaat na een positieve uitslag salmonella-onderzoek (reguliere monstername) (2021-2023) (Bron: NVWA)

Periode van reguliere monstername

Salmonella-onderzoek opfok-legkoppels Aantal verdachte koppels Verdacht van Positief* Negatief**

1e kwartaal 2023

2e kwartaal 2023

3e kwartaal 2023 0

4 e kwartaal 2023

* Positief n.a.v. regulier onderzoek of heronderzoek. ** Negatief n.a.v. heronderzoek.

3. Leghennen (S. Enteritidis/S. Typhimurium)

a) Verdenking naar aanleiding van reguliere monstername

In 2023 waren 58 leghennenkoppels salmonella-positief in de reguliere monstername of na heronderzoek: 56 koppels waren SE-positief, twee koppels waren ST-positief.

b) Officiële monstername naar aanleiding van een verdenking

Als een koppel SE- of ST-positief wordt verklaard, dan worden andere stallen op de locatie officieel bemonsterd. Dit gebeurde in 2023 in 53 stallen. Zestien van deze koppels werden op basis van de uitslag van de officiële monstername of van een eventueel heronderzoek positief verklaard voor S. Enteritidis. Deze koppels zijn opgenomen in tabel 4.23

Toelichting tabel 4.23: de tabel bevat de resultaten van de reguliere monstername aangevuld met koppels die positief waren in de officiële monstername naar aanleiding SE- of ST-positief verklaard koppel in een andere stal op het bedrijf.

Tabel 4.23 Leghennen: resultaat na een positieve uitslag salmonella-onderzoek (reguliere monstername of officiële monstername) (2021-2023) (Bron: NVWA)

Salmonella-onderzoek leghennenkoppels

Periode van reguliere monstername

Aantal koppels positief in reguliere of officiële monstername A S. Enteritidis S. Typhimurium

* Positief n.a.v. regulier onderzoek of heronderzoek.

** Negatief n.a.v. verificatie of heronderzoek.

A Officiële monstername: alleen koppels die positief waren na officiële monstername in het kader van een ander positief koppel op het bedrijf (reguliere monstername).

4.2.2 Monitoring Mycoplasma gallisepticum (M.g.)

Mycoplasma gallisepticum

Mycoplasma gallisepticum (M.g.) is een kleine, bacterie-achtige ziektekiem die bij legpluimvee en pluimvee in het algemeen ernstige ziekte kan veroorzaken. De ernst van de ziekte is afhankelijk van de leeftijd van de besmette dieren, de kwaadaardigheid van de M.g.-stam en het al of niet aanwezig zijn van andere infecties. M.g. komt bij kippen en kalkoenen voor en veroorzaakt vooral ontstekingen van het respiratieapparaat en bij oudere dieren ook legproblemen. De schade door een M.g.-besmetting in legkoppels kan fors oplopen, met name door een lagere eiproductie en verminderde eikwaliteit.

Monitoring en preventie van Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis voor reproductiedieren valt onder regulation (EU), 2019/2035. In artikel 7b.22 ‘Ziektebewakingsprogramma mycoplasma spp. Nederlandse markt’ onder de Regeling houders voor dieren, die 21 april 2021 in werking is getreden, is de monitoring van mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en Mycoplasma meleagridis) vastgelegd voor vleeskalkoenen en de legsector.

Reproductie

In 2023 is één vleesvermeerderingsbedrijf M.g.-positief bevonden na verificatie (november) (voor meer informatie, zie figuur 4.12 en toelichting bij deze figuur).

Tabel 4.24 Overzicht verificatie-uitslagen M.g.-verdachte reproductiebedrijven (2021-2023) (Bron: GD)

Periode

Mycoplasma gallisepticum in de reproductiesector

Productietype

1e kw. 2023 -

2e kw. 2023 -

3e kw. 2023 -

kw. 2023

Opfok-leghennen

GD belt bedrijven met positieve serologie om te vragen of het koppel is gevaccineerd. Er kan dan worden bepaald of het een besmetting betreft (niet-gevaccineerd) of dat de positieve uitslag voortkomt uit de vaccinatie. Vijfentwintig koppels van twintig verschillende bedrijven waren in 2023 serologisch positief door vaccinatie. Er werden geen antistoffen tegen M.g. aangetoond bij ongevaccineerde opfok-legkoppels (tabel 4.25).

Tabel 4.25 Overzicht van M.g.-serologisch positieve opfoklegbedrijven (2021-2023) (Bron: GD)

Monitoring Mycoplasma gallisepticum 2021-2023

Productietype Periode Aantal unieke bedrijven onderzocht

gevaccineerd Positief door vaccinatie

Leghennen

Niet-gevaccineerd

In 2023 waren acht niet-gevaccineerde koppels van vijf verschillende legbedrijven M.g.-positief (zie tabel 4.26).

Gevaccineerd

Indien de dieren op een legbedrijf in de opfok zijn gevaccineerd en vervolgens hoge titers in de M.g.-serologie hebben, dan wordt ervan uitgegaan dat het koppel naast de vaccinatie ook een veldinfectie heeft doorgemaakt. In 2023 waren vijf gevaccineerde legkoppels van vijf verschillende bedrijven serologisch M.g.-positief (zie tabel 4.26).

Tabel 4.26 Overzicht van M.g.-serologisch positieve leghennenbedrijven (2021-2023) (Bron: GD)

Monitoring Mycoplasma gallisepticum 2021-2023

Productietype Periode Aantal unieke bedrijven onderzocht

Niet gevaccineerd Gevaccineerd en besmet* Aantal

* Gevaccineerd met hoge titers. M.g.-vaccinatie voorkomt kolonisatie van de M.g.-veldstam niet. M.g.-gevaccineerd en serologisch M.g.-positief worden nog als risico voor M.g. beschouwd.

Kalkoenen

In 2023 waren er geen M.g.-serologisch positieve kalkoenenbedrijven (tabel 4.27).

Tabel 4.27 Overzicht van M.g.-serologisch positieve kalkoenenbedrijven (2021-2023) (Bron: GD)

Monitoring Mycoplasma gallisepticum 2021-2023

Productietype Periode Aantal unieke bedrijven onderzocht

Niet gevaccineerd Aantal M.g.-positief

kw. 2023

Early Warning voor Mycoplasma gallisepticum

In figuur 4.10 staat het aantal EWS-meldingen van M.g.-besmettingen bij commercieel pluimvee en niet-commercieel gevogelte uitgesplitst naar onderzoeksmethode. De meldingen zijn afkomstig uit de M.g.-monitoring en meldingen van positieve M.g.-PCR afkomstig uit vrijwillig onderzoek bij GD (ingezonden swabs en sectie). Indien een melding voortkomt uit zowel positieve serologie als uit positief PCR-onderzoek, dan komt de melding in de figuur bij ‘PCR’ te staan.

Twee meldingen van M.g. bij niet-commercieel pluimvee in het vierde kwartaal van 2023 hadden betrekking op ‘semicommercieel’ pluimvee. Het betrof hier kleine pluimveekoppels van circa zestig dieren, gehouden in kipcaravans op twee locaties van dezelfde houder. GD deed nader onderzoek naar de M.g.-stammen gevonden op deze locaties. Voor meer informatie zie paragraaf 6.1.2 in deze jaarrapportage.

EWS: gemelde M.g. - besmettingen in Nederland

EWSmeldingen periode

Niet-commercieel - PCR

Niet-commercieel - serologie

Kalkoenen - PCR

Kalkoenen - serologie

Leghennen - PCR

Leghennen - serologie

Reproductie - PCR

Reproductie - serologie

Figuur 4.10 Overzicht EWS-meldingen van M.g. voor commercieel pluimvee en niet-commercieel gevogelte (2021-2023) (Bron: GD-LIMS; EWS) Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzicht van alle uitbraken.

In figuur 4.11 zijn de EWS-meldingen opgedeeld in de categorieën ‘geen beeld van M.g’, ‘M.g. niet uit te sluiten’ en ‘beeld van M.g. (zie kader).

Toelichting figuur 4.11:

• Beeld van M.g. : Positieve M.g.-serologie en/of -PCR, beeld passend bij M.g.

• M.g. niet uit te sluiten : Positieve M.g.-serologie en of -PCR, echter geen duidelijk M.g.-beeld.

• Geen beeld van M.g. : Positieve M.g.-serologie en/of -PCR, maar geen ademhalingsverschijnselen, geen dikke koppen en/of productieproblemen (in geval van eierproducerende dieren).

Let op: bij figuur 4.11 wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II.

EWS: gemelde M.g. - besmettingen in Nederland

Beeld van Mg Mg niet uit te sluiten Geen beeld van Mg Geen koppelbeeld bekend

Commercieel pluimvee Niet-commercieel gevogelte

Beeld van M.g. bij commercieel pluimvee:

[2021: 1x SV, 2x LLZ, 3x KS] [2022: 4x reproductie, 2x leghennen, 3x vleeskalkoenen] [2023: 1x SV] Figuur 4.11 Overzicht EWS-meldingen van M.g. voor commercieel pluimvee (links) en niet-commercieel gevogelte (rechts) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS; EWS)

Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzicht van alle uitbraken.

Genotypering van Mycoplasma gallisepticum-stammen uit de monitoring

In het vierde kwartaal van 2023 was er een Mg-uitbraak bij vleesvermeerderingsdieren (zie ook figuur 4.10 en 4.11).

De stam uit deze uitbraak is getypeerd en op basis van de stamtypering kon geconcludeerd worden dat de Mg-stam die betrokken was bij deze uitbraak, niet hetzelfde genotype betrof als de Mg-stammen betrokken bij uitbraken in de vermeerderingssector in 2021 en 2022. Het genotype is echter wel tweemaal eerder aangetoond in hobbypluimvee (2020 en 2021), zie uitgelichte bol in figuur 4.12. De bol bevat meerdere rode taartpunten. Dit zijn meerdere isolaten van de Mg-uitbraak op het vleesvermeerderingsbedrijf.

Genetisch onderzoek op Mycoplasma gallisepticum - stammen uit de monitoring (2020 - 2023)

2023: vleesvermeerdering

2023: leghennen

2023: hobbypluimvee

2022: vleesvermeerdering

2022: legvermeerdering

2022: leghennen

2022: vleeskalkoenen

2022: hobbypluimvee

2021: hobbypluimvee

2020: hobbypluimvee

Figuur 4.12 Resultaten genetisch onderzoek op M.g.-stammen uit de monitoring (Bron: GD) Mg-isolaten, afgezet tegen de diversiteit in M.g.-isolaten op basis van MLST* van M.g.-isolaten binnen en buiten Nederland.

* MLST is een techniek in de moleculaire biologie voor het typeren van meerdere gen-posities in het DNA, waarbij DNA-sequenties van interne fragmenten van een aantal huishoudgenen worden gebruikt om isolaten van een microbiële soort te karakteriseren.

5 Trends

Een trend of trendlijn is het ‘geschatte’ verloop van een bepaalde ontwikkeling, vaak gebaseerd op historische data. In deze rapportage zijn historische data de aantallen gevallen/uitbraken van ziekten per kwartaal, over een langere periode. In dit hoofdstuk worden, naast trends in zoönosen, aandoeningen besproken die in de afgelopen drie jaar van groot belang waren in de sector. Voor deze bespreking zijn data samengevoegd afkomstig uit de CRA-VMPdatabase, LIMS (onder andere sectie-inzendingen en ingezonden materiaal voor specifiek onderzoek), eventueel aangevuld met resultaten van bedrijfsbezoeken, de EWS-lijsten (Early Warning System) en tot slot CRM-gegevens (vastgelegde contacten met de GD-Veekijker Pluimvee). Naast de bespreking van 2023 wordt ingegaan op de trend gedurende een periode van drie jaar.

In de rapportage wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD staat geregistreerd. Voor uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de uitloop zijn ontzegd, bijvoorbeeld in het kader van AI-preventie (zie ook Leeswijzer en bijlage II ).

Voor een juiste interpretatie van de grafieken en tabellen staat in de titel steeds vermeld uit welke bron de informatie afkomstig is. Ook is het van belang om, waar een percentage wordt genoemd, te weten waar het percentage betrekking op heeft. In de inleidende CRA-VMP-grafieken worden bijvoorbeeld de percentages met afwijkingen binnen een bepaalde diagnosegroep weergegeven. Dit betreffen percentages van de groep afwijkende koppels die zijn gemeld in CRA-VMP (zie voorbeeld in kader).

Voorbeeld interpretatie CRA/VMP-figuren: in figuur 5.21 staat een percentage van 88 procent ontsteking luchtzakken bij reguliere vleeskuikens. Dit betekent dat in de gemelde groep afwijkende koppels 88 procent last heeft van ontstoken luchtzakken en zeker niet dat 88 procent van alle beoordeelde regulier gehouden vleeskuikenkoppels last heeft van ontstoken luchtzakken!

Voor een nadere toelichting met betrekking tot de gebruikte data, zie de Leeswijzer. De gemelde koppelbeelden worden onderverdeeld in de volgende groepen:

• digestie

• respiratie

• locomotie

• eersteweeksproblemen

• productieproblemen/verhoogde uitval/overige aandoeningen

Elke diagnosegroep-paragraaf is onderverdeeld in de volgende onderwerpen:

• Hoofdpunten trends

• CRA/VMP-data

• Secties - proactief

• Secties - reactief

• Contacten met de GD-Veekijker Pluimvee

• Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen

5.1 Trends in zoönosen

5.1.1 AI en NCD

Zie hoofdstuk 4.

5.1.2 Salmonella

Voor zoönotische salmonella, zie hoofdstuk 4.

5.1.3 Chlamydia psittaci

Chlamydia psittaci

Aviaire chlamydiose wordt veroorzaakt door Chlamydia psittaci . Vogels vormen de primaire gastheer voor C. psittaci . Meer dan 460 verschillende wilde en gehouden vogelsoorten uit zeker dertig ordes zijn gevoelig voor dragerschap en/of ziekte. Genotypen A tot en met F en genotype E/B worden geassocieerd met vogels. Genotype A wordt voornamelijk gevonden bij papegaaiachtige, type B bij duiven, C bij eenden en ganzen en type D bij kalkoenen en leghennen. De aanwezigheid van Chlamydia psittaci bij vleeskuikens, onder andere in Nederland, is in het verleden wel gemeld, maar dit betreft daar meestal genotype D en zeer incidenteel type A. Het betreft een zoönotische bacterie waarbij het meest prevalente genotype bij de mens type A is. De infectie met C. psittaci ontstaat meestal door inhalatie van besmet stof afkomstig van gedroogde faeces of contact met (besmet exsudaat afkomstig uit) de luchtwegen van besmette vogels. Bekende infectieroutes zijn verder het mond-snavelcontact en contact met veren en weefsels van besmette vogels. Chlamydiose kan zowel een acuut, subacuut of chronisch verloop hebben. De ernst van de verschijnselen kan daardoor sterk wisselen en tevens komen er symptoomloze dragers voor. De symptomen zijn niet specifiek maar concentreren zich op verschijnselen bij het respiratie-apparaat: in het algemeen vertonen in het wild levende vogels nauwelijks of geen symptomen, als er symptomen zijn is er sprake van respiratoire problemen en locomotieproblemen bij een meer chronisch verloop.

C. psittaci in 2023

C. psittaci wordt niet routinematig gemonitord, maar blijft wel een potentieel zoönotisch risico. In 2023 voerde GD in het kader van de monitoring bij zes inzendingen van niet-commercieel gevogelte op basis van de anamnese en/of het sectiebeeld een C. psittaci -specifiek immunohistochemisch onderzoek (IHC-kleuring) en/of een PCR-test uit. Er werd geen C. psittaci aangetoond. Daarnaast ontving GD acht inzendingen met swabs van niet-commercieel gevogelte voor Chlamydia-PCR-onderzoek. Ook hier werd geen C. psittaci aangetoond.

5.1.4 Vlekziekte

Vlekziekte is een ziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Erysipelothrix rhusiopathiae . Het is een ernstige ziekte die hoge uitval bij kippen en kalkoenen kan veroorzaken. Vlekziekte kan worden overgedragen aan andere diersoorten en de mens. De tijd tussen het moment van infectie en de eerste verschijnselen is ongeveer twee tot vijf dagen. Besmette dieren sterven vaak snel. De symptomen kunnen variëren van een gering verhoogde uitval die erg lang kan aanhouden tot hoge acute sterfte die kan oplopen tot 25 procent. In besmette koppels lijkt er meer pikkerij voor te komen. De zieke dieren zijn vaak sloom en er kan diarree voorkomen. Tevens kan er een productiedaling optreden.

Bij pluimvee gaat vlekziekte gepaard met huidafwijkingen en (ernstig) verhoogde uitval door buikvliesontsteking en bloedvergiftiging. Vlekziekte kan ook ziekte veroorzaken bij andere dieren en de mens (zoönose). Gezien de hoge uitval en het risico op besmetting bij de mens worden nieuw op te zetten koppels, na vaststellen van een infectie bij een voorgaand koppel, vaak gevaccineerd tegen vlekzieke om nieuwe uitbraken te voorkomen. Belangrijke preventieve maatregelen, naast vaccinatie, zijn ongediertebestrijding en het voorkomen van kannibalisme.

Vlekziekte in 2023

In 2023 toonde GD vlekziekte aan bij secties op leghennen van zes verschillende bedrijven (zie figuur 5.1).

Vlekziekte - uitbraken vastgesteld bij GD

Leghennen - biologisch

Leghennen - met uitloop

Leghennen - zonder uitloop Legvermeerdering

Figuur 5.1 Aantal uitbraken (op koppelniveau) van vlekziekte die bij GD zijn bevestigd (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Let op: in de figuur wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II.

5.2 Trends in CRA/VMP-meldingen (algemeen)

Bevindingen en diagnoses van bedrijfsbezoeken en antibioticumgebruik worden sinds 2011 door dierenartsen ingevoerd in de CRA-VMP-database (zie ook bijlage I voor een verdere toelichting op deze database).

Bedrijfsbezoeken waarbij antibiotica zijn ingezet, dienen verplicht te worden gemeld in het kader van CRA. Tevens zijn dierenartsen verplicht om bezoeken in het kader van verminderde voer- of wateropname (>5% per dag op twee opeenvolgende dagen) of eiproductiedaling (>5% per dag op twee opeenvolgende dagen) waarbij geen sprake is van AI of NCD bij GD te melden, ook dit gebeurt via de CRA-VMP-database. Overige beoordelingen van koppels (koppelbeelden) en aanvullende informatie kunnen vrijwillig gemeld worden in het kader van VMP.

Gewijzigde overzichten in de monitoringsrapportage vanaf 2022

Vanaf 2011 tot halverwege 2015 was het verplicht minimaal één melding per vleeskuikenstalkoppel in de CRA-VMPdatabase te doen. Sinds deze verplichting is komen te vervallen is er een toename in het aantal stalkoppels waarbij geen bezoeken in CRA-VMP zijn vastgelegd en een sterke afname van het aantal meldingen van koppelbeelden waarbij geen antibiotica werden voorgeschreven. Om deze reden is de werkwijze veranderd voor het weergeven van de CRA-VMP-gegevens (vanaf de jaarrapportage van 2022) van alle meldingen, naar enkel nog de gemelde vleeskuikenkoppels met een antibioticumvoorschrift.

In 2023 waren in KIP 13.679 vleeskuikenstalkoppels geregistreerd met een afvoerdatum in 2023. In totaal werden 2.151 stalkoppels in CRA-VMP gemeld met een koppelbeeld en een antibioticumvoorschrift (zie ook tabel 5.1). De verdeling van reguliere en trager groeiende vleeskuikenstalkoppels met koppelbeelden voor een of meer diagnosegroepen staat in figuur 5.2.

CRA-VMP-meldingen: gemelde vleeskuikenkoppels met een antibioticumvoorschrift

Aantal diagnosegroepen per stalkoppel met voorschrift

* Afgeronde stalkoppels met afvoerdatum in 2023. REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Figuur 5.2 Overzicht van het aantal in KIP geregistreerde vleeskuikenkoppels* gemeld in CRA-VMP met een antibioticumvoorschrift en een geregistreerd koppelbeeld voor één of meerdere diagnosegroepen (2023) (Bron: CRA-VMP en KIP)

In de periode van 2021 naar 2023 is een dalende trend te zien in het voorschrijven van behandelingen voor locomotieproblemen (figuur 5.3 en 5.5). Dit lijkt in tegenspraak met de algemene bevindingen in 2023 waarin een forse stijging van locomotieproblemen bij vleeskuikens worden gemeld. Deze problemen zijn echter grotendeels toe te schrijven aan de uitbraken van reovirus-tenosynovitis, die niet met antimicrobiële middelen onder controle kunnen worden gehouden.

Figuur 5.3 laat de verdeling van de in CRA-VMP gemelde diagnosegroepen zien voor regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels en vleeskuikenstalkoppels van een trager groeiend ras voor de periode 2021 tot en met het 2023.

CRA-VMP-meldingen voor stalkoppels per diagnosegroep per jaar

* Afgeronde stalkoppels met afvoerdatum in de betreffende rapportageperiode.

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept.

Figuur 5.3 Aantal en percentage stalkoppels met één of meerdere CRA-VMP-meldingen in de betreffende diagnosegroep voor regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels* en vleeskuikenstalkoppels* van een trager groeiend ras en met een antibioticumvoorschrift (2021-2023) (Bron: CRA-VMP)

In tabel 5.1 en tabel 5.2 staat de verdeling van de CRA-VMP-meldingen de periode 2021 tot en met 2023.

Tabel 5.1 Overzicht van het aantal vleeskuikenkoppelsA met een antibioticumvoorschrift bij een verschillend aantal gemelde diagnosegroepen per melding (2021-2023) (Bron: CRA-VMP)

Periode

A Afgeronde stalkoppels met afvoerdatum in de betreffende rapportageperiode.

Overzicht van het % vleeskuikenkoppels* met een antibioticumvoorschrift bij een verschillend aantal gemelde diagnosegroepen per melding

* % stalkoppels met afvoerdatum in de betreffende rapportageperiode.

Figuur 5.4 Overzicht van het percentage vleeskuikenkoppels* met een antibioticumvoorschrift bij een verschillend aantal gemelde diagnosegroepen ten opzichte van het totaal aantal in KIP geregistreerde koppels* (2021-2023) (Bron: CRA-VMP)

Tabel 5.2 Overzicht van het aantal gemelde vleeskuikenkoppelsA met een antibioticumvoorschrift per diagnosegroep (2021-2023) (Bron: CRA-VMP)

Periode CRA-VMP-meldingen vleeskuikenstalkoppels A

A Afgeronde stalkoppels met afvoerdatum in de betreffende rapportageperiode.

Overzicht van het % vleeskuikenkoppels* met een antibioticumvoorschrift per diagnosegroep

Locomotie Eerste week-problemen Overige/algemene stoornissen

* % stalkoppels met afvoerdatum in de betreffende rapportageperiode.

Figuur 5.5 Overzicht van het percentage vleeskuikenkoppels* met een antibioticumvoorschrift bij een per diagnosegroep ten opzichte van het totaal aantal in KIP geregistreerde koppels* (2021-2023) (Bron: CRA-VMP)

5.3 Trends in secties pluimvee (algemeen)

Reactieve monitoringssecties

Ernstige ziekteuitbraken en ziekten met complexe diagnostiek worden gemonitord door veehouders de mogelijkheid te bieden om tegen een gesubsidieerd tarief pluimvee of ander gevogelte aan te bieden voor uitgebreid onderzoek. Het initiatief om in te zenden ligt bij veehouders, dierenartsen of overige partijen.

Proactieve monitoringssecties

Monitoring van de gemiddelde diergezondheidsproblemenproblemen waar pluimveedierenartsen mee worden geconfronteerd, vindt plaats door enkele keren per jaar sectiemateriaal van actuele casuïstiek op te vragen bij geselecteerde praktijken (peildierenartsenpraktijken). Het initiatief ligt hier dus bij GD.

In het kader van de reactieve en proactieve monitoring of voor monitoringsprojecten- en pilots verwerkte GD in 2023 in de pluimveesectiezaal 1.391 inzendingen met dieren (dood of levend aangeleverd) of met organen, voor PCR-onderzoek, viruskweek, bacteriologisch en/of histologisch onderzoek (zie tabel 5.3). In 2023 werden tien monitoringspilotsecties uitgevoerd in het kader van de pilots ‘cloacitis’ en ‘kipcaravan’. Nadere informatie hierover staat in hoofdstuk 6 van deze jaarrapportage.

Tabel 5.3 Aantal sectie-inzendingen in het kader van de monitoring (2023) (Bron: GD-LIMS)

gevogelte (reactief)

Monitoringsproject 'Peildierenartsenpraktijken' (proactief)

Monitoringsproject '(NVWA-)slachtlijnonderzoek'

Voor details van het aantal inzendingen per pluimveetype en over de periode 2021-2023: zie bijlage IV.

5.3.1 Secties - reactief (routine-secties)

Na een laag aantal reactieve secties in 2022 ontving GD een aanzienlijk hoger aantal inzendingen in 2023. Hierin speelt mee dat het aantal inzendingen in 2022 lager was door de vogelgriep-situatie, waarbij beperkingsgebieden waren opgelegd en er minder bedrijfsbezoeken werden uitgevoerd door dierenartsen en vertegenwoordigers. Daarnaast waren er in het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2023 veel ziekteproblemen bij vleeskuikens door het reovirus, waardoor er veel inzendingen uit deze sector plaatsvonden. Deze beide ontwikkelingen zien we terug in figuur 5.6 en tabel B in bijlage IV, waarin het aantal reactieve secties per pluimveetype en niet-commercieel gevogelte bij GD getoond wordt over de afgelopen drie jaar.

Overig

Niet-commercieel gevogelte

Kalkoenen

Eenden

LL Leg, excl. LL

Eendagskuikens leg

SS

Vlees, excl. SS

Eendagskuikens vlees

Figuur 5.6 Aantal sectie-inzendingen in het kader van de reguliere monitoring (reactieve secties) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Van de 793 routine-secties op commercieel pluimvee betrof het 774 keer secties op kippen uit de vlees- en legsector.

Figuur 5.7 geeft de verdeling weer van de gestelde diagnoses bij deze 774 routine-secties van commercieel pluimvee (kip). Het geheel vormt per jaar meer dan 100 procent omdat dieren soms problemen hebben die in meerdere diagnosegroepen voorkomen.

Percentage reactieve secties commercieel pluimvee per diagnosegroep

Algemeen/Overig

Locomotie

Respiratie

Digestie

Figuur 5.7 Percentage secties reactieve monitoring vlees- en legsector (commercieel pluimvee, kip) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

5.3.2 Secties - proactief (secties peildierenartsenpraktijken)

De peildierenartsenpraktijken leverden verspreid over 2023 in totaal 513 inzendingen van pluimvee voor sectie aan.

Dit is een stijging ten opzichte van eerdere jaren: 2022: 321; 2021: 294 (zie figuur 5.8 en 5.9).

Peildierenartsen: aantal inzendingen

Overig

Niet-commercieel gevogelte

Eenden

Kalkoenen

LL Leg, excl. LL

SS Vlees, excl. SS

Figuur 5.8 Aantal proactieve sectie-inzendingen per diersoort en per kwartaal door peildierenartsenpraktijken (2023) (Bron: GD-LIMS)

Peildierenartsen: aantal inzendingen

Overig

Niet-commercieel gevogelte

Eenden

Kalkoenen

LL Leg, excl. LL

SS Vlees, excl. SS

Figuur 5.9 Aantal proactieve sectie-inzendingen door peildierenartsenpraktijken (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

De gezondheidsklachten die de veehouder en/of dierenarts als reden heeft opgegeven om dieren in te sturen voor sectie zijn weergegeven per diertype in figuur 5.10. Hieruit blijkt dat locomotieproblemen bij vleeskuikens een aanzienlijk deel van de problemen vormden in 2023, wat past bij de eerdere observatie dat de peesschedeontstekingen door reovirus een groot probleem vormden in dit jaar. Getalsmatig stonden problemen van verhoogde uitval bij leghennen op de tweede plaats.

Proactieve secties: vleessector

Proactieve secties: legsector (n=177)

Proactieve secties: eenden (n=45)

Digestieproblemen

Respiratieproblemen

Locomotieproblemen

Productieproblemen Verhoogde uitval

Eersteweeksproblemen Overig

Figuur 5.10 Inzendingen vleessector, legsector en eendensector, opgedeeld naar de reden voor inzenden (klacht/stalbeeld) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.4 Trends in contacten met de Veekijker Pluimvee (algemeen)

5.4.1 Contacten met de Veekijker Pluimvee (totaal)

In 2023 werden 1.612 contacten met de Veekijker Pluimvee vastgelegd in CRM (zie tabel 5.4 en tabel 5.5). Elk contact kan zijn gegaan over meerdere pluimveetypen. De totaalpercentages kunnen daardoor hoger zijn dan 100 procent (zie tabel 5.5 en figuur 5.11). Over de jaren heen is er een stijging in het aantal contactmomenten.

In 2023 bestond die stijging met name uit toegenomen contacten met veehouders en dierenartsen. De verdeling over de verschillende pluimveetypes veranderde niet wezenlijk.

Tabel 5.4 Contacten met de Veekijker Pluimvee per type contactpersoon/-organisatie in percentages (2021-2023) (Bron: CRM)

Pluimveetype

Contacten met de GD-Veekijker Pluimvee (%)

Tabel 5.5 Contacten met de Veekijker Pluimvee per pluimveetype in percentages (2021-2023) (Bron: CRM)

Pluimveetype

Contacten met de GD-Veekijker Pluimvee (%)

Kuikenbroeders/overig

Voorlichter

Dierenartsenpraktijk

Pluimveehouder

Sectoraal

Niet commercieel gevogelte

Eenden

Kalkoenen

Leghennen

Opfokleghennen

Vleeskuikens

Reproductiedieren

Figuur 5.11 Contacten met de Veekijker Pluimvee per pluimveetype en per type contactpersoon/-organisatie in percentages (2021-2023) (Bron: CRM)

5.4.2 Contacten met de Veekijker Pluimvee over een specifieke aandoening

Binnen de 1.612 vastgelegde contacten met de Veekijker Pluimvee werden 1.756 vragen gesteld over een specifieke aandoening. In tabel 5.6 is de verdeling per diagnosegroep weergegeven over de periode 2021 tot en met 2023. Opvallend genoeg is de stijging in contacten over locomotieproblemen relatief beperkt. Dit ging van 1,7 procent naar 6,8 procent, wat een bescheiden aandeel van de totale contacten is in een jaar dat qua ziekteproblematiek werd getekend door ernstige problemen met peesschedeontstekingen door reovirus.

Tabel 5.6 Contacten met de GD-Veekijker Pluimvee over een specifieke aandoening per diagnosegroep (2021-2023) (Bron: CRM)

Contacten met de GD Veekijker Pluimvee

5.5 Trends in maagdarmaandoeningen (digestie-apparaat)

5.5.1 Hoofdpunten trends digestie

In 2023 werd Brachyspira hyodysenteriae aangetoond bij leghennen. Details staan in paragraaf 6.2.1. Hierop volgend werd laagdrempeliger getest op aanwezigheid van deze bacterie bij leghennen, maar er werden geen besmettingen op andere bedrijven vastgesteld.

5.5.2 Diagnosegroep ‘digestie’: CRA-VMP-data Van de 2.151 vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een afvoerdatum in het 2023 en een geregistreerd koppelbeeld met antibioticumvoorschrift in CRA-VMP, werd bij 372 stalkoppels in CRA-VMP een afwijking binnen de diagnosegroep ´digestie´ gemeld. Het betrof 324 regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels en 48 vleeskuikenstalkoppels van een trager groeiend ras.

Percentage stalkoppels (vleeskuikens) met een antibioticamelding per maand binnen de diagnosegroep digestie

Regulier

Trager groeiend

Trendlijn (regulier)

Trendlijn (trager groeiend)

Jaar en maand

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept.

Figuur 5.12 Percentage vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een geregistreerd koppelbeeld binnen de diagnosegroep ‘digestie’ en een antibioticumvoorschrift als aandeel van het totaal aantal geregistreerde koppels in KIP per maand (2018-2023) (Bron: CRA-VMP)

In figuur 5.13 staat welke diagnoses zijn vastgelegd bij de stalkoppels met digestieproblemen en een antibioticumvoorschrift. Per koppel kunnen meerdere diagnoses zijn gesteld. Het totaalpercentage van de meldingen kan dus meer dan 100 procent zijn. Als voorbeeld van hoe de figuur te lezen: bij 141 regulier gehouden stalkoppels vleeskuikens werd een melding gedaan van een darmstoornis, het betreft 44 procent van de 324 regulier gehouden stalkoppels waarbij een vorm van een digestiestoornis is gemeld.

Enteritis/Darmontsteking

Necrotiserende

CRA - VMP: digestie

Trager groeiend Regulier

stalkoppels

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Enteritis = darmontsteking; hepatitis = leverontsteking. Figuur 5.13 Aantal gemelde vleeskuikenkoppels (op stalniveau) en een antibioticumvoorschrift, per diagnose binnen de diagnosegroep ‘digestie’ (2023) (nREG =324; nTG =48) (Bron: CRA-VMP)

5.5.3 Diagnosegroep ‘digestie’: reactieve secties (reguliere secties)

Van de 793 secties in 2023 op commercieel pluimvee had 23 procent een diagnose die betrekking had op een maagdarmaandoening.

Tabel 5.7 Percentage sectie-inzendingen (commercieel pluimvee) met een diagnose die betrekking heeft op digestie (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

* O.a. darmstoornissen- en ontstekingen, coccidiose en wormen.

sectie-inzendingen ‘Digestie’*

Tabel 5.8 Percentage diagnoses (etiologie) met betrekking op het maagdarmkanaal t.o.v. totale aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector exclusief eendagskuikens.

A IB vermenigvuldigt zich in de darm en wordt daarom ook in de darm aangetoond. Om deze reden is IB terug te vinden bij etiologie die betrekking heeft op het maagdarmkanaal.

Digestie: % etiologie in sectiezaaldiagnoses

Overig

Wormen

Coccidiën

Rotavirus type D

Rotavirus type A

Reovirus

IB-virus

Histomonas

Clostridium perfringens***

Brachyspira spp.**

Aviair Nefritis Virus

Astrovirus

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector exclusief eendagskuikens.

** Clostridium perfringens/necrotiserende enteritis

*** Brachyspira spp. (één of meerderde species)

Figuur 5.14 Percentage diagnoses (etiologie) met betrekking op het maagdarmkanaal t.o.v. totale aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) (reguliere secties 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

5.5.4 Diagnosegroep ‘digestie’: proactieve secties (secties voor peildierenartsenpraktijken)

In deze paragraaf worden de secties besproken waarbij de peilpraktijken ‘digestieproblemen’ hadden opgegeven als klacht.

Proactieve secties: digestieproblemen

Figuur 5.15 Het percentage secties in de proactieve monitoring waarbij digestieproblemen de reden voor inzenden waren (n=54) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.5.4.1 Pluimvee - vleessector

Van de 277 inzendingen van kippen uit de vleessector waren er 21 (8%) naar aanleiding van digestieproblemen; dit betrof 7 keer trager groeiende vleeskuikens, 8 inzendingen reguliere kuikens en 6 keer vleesvermeerderingsdieren.

* Reguliere vleeskuikens (SS-REG): 8 inzendingen van de in totaal 106 inzendingen SS-REG (8%).

Trager groeiende vleeskuikens (SS-TG): 7 inzendingen van de in totaal 115 inzendingen SS-TG (6%).

Vleeskuikens

Darmvirussen

Bij de meeste inzendingen van vleeskuikens met digestieklachten werd onderzoek ingezet voor de aanwezigheid van vijf veelvoorkomende darmvirussen: aviair nefritisvirus (ANV), chicken astrovirus, reovirus, rotavirus A en rotavirus D (tabel 5.9).

Pluimvee vleessector (n=277) Pluimvee legsector (n=177) Eenden (n=45) Kalkoenen (n=5) Niet-commercieel gevogelte en overig (n=9)

Tabel 5.9 Per darmvirus is weergegeven in hoeveel procent van de geteste koppels vleeskuikens met darmklachten het virus werd aangetoond, ingedeeld naar reguliere vleeskuikens en trager groeiende vleeskuikens (peilpraktijken, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Alle onderzochte darmvirussen werden veel aangetoond, maar de beperkte aantallen van ingezet onderzoek laten niet toe om nauwkeurige trendanalyses uit te voeren. Op basis van eerder onderzoek kan worden vermoed dat meerdere van deze virussen zo veel voorkomen dat nagenoeg 100 procent van de koppels vleeskuikens gedurende hun leven een keer met deze virussen in aanraking komt. Hoewel deze virussen ubiquitair zijn en ook bij gezonde vleeskuikenkoppels voorkomen, kunnen zij, eventueel samen met andere factoren, darmproblemen veroorzaken of verergeren. Een uitdaging in de diagnostiek is om de rol van aanwezige virussen per geval goed in te schatten. Om hierin verder te komen, loopt er momenteel praktijkonderzoek waarbij testen worden opgezet die het mogelijk maken om de locatie van de virussen in de darmwand vast te stellen, en eventuele verbanden met darmschade duidelijker te maken.

Tabel 5.10 Het aantal inzendingen vleeskuikens met digestieklachten waarbij meerdere darmvirussen tegelijkertijd aangetoond werden (peilpraktijken 2023) (Bron: GD-LIMS)

Aantal darmvirussen tegelijkertijd aangetoond

Coccidiose

Coccidiose

Aantal inzendingen

Coccidiose wordt veroorzaakt door eencellige parasieten. Bij kippen zijn dit steeds Eimeriasoorten. Ze zijn te klein zijn om met het oog te worden gezien en bij pluimvee hebben ze verschillende delen van de darm als leefomgeving.

Coccidiose uit zich bij kippen dan ook meestal als digestieprobleem en in ernstige gevallen kan het ook uitval veroorzaken.

Coccidiën komen relatief veel voor. Soms worden ze als ‘normaal’ beschouwd en leidt coccidiose niet tot het inzenden van dieren voor sectie, en soms wordt de rol van de coccidiën verkeerd ingeschat en worden de dieren niet ingestuurd met als klacht ‘digestieproblemen’, maar met locomotieklachten (de dieren zitten immers meer als ze last van hun darmen hebben) of productieproblemen (de groei zal immers achter kunnen blijven bij coccidiose). Dit valt met name bij Eimeria tenella op (figuur 5.16).

Zonder digestieklachten

Regulier (n=84)

Met digestieklachten

Regulier (n=7)

Zonder digestieklachten

Trager groeiend (n=96)

Met digestieklachten

Trager groeiend (n=6)

Figuur 5.16 Het percentage van de proactieve secties vleeskuikens waarin de verschillende Eimeria-species werden gevonden, weergegeven voor reguliere en trager groeiende kuikens, met en zonder digestieklachten als reden voor inzenden (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.5.4.2 Pluimvee - legsector

Van de 177 inzendingen uit de legsector waren er 27 (15%) naar aanleiding van digestieproblemen; dit betrof 1 keer opfok-legvermeerdering en 26 keer een inzending van volwassen leghennen.

Brachyspira

Brachyspira spp. worden vooral bij oudere dieren gevonden, de Brachyspira-species B. pilosicoli, B. intermedia en B. hyodysenteriae worden in de literatuur geassocieerd met digestieproblemen. In zes van de geteste volwassen leghennenkoppels met digestieproblemen (6 van de 22) werd Brachyspira aangetoond (zie tabel 5.11). In vier gevallen betrof het B. intermedia, bij de twee overige secties werd naast B. intermedia ook B. pilosicoli aangetoond. Doordat in het begin van 2023 een bijzondere bevinding werd gedaan (B. hyodysenteriae werd aangetoond bij leghennen, zie tekstkader hieronder), werd een tijdlang laagdrempeliger getest op aanwezigheid van Brachyspira spp. Het aantal positief geteste koppels veranderde hiermee niet, maar het percentage daalde daardoor wel (tabel 5.11)

Tabel 5.11 Aantal en percentage proactieve secties leghennen met digestieklachten die zijn onderzocht met de Brachyspira-PCR (peilpraktijken, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS) Jaar Aantal onderzocht (PCR) Aantal positief % positief

acervulina E. maxima E. tenella
Eimeria - species
Proactive secties vleeskuikens 2023
Coccidiën

Nader onderzoek op Brachyspira hyodysenteriae

In het eerste kwartaal van 2023 werd binnen het peildierenartsenproject een geval van B. hyodysenteriae vastgesteld bij een koppel leghennen. De leghennen die werden ingezonden (2x), hadden diverse klachten en zijn daarmee ingedeeld in de categorie ‘overig’ en komen dus niet terug in deze paragraaf over digestie. Een uitgebreide toelichting op deze bevinding en het uitgebreide onderzoek dat vervolgens werd ingezet, is te lezen in de halfjaarrapportage van 2023 en tevens in hoofdstuk 6 van deze jaarrapportage (paragraaf 6.2.1).

Chronische darmontsteking

Chronische darmontsteking (chronische enteritis of CE, gekenmerkt door CE-score 5) werd in 2023, net als in 2022, geen enkele keer gezien (zie ook paragraaf 5.5.2). Een voorstadium (CE-score 4) werd wel gezien bij vijftien van de zeventig koppels leghennen die binnen het peildierenartsenproject waren ingestuurd en waarvan de darmen histologisch zijn onderzocht. Slechts in twee van die vijftien gevallen waren de hennen ingestuurd vanwege digestieproblemen. Bij de rest was de klacht een eiproductieprobleem of verhoogde uitval. Bij hennen met verhoogde uitval kan het zijn dat de dieren voor de dood een tijdje zeer ziek zijn geweest en daardoor darmproblemen hebben gekregen. Bij de productieproblemen ligt het meer voor de hand dat de darmontsteking met CE-score 4 voor problemen heeft gezorgd die uiteindelijk tot een gedaalde eiproductie hebben geleid.

5.5.5 Diagnosegroep ‘digestie’: contacten met de GD-Veekijker Pluimvee Van de contacten met de GD-Veekijker Pluimvee in 2023 die betrekking hadden op specifieke aandoeningen, betrof het in 5 procent van de gevallen contact over een maagdarmgerelateerde aandoening (zie tabel 5.6 in paragraaf 5.4.2).

Figuur 5.17 geeft de verdeling van de contacten in de categorie ‘digestie’ weer voor de periode 2021 tot en met 2023. Evenals in 2021 en 2022 hadden de meeste vastgelegde contacten binnen deze categorie betrekking op coccidiose. Daarnaast was in 2023 het meest contact over wormen en Brachyspira. Dit laatste is te verklaren door de bijzondere bevinding van B. hyodysenteriae in leghennen in het eerste kwartaal van 2023.

Contacten met de Pluimveekijker: digestie

(%) periode

Wormen

Voedingsdeficiënties

Rotavirus

Leververvetting

Histomonas

Flagellaten

Dysbacteriose

Coccidiose

Clostridium

Brachyspira

Astrovirus

Figuur 5.17 Percentage contacten met de GD-Veekijker Pluimvee over maagdarmaandoeningen t.o.v. het totale aantal contacten over een specifieke aandoening (2021-2023) (Bron: CRM)

5.5.6 Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen van de diagnosegroep ‘digestie’

5.5.6.1 Histomonosis (Blackhead)

Histomonosis is een parasitaire ziekte die gepaard gaat met necrotiserende ontsteking van de blindedarmen en de lever. De ziekte komt voor bij diverse vogelsoorten, waarvan kalkoenen het meest gevoelig zijn. Kippen worden als natuurlijk reservoir gezien. Daarom dienen kippen en kalkoenen altijd strikt gescheiden te worden gehouden. Histomonosis kan bij kalkoenen zeer hoge uitval (meer dan 50 procent is eerder regel dan uitzondering) veroorzaken en is dientengevolge van grote economische betekenis. Aandacht voor deze ziekte in de kalkoenensector blijft om deze reden noodzakelijk. Hoewel de kip als natuurlijke gastheer wordt gezien die betrekkelijk weinig last heeft van deze parasiet, bestaat de indruk dat de parasiet in toenemende mate schade veroorzaakt bij vleesvermeerderingskippen.

GD rapporteert per kwartaal over het aantal koppels waarbij histomonosis (Histomonas meleagridis) vastgesteld werd. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een brede range aan diagnostiekdata, aangezien GD zowel histologisch onderzoek, in situ -hybridisatie en PCR-testen aanbiedt waarmee de diagnose gesteld kan worden. Testen worden ingezet bij voor sectie ingezonden dieren of los ingezonden monsters, bijvoorbeeld voor PCR-onderzoek. In figuur 5.18 staat per kwartaal het aantal bedrijven waarbij GD Histomonas meleagridis aantoonde (indien een bedrijf voor hetzelfde koppel al positief werd bevonden in een voorgaand kwartaal, dan wordt het bedrijf in het betreffende kwartaal niet meer opgenomen in de grafiek).

Monitoring histomonas: onderzoek bij GD (bedrijfsniveau)

aantal bedrijven met Histomonasbesmet koppel

Niet-commercieel gevolgelte

Kalkoenen

Leghennen

Opfok leghennen

Reproductie - legsector

Reproductie - vleessector

Figuur 5.18 Aantal bij GD aangetoonde Histomonas-infecties op bedrijfsniveau (2021-2023) (Bron: GD-LIMS) Indien een bedrijf voor hetzelfde koppel al positief werd bevonden in een voorgaand kwartaal, dan wordt het bedrijf in het betreffende kwartaal niet meer opgenomen in de grafiek.

5.5.6.2 Chronische enteritis (CE) en necrotiserende enteritis (NE)

In 2023 ontving GD 327 inzendingen met leghennen voor sectie (reguliere monitoring en secties voor peilpraktijken). Binnen deze 327 inzendingen werden in 139 inzendingen (43%) één of meerdere vormen van enteritis (darmontsteking) vastgesteld. Figuur 5.19 geeft de verdeling weer.

GD - monitoring: percentage secties legsector (LL) met darmontstekingen

Chronische darmontsteking

Beginnende chronische darmontsteking

Darmontsteking met verval (Clostridium)

Darmontsteking

Geringe darmontsteking

Figuur 5.19 Overzicht van het percentage sectie-inzendingen leghennen (inclusief organen) met darmontstekingen t.o.v. het totale aantal sectie-inzendingen leghennen (proactieve en reactieve secties) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

5.6 Trends in respiratoire aandoeningen

5.6.1 Hoofdpunten trends respiratie

ILT werd iets vaker gerapporteerd dan in voorgaande jaren, waarbij niet-commercieel gevogelte sterk vertegenwoordigd was. Pasteurella multocida werd in 2023 iets vaker aangetoond. Het betrof in de meerderheid van de gevallen biologische koppels leghennen.

5.6.2 Diagnosegroep ‘respiratie’: CRA-VMP-data

Van de 2.151 vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een afvoerdatum in het 2023 en een geregistreerd koppelbeeld met antibioticumvoorschrift in CRA-VMP, werd bij 210 stalkoppels in CRA-VMP een afwijking binnen de diagnosegroep ´respiratie´ gemeld. Het betrof 200 regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels en 10 vleeskuikenstalkoppels van een trager groeiend ras (zie figuur 5.3 in paragraaf 5.2).

Percentage stalkoppels (vleeskuikens) met een antibioticamelding per maand binnen de diagnosegroep respiratie

Regulier

Trager groeiend

Trendlijn (regulier)

Trendlijn (trager groeiend)

Jaar en maand

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept.

Figuur 5.20 Percentage vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een geregistreerd koppelbeeld binnen de diagnosegroep ‘respiratie’ en een antibioticumvoorschrift als aandeel van het totaal aantal geregistreerde koppels in KIP per maand (2018-2023) (Bron: CRA-VMP)

In figuur 5.21 staat welke diagnoses zijn vastgelegd bij de stalkoppels met respiratieproblemen en een antibioticumvoorschrift. Per koppel kunnen meerdere diagnoses zijn gesteld. Het totaalpercentage van de meldingen kan dus meer dan 100 procent zijn. Als voorbeeld van hoe de figuur te lezen: bij 8 regulier gehouden stalkoppels vleeskuikens werd een melding gedaan van een ontsteking van de voorste luchtwegen, het betreft 4 procent van de 200 regulier gehouden stalkoppels waarbij een vorm van een respiratiestoornis is gemeld.

Ontsteking luchtzakken

Pericarditis respiratie

Ontsteking voorste luchtwegen

Tracheitis

Dikke koppen

Entreactie

Sinusitis

Conjunctivitis

CRA - VMP: respiratie

Trager groeiend

Regulier

Percentage stalkoppels

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Pericarditis=hartzakontsteking*; tracheïtis=luchtpijpontsteking; sinusitis=neusholteontsteking; conjunctivitis=oogslijmvliesontsteking. Figuur 5.21 Aantal gemelde vleeskuikenkoppels (op stalniveau) en een antibioticumvoorschrift, per diagnose binnen de diagnosegroep ‘respiratie’ (2023) (nREG =200; nTG =10) (Bron: CRA-VMP)

* Hartzakontstekingen komen voor in zowel de diagnosegroep ‘respiratieproblemen’ als in de diagnosegroepen ‘locomotie’ (zie paragraaf 5.7.2) en ‘algemene stoornissen/overige problemen’ (zie paragraaf 5.9.2).

5.6.3 Diagnosegroep ‘respiratie’: reactieve secties (reguliere secties)

Van de 793 secties in 2023 op commercieel pluimvee had 7 procent een diagnose die betrekking had op een respiratoire aandoening.

Tabel 5.12 Percentage sectie-inzendingen (commercieel pluimvee) met een diagnose die betrekking heeft op respiratie (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Percentage sectie-inzendingen ‘Respiratie’

Tabel 5.13 Percentage sectie-inzendingen (etiologie) (commercieel pluimvee) met een diagnose die betrekking heeft op respiratie (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pathogeen

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) exclusief eendagskuikens.

Respiratie: % etiologie in sectiezaaldiagnoses

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) exclusief eendagskuikens.

Figuur 5.22 Percentage diagnoses (etiologie) met betrekking op respiratoire aandoeningen t.o.v. totale aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) (reguliere secties 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

5.6.4 Diagnosegroep ‘respiratie’: proactieve secties (secties voor peildierenartsenpraktijken)

In deze paragraaf worden de secties besproken waarbij de peilpraktijken ‘respiratieproblemen’ hadden opgegeven als klacht.

Proactieve secties: respiratieproblemen

Figuur 5.23 Het percentage secties in de proactieve monitoring waarbij respiratieproblemen de reden voor inzenden waren (n=11) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.6.4.1 Pluimvee - vleessector

Van de 277 inzendingen van kippen uit de vleessector waren er 7 (3%) naar aanleiding van respiratieproblemen; dit betrof 1 keer trager groeiende vleeskuikens en 6 inzendingen reguliere kuikens.

Luchtwegpathogenenpakket

Op basis van belang en frequentie is een standaardpakket voor luchtwegpathogenen samengesteld waarop pluimvee met respiratieklachten in de proactieve monitoring wordt getest (tabel 5.14). Dit omvat:

1. Infectieuze bronchitisvirus (IBV)

Speelt een rol in diverse problemen, waaronder respiratieklachten. Is in de acute fase van infectie in de luchtpijp aantoonbaar, en langduriger in de cloaca.

2. Turkey rhinotracheïtisvirus (TRT) of aviaire metapneumovirus (aMPV)

Veroorzaakt respiratoire problemen of verergert bestaande problemen, maar is zelf slechts enkele dagen in de luchtpijp aantoonbaar. Incidentie kan daardoor worden onderschat.

3. Infectieus laryngotracheitisvirus (ILT)

Dit virus veroorzaakt ernstige luchtpijpontsteking. Na applicatie van een levend vaccin kan de ILT-PCR de rest van het leven van het koppel positief worden door (reactivatie van) vaccinvirus. De gebruikte PCR-test bij GD kan onderscheid maken tussen vaccin-achtige stammen en overige stammen.

4. Mycoplasma synoviae (M.s.)

Bekend vanwege locomotieproblemen. Recent is een stam uit Nederlands pluimvee geisoleerd die luchtwegproblemen induceert. De stam kan ook zorgen voor glazige punt-eieren (zie ook hoofdstuk 6 (bijzonderheden in 2022) paragraaf 6.1.3).

5. Mycoplasma gallisepticum (M.g.)

Vooral bekend van luchtwegproblemen, zowel primair als synergistisch met andere pathogenen.

6. Avibacterium paragallinarum

Deze bacterie kan Coryza veroorzaken, maar symptoomloos dragerschap van de kiem komt ook veel voor.

Tabel 5.14 Percentage vleeskuikenkoppels ingestuurd door de peilpraktijken wegens respiratieklachten, waarbij IB, TRT, ILT, Ms, Mg of Avibacterium paragallinarum is aangetoond door middel van PCR op luchtpijpswabs (peilpraktijken, 2018-2023) (Bron: GD-LIMS)

Jaar van inzenden

Jaar 2018 (n=21)

Jaar 2019 (n=16)

Jaar 2020 (n=19)

Jaar 2021 (n=8)

Jaar 2022 (n=9)

Jaar 2023 (n=7)

Voor IBV testen elk jaar veel koppels vleeskuikens positief, maar nagenoeg alle koppels worden met levende entstoffen tegen IBV gevaccineerd, en deze vaccinstammen worden ook in de PCR aangetoond. Door de inzet van een nieuwe testmethode, waarbij een panel aan kwantitatieve genotypespecifieke IBV-PCR-testen wordt gedraaid, in combinatie met de oude test waarbij een deel van het IB-virus wordt gesequencet, is meer inzicht in aanwezigheid van veld- en vaccinstammen. Op basis hiervan werd het aangetoonde IB-virus slechts in vier van de zeven inzendingen ook echt als relevante diagnose meegenomen, terwijl het virus in alle zeven inzendingen werd aangetoond werd (zie ook paragraaf 5.6.6.4).

5.6.4.2 Pluimvee - legsector

Respiratieklachten bij legpluimvee waren in 2023, zoals ook in voorgaande jaren, slechts incidenteel een reden om de pluimveedierenarts in te schakelen. Binnen de proactieve monitoring waren twee van de 177 inzendingen uit de legsector wegens respiratieklachten (1%). Het ging één keer om een beeld van leververvetting en één keer om dieren met pokkendifterie en secundaire luchtweginfecties.

Standaard wordt het respiratiepakket (zie paragraaf 5.6.4.1) ingezet bij leghennen die wegens respiratieproblemen worden ingezonden voor sectie. In 2023 was er echter maar één inzending van leghennen met respiratieklachten, dus een analyse voor 2023 is zinloos. Hetzelfde luchtwegpathogenenpakket van PCR-testen is echter ook zeer vaak ingezet bij leghennen met andere klachten, zoals productieproblemen en met verhoogde uitval, aangezien de luchtwegpathogenen een belangrijke rol kunnen spelen in dergelijke ziekteproblemen. In tabel 5.15 is daarom een overzicht gegeven van alle (opfok)leghennen uit de proactieve monitoring waar dit pakket is ingezet.

Tabel 5.15 Percentage positieve uitslagen bij de (opfok)leghennenkoppels ingestuurd door de peilpraktijken waarbij een standaard respiratiepakket is ingezet op luchtpijpswabs. Dit pakket bevat PCR-testen voor IB, TRT, ILT, Ms, Mg en Avibacterium paragallinarum (peilpraktijken, 2022-2023)

(Bron: GD-LIMS)

* Omdat alle leghennenkoppels geënt worden tegen ILT, zijn uitslagen waar een vaccinachtig ILT-virus aangetoond werd, hier niet in meegenomen.

5.6.5 Diagnosegroep ‘respiratie’: contacten met de GD-Veekijker Pluimvee

Van de contacten met de GD-Veekijker Pluimvee in 2023 die betrekking hadden op specifieke aandoeningen, betrof het in 58 procent van de gevallen contact over een respiratoire aandoening (zie tabel 5.6 in paragraaf 5.4.2).

Figuur 5.24 geeft de verdeling van de contacten in de categorie ‘respiratie’ weer voor de periode 2021 tot en met 2023. De GD-Veekijker Pluimvee werd het meest benaderd voor aviaire influenza, wat in lijn der verwachting is gezien de rol van GD in de influenza-monitoring en uitbraken van hoogpathogene AI vanaf eind 2020.

Contacten met de Pluimveekijker: respiratie

Overig TRT

Pasteurella

NCD

M. synoviae

M. gallisepticum

ILT

Figuur 5.24 Percentage contacten met de GD-Veekijker Pluimvee over respiratoire aandoeningen t.o.v. het totale aantal contacten over een specifieke aandoening (2021-2023) (Bron: CRM)

5.6.6 Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen van de diagnosegroep ‘respiratie’

5.6.6.1 Coryza (´Acute snot´)

Coryza wordt veroorzaakt door een bacterie (Avibacterium paragallinarum) die bij kippen ontsteking van de voorste luchtwegen veroorzaakt. De verschijnselen zijn klachten van het ademhalingsapparaat, dikke, gezwollen sinussen en neusuitvloeiing. In de volksmond wordt deze ziekte dan ook ‘acute snot’ genoemd. Daarnaast kan een licht verhoogde uitval en een daling in legpercentage en voeropname worden waargenomen. Meestal herstellen de dieren zonder ingrijpen binnen enkele weken, maar ze kunnen wel drager blijven.

In 2023 werd voor 292 bedrijven en voor 29 unieke inzenders van niet-commercieel gevogelte onderzoek gedaan op aanwezigheid van A. paragallinarum bij dieren ingezonden voor sectie en/of bij ingezonden swabs. De bacterie werd aangetoond met behulp van PCR-onderzoek en eventueel aanvullende kweek in inzendingen van 15 pluimveebedrijven en 17 inzenders van niet-commercieel gevogelte (3 van deze 17 inzenders betrof ‘semi-commercieel’ pluimvee; zie ook toelichting verderop).

Tabel 5.16 Uitgevoerd onderzoek op Avibacterium paragallinarum bij GD (resultaten PCR-onderzoek) (2023) (Bron: GD-LIMS;EWS)

A. paragallinarum-onderzoek

Pluimveetype Aantal unieke inzenders* Aantal inzendingen Aantal

INGEZONDEN SWABS

SECTIE

* Aantal unieke bedrijven of inzenders van niet-commercieel gevogelte.

** Waarvan drie inzenders ‘semi-commercieel’ met een koppel van ca. 250 dieren.

Early Warning System voor Coryza- uitbraken/Avibacterium paragallinarum-besmettingen

In 2023 werden 29 gevallen van een A. paragallinarum -besmetting gemeld via het EWS: dertien keer voor commercieel pluimvee en zestien keer voor hobbykippen/niet-commercieel gevogelte (zie figuur 5.25).

Drie meldingen van Coryza bij niet-commercieel pluimvee in het tweede halfjaar van 2023 hadden betrekking op ‘semi-commercieel’ pluimvee. De twee meldingen in het vierde kwartaal hadden betrekking op kleine pluimveekoppels van circa zestig dieren, gehouden in kipcaravans op twee locaties van dezelfde houder. GD deed nader onderzoek naar de Coryza-stammen gevonden op deze locaties. Voor meer informatie zie paragraaf 6.1.2 in deze jaarrapportage.

EWS: gemelde Avibacterium paragallinarum-besmettingen in Nederland (bevestigd bij GD)

Niet-commercieel gevogelte

Leghennen - biologisch

Leghennen - met uitloop

Leghennen - zonder uitloop

Leghennen - kolonie

Figuur 5.25 Aantal EWS-meldingen voor Avibacterium paragallinarum-besmettingen in Nederland (bij GD bevestigd) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS;EWS) Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzicht van alle uitbraken.

Bij de meldingen van A. paragallinarum was er bij zowel commercieel pluimvee als bij het hobbygevogelte diverse keren geen sprake van een klinisch beeld van Coryza (zie figuur 5.26). Mogelijk was hier sprake van dragerschap*. Dragerschap wordt vaker vastgesteld sinds 2017 door het toepassen van het respiratiepakket (combinatie-PCR voor zes pathogenen; zie paragraaf 5.6.4.1) waardoor vaker dan vroeger dieren worden getest op aanwezigheid van A. paragallinarum die geen klinisch beeld van Coryza hebben.

* Dit zijn dieren die geen ziekteverschijnselen (meer) vertonen, maar de bacterie wel bij zich dragen en uit kunnen scheiden, hetzij in mindere mate dan tijdens een klinische uitbraak. Voor omliggende bedrijven is het risico op transmissie daarom kleiner, maar niet nul. Blijf daarom aandacht houden voor het hygiënemanagement om het risico op insleep te verkleinen.

Let op: in figuur 5.25 wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II

In figuur 5.26 zijn de EWS-meldingen opgedeeld in de categorieën ‘geen beeld van Coryza’, ‘Coryza niet uit te sluiten’ en ‘beeld van Coryza’ (zie kader).

Toelichting figuur 5.26:

• Beeld van Coryza: positieve Coryza-PCR, ernstige verschijnselen passend bij Coryza;

• Beeld niet uit te sluiten: positieve Coryza-PCR, milde verschijnselen, echter geen duidelijk Coryza-beeld;

• Geen beeld van Coryza: positieve Coryza-PCR, geen respiratieverschijnselen.

EWS: gemelde Avibacterium paragallinarum - besmettingen in Nederland (bevestigd bij GD)

meldingen

Beeld van Coryza

Coryza niet uit te sluiten

Geen beeld van Coryza

Geen koppelbeeld bekend

Figuur 5.26 Aantal EWS-meldingen voor Avibacterium paragallinarum-besmettingen in Nederland voor commercieel pluimvee (links) en niet-commercieel gevogelte (rechts) (bij GD bevestigd) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS; EWS) Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzicht van alle uitbraken.

Genotypering

Bij inzendingen vanuit de monitoring is in 2023 drie keer een beeld van Coryza vastgesteld bij commercieel pluimvee. Bij niet-commercieel pluimvee is dit beeld in 2023 zes keer vastgesteld. De resultaten van figuur 5.27 en 5.28 laten zien dat dezelfde genotypen voorkomen bij commercieel pluimvee en niet-commercieel pluimvee. Met genotypering van stammen zijn we in staat om de introductie van mogelijk nieuwe (potentieel ziekmakende) stammen te monitoren.

Het belang van serotypering en nieuwe multiplex-PCR

Vaccinatie is belangrijk in geval van een klinische uitbraak van Coryza. Bij een klinische uitbraak (beeld van Coryza) is het van belang een volgend koppel te vaccineren. De bescherming van het vaccin is afhankelijk van het serotype. Naast de monitoring van het genotype is ook monitoring van aanwezige serotypen dus van belang. Monitoring van het serotype middels sequentieanalyse van het HTMP210-gen is vervangen door een bij GD nieuw ontwikkelde multiplex-PCR. Deze test toont de acht bekende serotypen aan en is gevoeliger dan de eerder gebruikte methode. Deze test is ook in staat om bekende serotypen in dragers aan te tonen. In 2023 zijn met deze nieuwe test zowel in leghennen als hobbypluimvee serotypen vastgesteld die ook al eerder gevonden zijn bij klinische uitbraken van Coryza in Nederlands pluimvee. Er zijn ook stammen aangetoond waarvan het serotype niet te bepalen is. Uit recent gepubliceerd onderzoek is bekend dat de aanwezigheid van andere serotypen dan de acht bekende serotypen, niet kan worden uitgesloten. Wat de klinische betekenis is van deze niet te serotyperen stammen, is niet bekend. Tot op heden zijn dergelijke stammen niet aangetoond bij klinische Coryza-uitbraken.

Tabel 5.17 toont de aangetoonde serotypen die werden aangetoond op niveau van unieke bedrijven/inzenders.

Tabel 5.17 Resultaten serotypering van aangetoonde A. paragallinarum-stammen (op niveau van unieke inzender) (2023) (Bron: GD-LIMS;EWS)

Pluimveetype

n.t.b. = niet te beoordelen

Toelichting figuur 5.27 en 5.28

Aangetoonde A. paragallinarum-serovar (2023

Figuur 5.27 en 5.28 tonen een fylogenetische boom voor A. paragallinarum -stammen die bij GD zijn aangetoond. Wanneer in deze figuur een stam (weergegeven als een bolletje) met een langere (en vooral een groeiende) staart aan een grotere bol (cluster van stammen) vastzit, dan is dit een veldstam die aan het veranderen is.

De twee uitschieters in 2023 (rechtsonder in figuur 5.27 en 5.28) lijken twee nieuwe genotypen te zijn. Een van deze genotypen is afkomstig van een klinische Coryza-uitbraak in hobbypluimvee en is op basis van de multiplex-PCR een serotype A1. Het tweede genotype is afkomstig uit dragers in hobbypluimvee met onbekend serotype. Deze worden in de gaten gehouden in 2024.

Resultaten HPG-2-sequentieanalyse op Avibacterium paragallinarum - stammen uit 2008 - 2023

Jaar van isolatie

2008 - 2016

Bollen: aantal Coryza - isolaten

Toelichting figuur: Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA - fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst.

Figuur 5.27 Resultaten Coryza-onderzoek stammen uit 2008-2023: 24 bekende verschillende HPG2-genotypen (nummers bij de bollen betreffen de verschillende genotypes; GT) (Bron: GD)

Resultaten HPG-2-sequentieanalyse op Avibacterium paragallinarum - stammen uit 2008 - 2023

AVP NL

Commercieel - Beeld van Coryza

Commercieel - Coryza niet uit te sluiten

Commercieel - Geen beeld van Coryza

Hobby - Beeld van Coryza

Hobby - Coryza niet uit te sluiten

Hobby - Geen beeld van Coryza

Bollen: aantal Coryza - isolaten

1 isolaat

2 isolaten*

4 isolaten*

>4 isolaten* (elke taartpunt = 1 isolaat)

Toelichting figuur:

Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA-fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst.

Figuur 5.28 Resultaten Coryza-onderzoek stammen uit 2023: 7 bekende verschillende HPG2-genotypen (nummers bij de bollen betreffen de verschillende genotypes; GT) (Bron: GD)

5.6.6.2 Infectieuze laryngotracheïtis (ILT)

ILT wordt veroorzaakt door een alfaherpesvirus. Een kip die geïnfecteerd is met ILT-(vaccin)virus is levenslang drager van dit virus. Bij perioden met verminderde afweer, kan reactivatie van het virus optreden, waarna virus wordt uitgescheiden (en kan worden aangetoond). Er zijn wereldwijd sterke aanwijzingen dat uitbraken van ILT kunnen worden veroorzaakt door virusstammen die hun oorsprong hebben in vaccins. Aangenomen wordt dat ILT-virus meer ziekteverwekkend kan worden als het passeert over kippen. Ook uitbraken met ILT-wildtype (niet-vaccingerelateerde) stammen worden gerapporteerd. Met de ILT-SNP-PCR kan op basis van een specifiek stukje in het virusgenoom onderscheid worden gemaakt tussen veld- en ‘vaccin-like’-stammen. Omdat vleeskuikens in het algemeen niet tegen ILT worden gevaccineerd, zijn met name vleeskuikens gevoelig voor ILT-besmettingen, waarbij op sommige bedrijven forse schade kan ontstaan.

In 2023 ontving GD van 294 pluimveebedrijven en 29 unieke inzenders van niet-commercieel gevogelte materiaal (dieren voor sectie of swabs) waarbij de ILT-SNP-PCR werd ingezet. Deze PCR kan onderscheid maken tussen veld- en vaccinstammen (voor een toelichting: zie kader in deze paragraaf). Resultaten van het ILT-PCR-onderzoek staan in tabel 5.18.

Tabel 5.18 Resultaten PCR-onderzoek op ILT bij GD (2023) (Bron: GD-LIMS;EWS)

Pluimveetype Aantal unieke inzenders* Aantal inzendingen Aantal PCRtesten

INGEZONDEN SWABS

Resultaten ILT-PCR bij GD, 2023 Aantal unieke inzenders met ILT-veldstam ILT niet aangetoond ILT aangetoond Vaccinstam Wildtypestam

* Aantal unieke bedrijven of inzenders van niet-commercieel gevogelte.

** Waarvan drie inzenders ‘semi-commercieel’ met een koppel van ca. 250 dieren.

Het belang van een positieve PCR-uitslag ILT is een virale voorste luchtwegaandoening bij pluimvee die tot ernstige ziekteverschijnselen kan leiden. Met de ILT-SNP-PCR van GD kan onderscheid gemaakt worden of de uitbraak veroorzaakt wordt door een wildtype ILT-virus of een (CEO)vaccin-like virus. Bij een positieve PCR (wildtype of CEO-vaccin-like) moet het resultaat van de PCR altijd samen met het klinisch beeld worden beoordeeld. Bij een bevinding van een vaccin-like of wildtype virus in aanwezigheid van klinische symptomen, is het uitscheidingsniveau van het virus hoog en vormt de uitbraak een risico voor omliggende bedrijven. GD meldt de bevinding in het EWS-systeem richting pluimveedierenartsen en brengt het veld op de hoogte om verdere verspreiding van het virus naar de omgeving te voorkomen.

Het aantonen van wildtype virus zonder duidelijke klinische verschijnselen van ILT, is een teken dat er wildtype virus voorkomt in de omgeving van de dieren. Wanneer de dieren goed beschermd zijn, hoeft deze blootstelling niet tot een uitbraak te leiden. Het uitscheidingsniveau van het wildtype ILT-virus is in een dergelijk koppel laag en levert mogelijk geen verhoogd risico op voor de omgeving. Echter, de bevinding is wel indicatief voor een risicovolle bron in de buurt van het bedrijf (bijvoorbeeld hobbypluimvee). Om deze reden meldt GD deze bevindingen wel in het EWS-systeem richting pluimveedierenartsen, maar wordt de pluimveesector verder niet geïnformeerd.

Early Warning System voor ILT

In 2023 werden achttien EWS-meldingen van ILT gedaan (zie figuur 5.29).

Early Warning: meldingen ILT met kliniek en/of wildtype - virus

Niet-commercieel gevogelte

Vleeskuikens

Vleesvermeerdering

Leghennen

Opfok-leghennen

Legvermeerdering

Figuur 5.29 Aantal bij GD gemelde ILT-besmettingen in combinatie met kliniek dan wel detectie van wildtypevirus (2021-2023) (Bron: GD-LIMS;EWS) Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzicht van alle uitbraken.

5.6.6.3 Mycoplasma synoviae (M.s.)

Mycoplasma synoviae

Mycoplasma synoviae (M.s.) komt voor bij kippen en kalkoenen. Naast stammen die affiniteit hebben voor het respiratieapparaat en aanleiding kunnen geven tot respiratoire problemen, zijn er ook stammen die affiniteit hebben voor gewrichten en de eileiders. Met name deze laatste stammen veroorzaken economische schade. De gewrichtsstammen geven aanleiding tot ontsteking van de gewrichten en pezen. De eileiderstam veroorzaakt eipuntschaalafwijkingen (EPS) die leiden tot verhoogde breuk en indirecte en directe eiproductiedaling.

In tabel 5.19 worden de data weergegeven van de M.s.-monitoring in 2023.

Tabel 5.19 Aantal M.s.-positieve inzendingen en prevalentie van bedrijven met één of meer M.s.-positieve koppels op basis van bloedonderzoek en/of differentiërende M.s.-PCR (2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Inzendniveau A

Bloedonderzoek M.s.-PCR

Aantal onderzochte inzendingen

Aantal M.s.positief

Aantal onderzochte inzendingen

Aantal M.s.positief B

Bedrijfsniveau

Aantal onderzochte bedrijven

A Meerdere inzendingen kunnen afkomstig zijn van één koppel.

B Koppels waarbij één of meer pool(s) in de M.s.-differentiërende PCR de volgende uitslag hadden: M.s.-vaccinstam aanwezig en M.s.-veldstam aanwezig; of: 2) M.s.-vaccinstam afwezig en M.s.-veldstam aanwezig.

C Meer positieve serologie door toepassing van een dood Ms-vaccin. Dood Ms-vaccin geeft aanleiding tot positieve serologie.

Tabel 5.20 Prevalentie M.s.-positieve bedrijven (één of meer M.s.-positieve koppels op basis van bloedonderzoek en/of differentiërende M.s.-PCR) in 2021-2023 (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Bedrijfsniveau

Onderzocht via serologie en/of PCR A

A Koppels waarbij één of meer pool(s) in de M.s.-differentiërende PCR de volgende uitslag hadden: 1) M.s.-vaccinstam aanwezig en M.s.-veldstam aanwezig; of: 2) M.s.-vaccinstam afwezig en M.s.-veldstam aanwezig

B Eén bedrijf.

C Meer positieve serologie door toepassing van een dood Ms-vaccin. Dood Ms-vaccin geeft aanleiding tot positieve serologie.

5.6.6.4

Infectieuze bronchitis (IB)

IB wordt veroorzaakt door een coronavirus, waarvan in het veld verschillende stammen voorkomen. Afhankelijk van de stam worden onder andere de luchtwegen, de nieren en de eileider in meer of mindere mate aangetast.

In 2023 werden van 348 pluimveebedrijven, 2 overige instanties en 30 keer van niet-commercieel gehouden gevogelte/wilde vogels 601 inzendingen (dieren voor sectie of ingezonden materiaal voor PCR-onderzoek) onderzocht op de aanwezigheid van IB-virus met PCR.

Bij 286 inzendingen (48 procent van de inzendingen) kon IB-virus (één stam of een combinatie van stammen) worden aangetoond. In de meeste van de in totaal 601 inzendingen waren de monsters afkomstig van bedrijven met vleeskuikens (n=139) of leghennen (n=286). De resultaten van het PCR-onderzoek staan in figuur 5.30 en figuur 5.31.

Genotypering IBV-stammen

Figuren 5.32 en 5.33 tonen fylogenetische bomen voor IBV-stammen die bij GD zijn aangetoond bij vleeskuikens en leghennen. Wanneer in deze figuren een stam (weergegeven als een bolletje) met een langere (en vooral een groeiende) staart aan een grotere bol (cluster van stammen) vastzit, dan is dit een IBV-stam die aan het veranderen is. Aan de hand van deze figuren kan in de gaten worden gehouden of de circulerende IBV-stammen genetisch aan het veranderen zijn en of nader onderzoek noodzakelijk is.

Vleeskuikens: % gevonden IB - stammen op UBN - niveau

t.o.v. totaal aantal ingezette IB - PCR - testen op UBN - niveau

Overig 1/96

D2860

Mass.

D274

4/91-793B

QX(D388)

n = aantal unieke bedrijven (UBN-niveau) waarbij een IB-PCR-test is ingezet

Figuur 5.30 Overzicht van bij GD aangetoonde IB-virusstammen (getypeerd) bij vleeskuikens (op UBN-niveau) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Leghennen: % gevonden IB - stammen op UBN - niveau

t.o.v. totaal aantal ingezette IB - PCR - testen op UBN - niveau

Overig 1/96

Xindadi D2860

D181

Mass.

D274

4/91-793B

QX(D388)

n = aantal unieke bedrijven (UBN-niveau) waarbij een IB-PCR-test is ingezet

Figuur 5.31 Overzicht van bij GD aangetoonde IB-virusstammen (getypeerd) bij leghennen (op UBN-niveau) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Toelichting figuur: Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA-fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst. Voor de leesbaarheid van de figuur zijn isolaten met identieke sequenties per jaar gereduceerd tot maximaal drie per jaar.

IBV bij vleeskuikens (2014-2023)

Figuur 5.32 Fylogenetische boom van door GD aangetoonde IB-velden vaccinstammen inclusief aangetoonde IBV-stammen bij Nederlandse vleeskuikenbedrijven in de periode 2021-2023 (gekleurde bolletjes) (Bron: GD)

Toelichting figuur: Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA-fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst. Voor de leesbaarheid van de figuur zijn isolaten met identieke sequenties per jaar gereduceerd tot maximaal drie per jaar. Bollen: aantal

IBV bij leghennen(2014-2023)

Figuur 5.33 Fylogenetische boom van door GD aangetoonde IB-velden vaccinstammen inclusief aangetoonde IBV-stammen bij Nederlandse leghennenbedrijven in de periode 2021-2023 (gekleurde bolletjes) (Bron: GD)

Vergelijking van twee IB-PCR-testen

Al geruime tijd wordt de aanwezigheid van IB-virus onderzocht met een conventionele PCR-test. Als met deze test IB-virus wordt aangetoond, dan wordt aan de hand van de sequentie van het S1-gen bepaald met welke referentiestam de meeste overeenkomst wordt gevonden. Dit wordt weergegeven op de uitslag met een percentage homologie met een betreffende referentiestam (bijvoorbeeld 98,5% homologie met IBV-4/91-793B). Sinds 2022 biedt GD een extra test voor IB aan, namelijk het ‘Pakket IBV genotype specifieke PCR’, waarbij er meerdere losse kwantitatieve PCR-testen worden uitgevoerd.

Voordelen van dit pakket ten opzichte van de conventionele PCR met sequencing zijn:

• Een (semi-)kwantitatieve uitslag in de vorm van een Ct-waarde:

- Maat voor hoeveelheid (DNA of) RNA aanwezig in het monster;

- Een lagere Ct-waarde betekent de aanwezigheid van meer virusmateriaal.

• Een betrouwbare uitslag in het geval er meerdere IB-virussen aanwezig zijn in een monster:

- De losse PCR’s tonen de verschillende stammen aan met elk een eigen Ct-waarde.

• Doordat de losse PCR-testen specifiek voor bepaalde IBV-types gemaakt zijn, is de test wat gevoeliger voor die types (lagere hoeveelheden virus kunnen worden aangetoond).

Er zijn ook voordelen van conventionele PCR, aangevuld met sequencing, namelijk:

• Alle stammen waar een referentie van beschikbaar is, worden als dusdanig geïdentificeerd:

- Met de multiplex-PCR worden enkel stammen die in het genotypespecifieke pakket zitten opgepikt;

- Exotische of nieuwe stammen worden in het pakket enkel door de UTR5’-PCR opgepikt, maar kunnen dan niet nader getypeerd worden, terwijl dit met de conventionele PCR met sequencing wel kan.

• De mate waarin een stam afwijkt van de referentiestam wordt weergegeven:

- Dit kan inzicht geven in epidemiologie;

- Dit kan nuttig zijn als ingeschat moet worden of er veld- of vaccinvirus aangetoond is.

Om de verschillen tussen de twee testen in beeld te brengen in veldmonsters, zijn de testen enige tijd parallel van elkaar ingezet. Ook kon hiermee worden onderzocht hoe vaak meerdere virusstammen aanwezig zijn, die mogelijk niet aangetoond werden met de conventionele PCR.

Hieruit bleek het volgende:

• Wanneer een virusstam verder afwijkt van de referentiestam, is de kans groter dat hij niet meer opgepikt wordt door de genotypespecifieke PCR’s;

• Wanneer sprake is van een mengsel van verschillende stammen in één monster, dan is de kans groter dat er meer dan één stam geïdentificeerd kan worden met de multiplex-PCR. Overigens is het bepalen van het percentage homologie niet mogelijk als er meerdere stammen in een monster voorkomen.

Conclusie

De conclusie is daarom dat de conventionele IB-PCR met sequencing bij uitstek geschikt is voor het stellen van een diagnose in de acute fase. Ook heeft deze test grote waarde voor de monitoring, omdat nieuwe stammen hiermee direct geïdentificeerd kunnen worden en genetische veranderingen binnen genogroepen over de tijd gevolgd kunnen worden.

De multiplex-PCR heeft toegevoegde waarde wanneer de aanwezigheid van meerdere IBV-types vermoed wordt, bijvoorbeeld bij een koppel dat recent tegen IBV gevaccineerd is. Ook wanneer men verwacht dat er slechts kleine hoeveelheden virus aanwezig kunnen zijn in de monsters, is de kans dat dit aangetoond wordt met de multiplex-PCR groter dan met de conventionele PCR.

5.6.6.5 Pasteurella multocida

Pasteurellose, ook wel ‘vogelcholera’ genoemd, is een ziekte die vooral bij leghennen voorkomt. Incidenteel komt het ook voor bij vermeerderingsdieren, kalkoenen of vleeskuikens. De ziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Pasteurella multocida; binnen deze bacteriesoort verschilt het ziekmakend vermogen afhankelijk van de stam en de gastheer. Er worden twee ziektebeelden met pasteurellose geassocieerd: acute en chronische pasteurellose. Na een besmetting blijven er dragers in het koppel aanwezig. Exportafspraken met Japan maken dat onderstaande gevallen van pasteurellose bij pluimvee door GD bij NVWA gemeld worden als voldaan wordt aan de genoemde criteria.

Criteria voor meldingen aan de NVWA

Acute vogelcholera: ernstig zieke dieren, cyanose, verminderde voeropname en sterfte (>0,5 procent per 2 dagen) en bij sectie een duidelijk sepsisbeeld, longoedeem, longontsteking, buikvliesontsteking met haardjes in de lever. Chronische pasteurellose: dikke lellen bij meer dan 5 procent van de dieren en verhoogde uitval (>1 procent per week) met op sectie chronische buikvliesontsteking/luchtzakontsteking met necrosehaarden in de lever.

In 2023 toonde GD P. multocida aan in dieren van dertien pluimveekoppels die waren ingezonden voor sectie (twaalf unieke bedrijven).

Aantal bij GD vastgestelde P. multocida - besmettingen

Kalkoenen

Eenden

Leghennen - biologisch

Leghennen - met uitloop

Leghennen - zonder uitloop

Opfok-leghennen

Legvermeerdering

Opfok-vleesvermeerdering

Figuur 5.34 Aantal bij GD aangetoonde Pasteurella multocida-besmettingen (op koppelniveau) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Let op: in de figuur wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II

Toepassing FTIR-clusteranalyse bij problemen door Pasteurella multocida

Van Pasteurella multocida is bekend dat verschillende soorten verantwoordelijk kunnen zijn voor ziekte bij pluimvee.

Uit eerder praktijkonderzoek werd bekend dat zelfs binnen één uitbraak meerdere soorten betrokken kunnen zijn. Verschillende soorten kunnen anders zijn in serotype en in beschermingstype. Binnen één uitbraak zou met de FTIR-clusteranalyse (zie kader hieronder) onderzocht kunnen worden of er meerdere soorten betrokken zijn. Bij een terugkerende uitbraak bij het volgende koppel zou met de FTIR-clusteranalyse onderzocht kunnen worden of het nodig is om het (auto)vaccin aan te passen.

Fourier-transform infrarood (FTIR)-spectroscopie

Met specifieke software kunnen de infraroodspectra van verschillende isolaten van dezelfde bacteriesoort onderling met elkaar worden vergeleken en op basis daarvan in verschillende clusters worden ingedeeld. Dit ondersteunt het maken van een gefundeerde keus in de bestrijding van de ziekteverwekker.

Praktijkvoorbeeld

Op een pluimveebedrijf was in het vorige koppel (‘A’ in 2022) sprake van verhoogde uitval ten gevolge van Pasteurella multocida. Op basis van de Pasteurella-isolaten in koppel ‘A’ is het volgende koppel (‘B’) gevaccineerd in de opfok. Afgelopen jaar (2023) kampte hetzelfde pluimveebedrijf opnieuw met een uitbraak van Pasteurella multocida in het huidige koppel (‘B’). Met de FTIR-clusteranalyse zijn meerdere isolaten van dit pluimveebedrijf onderzocht. De twee Pasteurella-isolaten van de uitbraak in 2022 (koppel ‘A’), die verwerkt waren in het autovaccin, waren op basis van het infraroodspectrum gelijk aan elkaar. Deze isolaten zijn vergeleken met zes bacterie-isolaten uit het huidige koppel (‘B’). Deze zes isolaten waren op basis van het infraroodspectrum gelijk aan elkaar maar verschillend van de isolaten uit de eerdere uitbraak. Dit is terug te zien aan de aparte clusters die gevormd worden door ‘A’ en ‘B’ (zie figuur 5.35).

Figuur 5.35 Dendrogram van de infraroodspectra van de geteste Pasteurella multocida-isolaten: de acht isolaten zijn in te delen in twee groepen, de isolaten uit 2023 (‘B’) clusteren met elkaar maar niet met 2022 (‘A’)

5.6.6.6 Turkey rhinotracheïtis (TRT)

TRT is een ziekte die veroorzaakt wordt door een aviair metapneumovirus (aMPV). TRT-infecties komen vooral voor bij kalkoenen, maar ook kippen kunnen worden geïnfecteerd en daarna ziek worden. Bij kalkoenen kunnen ernstige ademhalingsproblemen ontstaan (niezen, proesten, neusuitvloeiing, waterige ogen en vaak gezwollen sinussen en legdaling bij vermeerderingsdieren) en de uitval kan hoog oplopen, zeker wanneer de infectie samengaat met secundaire bacteriële infecties. Het virus dat TRT veroorzaakt, maakt de dieren gevoeliger voor bacteriële infecties zoals bijvoorbeeld mycoplasma, E. coli, O. rhinotracheale en pasteurellose. Bij kippen (vleeskuikens, fok-, vermeerderings- en legkippen) kan TRT-virus in het begin lichte ademhalingsproblemen geven, gevolgd door natte ogen en neurologische verschijnselen (draainekken). Bij leggende dieren kan een legdaling van 5 tot 30 procent optreden en kan de broeduitkomst verlaagd zijn. Van het TRT-virus zijn vier typen bekend, waarvan er twee (type A en B) relevant zijn voor Nederland. Onderscheid tussen veld- en vaccinvirus kan alleen gemaakt worden indien het aangetoonde type niet overeenkomt met het type in het gebruikte vaccin.

In 2023 is van 303 verschillende pluimveebedrijven, 3 overige inzenders van commercieel pluimvee en van 30 houders van niet-commercieel gevogelte materiaal onderzocht op de aanwezigheid van TRT-virus (ingezonden swabs/ FTA cards of pluimvee voor sectie). TRT werd aangetoond bij vijftien pluimveekoppels. Het betrof in alle gevallen TRT van het type B. Omdat luchtwegverschijnselen door TRT op het oog veelal niet te onderscheiden zijn van andere ziekteverwekkers is aanvullend onderzoek nodig om de diagnose te kunnen stellen. GD heeft een PCR-pakket ontwikkeld met de meest voorkomende respiratoire ziekteverwekkers. Hierbij worden zes verwekkers van respiratoire aandoeningen onderzocht, waaronder TRT (voor meer informatie, zie paragraaf 5.6.4.1). In sommige gevallen wordt TRT aangetoond zonder dat er sprake is van een klinische uitbraak, bijvoorbeeld wanneer een infectie plaatsvindt in een goed gevaccineerd koppel leghennen. Omdat de data naast sectie-inzendingen bij GD ook afkomstig zijn van monsters ingezonden voor PCR (zonder anamnese en beschrijving van het klinisch beeld), is onbekend in hoeveel gevallen een positieve PCR gepaard gaat met klinische verschijnselen door TRT.

Tabel 5.21 Positieve TRT-PCR: bedrijven en koppels (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Resultaten positieve

* In geval van niet-commercieel-gevogelte: het aantal unieke inzenders.

De positieve koppels uit tabel 5.21 komen terug in figuur 5.36.

GD: TRT - besmettingen vastgesteld met PCR (op koppelniveau)

TRTpositieve koppels

Kalkoenen

Leghennen

Opfok-leghennen

Legvermeerdering

Vleeskuikens

Vleesvermeerdering

Vleesfok

periode en TRT - type

Figuur 5.36 Aantal TRT-besmettingen per productietype op koppelniveau, vastgesteld bij GD via de PCR-methode (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

n=aantal inzendingen van materiaal voor TRT-PCR-onderzoek en aantal secties waarbij TRT-PCR is uitgevoerd Aantal PCR-testen: [2021=1.008], [2022=1.309] en [2023=1.116]

Vaccinatie tegen TRT

Vaccinatie tegen TRT is mogelijk. Het advies bij vleeskuikens is om enkel te vaccineren in gevallen van een bevestigde TRT-infectie van significante omvang in het verleden. Het vaccin heeft de mogelijkheid om ziekte te verwekken wanneer het verspreidt, het is daarom noodzakelijk om de vaccinatie met zorg toe te dienen. Daarnaast wordt de effectiviteit van de vaccinatie verminderd door andere (gelijktijdige) vaccinaties, waardoor het toevoegen van een TRT-vaccinatie ingrijpende effecten kan hebben op het vaccinatieschema.

5.7 Trends in locomotie-aandoeningen (bewegingsapparaat)

5.7.1 Hoofdpunten trends locomotie

Er was gedurende 2023 een zeer hoog aantal uitbraken van peesschedeontsteking (tenosynovitis) door reovirus, bij vooral vleeskuikens. Gedurende het jaar nam het aantal uitbraken toe (figuur 5.42) en werd eenzelfde genotype in toenemende mate gezien (zie paragraaf 6.1.3).

5.7.2 Diagnosegroep ‘locomotie’: CRA/VMP-data

Van de 2.151 vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een afvoerdatum in het 2023 en een geregistreerd koppelbeeld met antibioticumvoorschrift in CRA-VMP, werd bij 526 stalkoppels in CRA-VMP een afwijking binnen de diagnosegroep ´locomotie´ gemeld. Het betrof 464 regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels en 62 vleeskuikenstalkoppels van een trager groeiend ras (zie figuur 5.3 in paragraaf 5.2).

Percentage stalkoppels (vleeskuikens) met een antibioticamelding per maand binnen de diagnosegroep locomotie

Regulier

Trager groeiend

Trendlijn (regulier)

Trendlijn (trager groeiend)

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept

Figuur 5.37 Percentage vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een geregistreerd koppelbeeld binnen de diagnosegroep ‘locomotie’ en een antibioticumvoorschrift als aandeel van het totaal aantal geregistreerde koppels in KIP per maand (2018-2023) (Bron: CRA-VMP)

In figuur 5.38 staat welke diagnoses zijn vastgelegd bij de stalkoppels met locomotieproblemen en een antibioticumvoorschrift. Per koppel kunnen meerdere diagnoses zijn gesteld. Het totaalpercentage van de meldingen kan dus meer dan 100 procent zijn. Als voorbeeld van hoe de figuur te lezen: bij 129 regulier gehouden stalkoppels vleeskuikens werd een melding gedaan van artritis (gewrichtsontsteking), het betreft 28 procent van de 464 regulier gehouden stalkoppels waarbij een vorm van een locomotiestoornis is gemeld.

Pericarditis locomotie Artritis

Hakgewricht ontsteking

Osteomyelitis

Tenosynovitis

Kinky back

Synovitis

Abces Wervelkolom

Beenderverweking…

CRA - VMP: locomotie

Trager groeiend Regulier

Percentage stalkoppels

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Artritis=gewrichtsontsteking; pericarditis=hartzakontsteking*; osteomyelitis=ontsteking beenmerg; tenosynovitis=ontsteking peesschede; synovitis=hakpeesschede ontsteking.

Figuur 5.38 Aantal gemelde vleeskuikenkoppels (op stalniveau) en een antibioticumvoorschrift, per diagnose binnen de diagnosegroep ‘locomotie’ (2023) (nREG =464; nTG =62) (Bron: CRA-VMP)

* Hartzakontstekingen komen voor in zowel de diagnosegroep ‘locomotieproblemen’ als in de diagnosegroepen ‘respiratie’ (zie paragraaf 5.6.2) en ‘algemene stoornissen/overige problemen’ (zie paragraaf 5.9.2).

Afgebroken heup

5.7.3 Diagnosegroep ‘locomotie’: reactieve secties (reguliere secties) Van de 793 secties in 2023 op commercieel pluimvee had 29 procent een diagnose die betrekking had op een aandoening aan het bewegingsapparaat.

Tabel 5.22 Percentage sectie-inzendingen (commercieel pluimvee) met een diagnose die betrekking heeft op locomotie (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

sectie-inzendingen ‘Locomotie’

In tabel 5.23 staat het percentage diagnoses dat werd gesteld bij de secties op vlees- en legpluimvee (exclusief secties op eendagskuikens) met een diagnose die betrekking had op het bewegingsapparaat.

Tabel 5.23 Percentage diagnoses betrekking hebbend op het bewegingsapparaat t.o.v. totale aantal sectieinzendingen vlees- en legsector (kip) (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

wervelkolom

Bacteriële chondronecrose en ontsteking beenmerg

dijbeenkop (epifysiolysis)

Peesschedeontsteking (synovitis/tenosynovitis)

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) exclusief eendagskuikens.

Locomotie: % meest voorkomende sectiezaaldiagnoses

Overig

Voetzoolontsteking

Rachitis (achtige verschijnselen)

Peesschedeontsteking (synovitis/tenosynovitis)

Loslatende dijbeenkop (epifysiolysis)

Gewrichtsontsteking (artritis)

Gewrichtsamyloïdose

Draaipoot

Dijbeenkopnecrose

Bacteriële chondronecrose en ontsteking beenmerg Abces wervelkolom

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) exclusief eendagskuikens.

Figuur 5.39 Percentage diagnoses (etiologie) met betrekking tot locomotieproblemen t.o.v. totale aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector (kip) (reguliere secties 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

5.7.4 Diagnosegroep ‘locomotie’: proactieve secties (secties voor peildierenartsenpraktijken)

In deze paragraaf worden de secties besproken waarbij de peilpraktijken ‘locomotieproblemen’ hadden opgegeven als klacht.

Proactieve secties: locomotieproblemen

Figuur 5.40 Het percentage secties in de proactieve monitoring waarbij locomotieproblemen de reden voor inzenden waren (n=156) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.7.4.1 Pluimvee - vleessector

Van de 277 inzendingen uit de vleessector waren er 146 (53%) naar aanleiding van locomotieproblemen. Dit betrof 58 inzendingen reguliere kuikens, 82 inzendingen trager groeiende kuikens, 3 inzendingen opfokvleesvermeerderingsdieren en 3 inzendingen vleesvermeerderingsdieren.

Vleeskuikens

Ziekte van Marek

Bij vleeskuikens kan het Marekvirus voor aantasting van de hersenen en de perifere zenuwen zorgen, waardoor dieren moeite kunnen krijgen met lopen en zenuwverschijnselen kunnen ontwikkelen. Bij vijf van de inzendingen vleeskuikens met locomotieproblemen bleek uiteindelijk Marek de oorzaak te zijn, vier keer betrof het trager groeiende kuikens (één keer 7 weken oud en drie keer 8 weken oud) en één keer reguliere vleeskuikens (6 weken oud).

Reovirus

Het reovirus komt veel voor bij jonge kippen en veel stammen zorgen niet voor klinische klachten. Sommige stammen kunnen echter, wanneer zij onbeschermde jonge dieren infecteren, aanleiding geven tot peesschedeontsteking (tenosynovitis). Dieren die dit hebben, vertonen een afwijkende gang, staan ‘stijf’ op de poten, liggen meer en hebben veranderde voeropname en -benutting. Het virus kan veel dieren in een koppel in korte tijd treffen en uitbraken kunnen daardoor op koppelniveau ernstig verlopen. Ook als de dieren klinisch herstellende zijn, is er soms nog sprake van afwijkingen rond of boven de hakgewrichten, die soms pas aan de slachtlijn duidelijk zichtbaar zijn en aanleiding kunnen zijn om het karkas af te keuren. Een uitbraak heeft door al deze facetten naast de forse invloed op diergezondheid en dierenwelzijn, potentieel een aanzienlijke financiële impact. Reovirus-tenosynovitis (ontsteking van de peesschede door infectie met reovirus) werd in 2023 aanzienlijk meer aangetoond dan in 2021 en 2022. Dit komt grotendeels terug bij de inzendingen naar aanleiding van locomotieklachten (zie tabel 5.22 en paragraaf 5.7.6.1), maar ook bij dieren ingestuurd met andere problemen, bijvoorbeeld tegenvallende groei, bleek reovirus-tenosynovitis soms de oorzaak te zijn.

Tabel 5.24 Resultaten PCR en histologie in het kader van reovirusdiagnostiek bij vleeskuikens ingestuurd wegens locomotieklachten (peilpraktijken, 2018-2023) (Bron: GD-LIMS)

Jaar

Aantal onderzochte koppels

Proactieve secties vleeskuikens met locomotieklachten

Peesschede positief in reovirus-PCR

Met histologie bevestigd dat het om een virale tenosynovitis gaat

* Vanaf 2021 wordt de reovirus-PCR niet meer standaard ingezet bij alle inzendingen van vleeskuikens met locomotieklachten, maar enkel bij verdenking van reovirus door de patholoog of de inzender.

** Bij 86 inzendingen werd de diagnose reovirus-tenosynovitis bevestigd, en bij 2 anderen werd de ziekte (sterk) vermoed maar was definitieve diagnose niet mogelijk omdat het ontstekingsbeeld te acuut was op het moment van onderzoek.

Mycoplasma synoviae

In één van de 27 koppels die werden onderzocht met de M.s.-PCR in de gewrichten of in de luchtpijp werd M.s. aangetoond. Testen op aanwezigheid in de luchtpijp is een sensitieve manier om dragerschap van de kiem aan te tonen, maar legt nog geen relatie met locomotieproblemen. Bij de betreffende inzending was de M.s.-PCR negatief (niet aangetoond) in de gewrichten en de reden van de locomotieproblemen kon worden verklaard door andere bevindingen. Er werd dus geen rol voor M.s. gevonden in de bewegingsstoornissen

Rachitis

Bij acht inzendingen vleeskuikens met locomotieproblemen werd enige mate van rachitis vastgesteld (5 in 2020, 1 in 2021, 2 in 2022). In de helft van de gevallen was het een geringe mate of een beginnend stadium van de aandoening waarbij de dieren nog geen kliniek hoeven te vertonen. Bij de aangedane koppels kunnen andere factoren hebben meegespeeld die de opname van calcium en fosfor, of de benutting door het dier, dan wel het verbruik hebben beïnvloed. In 2023 waren er veel pootproblemen door reovirus. Bij de koppels met rachitisachtige verschijnselen werd in de helft van de gevallen ook een tenosynovitis met reovirus vastgesteld. Dieren die bewegingsproblemen hebben en ziek zijn, kunnen naast andere voedingsbehoefte ook een andere voeropname en -benutting hebben.

Bacteriologie

Bij locomotieproblemen van vleeskuikens zijn E. coli en E. cecorum net als in voorgaande jaren de meest geïsoleerde kiemen. Bij E. cecorum zien we vaak dat vleeskuikens vanaf de derde of vierde levensweek af en toe wervelabcessen (spondylitis) hebben die door druk op het ruggenmerg tot locomotieproblemen leiden. In 2023 werd dit echter slechts in een enkele inzending gezien. Verder is de klinische presentatie van deze kiemen in 2023 zoals verwacht.

Tabel 5.25 Resultaten bacteriologisch onderzoek bij vleeskuikens ingestuurd wegens locomotieklachten (peilpraktijken, 2018-2023) (Bron: GD-LIMS)

Ziekteverwekker

Proactieve secties vleeskuikens met locomotieklachten (2023) bacteriologie Artritis BCO* en/of sepsis Pericarditis Long-/ luchtzakontsteking

* BCO = bacteriële chondronecrose en osteomyelitis.

5.7.4.2 Pluimvee - legsector

Slechts twee inzendingen uit de legsector (opfok-leghennen) waren naar aanleiding van locomotieproblemen. Dit is in lijn met eerdere jaren waarin dit ook weinig voorkwam. Zeer opvallend was dit jaar echter dat het in beide gevallen ging om reovirus-tenosynovitis, een beeld dat we vooral kennen bij vleeskuikens, maar dat bij leghennen in de regel veel minder gezien wordt. De getroffen hennen hadden een verdikte peesschede (foto 5.1), net zoals dat bij vleeskuikens wordt gezien, waar histologisch ook eenzelfde ontstekingsreactie in werd aangetoond. Het reovirus werd in de peesschede gevonden en bij de enkele inzending waar typering mogelijk was, werd hierin genotype 4 vastgesteld, dat ook in het overgrote merendeel van de vleeskuiken-uitbraken werd aangetoond.

Foto 5.1 Poten van opfok-leghennen uit hetzelfde koppel. De rechterpoot heeft een verdikte peesschede, een teken van tenosynovitis die in dit geval veroorzaakt werd door reovirus. De linkerpoot is normaal (Bron: GD)

5.7.4.3 Pluimvee - eendensector

Tien inzendingen waren naar aanleiding van locomotieproblemen bij eenden. Het betrof hier één keer opfok-vermeerderingseenden, zes keer vermeerderingseenden en drie keer vleeseenden.

5.7.5 Diagnosegroep ‘locomotie’: contacten met de GD-Veekijker Pluimvee

Van de contacten met de GD-Veekijker Pluimvee in 2023 die betrekking hadden op specifieke aandoeningen, betrof het in 7 procent van de gevallen contact over een aandoening aan het bewegingsapparaat (zie tabel 5.6 in paragraaf 5.4.2).

Figuur 5.41 geeft de verdeling van de contacten in de categorie ‘locomotie’ weer voor de periode 2021 tot en met 2023. De meeste contacten in de afgelopen jaren gingen over reovirus. De stijging in het aantal contacten over reovirus komt overeen met de stijging in het aantal diagnoses bij secties.

Contacten met de Pluimveekijker: locomotie

Trilziekte

Staphylococcen Reovirus

Enterokokken

Beenderverweking

Figuur 5.41 Percentage contacten met de GD-Veekijker Pluimvee over locomotie-aandoeningen t.o.v. het totale aantal contacten over een specifieke aandoening (2021-2023) (Bron: CRM)

5.7.6 Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen van de diagnosegroep ‘locomotie’

5.7.6.1 Reovirus

Reovirus kan bij pluimvee verschillende ziektebeelden veroorzaken. Naast ziekmakende reovirussen zijn er ook reovirussen die aanwezig kunnen zijn zonder dat deze ziekte problemen kunnen geven. Ziekteproblemen worden met name gezien bij vleeskuikens of opfokdieren. De meest bekende aandoening die veroorzaakt wordt door reovirus is peesschedeontsteking. Peesschedeontsteking komt met name voor bij kippen die op jonge leeftijd met een ziekteverwekkend reovirus zijn geïnfecteerd en onvoldoende maternale bescherming hebben. De ziekte komt meestal echter pas vanaf de vijfde levensweek tot uiting. Kuikens worden kreupel, gaan minder eten en groeien minder. Daarnaast kan de afkeur bij slacht zijn verhoogd. Tevens zijn er reovirussen die darmstoornissen of hartspierontsteking kunnen veroorzaken. Deze paragraaf beperkt zich tot peesschedeontsteking door reovirus.

Peesschedeontsteking door reovirus in 2023

In 2023 werd in 223 sectie-inzendingen de diagnose peesschedeontsteking door reovirus gesteld (zie figuur 5.42): 113 reguliere secties, 110 peildierenartsensecties.

Het betrof 65 inzendingen van reguliere vleeskuikens, 151 inzendingen van vleeskuikens van een trager groeiend ras en zeven inzendingen van overig pluimvee, opfokvleesreproductie en opfokleg. Het aantal uitbraken is sinds het tweede kwartaal nog verder toegenomen en ligt veel hoger dan de vorige piek in 2020 (in totaal 74 gevallen).

Overig pluimvee Vleeskuikens (trager groeiend) Vleeskuiken (regulier)

Figuur 5.42 Aantal inzendingen met de diagnose peesschedeontsteking door reovirus bij reguliere vleeskuikens, trager groeiende vleeskuikens en overig pluimvee (2020-2023) (Bron: GD-LIMS)

Genotypering

Van de gevonden reovirussen is het genotype bepaald op basis van het σ C-gen. De klassieke groepsindeling, die GD hanteert, maakt onderscheid in vijf genogroepen: genogroep 1 tot en met genogroep 5. In de recente literatuur worden echter twee nieuwe groepen beschreven, genogroep 6 en 7. Genogroep 6 is in de klassieke indelingsmethode onderdeel van genogroep 4, genogroep 7 valt binnen genogroep 3. In de eerste helft van 2023 werden met name virussen uit genogroep 1, 2 en 4 gevonden, in het derde en vierde kwartaal werden veel sterk gelijkende virussen gevonden binnen genogroep 4. Zie figuur 6.3 in hoofdstuk 6 van deze jaarrapportage. In totaal waren 100 van de 223 gevallen naar dit genotype te herleiden. Zie voor meer informatie over dit genotype paragraaf 6.1.3. Het beeld van de overige virussen is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Het gaat veelal om losse gevallen waarbij een gemeenschappelijke herkomst onwaarschijnlijk is. Alleen binnen genogroep 2 is er een cluster waarbij een gemeenschappelijke bron niet uitgesloten kan worden.

Vaccinatie

Vleeskuikenmoederdieren worden tegen reovirus gevaccineerd waarna de antilichamen die via het ei aan de nakomelingen worden doorgegeven bescherming geven tegen kliniek. Door middel van bloedonderzoek aan het einde van de opfok kan de mate van opgebouwde maternale bescherming worden gemeten. Op basis van eerder uitgevoerd praktijkonderzoek geldt een norm van titergroep 7 bij minimaal 75 procent van de dieren. Na een goed uitgevoerde vaccinatie mogen titers tussen groep 9 en 12 worden verwacht. Het beeld is vergelijkbaar met eerdere jaren waarbij een deel van de koppels onvoldoende titers heeft opgebouwd (zie de monitoringsrapportage 1e halfjaar 2023 voor details).

Secties GD: reovirus - tenosynovitis

5.8 Trends in eersteweeksproblemen

5.8.1 Diagnosegroep ‘eersteweeksproblemen’: CRA-VMP-data Van de 2.151 vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een afvoerdatum in het 2023 en een geregistreerd koppelbeeld met antibioticumvoorschrift in CRA-VMP, werd bij 456 stalkoppels in CRA-VMP een afwijking binnen de diagnosegroep ´eersteweeksproblemen´ gemeld. Het betrof 363 regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels en 93 vleeskuikenstalkoppels van een trager groeiend ras (zie figuur 5.3 in paragraaf 5.2).

Percentage stalkoppels (vleeskuikens) met een antibioticamelding per maand binnen de diagnosegroep eersteweeksproblemen

Regulier

Trager groeiend

Trendlijn (regulier)

Trendlijn (trager groeiend)

Jaar en maand

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Figuur 5.43 Percentage vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een geregistreerd koppelbeeld binnen de diagnosegroep ‘eersteweeksproblemen’ en een antibioticumvoorschrift als aandeel van het totaal aantal geregistreerde koppels in KIP per maand (2018-2023) (Bron: CRA-VMP)

In figuur 5.44 staat welke diagnoses zijn vastgelegd bij de stalkoppels met eersteweeksproblemen en een antibioticumvoorschrift. Per koppel kunnen meerdere diagnoses zijn gesteld. Het totaalpercentage van de meldingen kan dus meer dan 100 procent zijn. Als voorbeeld van hoe de figuur te lezen: bij 20 regulier gehouden stalkoppels vleeskuikens werd een melding gedaan van navelontsteking (omfalitis), het betreft 6 procent van de 363 regulier gehouden stalkoppels waarbij een eersteweeksprobleem is gemeld.

Dooierrestontsteking

Omfalitis

Onverteerde dooierrest

Op basis van advies van de veterinair van de

Uitdroging

Percentage stalkoppels

CRA - VMP: eersteweeksproblemen

Trager groeiend

Regulier

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Omfalitis=navelontsteking.

Figuur 5.44 Aantal gemelde vleeskuikenkoppels (op stalniveau) en een antibioticumvoorschrift, per diagnose binnen de diagnosegroep ‘eersteweeksproblemen’ (2023) (nREG =363; nTG =93) (Bron: CRA-VMP)

5.9 Trends in productieproblemen/verhoogde uitval/overige problemen

De informatie uit CRA-VMP, reactieve secties en Veekijkercontacten wordt geordend op het type orgaanafwijkingen of op ziekverwekkers. De informatie uit de proactieve monitoring wordt ingedeeld op basis van de klacht van de veehouder. Hierdoor kan aan de hand van deze secties in beeld worden gebracht wat de bevindingen zijn bij belangrijke klinische problemen zoals ‘verhoogde uitval’ en ‘productieproblemen’. Omdat van deze groepen dus geen informatie uit het CRA-VMP of uit reactieve secties en Veekijkercontacten kan worden gegeven, is gekozen om de trends van productieproblemen en verhoogde uitval, samen met ‘overige problemen’ en ‘algemene stoornissen’ in dit hoofdstuk te bundelen.

De groep ‘overige problemen’ is een verzameling van aandoeningen die niet goed onder andere diagnosegroepen kunnen worden ondergebracht.

5.9.1 Hoofdpunten trends ‘productieproblemen/verhoogde uitval/overige problemen’

Bij twee proactieve secties (peildierenartsenproject) op leghennen stelde GD een infectie met salmonella vast als oorzaak van de sterfte, waarvan één keer een klinische Salmonella Enteritidis. Eind april toonde GD Salmonella Pullorum aan bij sierkippenkuikens van een dierenspecialist die ook handelt in sier(water)vogels. GD stelde in 2023 meer gevallen vast van infecties met het immunosuppressieve Gumborovirus (IBDV) ten opzichte van de voorgaande twee jaar. Ook werd de Veekijker vaker benaderd met vragen over deze Gumborostam.

broederij

5.9.2 Diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige problemen’: CRA-VMP-data

Van de 2.151 vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een afvoerdatum in het 2023 en een geregistreerd koppelbeeld met antibioticumvoorschrift in CRA-VMP, werd bij 1.228 stalkoppels in CRA-VMP een afwijking binnen de diagnosegroep ´algemene stoornissen/overige problemen´ gemeld. Het betrof 1.044 regulier gehouden vleeskuikenstalkoppels en 184 vleeskuikenstalkoppels van een trager groeiend ras (zie figuur 5.3 in paragraaf 5.2).

Percentage stalkoppels (vleeskuikens) met een antibioticamelding per maand binnen de diagnosegroep Overige/Algemene stoornissen

Regulier

Trager groeiend

Trendlijn (regulier)

Trendlijn (trager groeiend)

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Figuur 5.45 Percentage vleeskuikenkoppels (op stalniveau) met een geregistreerd koppelbeeld binnen de diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige problemen’ en een antibioticumvoorschrift als aandeel van het totaal aantal geregistreerde koppels in KIP per maand (2018-2023) (Bron: CRA-VMP)

In figuur 5.46 staat welke diagnoses zijn vastgelegd bij de stalkoppels met algemene stoornissen/overige problemen en een antibioticumvoorschrift. Per koppel kunnen meerdere diagnoses zijn gesteld. Het totaalpercentage van de meldingen kan dus meer dan 100 procent zijn. Als voorbeeld van hoe de figuur te lezen: bij 148 regulier gehouden stalkoppels vleeskuikens werd een melding gedaan van een hartzakontsteking (pericarditis)*, het betreft 14 procent van de 1.044 regulier gehouden stalkoppels waarbij een algemene stoornis/overige probleem is gemeld.

Jaar en maand

Beeld van bacteriele infectie

Pericarditis overig

Buikvliesontsteking

Sepsis

Achterblijvers

Cellulitis / onderhuidse ontstekingen

Endocarditis

Dermatitis

Encefalitis

Hittestress

Dermanyssus gallinae

Percentage stalkoppels

CRA - VMP: algemeen/overig

Trager groeiend Regulier

REG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels regulier concept; TG = aantal gemelde vleeskuikenstalkoppels trager groeiend concept. Pericarditis=hartzakontsteking*; sepsis=bloedvergiftiging; endocarditis=hartklepontsteking; dermatitis=huidontsteking; encefalitis=hersenontsteking.

Figuur 5.46 Aantal gemelde vleeskuikenkoppels (op stalniveau) en een antibioticumvoorschrift, per diagnose binnen de diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige problemen’ (2023) (nREG =1.044; nTG =184) (Bron: CRA-VMP)

* Hartzakontstekingen komen voor in zowel de diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige problemen’ als in de diagnosegroepen ‘respiratie’ (zie paragraaf 5.6.1) en ‘locomotieproblemen’ (zie paragraaf 5.8.1).

5.9.3 Diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige problemen’: reactieve secties (reguliere secties)

Van de 793 secties in 2023 op commercieel pluimvee had 46 procent een diagnose die betrekking had op een algemene/overige aandoening.

Tabel 5.26 Percentage sectie-inzendingen (commercieel pluimvee) met een diagnose die betrekking heeft op algemene stoornissen/overige problemen (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Percentage sectie-inzendingen ‘Algemene aandoeningen’

Tabel 5.27 en 5.28 tonen de percentages van de meest gestelde ‘algemene’ diagnoses bij pluimvee uit de vlees- en legsector in de periode 2021 tot en met 2023 (verzameling van aandoeningen die niet goed onder andere diagnosegroepen kunnen worden ondergebracht).

Tabel 5.27 Percentage diagnoses met betrekking op algemene stoornissen/overige problemen t.o.v. totale aantal sectie-inzendingen vleessector (kip) (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Levergerelateerd

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector exclusief eendagskuikens.

Tabel 5.28 Percentage diagnoses met betrekking op algemene stoornissen/overige problemen t.o.v. totale aantal sectie-inzendingen legsector (kip) (reguliere secties, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

* n = aantal sectie-inzendingen vlees- en legsector exclusief eendagskuikens.

5.9.4 Diagnosegroep ‘productieproblemen/verhoogde uitval/overig’: monitoring GD-sectiezaal Data-analyse van de proactieve secties (secties peilpraktijken) omvatten in deze paragraaf de volgende categorieën:

• § 5.9.5: Productieproblemen (enkel data uit proactieve secties)

• § 5.9.6: Verhoogde uitval (enkel data uit proactieve secties)

• § 5.9.7: Overige ziekteproblemen (zowel data uit proactieve als uit reactieve secties)

Productieproblemen en verhoogde uitval zijn enkele van de belangrijkste klinische problemen waarvoor veehouders hun dierenarts benaderen.

Tabel 5.29 Percentage proactieve secties ingezonden wegens productieproblemen en/of verhoogde uitval (peilpraktijken, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveesector

Proactieve secties (peilpraktijken)

Productieproblemen en verhoogde uitval

Let op: het % voor kalkoenen is gebaseerd op een laag aantal secties (5 van de 9 in 2022 en 2 van de 5 in 2023).

5.9.5 Diagnosegroep ‘productieproblemen’: proactieve secties (secties voor peildierenartsenpraktijken)

In deze paragraaf worden de secties besproken waarbij de peilpraktijken ‘productieproblemen’ hadden opgegeven als klacht. Productieproblemen zijn een te lage eiproductie bij eierleggend pluimvee en een te lage gewichtsaanzet bij vleeskuikens of vleeseenden. Klinisch is dit een belangrijke klachtengroep. Omdat reactieve secties (reguliere secties) worden ingedeeld op type sectiediagnose in plaats van klachten (peilpraktijkensecties), en omdat een productieprobleem geen diagnose is die op sectie wordt gesteld, wordt hiervoor bij reactieve secties geen paragraaf opgenomen.

Proactieve secties: productieproblemen

(n=5) Niet-commercieel gevogelte en overig (n=9)

Figuur 5.47 Het percentage inzendingen secties in de proactieve monitoring waarbij productieproblemen de reden voor inzenden waren (n=63) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.9.5.1 Pluimvee - vleessector

Van de inzendingen uit de vleessector was 10 procent naar aanleiding van een productieprobleem. In totaal ging dit om twaalf inzendingen van vleesvermeerderingspluimvee, zeven inzendingen reguliere vleeskuikens en tien inzendingen vleeskuikens van een trager groeiend ras. Bij de vleeskuikens was een tegenvallende productie (dus beperkte gewichtsaanzet) soms te wijten aan peesschedeontsteking door reovirus (4x), maar kwam het ook meerdere keren voor dat de inzender dat aan reovirus weet en dat dit niet werd aangetoond. In die gevallen werd er steeds een darmprobleem gezien. In totaal werden bij tien van de zeventien vleeskuiken-inzendingen darmproblemen als belangrijke diagnose gezien, waarbij in drie gevallen tevens tekenen van rachitis werden vastgesteld, wat past bij een gebrekkige opname van calcium en/of fosfaten.

5.9.5.2 Pluimvee - legsector

Van de inzendingen uit de legsector was 15 procent naar aanleiding van een productieprobleem, waarvan het merendeel leghennen betrof (25 van de 27 inzendingen). Darmproblemen waren een hoofddiagnose in zestien van deze inzendingen en in vier hiervan was er ook sprake van ‘ focal duodenal necrosis ’, dat soms ook wel als subklinische necrotiserende enteritis wordt bestempeld. Er waren meer koppels met een relatief hoge CE-score van 4 dan dat we in de afgelopen jaren zagen in deze categorie (tabel 5.30). In een enkel geval werd pokkendifterie vastgesteld.

Tabel 5.30 Maximale chronische enteritis (CE)-scores bij inzendingen van leghennen ingestuurd wegens productieproblemen (peilpraktijken, 2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimvee vleessector (n=277)
Pluimvee legsector (n=177)
Eenden (n=45)
Kalkoenen

5.9.5.3 Pluimvee - eendensector

Bij eenden met productieproblemen werden vooral spiermaagerosies en ulceraties vaak gezien (4 van de 6 inzendingen). Het is bekend dat eenden met digestieproblemen schade oplopen aan de maag, en het is tijdens sectie niet duidelijk of de maagafwijkingen een oorzaak of een gevolg van de algemene ziekte zijn. Het beeld is niet anders dan in voorgaande jaren.

5.9.6 Diagnosegroep ‘verhoogde uitval’: proactieve secties (secties voor peildierenartsenpraktijken)

In deze paragraaf worden de secties besproken waarbij de peilpraktijken ‘verhoogde uitval’ hadden opgegeven als klacht.

Proactieve secties: verhoogde uitval

Figuur 5.48 Het percentage inzendingen secties in de proactieve monitoring waarbij verhoogde uitval de reden voor inzenden waren (n=164) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

5.9.6.1 Pluimvee - vleessector

Van de 277 inzendingen uit de vleessector waren er 39 (14%) naar aanleiding van verhoogde uitval. Een daling ten opzichte van voorgaande jaren (2022: 24% 2021: 20%; 2020: 19%).

Vleeskuikens

Er waren negentien inzendingen van reguliere vleeskuikens wegens verhoogde uitval en vijf van trager groeiende kuikens. Vooral bacteriële oorzaken werden vastgesteld, maar soms speelde ook het immunosuppressieve Gumborovirus (IBDV) een rol (6x). De bacteriën die in de meeste inzendingen werden aangetoond, waren E. coli (13) en E. cecorum (9).

Pluimvee vleessector (n=277) Pluimvee legsector (n=177)
Eenden (n=45) Kalkoenen (n=5) Niet-commercieel gevogelte en overig (n=9) diertype

5.9.6.2 Pluimvee - legsector

Van 177 inzendingen uit de legsector waren er 99 (56%) naar aanleiding van verhoogde uitval. Dit is in lijn met eerdere jaren (2022: 53%; 2021: 46%; 2020: 47%). De belangrijkste oorzaken van sterfte bij leghennen staan in tabel 5.31. Bijzonderheden hierbij zijn dat in drie koppels IBV-D181 een rol leek te spelen, mogelijk als predisponerende factor voor E. coli -problematiek, en in twee gevallen werd een salmonella als oorzaak van de sterfte gevonden. Eén van deze gevallen betrof een klinische Salmonella Enteritidis-infectie (zie ook paragraaf 5.9.10.4). In veertien van de koppels werd sterfte deels veroorzaakt door pikkerij.

Tabel 5.31 Belangrijkste vier oorzaken van verhoogde uitval bij leghennen (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

Hoofddiagnose

Diagnosegroep: verhoogde uitval; aantal diagnoses bij leghennen in proactieve secties in 2023

E. coli 57

Darmproblemen (bijv. necrotiserende enteritis) 11

Pasteurella multocida 6

Erysipelothrix rhusiopathiae  3

5.9.6.3 Pluimvee - eendensector

Van de 45 inzendingen eenden waren 20 (44%) naar aanleiding van verhoogde uitval. Het ging om 17 inzendingen vleeseenden en 3 inzendingen vermeerderingseenden. De belangrijkste oorzaken waren infecties met E. coli (in 14 inzendingen gevonden) en schimmels (in 6 inzendingen gevonden). Riemerella anatipestifer werd in deze inzendingen niet aangetoond.

5.9.7 Diagnosegroep ‘overige ziekteproblemen’: proactieve secties (secties voor peildierenartsenpraktijken)

In deze paragraaf worden de secties besproken waarbij de peilpraktijken problemen aangaven die niet binnen één van de eerder genoemde categorieën passen, en welke diagnoses er bij deze koppels werden gesteld.

Proactieve secties: overige ziekteproblemen

secties

Figuur 5.49 Het percentage inzendingen secties in de proactieve monitoring waarbij de reden voor inzenden niet paste binnen één van de eerdere categorieën (n=59) (peilpraktijken, 2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimvee vleessector (n=277) Pluimvee legsector (n=177) Eenden (n=45) Kalkoenen (n=5) Niet-commercieel gevogelte en overig (n=9) diertype

5.9.7.1 Pluimvee – vleessector

Reovirus zorgde in 2023 voor veel problemen bij vleeskuikens. Ook bij de negentien inzendingen van vleeskuikens in de groep ‘overige’ bleek reovirus een rol te spelen. In drie gevallen werd peesschedeontsteking door reovirus als diagnose gesteld, en in een ander geval waren de afwijkingen suggestief voor letsel door reovirus (bloedingen boven de hakken), maar kon de diagnose met het ingestuurde materiaal niet worden bevestigd. Verder zien we in de categorie ‘overige’ bij de vleeskuikens immunosuppressieve aandoeningen. Bij drie koppels trager groeiende vleeskuikens werd infectie met Marekvirus vastgesteld en in twee koppels Gumborovirus (IBDV).

Bij de veertien inzendingen van opfok-vleesvermeerderingsdieren met klachten in de categorie ‘overige’ werd in drie gevallen een (te) sterke entreactie waargenomen. In overleg met de inzenders kwam vaak naar voren dat er sprake was van het gebruik van autovaccins, maar de gevallen vonden niet plaats in een korte periode en het leken losstaande incidentele casussen te zijn. In drie gevallen werden aanzienlijke borstblaren waargenomen.

5.9.7.2 Pluimvee - legsector

Van de twintig inzendingen leghennen met klachten in de categorie ‘overige’ werd bij negen een hoofddiagnose gesteld die betrekking had op de darmgezondheid en bij vijf speelde vooral E. coli een rol. Overigens werd ook tenenpikkerij nog waargenomen. In dat laatste geval ging het om witte leghennen.

5.9.9 Diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige problemen’: contacten met de GD-Veekijker

Van de contacten met de GD-Veekijker Pluimvee in 2023 die betrekking hadden op specifieke aandoeningen, betrof het in 30 procent van de gevallen contact over een algemene stoornis/overig probleem’ (zie tabel 5.6 in paragraaf 5.4.2). De meeste vragen werden in 2023 gesteld over salmonella gevolgd door Gumboro en Marek. Het aantal vragen over salmonella (37% in deze categorie) was in 2021 (57%) sterk gestegen ten opzichte van voorgaande twee jaren, maar is in 2023 en 2022 (39%) weer gedaald richting het niveau van 2020 (31%). Het aantal vragen over Gumboro (32%) nam verder toe ten opzichte van 2022 (17%) en 2021 (10%). Het aantal vragen over Marek is in 2023 (13%) op het niveau van 2022 (15%) en 2021 (17%).

Contacten met de Pluimveekijker: algemeen/overig

Overig

Salmonella P/G

Salmonella

Pokkendifterie

Marek

Leukose

Gumboro

Vlekziekte

E c oli

Campylobacter

CAV

Botulisme

Adeno

Figuur 5.50 Percentage contacten met de GD-Veekijker Pluimvee over algemene stoornissen/overige problemen t.o.v. het totale aantal contacten over een specifieke aandoening (2021-2023) (Bron: CRM)

5.9.10 Nadere bespreking van enkele belangrijke aandoeningen van de diagnosegroep ‘algemene stoornissen/overige aandoeningen’

5.9.10.1 Ziekte van Gumboro

De Ziekte van Gumboro, ook wel infectieuze bursitis of infectious bursal disease (IBD) genaamd, wordt veroorzaakt door het Gumborovirus. De ziekte kan zowel klinisch als subklinisch verlopen en veroorzaakt in beide gevallen veel schade. Het klinisch verloop uit zich door een plotselinge piek in uitval en acuut zieke dieren. Het subklinisch verloop van de Ziekte van Gumboro is soms lastig waarneembaar. Veel genoemde klachten zijn natte stallen, verlaagde technische resultaten en sluimerend verhoogde uitval.

In 2023 ontving GD 118 inzendingen met materiaal (bursa’s of FTA cards) voor Gumboro-PCR-onderzoek. Daarnaast voerde GD de Gumboro-PCR uit bij 262 inzendingen van pluimvee voor sectie. De IBDV-veldstam (met veelal 98,1 procent homologie ten opzichte van) DV86 werd aangetoond in inzendingen van 43 unieke pluimveebedrijven.

Tabel 5.32

Resultaten Gumboro-PCR bij GD, uitgevoerd op ingezonden bursa’s of FTA cards, of bursaweefsel (2023) (Bron: GD-LIMS;EWS)

Pluimveetype Aantal unieke inzenders* Aantal inzendingen Aantal PCRtesten

INGEZONDEN BURSA’S/SWABS

BURSA’S UIT SECTIE

a vvIBDV = very virulent infectious bursal disease virus.

Resultaten Gumboro-PCR bij GD 2023

Negatief Niet te typeren Vaccinstam vvIBDV Aantal unieke inzenders met vvIBDVa

Early Warning System voor Gumboro

In 2023 werden 41 meldingen gedaan van een Gumboro-uitbraak (zie figuur 5.51). Alle meldingen kwamen voort uit of werden bevestigd via PCR-onderzoek bij GD.

Early warning - meldingen: Gumboro in Nederland

Niet - commercieel gevogelte

Vleeskuikens - trager groeiend ras

Vleeskuikensregulier concept

Opfok - leghennen

Opfoklegvermeerdering

Figuur 5.51 Aantal bij GD gemelde bedrijven of gevallen van niet-commercieel gevogelte met klachten als gevolg van Gumboro (2021-2023) (Bron: GD-LIMS;EWS)

Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzicht van alle uitbraken.

Genotypering Gumborostammen

Figuur 5.52 toont een fylogenetische boom voor Gumborostammen die bij GD zijn aangetoond. Wanneer in deze figuur een stam (weergegeven als een bolletje) met een langere staart aan een grotere bol (cluster van stammen) vastzit, dan is dit een veranderde stam. Alle hoogvirulente IBDV (vvIBDV) die in Nederland wordt gevonden, draagt de naam DV86. De gekleurde bolletjes zijn alle DV86-veldstammen die werden aangetoond op Nederlandse bedrijven in de periode 2014 tot en met het 2022 (in de grote bol met vvIBDV-isolaten is het aantal isolaten met identieke sequenties tot en met 2021 gereduceerd tot maximaal 3 per jaar).

Prevalentieonderzoek VMP

Sinds enkele jaren wordt in Nederland (en in verschillende andere Europese landen) een Gumborovirus aangetoond dat 98,1 procent homologie vertoont met het klassieke vvIBD-DV86-virus in de genotypering bij GD. De klachten die worden gemeld bij een veldinfectie met het 98,1%-vvIBD-DV86-virus zijn nagenoeg altijd subklinisch. Vanaf het tweede halfjaar van 2022 worden er weer meer besmettingen aangetoond en gemeld via het EWS (zie figuur 5.51). Bij de pluimveepraktijken die deelnemen aan de Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) bleef deze stijging van het aantal gevallen met 98,1%-vvIBDV niet onopgemerkt. Echter, vanuit de praktijk komt het signaal dat de aanwezigheid van veldvirus niet altijd gepaard gaat met (sub)klinische problemen. Eind 2022 en begin 2023 is samen met de Veterinaire Monitoring Pluimvee (samenwerking van praktiserende pluimveedierenartsen en GD) het voorkomen van de recente Gumborostam onderzocht. De resultaten worden besproken in paragraaf 5.11.1.

Toelichting figuur: Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA-fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst.

* In deze bol met vvIBDV-isolaten is het aantal isolaten met identieke sequenties t/m 2022 gereduceerd tot maximaal 3 per jaar.

Figuur 5.52 Fylogenetische boom van door GD aangetoonde Gumborovelden vaccinstammen inclusief aangetoonde DV86-stammen bij Nederlandse

bedrijven in de periode 2014 t/m 2023 (gekleurde bolletjes) (Bron: GD)

5.9.10.2 Ziekte van Marek

De ziekte van Marek wordt veroorzaakt door een herpesvirus, ook wel Marek Disease Virus (MDV) genoemd. Marek is een van de meest voorkomende aandoeningen bij pluimvee. Het virus is alom aanwezig en resistent in de omgeving. Naast aviaire leukose is Marek de belangrijkste besmettelijke tumorziekte bij de kip. Beide aandoeningen waren aanvankelijk niet van elkaar te onderscheiden, maar sinds de ontdekking van herpesvirus van de ziekte van Marek is het onderscheid tussen de ziektes duidelijk geworden.

Marek is een virale aandoening die bij jonge dieren kan leiden tot zenuwafwijkingen. De aandoening komt regelmatig voor bij (opfok-)leg- en vermeerderingsdieren. In de afgelopen periode is geen verheffing waarneembaar in deze sectoren. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de klinische aandoening van deze vorm van Marek steeds meer voorkomt in verschillende concepten van de vleeskuikenhouderij. Dit zet zich door in deze rapportageperiode. Infectie vindt veelal op jonge leeftijd plaats vanuit een geïnfecteerde stal of omgeving. In de praktijk worden steeds meer koppels preventief gevaccineerd, mede door gebruik te maken van HVT-vectorvaccins.

Differentiërende Marek-PCR bij secties

In 2023 werd deze PCR ingezet bij 79 sectie-inzendingen van vleeskuikens. Er werd dertien keer Marekveldvirus aangetoond (zie tabel 5.33 en figuur 5.53).

Tabel 5.33 Resultaat differentiërende Marek-PCR bij sectie op vleeskuikens (2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Aantal bedrijven/ unieke inzender a

Aantal inzendingen

Resultaten Marek-dPCR bij GD 2023

Negatief Positief (vaccinstam) Positief (veldstam)

Vleeskuikens - regulier gehouden 19 29 26 2 1b Vleeskuikens - trager groeiend 45 50 34 4 12c

a Binnen een inzending kunnen meerdere koppels zijn onderzocht.

b Leeftijd koppel: 39 dagen.

c Leeftijd koppels: tussen 37 en 58 dagen.

Figuur 5.53 toont het aantal koppels waarbij GD bij secties op vleeskuikens de Marek-veldstam heeft aangetoond. Als in meerdere secties op eenzelfde koppel Marek wordt aangetoond, dan wordt alleen de sectie van de eerste detectie opgenomen in de figuur. De dertien Marek-positieve vleeskuikensecties uit tabel 5.33 (achttien koppels) komen terug in figuur 5.53.

Secties vleeskuikens: aantal koppels waarbij Marek-veldvirus werd aangetoond

Vleeskuikensregulier gehouden

Vleeskuikenstrager groeiend

Figuur 5.53 Aantal koppels waarbij GD met PCR Marek-veldvirus aantoonde bij voor sectie ingezonden vleeskuikens (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

5.9.10.3 Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum

Salmonella Gallinarum en Salmonella Pullorum zijn twee biovars van Salmonella enterica subspecies enterica serovar Gallinarum. In tegenstelling tot de meeste andere salmonella’s die bij pluimvee voorkomen, zijn deze salmonella’s ‘gastheerspecifiek’. Dit komt er op neer dat de bacterie bij diersoorten anders dan hoenderachtigen niet goed aanslaat. Ook bij mensen slaat de kiem dus niet goed aan, waardoor het risico voor de volksgezondheid verwaarloosbaar is. Bij pluimvee kunnen infecties met deze salmonella’s gepaard gaan met verhoogde uitval door bloedvergiftiging, bij Salmonella Pullorum kan bovendien kreupelheid worden gezien. Waar Salmonella Gallinarum infecties in de regel symptoomloos verlopen bij jonge dieren en gepaard gaan met sterfte bij volwassen dieren is dit voor Salmonella Pullorum precies andersom. Omdat verticale overdracht bij deze ziektes de belangrijkste manier van verspreiding is worden deze salmonella’s bij reproductiepluimvee actief bestreden. Bij overig commercieel of hobbymatig gehouden pluimvee is er geen bestrijdingsplicht. In Nederland worden deze kiemen slechts zelden gevonden; Nederlandse vermeerderingskoppels zijn al decennia vrij van de ziekte. Wild gevogelte vormt in Europa waarschijnlijk het belangrijkste reservoir voor de kiem.

In 2023 werd geen S. Gallinarum aangetoond. Eind april werd S. Pullorum aangetoond bij sierkippenkuikens van een dierenspecialist die ook handelt in sier(water)vogels. Meer hierover is terug te lezen in hoofdstuk 6 van de halfjaarrapportage 2023.

Nietcommercieel gevogelte

Leg (ongespecificeerd*)

Leg (biologisch)

Leg (uitloop)

Leg (scharrel)

Figuur 5.54 Salmonella Gallinarum- en S. Pullorum-stammen aangetoond bij dieren die voor sectie werden opgestuurd naar GD in de periode 2010 t/m 2023 (Bron: GD-LIMS; EWS)

* Leg (ongespecificeerd) = huisvestingstype niet bekend.

5.9.10.4 Klinische Salmonella Enteritidis bij leghennen

Salmonella Enteritidis (SE) staat vooral bekend om zijn zoönotische karakter en staat minder bekend als een voor pluimvee ziekmakende kiem. Echter, bij kuikens die al in het broedei of meteen na het uitkomen besmet zijn geraakt, kan de uitval oplopen tot 10 procent in de eerste week. Soms zorgt SE bij volwassen leghennen voor langdurig verhoogde uitval. Afgelopen jaar leidde dit tot een sectie-inzending van leghennen met een zeer gevarieerd macroscopisch beeld. Bacteriologisch onderzoek uit beenmerg toonde SE aan, zonder aanwezigheid van andere bacteriën. Het koppel is besmet verklaard en de eieren zijn via een apart kanaal verkocht en verwerkt.

5.10 Stand van zaken monitoringsprojecten/monitoringspilots

5.10.1 NVWA-slachtlijnproject

Toezichthoudende dierenartsen van de NVWA kunnen pluimvee(karkassen) insturen voor nader onderzoek, als zij opmerkelijke bevindingen hebben tijdens hun werkzaamheden. In 2023 werd 42 keer van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. We delen hier de meest interessante en relevante inzendingen.

Verbloeden van eenden

Bij eenden is er vraag in de markt naar karkassen met de kop er nog aan. Als tijdens de slacht wordt gekozen om de kop eraan te laten, dan is aandacht nodig om ervoor te zorgen dat de halssnede nog wel diep genoeg wordt uitgevoerd. GD ontving meerdere karkassen waarbij het verzoek was om de nekken te controleren. In alle gevallen bleek dit goed te zijn uitgevoerd.

Ulceratieve dermatitis

Er waren meerdere NVWA-dierenartsen die opvallende huidletsels waarnamen. Onderzoek bij GD toonde een ulceratieve dermatitis (huidontsteking) met bacteriële groei aan. Het bleek echter niet steeds om dezelfde bacterie te gaan en er bleek geen sprake van een verontrustend nieuw probleem.

Pullorum
Salmonella Gallinarum- en S. Pullorum - stammen aangetoond bij secties Nederlands pluimvee

Hittestress

Net als in eerdere jaren bestond een deel van de gevallen waarin NVWA te veel DOA’s (dieren die dood zijn bij aankomst op het slachthuis) aantrof, te bestaan uit niet-infectieuze problemen die veroorzaakt kunnen zijn door suboptimaal klimaat tijdens transport, zoals hitte- of koudestress of verstikking.

Reovirus

Peesschedeontsteking door reovirus was een veel voorkomende en belangrijke ziekte bij Nederlandse vleeskuikens in 2023. Uit inzendingen van de NVWA vanaf de slachtlijn kwam al vroeg in het jaar naar voren dat deze koppels ook aan de slachtlijn problemen lieten zien. Dit was aanvankelijk niet vanzelfsprekend, omdat de klassieke letsels zich aan de looppoten bevinden en deze bij beoordeling aan de slachtlijn zijn verwijderd. Sommige dieren hebben echter onderhuids oedeem en soms bloedingen boven de hakgewrichten. Doordat dit gedeelte van de poten bij het levende dier bedekt is door veren, vallen deze letsels bij een klinische inspectie niet altijd op. Aan de slachtlijn echter wel, waardoor soms (voor de veehouder) onverwacht hoge afkeurpercentages kunnen voorkomen. Bij dergelijke karkassen die door de NVWA werden ingestuurd, kon GD met behulp van histologie en PCR-testen aantonen dat het om reovirus-schade ging.

Borstblaren

Diverse dierenartsen van de NVWA stuurden trager groeiende vleeskuikens in met steriele onderhuidse borstblaren. Deze blaren waren soms met veel vocht gevuld. Het lijkt te gaan om een niet-infectieus proces, mogelijk uitgelokt door mechanische irritatie, -wrijving of -druk. Enkel trager groeiende kuikens van hetzelfde ras werden ingezonden, maar het aantal inzendingen is te laag om uitspraken te doen over een eventuele ras- of houderijpredispositie.

5.10.2 Monitoringspilots en aanvullend sectieonderzoek op verzoek van GD

In 2023 voerde GD achttien secties uit in het kader van kleine monitoringspilots of in het kader van aanvullend onderzoek op verzoek van GD. Details staan in tabel 5.34.

Tabel 5.34 Overzicht monitoringspilot/aanvullend onderzoek o.v.v. GD (2023) (Bron: GD-LIMS)

Monitoringspilot/aanvullend onderzoek

Aantal secties

Pilot: cloacitis 9

Pilot: Mg bij kip-caravans 1

Overig: Brachyspira hyodysenteriae -onderzoek 5

Overig: Mycoplasma synoviae -onderzoek 3

5.11 Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP)

Paragraaf

§6.1.1

§6.1.2

§6.2.1

§6.1.6

VMP is het samenwerkingsverband tussen pluimveedierenartsen en GD. Een belangrijk onderdeel van VMP is een database voor de verplichte registratie van onder meer antibioticumgebruik (CRA-VMP). Hierin worden op vrijwillige basis ook aanvullende gegevens vastgelegd. Het gaat dan om de toegediende vaccinaties en bevindingen van bedrijfsbezoeken, ook als geen antibiotica zijn voorgeschreven. VMP-projecten worden geïnitieerd naar aanleiding van specifieke vragen uit de praktijk. Bij de projecten worden gericht data verzameld of monsters genomen door de deelnemende dierenartsen.

VMP wil kennis en ervaringen uitwisselen, met als belangrijkste doel het verbeteren van de gezondheidsstatus van de Nederlandse pluimveestapel. Deelnemende dierenartsen wonen kwartaalbijeenkomsten bij, waarin de actuele VMP-gegevens worden besproken en ervaringen worden uitgewisseld. Ook worden er voor hen cursussen georganiseerd. Achttien pluimveedierenartsenpraktijken hebben zich aangemeld als VMP-deelnemer.

5.11.1 VMP-project: Gumboro (98,1%-vvIBDV)

Sinds enkele jaren wordt in Nederland (en in verschillende andere Europese landen) een Gumborovirus aangetoond dat 98,1 procent homologie vertoont met het klassieke vvIBD-DV86-virus in de genotypering bij GD. De klachten die worden gemeld bij een veldinfectie met het 98,1%-vvIBD-DV86-virus zijn nagenoeg altijd subklinisch. Vanaf het tweede halfjaar van 2022 worden er weer meer besmettingen aangetoond en gemeld via het EWS (zie figuur 5.51). Bij de pluimveepraktijken die deelnemen aan de Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) bleef deze stijging van het aantal gevallen met 98,1%-vvIBDV niet onopgemerkt. Echter, vanuit de praktijk komt het signaal dat de aanwezigheid van veldvirus niet altijd gepaard gaat met (sub)klinische problemen.

Eind 2022 en begin 2023 is samen met de Veterinaire Monitoring Pluimvee (samenwerking van praktiserende pluimveedierenartsen en GD) het voorkomen van de recente Gumborostam onderzocht in (1) klinisch gezonde koppels, (2) koppels met tegenvallende technische resultaten en (3) koppels met klinische problemen. In totaal zijn 142 koppels getest op Gumboro. Dit betroffen drie koppels (opfok)leghennen, drie (opfok)vleesvermeerderingskoppels en 136 vleeskuikenkoppels. In de verdere analyse zijn alleen de vleeskuikenkoppels meegenomen. De 136 vleeskuikenkoppels hadden een gemiddelde leeftijd van 38 dagen. In tabel 5.35 is weergegeven wat de conditie van deze koppels en de uitslag van de Gumboro-PCR was. De gegevens zijn op verschillende manieren onderworpen aan een statistische test en bij geen van de methodes is een verschil aangetoond in de conditie van het koppel bij verschillende Gumboro-uitslagen. Dat wil zeggen dat op basis van de huidige data niet kan worden gezegd dat de kans op een slecht koppel groter is als het veldvirus is aangetoond. In het praktijkonderzoek van 2024 wordt onder gecontroleerde omstandigheden het effect van de huidige veldstam op vaccinaties en secundaire infecties nader onderzocht.

Tabel 5.35 Resultaten Gumboro-PCR en de conditie van 136 vleeskuikenkoppels binnen het VMP-project (december 2022 t/m juli 2023) (Bron: GD-LIMS;EWS)

a onbekend = Gumboro-PCR positief, stam niet te typeren.

5.11.2 VMP-project: salmonella

Vier dierenartsenpraktijken, die samen 213 vleeskuikenbedrijven begeleiden, deelden via GD hun positieve salmonella-uitslagen in de periode van het project. Hierbij was bij elk monster het volgende bekend:

• bedrijfsidentificatie

• datum monstername

• leeftijd ten tijde van de monstername

• type monster

• serotype salmonella dat aangetoond werd

In totaal werd bij twintig van de vleeskuikenbedrijven een positieve uitslag gemeld:

Dertien keer werd een serovar eenmalig op een bedrijf aangetoond, tien keer werd een serovar bij herhaling op hetzelfde bedrijf aangetoond. Details staan in tabel 5.36.

Tabel 5.36 Resultaat VMP-project voor salmonella (Bron: GD) Aantal keer aangetoond

Conclusie

Vergeleken met de vorige keer dat deze inventarisatie werd uitgevoerd, valt op dat er nu meer S. Enteritidis (S.E.) is aangetoond, maar dat S. Java zijn dominante positie is verloren. Dat er meer S.E. werd aangetoond, past bij het beeld dat we ook bij de leghennen zien, waar dit serovar eveneens meer voorkwam in 2023 (zie paragraaf 4.2.1). Dat S. Java een neerwaartse trend zou laten zien is echter niet in lijn met signalen van slachterijen en van de Salmonella Werkgroep.

Op de bedrijven waar een serotype meerdere rondes na elkaar werd aangetoond, viel op dat S. Infantis en ook de enkele S. Virchow zeer lang aanwezig kunnen blijven. Dit suggereert dat deze types de schoonmaak en desinfectie makkelijker overleven, dan wel dat ze een reservoir op het bedrijf hebben dat vaker buiten schot blijft. Zo werd de S. Infantis variërend van drie tot zeven rondes aangetoond en de S. Virchow zelfs negen rondes.

5.11.3 VMP-project: valgus-varus-deviatie (VVD)

De aandoening en aanleiding VMP-project X-benen en O-benen komen ook bij kippen voor. De officiële naam hiervoor is valgus-varus-deviatie (VVD). De aanleg voor het ontwikkelen van VVD is bij kippen aangeboren, alhoewel het vaak pas na enige tijd zichtbaar wordt bij de dieren. Het is geen infectieuze aandoening. Van nature is er sowieso al enige variatie in de pootstand bij kippen, wat vooral duidelijk is bij de vleeskuikens. Wanneer een pootstand nog normaal is, en wanneer deze als VVD beoordeeld moet worden, is subjectief en hier zijn in de praktijk verschillende insteken voor.

Om in beeld te krijgen wat de moderne vleeskuikens voor een pootstand hebben, is binnen een VMP-project de hoek van het hakgewricht opgemeten. Hiervoor werd gebruikgemaakt van routine-diagnostische inzendingen bij de sectiezaal van GD, zodat op een uniforme wijze gemeten kon worden bij dieren kort na de euthanasie.

Opzet project en meetmethode

In totaal is de hoek van het hakgewricht gemeten bij 394 poten, afkomstig van 197 jonge vleestypische dieren, verspreid over 27 sectie-inzendingen. Het betrof 63 trager groeiende kuikens, 131 reguliere kuikens en 3 kuikens zonder informatie over ras en houderij. De jongste dieren waren 17 dagen oud.

De meetmethode is dezelfde als die door de WUR (Wageningen University & Research) beschreven is in samenspraak met een practicus. Deze practicus is ook bij GD geweest om samen met de pluimveepatholoog de wijze van meten door te nemen, zodat het meten op eenzelfde wijze kon worden uitgevoerd. De dieren die werden gemeten, hadden diverse redenen voor insturen voor sectie en ook dieren met locomotieproblemen werden meegenomen (zie figuur 5.55).

Anamnese

Digestieproblemen

Locomotieproblemen

Verhoogde uitval

Diverse problemen

Geen problemen vermeld

Figuur 5.55 De 197 onderzochte kuikens, ingedeeld naar hun anamnese bij inzenden naar GD (Bron: GD)

Van elke poot werd de hoek van het hakgewricht gemeten. Omdat er een zekere meetonzekerheid is werd gekozen om de waarden in groepen van 5 graden in te delen (zie figuur 5.56).

Resultaten

Wanneer een poot door de patholoog tijdens sectie als VVD werd beoordeeld, bleek dit altijd in de categorie 16 graden of hoger te vallen. Acht van deze hennen hadden een score van 19 graden of hoger. Deze dieren vertoonden bij antemortem-onderzoek ook een afwijkende gang. Overigens werd slechts bij twee van deze dieren een aanwijzing voor overbelasting gevonden tijdens macroscopisch onderzoek (zoals overvulling van de gewrichten of peesschedes). Slechts één hen had aan beide poten een score van 16 of hoger; verder betrof het enkelzijdige bevindingen. Een enkele hen met een score boven de 16 had ook een ‘draaipoot’ (een afwijking waarbij de tibia (scheenbeen) getordeerd is). Er waren geen afwijkingen van de groeischijfjes.

Hoek van het hakgewricht

poten (links en rechts)

VVD-meting (graden)

Figuur 5.56 De hoek van het hakgewricht van alle onderzochte poten, ingedeeld in groepen van 5 graden (Bron: GD)

Conclusie

Concluderend kunnen we stellen dat er geen correlatie werd gevonden tussen de VVD-score en artritis van het hakgewricht, ‘rotated tibia’ of groeischijfafwijkingen. Klinische VVD, gekenmerkt door een afwijkende gang, werd bij de onderzochte dieren waargenomen vanaf een hoek van 19 graden. Dieren die subjectief door de patholoog als VVD werden beoordeeld, hadden een hoek in het hakgewricht in de range van 16 tot 20 graden of hoger.

6 Onverwachte en nieuwe bevindingen

In dit hoofdstuk melden we onverwachte en nieuwe, of bijzondere bevindingen. Daarnaast berichten we over de risicovolle bevindingen in het betreffende halfjaar. Onder een ‘risicovolle bevinding’ wordt verstaan: een bevinding door GD, waarop geen meldplicht van toepassing is, maar die mogelijk of zeker directe actie van de overheid of de sectorpartijen vraagt, omdat:

• risico voor de volksgezondheid niet uitgesloten kan worden; of

• risico voor ongewenste verspreiding van een dierziekte of aandoening niet uitgesloten kan worden; of

• het een mogelijk risico vormt voor negatieve publiciteit en/of een negatief effect kan hebben op consumentengedrag.

In 2023 werden negen risicovolle bevindingen vastgelegd: Enkele bevindingen werden al besproken in voorgaande rapportages (zie onder), waarvan twee onderwerpen terugkomen in paragraaf 6.2 van deze jaarrapportage (‘Opvolging bijzonderheden ’). De bevindingen die in het tweede halfjaar van 2023 waren vastgelegd als risicovolle bevinding, komen terug in paragraaf 6.1.

1. Januari: Salmonella groep B blijkt Salmonella Typhimurium (zie jaarrapportage 2022 en halfjaarrapportage 2023)

2. Februari: Brachyspira hyodysenteriae op een legbedrijf met gezondheidsklachten (zie halfjaarrapportage 2023 en §6.2.1)

3. Februari: Virale encefalitis van onbekende oorsprong (zie halfjaarrapportage 2023 en §6.2.1)

4. Mei: Salmonella Pullorum bij hobbyvogels (zie halfjaarrapportage 2023)

5. September: Toename meldingen van cloacitis (§6.1.1)

6. Oktober: Mycoplasma gallisepticum en Avibacterium paragallinarum in twee kleine pluimveekoppels (§6.1.2)

7. Oktober: Reoviruscluster genotype 4.7 (§6.1.3)

8. November: Marek serotype 2 aangetoond (§6.1.4)

9. December: Acute productie- en voeropnamedaling bij legpluimvee met onbekende oorzaak (§6.1.5)

Verder komen in dit hoofdstuk aan de orde: Afwijkende Ms-serologie (§6.1.6)

Genotypering Enterococcus cecorum (zie halfjaarrapportage 2022 en §6.2.3)

Digitale versies van voorgaande monitoringsrapportages zijn terug te vinden op: https://www.gddiergezondheid.nl/Diergezondheid/Monitoring/Monitoringsnieuws-pluimvee

6.1 Nieuwe bevindingen

6.1.1 Toename meldingen van cloacitis (vastgelegd als risicovolle bevinding)

Als reactie op een toename van meldingen van cloacitis bij vleesvermeerderingsdieren startte GD een onderzoeksproject om de oorzaken hiervan te ontrafelen en inzicht te verkrijgen in de klinische presentatie, histopathologische bevindingen en aanwezigheid van ziekteverwekkers bij deze koppels. GD vroeg dierenartsen om

gevallen van cloacitis te melden, gevolgd door uitgebreide secties en histopathologische evaluaties van de getroffen dieren. Daarnaast werden verschillende analyses uitgevoerd om mogelijke ziekteverwekkers, zowel bacterieel als viraal, te identificeren.

Pathologisch onderzoek

Naar aanleiding van de meldingen ontving GD elf inzendingen van vleesvermeerderingspluimvee voor sectie, waarbij de leeftijd van de koppels varieerden van 23 tot 37 weken. Een van de meest in het oog springende symptomen was de aanwezigheid van vuile konten bij de getroffen dieren (soms met witte afscheiding). Vuile konten kunnen ook andere oorzaken hebben dan cloacitis, maar bij eerder onderzoek naar cloacitis in de Verenigde Staten werden vooral nierproblemen gezien met eveneens witte uitscheiding (van uraten) rond de cloaca.

Bij de elf inzendingen van cloacitis werden wel steeds (interne) letsels en beschadigingen aan de cloaca waargenomen. Deze beschadigingen variëren van oppervlakkige trauma's tot diepere ontstekingen en ulceraties. Aangezien ernstige gevallen van deze aandoening kunnen leiden tot systemische infecties of andere complicaties, kampen getroffen koppels met verhoogde uitval. Kortom, de klinische verschijnselen van de recente cloacitismeldingen omvatten vuile konten, cloaca-beschadigingen en verhoogde uitval.

Foto 6.1 en 6.2

Links: cloacitis met oppervlakkige beschadiging omringd en pijl naar inwendige hyperemie

Rechts: huid rondom cloaca beschadigd ten gevolge van extern trauma zoals pikkerij (Bron: GD)

Vervolgonderzoek

Histopathologie gaf variërende resultaten van oppervlakkig trauma tot bloedingen, bacteriële infecties en chronische wonden. Over het algemeen varieerde de ernst van de letsels van oppervlakkig tot diep, met traumatische verwondingen en ontstekingen in de cloaca en aangrenzende gebieden. De nieren vertoonden in de meeste gevallen geen afwijkingen. Slechts één monster vertoonde macroscopische jicht, dat vaak gepaard gaat met nierschade, maar microscopisch werden in de nieren van dit koppel geen afwijkingen waargenomen. Enkele nieren vertoonden wel een lichte interstitiële ontsteking waarvan het klinische belang waarschijnlijk gering is.

Resultaten van het respiratiepakket (combinatie-PCR voor Mg, Ms, TRT, IB, ILT en Coryza) toonden aan dat één monster een zwak positief resultaat vertoonde voor IB-QX, terwijl twee monsters positief testten voor respectievelijk IB-4/91 en IB-D2860. In één monster, waarbij een mengsel van twee IB-stammen aanwezig was, werden IB-QX en -4/91 gedetecteerd. De overige vier monsters waren negatief voor Mg, Ms, TRT, IB, ILT en Coryza. Van de negen sectie-inzendingen die een algemene mycoplasma-PCR-test ondergingen, bleken alle negen monsters positief te zijn, met Ct-waarden tussen 26 en 36 (hoe lager de Ct-waarde, hoe meer virus aanwezig). Zeer waarschijnlijk gaat het om een niet relevante mycoplasmasoort, of zelfs verschillende soorten, maar nadere typering bleek niet mogelijk. Wel werden bekende ziekteverwekkende mycoplasmasoorten uitgesloten.

De resultaten van het algemeen bacteriologisch onderzoek varieerden tussen de verschillende monsters. Enkele beenmergmonsters vertoonden groei van E. coli, terwijl in één monster E. cecorum werd aangetroffen. Monsters uit de vagina, het oviduct en ovarium vertoonden diversiteit met Proteus spp., E. coli, Gallibacterium anatis en E. cecorum. Sommige monsters vertoonden groei van niet-pathogene bacteriën. Grote lintwormen werden aangetroffen in vier van de elf inzendingen, terwijl één monster zowel grote als kleine spoelwormen (Heterakis en Ascaridia) vertoonde.

Conclusie

De oorzaak van cloacitis bij vleesvermeerderingshennen werd niet achterhaald, terwijl mogelijke bijdragen van trauma, microbiële infecties en parasitaire belasting werden vastgesteld. Het is nog niet uit te sluiten dat een nog onbekende mycoplasma-species een rol speelt, evenmin is nog niet uit te sluiten dat er sprake is van een andere ziekteverwekker. Daarnaast blijven pikkerij, management, stofwisseling en voeding (energie, zuur-basebalans, calcium) een mogelijke rol spelen, wat het waarschijnlijk maakt tot een multifactorieel probleem.

6.1.2 Mycoplasma gallisepticum (Mg) en Avibacterium paragallinarum (AvP) in twee kleine pluimveekoppels (vastgelegd als risicovolle bevinding)

Na het aantonen van Mycoplasma gallisepticum (Mg) en Avibacterium paragallinarum (AvP) in een klein pluimveekoppel met respiratieproblemen deed GD verder onderzoek bij nog een tweede locatie van dezelfde houder (‘bedrijf A’) met een klein koppel (beide koppels circa 60 kippen, ‘semi-commercieel’). Op beide locaties zaten de kippen in een kleine kipcaravan en waren kippen bijgeplaatst uit eenzelfde bron. Ook bij de tweede locatie werd Mg en AvP aangetoond. Genetisch onderzoek op de Mg- en AvP-stammen van beide locaties toonde aan dat er sprake was van twee verschillende Mg-MLST-genotypen (zie de twee bolletjes in figuur 6.1), en van drie verschillende AvP-serotypen (C4, A1 en B1) en genotypen (zie figuur 6.2: GT7, GT8 en GT30). Op basis van het stamonderzoek kunnen we concluderen dat er een diversiteit aan Mg- en AvP-stammen is aangetoond in deze koppels, die mogelijk ontstaan is vanuit eerdere bijplaatsingen/contacten, maar niet vanuit de meest recente bijplaatsing.

Genetisch onderzoek op Mycoplasma gallisepticum-stammen uit de monitoring (2020-2023)

2023: vleesvermeerdering

2023: leghennen

2023: hobbypluimvee

2022: vleesvermeerdering

2022: legvermeerdering

2022: leghennen

2022: vleeskalkoenen

2022: hobbypluimvee

2021: hobbypluimvee

2020: hobbypluimvee

Mg-isolaten bedrijf A (2023)

Mg-isolaten in binnen - en buitenland

Figuur 6.1 Resultaten genetisch onderzoek op M.g.-stammen uit de monitoring (links) en onderzoek op Mg-isolaten uit twee verschillende kleine semi-commerciële koppels (rechts) (Bron: GD) Rode bolletjes: de twee Mg-isolaten, afgezet tegen de diversiteit in M.g.-isolaten op basis van MLST* van M.g.-isolaten binnen en buiten Nederland.

* MLST is een techniek in de moleculaire biologie voor het typeren van meerdere gen-posities in het DNA, waarbij DNA-sequenties van interne fragmenten van een aantal huishoudgenen worden gebruikt om isolaten van een microbiële soort te karakteriseren.

F-stam TS-11
6/85
F-stam TS-11
6/85

Resultaten HPG-2-sequentieanalyse op Avibacterium paragallinarum-stammen 2023 Epidemiologische link

Toelichting figuur:

Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA-fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst.

Bedrijf A, locatie 1

Bedrijf A, locatie 2, Koppel 1

Bedrijf A, locatie 2, Koppel 2

AVP NL

11

Bollen: aantal Coryza - isolaten

1 isolaat 2 isolaten*

isolaten*

taartpunt = 1 isolaat)

Figuur 6.2 Resultaten Coryza-onderzoek op AvP-stammen van bedrijf A (Bron: GD) De nummers bij de bollen betreffen de verschillende genotypes (GT).

6.1.3 Reoviruscluster genotype 4.7 (vastgelegd als risicovolle bevinding)

Nieuwe tak binnen reovirus-genotype 4

In 2023 werd bij 99 van de 223 secties waarbij peesschedeontsteking door reovirus werd aangetoond, een virus gevonden dat op basis van het σ C-gen clustert binnen genotype 4 (zie figuur 6.3). De nieuwe tak heeft het volgnummer 4.7 gekregen. Het betrof 78 primaire gevallen, 11 gevallen bij een andere stal op hetzelfde bedrijf en 10 herhalingsgevallen bij een nieuw koppel op een eerder aangedaan bedrijf. Van de 78 primaire gevallen vonden er 65 plaats bij vleeskuikens van een trager groeiend ras, 12 bij reguliere vleeskuikens en één bij opfok-leg. Dit wijst op snelle spreiding van een nieuwe stam binnen de sector. Om deze reden werd nader onderzoek naar deze stam ingezet: aanvullende typering en brononderzoek.

Vaccinstam

Referentiestam

Isolaten 2021

Isolaten 2022

Isolaten peesschedeontsteking + reovirus 2023

Overige isolaten 2023

Bollen: aantal Reovirus-isolaten

1 isolaat

2 isolaten* 4 isolaten* >4 isolaten* (elke taartpunt = 1 isolaat)

Toelichting figuur:

Grotere bollen met meerdere punten: meerdere isolaten die op basis van het geanalyseerde DNA-fragment niet te onderscheiden zijn van elkaar. De afstand tussen de verschillende bollen (gemeten over de verbindingslijnen) geeft de mate van overeenkomst aan. Hierbij geldt, hoe korter de afstand, hoe groter de overeenkomst.

Figuur 6.3 Fylogenetische boom met reovirussen aangetoond in 2020 t/m 2023 (Bron: GD)

Aanvullend onderzoek

De standaard typering van reovirussen wordt gedaan op het σ C-gen. Het genoom van reovirus is echter complex en bestaat uit tien segmenten en twaalf genen, waarvan het σ C-gen één van de drie genen op het S1-segment is. De overige segmenten hebben elk één gen. Naast mutaties, die bij dsRNA-virussen (dubbelstrengs RNA-virus) zoals reovirus makkelijk optreden, kan ook uitwisseling van complete segmenten plaatsvinden. Als binnen een korte termijn verschillende virussen met hetzelfde σ C-gen opduiken, dan gaan we ervan uit dat deze vergelijkbaar zijn en mogelijk een gemeenschappelijke bron hebben. Gezien de duur van de uitbraak is het wenselijk om ook naar de rest van het genoom te kijken. Daarom zijn drie virussen gekweekt waarop whole genome sequencing (WGS) wordt uitgevoerd. WGS maakt het bovendien mogelijk om virussen internationaal te vergelijken.

Overeenkomsten in het σ C-gen of het hele genoom zijn onvoldoende om een gemeenschappelijke herkomst of bron aan te tonen. Het is vooral een aanwijzing, maar naast eenzelfde genotype is ook het aantonen van de transmissieroute zelf belangrijk. Reovirussen kunnen zowel horizontaal (van koppel naar koppel, bijvoorbeeld via bezoekers) als verticaal (van moederdier naar nakomeling) worden overgedragen. Horizontale overdracht komt het meeste voor, en is gezien de spreiding in tijd en type dieren ook binnen deze uitbraak van belang. Verticale overdracht kan binnen het cluster echter niet worden uitgesloten. Daarom vindt brononderzoek plaats waarbij wordt gekeken van welke broederij en moederdierkoppel de aangedane koppels afkomstig zijn. Op het moment van schrijven loopt dit onderzoek nog.

Reovirus (2020 t/m 2023) (Bron:GD)

Het belang van goede reiniging en desinfectie

Reovirus is een naakt virus. Daardoor kan het virus relatief lang in de omgeving overleven en is het minder gevoelig voor desinfectiemiddelen. Het is daarom belangrijk om na een uitbraak goed te reinigen en desinfecteren om besmetting op jonge leeftijd bij het volgende koppel te voorkomen. Van de tien bedrijven waarbij dit reovirus in twee ronden werd gevonden, was er vijfmaal sprake van opeenvolgende ronden waarvan werd ingezonden en vijfmaal van tussenliggende ronden zonder inzendingen. Hoewel hernieuwde insleep in beide situaties mogelijk is, ligt bij gevallen in opeenvolgende koppels overdracht vanuit de voorgaande ronde bij de hand. Ook wanneer geen problemen optreden, is het mogelijk dat het virus in de stal aanwezig blijft. Het virus is dan in eerste instantie voldoende weggedrukt om ziekteproblemen te voorkomen, maar de stal raakt alsnog besmet door infectie op latere leeftijd waardoor een paar koppels later alsnog een vroege infectie kan plaatsvinden. Aandacht voor reiniging en desinfectie is daarom ook belangrijk wanneer geen ziekteproblemen hebben plaatsgevonden.

Voorstel praktijkonderzoek 2025

Andere verklaringen voor het opduiken van eenzelfde stam zijn andere eigenschappen van het virus zelf. Mogelijk veroorzaakt het virus ernstigere ziekteproblemen of bieden bestaande vaccins onvoldoende bescherming tegen dit virus. Voor het praktijkonderzoek van 2025 zijn voorstellen gedaan om dit te onderzoeken.

6.1.4 Marek serotype 2 aangetoond (vastgelegd als risicovolle bevinding)

Bij kippen is naast het MDV-serotype 1 (Marek’s disease virus), ook wel het oncogene (virulente) serotype genoemd, ook een MDV-serotype 2 (SB-stam) beschreven. Dit type wordt ook wel het niet-oncogene (niet-virulente) serotype genoemd. Het MDV-serotype 1-virus is verantwoordelijk voor Marekse ziekte, een zeer belangrijke tumorziekte bij de kip. Omdat dit virus extreem resistent is en overal waar pluimvee gehouden wordt voorkomt, is preventie door middel van vaccinatie en het voorkomen van blootstelling aan het virus op jonge leeftijd zeer belangrijk (jonge dieren zijn erg gevoelig hiervoor).

In eerder VMP*-onderzoek is het MDV-serotype 2-virus aangetoond in omgevingsmonsters van trager groeiende vleeskuikens. Wat betreft MDV-serotype 2 hebben vroege studies aangetoond dat natuurlijke infectie met MDVserotype 2 bij gezonde hoenders voorkomt. Ook in de World Organisation for Animal Health (WOAH) (voorheen OIE) wordt MDV-serotype 2 aangemerkt als non-virulent. Echter, andere literatuur sluit een mogelijk immuunsuppressief effect niet helemaal uit en er wordt een relatie gezien tussen REV-geïnduceerde lymfomen en leukosevirusgeïnduceerde lymfomen.

Het aantonen van MDV-serotype 2 in omgevingsmonsters van commercieel pluimvee is een nieuwe bevinding. Op basis van deze nieuwe bevinding wordt opnieuw een prevalentieonderzoek naar MDV-serotype 2-virus in omgevingsmonsters uitgevoerd. Het prevalentieonderzoek wordt uitgevoerd in vleeskuikens (regulier en trager groeiende rassen) en opfok-leghennen. Omdat het om een virus gaat dat niet eerder aangetoond is in Nederlands pluimvee, wordt binnen de monitoring een poging gedaan om het virus te isoleren voor moleculair onderzoek en eventueel experimenteel vervolgonderzoek.

* Veterinaire Monitoring Pluimvee (VMP) is een samenwerkingsverband tussen pluimveedierenartsen en GD.

6.1.5 Acute productie- en voeropnamedaling bij legpluimvee met onbekende oorzaak (vastgelegd als risicovolle bevinding)

In 2023 waren er meerdere sectie-inzendingen van leghennen en vermeerderingspluimvee met een acute ernstige eiproductie- en voeropnamedaling waarbij zelfs met uitgebreid aanvullend onderzoek geen oorzaak kon worden gevonden. Ook overleg met de practici leverde geen diagnose op; er was geen verdenking van voer- of watergerelateerde problemen en er waren geen opvallende managementproblemen.

Eerste bedrijf

De eerste casus betrof witte leghennen van 88 weken waarbij in de loop van twee tot drie dagen de voeropname acuut daalde naar 16 gram en de productie naar 8 procent. De uitval liep hierbij op. Gestorven dieren werden aan GD aangeboden voor pathologisch onderzoek. Zowel met bacteriologisch onderzoek, waaronder een specifieke salmonellakweek, als met viraal onderzoek werden geen oorzaken voor de uitval, productie- en voeropnamedaling gevonden. Ook met histologische kleuringen (microscopisch onderzoek) van diverse organen vertoonden geen beeld van acute intoxicaties of een acuut gebrek in de calciumhuishouding. Daarnaast werd de rol van botulisme uitgesloten middels toxineonderzoek op levers.

Tweede bedrijf

Het tweede bedrijf betrof een vleesvermeerderingskoppel van 40 weken leeftijd. In dit koppel werd een acute productiedaling van 17 procent in vijf dagen tijd waargenomen. Er was in dit geval geen sprake van een voeropnamedaling of verhoogde uitval. Gestorven dieren werden aangeboden voor pathologisch onderzoek. Ook hier werd geen bacteriële of virale oorzaak voor de problemen aangetoond.

Probleemkoppels over de grens

Naast deze twee Nederlandse bedrijven zijn er meerdere inzendingen geweest vanuit Duitsland, waarbij in Nederland opgefokte witte hennen dicht bij de Nederlandse grens zijn opgezet. In deze koppels, die geografisch dicht bij elkaar liggen, werden acute productiedalingen van 16 tot 22 procent waargenomen die gepaard gingen met een voeropnamedaling van 20 tot 35 procent. Er was geen verhoogde uitval. Op deze koppels is uitgebreid onderzoek gedaan en materiaal bewaard in de vriezer. Van deze koppels zijn dieren ingestuurd in zowel het acute stadium als in een meer chronisch stadium. Met uitgebreid vervolgonderzoek naar bacteriologische en virale ziekteverwekkers kon opnieuw geen oorzaak voor de kliniek worden gevonden. Daarnaast werd met gepaard bloedonderzoek bij zowel een Duits laboratorium als het lab van GD geen aanwijzingen voor EDS (egg drop syndrome) gezien.

Opmerkelijk is dat deze Duitse bedrijven bij elkaar in de buurt zitten, de kliniek in eenzelfde periode plaatsvond op deze bedrijven en dat bij één van de bedrijven de kliniek na leegstand met droog schoonmaken zich heeft herhaald in het nieuw opgezette koppel. Dit past bij een infectieuze oorzaak. Er kon, net als in de twee Nederlandse inzendingen, geen verband worden gelegd met specifieke voerleveranciers of charges.

Risicovolle bevinding: combinatie-onderzoek op zowel de Nederlandse als de Duitse probleemkoppels Er is nadrukkelijk voor gekozen om ook de Duitse bedrijven in deze risicovolle bevinding mee te nemen, omdat hier beter materiaal van beschikbaar was, met name uit de acute fase. Tevens is het relevant om te onderzoeken of hier een groter overkoepelend probleem speelt dan enkel bij de Nederlandse probleemkoppels. Daarnaast is opvallend dat zowel in de Nederlandse als in de Duitse casussen de voeropname redelijk snel lijkt te herstellen na de acute fase, maar dat de productie dit niet doet.

Onderzoek met Nanopore-techniek

Orgaanmateriaal van dieren die waren ingezonden in de acute fase van de kliniek, zowel uit Nederland als uit Duitsland, is onderzocht op aanwezigheid van ziekteverwekkers met de Nanopore. Met deze test kunnen ook nieuwe ziekteverwekkers worden opgepikt waar nog geen routinetesten voor beschikbaar zijn.

De analyse van deze Nanopore is in volle gang en de resultaten zullen later bekend worden.

6.1.6 Afwijkende Ms-serologie

De monitoring op Mycoplasma synoviae (Ms) richt zich op het vroeg opsporen van Ms-infecties (met betrekking to de Ms-vrijstatus). De Ms-SPA-test spoort antistoffen op die bij vroege infecties worden aangemaakt (IgM). In de Ms-monitoring was een pluimveekoppel negatief in de Ms-SPA-test en positief in de Ms-ELISA bij overplaatsen. Met PCR toonde GD ook de Ms-bacterie aan in hetzelfde koppel. Genetisch onderzoek van de Ms-stam toonde aan dat bij deze casus geen sprake was van een introductie van een nieuwe, onbekende Ms-stam. Het gevonden genotype (ST56; rode taartpunten in de figuur) is al bekend binnen de Nederlandse pluimveesector. Een antibioticumbehandeling gericht op een andere ziektekiem, maar ook effectief tegen Ms, kan invloed hebben op het verloop van de Ms-infectie en de ontwikkeling van antistoffen, en daarmee ook op de resultaten van de monitoringstesten voor het opsporen van vroege Ms-infecties. Deze laatst genoemde oorzaak kon niet worden uitgesloten in bovengenoemde casus.

Figuur 6.4 Resultaten genetisch onderzoek op Ms-stammen uit de Ms-serologiecasus (rood gekleurd).

De figuur toont de geografische diversiteit van Ms-isolaten in binnen- en buitenland.

6.2 Opvolging eerder gemelde bijzonderheden

6.2.1 Brachyspira hyodysenteriae aangetoond in leghennen Brachyspira-infecties kunnen aviaire intestinale spirochetose (AIS) veroorzaken. Deze bacteriesoort is een bekende darmpathogeen bij varkens. Binnen de GD-monitoring is in 2023 voor de eerste keer een Brachyspira hyodysenteriae (B. hyo)-infectie vastgesteld in leghennen. In de halfjaarrapportage van 2023 werd hier al uitgebreid aandacht aan besteed. De dieren kampten met hoge water/voer-verhouding, natte mest en vieze veren rond de cloaca. De blindedarmen van de kippen besmet met alleen B. hyo of met een menginfectie van B. intermedia en B. hyo vertoonden puntbloedingen. In dieren met B. hyo was de ontsteking meer uitgesproken. De verschijnselen namen in de loop van de tijd af. De infectie had zich ook verspreid naar een andere stal op het bedrijf.

In deze rapportage tonen we de resultaten van nader ingezet onderzoek. De B. hyo -stammen uit beide stallen zijn onderzocht met whole genome sequencing (WGS). WGS liet zien dat de stammen genetisch B. hyo -stammen waren, en dat in beide stallen eenzelfde stam werd gevonden (kloon). Dit laatste wijst op versleep van stal naar stal. De stammen leken niet op in de GenBank bekende B. hyo -stammen bij varkens (zie figuur 6.5).

Legbedrijf A stal 3 88 wk

Legbedrijf A stal 3 88 wk

Legbedrijf A stal 1 49 wk

Legbedrijf A stal 1 49 wk

Legbedrijf A stal 1 49 wk

Legbedrijf A stal 3 88 wk

Legbedrijf A stal 3 88 wk

Source (Node color)

Kip_Hok 1_49wk

Kip_Hok 3_88wk

Varken GenBank

Figuur 6.5 Resultaten genetisch onderzoek van B. hyo -stammen van legbedrijf A (groene en rode bolletjes in figuur), vergeleken met genetische informatie B. hyo -stammen uit varkens (witte bolletjes in figuur)

6.2.2 Virale encefalitis van onbekende oorsprong

In de halfjaarrapportage van 2023 berichtten we al dat GD begin 2023 (opfok)vermeerderingsdieren met locomotieproblemen ontving voor sectie, waar bij vervolgonderzoek door GD een beeld van virale encefalitis (hersenontsteking) is vastgesteld zonder dat er een oorzaak aangetoond kon worden. De dieren stierven drie dagen na het vertonen van de eerste locomotieproblemen. Van de virale encefalitis zijn na de eerste vaststelling geen nieuwe gevallen meer bijgekomen. Aanvullend onderzoek op de hersenen, waarbij zeer breed werd gezocht naar mogelijke ziekteverwekkers, zowel viraal als bacterieel, leverde geen diagnose op.

6.2.3 Genotypering enterokokken uit een sepsis-casus

In de halfjaarrapportage van 2022 deden we verslag van een sepsis-casus bij vleeskuikens waarbij GD een infectie met Enterococcus cecorum vaststelde. Aanvankelijk werd het koppel gemeld bij de NVWA wegens een vogelgriepverdenking. De door het NVWA-specialistenteam genomen monsters testten negatief op het aviaire influenzavirus. GD deed vervolgens uitgebreid nader onderzoek op dieren uit het koppel. Alle onderzochte dieren hadden bloedingen in het vetweefsel of op het hart, daarnaast werden bij meerdere dieren miltzwelling en stuwing van de lever waargenomen. Bij een kleiner deel van de dieren (5 van de 13) werd ook een ontsteking van het hartzakje aangetroffen. Tijdens de sectie werden monsters van het beenmerg, de lever en het hartzakje ingezet voor bacteriologisch onderzoek. Uit de monsters werd de Enterococcus cecorum gekweekt. Naast het aantonen van deze bacterie werden er geen andere ziekteverwekkers aangetoond die bovengenoemde afwijkingen mogelijk kunnen veroorzaken.

Een bacteriële sepsis (bloedvergiftiging) ten gevolgen van een E. cecorum -infectie heeft voor deze klinische verschijnselen gezorgd, die grote gevolgen had voor het presteren van het koppel. De cumulatieve uitval aan het einde van de ronde was opgelopen tot 8,4 procent. Daarnaast was het afkeurpercentage ook nog sterk verhoogd. De aanwezigheid van E. cecorum bij pluimvee is niet afwijkend. De kiem wordt regelmatig aangetroffen bij ziekteprocessen zoals bot- en beenmergontstekingen (bacteriële chondronecrose en osteomyelitis). Een bacteriële sepsis met een ernstig verhoogde uitval als gevolg van deze sepsis is echter een zeldzaam fenomeen.

Genotypering

In 2023 deed GD nader genotyperingsonderzoek op de E. cecorum -stam, zie SP2022-XXXX in figuur 6.6. De groene vierkantjes zijn isolaten uit cloacamonsters (AV1 t/m AV14), deze gaven in een embryoletaliteitstest geen of weinig sterfte en zouden als potentieel commensale/avirulente stammen kunnen worden beschouwd. Stam AV9 en AV4 geven een wat afwijkend beeld in de figuur. Daar is nog geen verklaring voor. De rode vierkantjes zijn stammen gekweekt uit laesies, deze gaven in een embryoletaliteitstest veel sterfte en zouden als virulente stammen kunnen worden beschouwd.

Het E. cecorum -isolaat uit bovengenoemde casus valt in de groep van de laesie-stammen en lijkt daarmee op een virulente stam. Dit isolaat lijkt genetisch het meest op stam VI14, VI9 en VI13. Deze drie stammen zijn afkomstig uit koppels met problemen zonder een epidemiologische of chronologische link.

SP2022-XXXXX

Figuur 6.6 Fylogenetische boom op basis van SNP’s* met een Enterococcus cecorum-stam (SP2022-XXXXX) afkomstig uit een sepsis-casus bij vleeskuikens in 2022 (Bron: GD)

* Voor de genetische overeenkomst werd gebruikgemaakt van een Single Nucleotide Polymorphism-analyse (SNP). Met deze methode worden alle nucleotideverschillen van een isolaat ten opzichte van een referentiegenoom in kaart gebracht.

6.3 Risicovolle bevindingen, bijzonderheden en opvolging bijzonderheden

Tabel 6.1 Risicovolle bevindingen, bijzonderheden en opvolging bijzonderheden (2021-2023)

Bijzonderheden 2021-2023

Periode Positieve/risicovolle bevinding Nieuwe bijzonderheden Opvolging eerder gemelde bijzonderheden

1e halfjaar 2021

2021

6.1.1 Broedresultaten en vroege sterfte nakomelingen

6.1.2 Salmonella

Pullorum-besmetting bij leghennen in juli

2e halfjaar 2021

1e halfjaar 2022

6.1.1 Salmonella Gallinarum-besmetting bij leghennen

6.1.3 VMP-praktijkproject: gewrichtsamyloïdose bij vleeskuikenouderdieren

6.1.4 Marekse ziekte bij reguliere vleeskuikens

6.1.5 Eimeria brunetti en Eimeria necatrix bij vleeskuikens

6.1.6 Verhoogde uitval eerste week

6.1.2 Spiermaagerosies bij vleeskuikens

6.1.3 Hepatitis E-virus vastgesteld bij sectie op leghennen

6.1.4 Coccidiose door Eimeria dispersa bij vleeskalkoenen

6.1.5 Bepaling botsterkte in ingezonden eendenkarkassen 2022

6.1.1 Uitbraak van Mycoplasma gallisepticum in de vermeerderingssector

6.1.2 Reovirus en Streptococcus-species bij eenden

6.1.3 Onderzoek op Tetratrichomonas gallinarum bij een Europese kraanvogel

6.1.4 Casus verdacht van Spotty Liver Disease (SLD) ten gevolge van Campylobacter hepaticus

6.1.5 Bacteriële sepsis door een infectie met Enterococcus cecorum

6.2.1 Gallibacterium anatis; een nieuwe ziekte van een oude bekende

6.2.1 Ulceraties in de snavel, beeld van mycotoxicosis

6.2.2 Nader onderzoek naar de bacterie Gallibacterium anatis

6.2.1 Nader onderzoek uitbraak Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum in 2021

6.2.1 Onderzoek op hepatitis E-virus

Periode

Positieve/risicovolle bevinding

2e halfjaar 2022

1e halfjaar 2023

Vervolg tabel

Nieuwe bijzonderheden Opvolging eerder gemelde bijzonderheden

2022 (vervolg)

6.1.1 Virale hepatitis eenden

6.1.2 Salmonellagroep B

6.1.3 Glazige punt-eieren door Mycoplasma synoviae bij leghennen

6.1.4 Streptococcose bij Nederlands pluimvee

6.1.5 Kwaadaardige

O.r.-stammen leiden weer tot ziektekundige problemen

2023

6.1.1 Brachyspira hyodysenteria e aangetoond op een legbedrijf met gezondheidsklachten

6.1.2 Virale encefalitis van onbekende oorsprong

6.1.3 Salmonella Pullorum aangetoond bij hobbypluimvee

2e halfjaar 2023 6.1.1 Toename meldingen van cloacitis

6.1.2 Mycoplasma gallisepticum (Mg) en Avibacterium paragallinarum (AvP) in twee kleine pluimveekoppels

6.1.3 Reovirus cluster genotype 4.7

6.1.4 Marek serotype 2

6.1.5 Acute productie- en voerdaling leghennen onbekende oorzaak

6.1.6 Afwijkende Ms-serologie

6.2.1 Uitbraak van Mycoplasma gallisepticum in de vermeerderingssector en bij kalkoenen

6.2.1 Salmonella groep B blijkt Salmonella Typhimurium

6.2.2 Glazige punt-eieren door Mycoplasma synoviae bij leghennen (opvolging)

6.2.1 Brachyspira hyodysenteriae aangetoond in leghennen

6.2.2 Virale encefalitis van onbekende oorsprong

6.2.3 Genotypering Enterococcus cecorum

7 Overzicht antibioticumgevoeligheden van pluimveepathogenen

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken van het monitoringsproject dat eind 2014 werd gestart onder de naam ‘Optimaliseren overzicht landelijk antibiogram pluimvee’. Doel van dit project is het verzamelen van informatie over de gevoeligheden voor verschillende antibiotica van de meest voorkomende pluimveepathogenen in de pluimveesector, namelijk Escherichia coli, enterokokken en Staphylococcus aureus. Sinds de start van het project in oktober 2014 worden door verschillende dierenartsenpraktijken isolaten ingestuurd. Deze worden aangevuld met isolaten afkomstig uit sectie-inzendingen van GD. De bacteriën zijn geïsoleerd uit koppels met specifieke ziekteverschijnselen van bacteriële infecties zoals verhoogde uitval en kreupelheid en door de praktijk geïdentificeerd als één van de bovenstaande bacteriesoorten. Met deze systematiek van insturen van isolaten door dierenartsenpraktijken en aanvulling met isolaten vanuit secties uitgevoerd door GD, is het mogelijk om een representatief overzicht te genereren gebaseerd op isolaten uit een periode van twaalf maanden.

In de tabellen die zijn opgenomen in dit hoofdstuk zijn de antibioticumgevoeligheidstestresultaten opgenomen van isolaten uit de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.

De resultaten van isolaten afkomstig uit de vleessector (vleeskuikens en voorschakels) en van isolaten uit de legsector (opfok-leghennen, leghennen en voorschakels) zijn in aparte tabellen opgenomen. Ook de resultaten van de verschillende Enterococcus spp. zijn in aparte tabellen weergegeven, mits er voldoende isolaten waren getest. Van de species waarvan minder dan twintig isolaten zijn getest, zijn geen tabellen opgenomen. Dit is in deze rapportageperiode het geval voor E. coli van kalkoenen, diverse Enterococcus spp. en Staphylococcus aureus voor de legsector. Waar mogelijk worden de gevoeligheden vergeleken met de jaarresultaten uit 2020, 2021 en 2022.

Tabel 7.1 Toelichting tabel 7.2 t/m 7.8

Toelichting

MIC Minimum inhiberende concentratie, de laagste concentratie van een antimicrobieel agens waarbij geen zichtbare groei optreedt na overnacht incuberen.

MIC50 Concentratie waarbij 50% van de isolaten wordt geremd

MIC90 Concentratie waarbij 90% van de isolaten wordt geremd

Gevoeligheid S = gevoelig; I = intermediair gevoelig; R = resistent

- Niet van toepassing

R int intrinsiek resistent

a Vermeld is de concentratie van amoxicilline, getest in een concentratieratio van 2:1 (amoxicilline/ clavulaanzuur)

b Vermeld is de concentratie van trimethoprim, getest in een concentratieratio van 1:19 (trimethoprim/ sulfamethoxazol)

Vleessector Vleeskuikens en voorschakels

Legsector Opfok-leghennen, leghennen en voorschakels

Wijzigingen ten opzichte van voorgaande rapportages

Om nog beter aan te sluiten bij de KNMvD-formularia en in verband met nieuwe interpretatiecriteria voor bepaalde bacterie-, antibioticum- en diersoortcombinaties (en soms ook type materiaal) zijn in 2021 nieuwe antibioticumtestpanels in gebruik genomen; er zijn antibiotica verwijderd en voor sommige antibiotica zijn de testconcentraties aangepast. In dit hoofdstuk zijn verkorte tabellen opgenomen. In bijlage III zijn de tabellen uitgebreid met onder andere MIC50 - en MIC90 -waarden. Tabel 7.1 geeft een toelichting op MIC-waarden en op tabel 7.2 tot en met 7.8.

7.1 Escherichia coli

Tabel 7.2 en 7.3 tonen de antibioticumgevoeligheidstestresultaten voor E. coli uit respectievelijk de vlees- en legsector.

a) Escherichia coli - vleessector

De gevoeligheid van E. coli -isolaten uit de vleessector wordt weergegeven voor de jaren 2020 tot en met 2023. Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkeling in de tijd waar te nemen.

Tabel 7.2 Overzicht gevoeligheid van Escherichia coli-isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector in 2023 (n=161) en resistentiepercentages in 2020-2022 (Bron: GD)

Antimicrobieel middel

Isolaten afkomstig van secties GD en aan project deelnemende dierenartsenpraktijken E. coli-isolaten - vleessector

ESBL

De aanwezigheid van ESBL (Extended Spectrum Betalactamase) in E. coli kan enkel met moleculaire technieken zoals PCR worden aangetoond. Als een E. coli niet gevoelig is voor cefotaxime (derde generatie cefalosporine), is de kans groot dat de bacterie een ESBL produceert. Van de E. coli -isolaten is in deze rapportage periode 0,6 procent resistent tegen cefotaxim (zie tabel 7.2).

Mcr-genen

De aanwezigheid van mcr-genen (mobiele colistine-resistentiegenen) is enkel met moleculaire technieken zoals PCR aan te tonen. Als een E. coli verminderd gevoelig is voor colistine, dan is de kans aanwezig dat de bacterie deze genen bij zich draagt. In deze rapportageperiode is 0,6 procent van de E. coli -isolaten uit de vleessector resistent tegen colistine.

% antibioticumresistente E. coli - isolaten*- vleessector

Ampicilline Apramycine Colistine

Cefotaxim

Enrofloxacine Florfenicol Fluméquine Neomycine

Spectinomycine

Streptomycine Tetracycline Trimethoprim/ Sulfamethoxazol

* Antibiotica waartegen E. coli intrinsiek resistent of (nagenoeg) 100% intrinsiek resistent is (zie tabel 7.2) zijn niet opgenomen in deze figuur.

Figuur 7.1 Percentage antibioticumresistente E. coli-isolaten (vleessector) (2016-2023) (Bron: GD-LIMS)

b) Escherichia coli - legsector

De gevoeligheid van E. coli -isolaten uit de legsector wordt weergegeven voor de jaren 2020 tot en met 2023. Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkeling in de tijd waar te nemen.

Tabel 7.3 Overzicht gevoeligheid van Escherichia coli-isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de legsector in 2023 (n=195) en resistentiepercentages in 2020-2022 (Bron: GD)

Antimicrobieel middel

Isolaten afkomstig van secties GD en aan project deelnemende dierenartsenpraktijken

coli-isolaten - legsector

% antibioticumresistente E. coli - isolaten*- legsector

Ampicilline

Apramycine

Colistine

Cefotaxim

Enrofloxacine

Florfenicol

Fluméquine

Neomycine

Spectinomycine

Streptomycine

Tetracycline

Trimethoprim/ Sulfamethoxazol

* Antibiotica waartegen E. coli intrinsiek resistent of (nagenoeg) 100% intrinsiek resistent is (zie tabel 7.3) zijn niet opgenomen in deze figuur.

Figuur 7.2 Percentage antibioticumresistente E. coli-isolaten (legsector) (2017-2023) (Bron: GD-LIMS)

c) Multiresistentie van ziekteverwekkers

Definitie multiresistentie: ongevoelig voor antibiotica uit tenminste drie verschillende antibioticumgroepen.

In onderstaande figuur is grafisch weergegeven tegen hoeveel verschillende chemisch ongerelateerde antibioticumgroepen er resistentie werd aangetoond in E. coli -isolaten uit de periode 2023. Hierbij is alleen rekening gehouden met verworven resistentie, en de intrinsieke resistentie is niet meegeteld. In tabel II (bijlage III) staan de meest frequent aangetoonde multiresistentiepatronen.

* Vleessector = vleeskuikens en voorschakels; legsector = opfok-leghennen, leghennen en voorschakels.

Figuur 7.2 Het percentage Escherichia coli-isolaten uit de vlees- en legsector* dat resistent is tegen antibiotica behorend tot verschillende antibioticumgroepen (2023) (Bron: GD-LIMS) (0=geen resistentie aangetoond, 9=resistentie tegen antibiotica uit negen verschillende antibioticumgroepen aangetoond).

Er is een trend zichtbaar dat het percentage multiresistente E. coli -isolaten uit de vleeskuikensector in 2023 toeneemt (P<0,10) ten opzichte van 2022. Het niveau van multiresistentie is vergelijkbaar met eerdere jaren. Het percentage multiresistente E. coli -isolaten uit de legsector is in 2023 niet significant verschillend van het percentage in 2022; zie tabel 7.4.

Aantal antibioticumgroepen resistent Escherichia coli - pluimvee 2023

Tabel 7.4 Percentage en resistentiepatronen van multiresistente* Escherichia coli-isolaten uit de vlees- en legsector in de afgelopen jaren (Bron: GD-LIMS)

Jaar Aantal isolaten Aantal multiresistent % multiresistent 95% BI** Vleessector

* Multiresistentie is gedefinieerd als ongevoelig voor antibiotica uit ten minste drie verschillende chemisch ongerelateerde antibioticumgroepen.

** 95%-betrouwbaarheidsinterval

7.2 Enterococcus-species

De gevoeligheid van E. cecorum -isolaten uit de vleessector wordt weergegeven voor de jaren 2020 tot en met 2023. Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkeling in de tijd waar te nemen. In 2023 is voor clindamycine (indicator voor lincomycine) en erythromycine (indicator voor tylosine) het percentage resistente isolaten significant hoger dan in 2022 (P<0,05). De toename in tetracyclineresistente isolaten (tetracycline is een indicator voor doxycycline en oxytetracycline) neigt naar significantie (P<0,10).

Tabel 7.5 Overzicht gevoeligheid van Enterococcus cecorum-isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector in 2023 (n=68) en resistentiepercentages in 2020-2022 (Bron: GD)

Antimicrobieel middel

Isolaten afkomstig van secties GD en aan project deelnemende dierenartsenpraktijken

cecorum-isolaten - vlee ssector

Let op: de percentages in met name 2022 zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

De gevoeligheid van Enterococcus faecalis-isolaten uit de vleessector wordt weergegeven voor 2023. Het betreft echter een gering aantal isolaten. Vergelijk met voorgaande jaren is hier niet meegenomen. Er waren in die periode te weinig isolaten.

Tabel 7.6 Overzicht gevoeligheid van Enterococcus faecalis-isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector in 2023 (n=20) (Bron: GD)

Antimicrobieel middel

Isolaten afkomstig van secties GD en aan project deelnemende dierenartsenpraktijken

Enterococcus faecalis-isolaten - vleessector 2023 (n=20) 2022 2021 2020

Amoxicilline/Clavulaanzuur a 100,0 0,0 0,0

Ampicilline 100,0 - 0,0

Clindamycine R int R int R int Enrofloxacine 85,0 15,0 0,0

Erythromycine 30,0 55,0 15,0

Florfenicol 90,0 10,0 0,0

Neomycine R int R int R int

Oxacilline 0,0 - 100,0

Penicilline 100,0 - 0,0

Tetracycline 20,0 0,0 80,0

Let op: de percentages zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

De gevoeligheid van Enterococcus faecalis-isolaten uit de legsector wordt weergegeven voor de jaren 2020 tot en met 2023. Het betreft echter een gering aantal isolaten.

Tabel 7.7 Overzicht gevoeligheid van Enterococcus faecalis-isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de legsector in 2023 (n=37) en resistentiepercentages in 2020-2022 (Bron: GD)

Antimicrobieel middel

Isolaten afkomstig van secties GD en aan project deelnemende dierenartsenpraktijken Enterococcus faecalis-isolaten - legsector

Let op: de percentages zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

De aantallen isolaten van de overige soorten enterokokken zijn dusdanig laag dat deze niet zijn opgenomen in deze jaarrapportage.

7.3 Staphylococcus aureus

De gevoeligheid van Staphylococcus aureus-isolaten uit de vleessector wordt weergegeven voor de jaren 2020 tot en met 2023, met uitzondering van 2022, waarin er te weinig isolaten waren.

Tabel 7.8 Overzicht gevoeligheid van Staphylococcus aureus-isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector in 2023 (n=20) en resistentiepercentages in 2020-2021 (Bron: GD)

Antimicrobieel middel

Isolaten afkomstig van secties GD en aan project deelnemende dierenartsenpraktijken

Staphylococcus aureus-isolaten - vleessector

Let op: de percentages zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

Bijlage I

Geraadpleegde bronnen

Voor de monitoringsrapportages maakt GD gebruik van onderstaande gegevensbronnen. Voor een juiste interpretatie van de grafieken en tabellen in de rapportages staat in de titel of het onderschrift steeds vermeld uit welke bron de informatie afkomstig is.

LIMS (GD)

LIMS staat voor ‘Laboratorium Informatie en Management Systeem’. In het systeem worden de gegevens vastgelegd van dieren en diermaterialen die voor onderzoek worden aangeboden aan GD. Vanaf het moment van binnenkomst tot aan het verzenden van de onderzoeksresultaten worden de gegevens in het systeem gebracht en bewaard. Voor de monitoringsrapportage Pluimvee worden gegevens afkomstig uit de sectiezaal gebruikt, daarnaast gegevens van bloedmonsters of overig materiaal zoals ingezonden swabs of FTA-cards. LIMS-gegevens worden veel gebruikt in de hoofdstukken ‘Bestrijdingsplichtige ziekten volgens de Wet dieren en verplichte monitoringsprogamma’s’ en ‘Trends’.

CRM (Veekijkercontacten) (GD)

CRM is de afkorting van ‘Customer Relationship Management’. In dit programma worden gegevens geregistreerd zoals bedrijfsbezoeken, maar ook telefonische contacten en contacten per e-mail met de Veekijker Pluimvee van GD. Ook wordt vastgelegd wie het contact heeft gelegd, om welk dier- en productietype het gaat en de reden en/of het onderwerp van het gesprek. De vastgelegde contacten in CRM geven duidelijk aan welke problemen er spelen in het veld. Gegevens uit CRM komen terug in het hoofdstuk ‘Trends’.

PMP (GD)

Met het ‘Pluimvee Monitoring Programma’ (PMP) wordt het georganiseerde onderzoek gepland, aangestuurd en bewaakt. In PMP worden opzetgegevens uit KIP en LIMS-uitslagen geïmporteerd. Naast gegevens over het aantal actieve bedrijven worden uit PMP ook de monitoringsresultaten voor Newcastle Disease (NCD) gehaald. Hiertoe worden de uitslagen van onderzoeken gekoppeld aan de bijbehorende opdracht die is verstuurd. Tijdens deze koppeling wordt gekeken of de uitslag van het NCD-bloedonderzoek voldoet aan de norm. Zo ja, dan krijgt de onderzoeksopdracht de status ‘voldoet’ en het koppel ook. Zo nee, dan krijgt zowel het koppel als de opdracht de status ‘voldoet niet’.

CRA en VMP (GD)

CRA staat voor ‘Centrale Registratie Antibiotica’ en VMP voor ‘Veterinaire Monitoring Pluimvee’. Vanaf 1 januari 2011 geldt voor vleeskuikens en per 1 mei 2011 voor fok- en vermeerderingspluimvee opgenomen in IKB-KIP, de verplichting tot centrale registratie van voorgeschreven antibiotica in CRA. Daarnaast geldt per 1 januari 2012 voor de legsector dezelfde verplichting, opgenomen in IKB Ei. De kring kalkoenenhouders van de Nederlandse Organisatie voor Pluimveehouders (LTO/NOP) en de coöperatie Bevordering Afzet van Vleeskalkoenen (BAV) hebben in 2011 in samenwerking met het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) besloten per 1 juni 2011 te starten met de aanpak van antibiotica in de kalkoenensector. De registratie is met terugwerkende kracht ingevoerd vanaf 1 januari 2011. De registratie bestaat, net als bij de andere sectoren, uit de logboekgegevens van de voorgeschreven antibiotica en de bijbehorende diagnoses en koppelbeelden. Ook deze data werden door GD verzameld en verwerkt, vanaf 2016 vindt de registratie plaats in CRA. Sinds 1 januari 2015 is de verplichting tot registratie vastgelegd in de Regeling Diergeneeskundigen. Tevens zijn dierenartsen verplicht om bezoeken in het kader van verminderde voer- of wateropname (>5% per dag op twee opeenvolgende dagen) of eiproductiedaling (>5% per dag op twee

opeenvolgende dagen) waarbij geen sprake is van AI of NCD bij GD te melden, ook dit gebeurt via de CRA-database. Digitaal worden in CRA, naast de voorgeschreven antibiotica, ook logboekgegevens, klinische verschijnselen en diagnoses vastgelegd. Naast de verplichte meldingen worden in het kader van VMP vrijwillig bezoeken waarbij geen antibiotica worden ingezet gemeld en/of extra informatie verstrekt zoals het sectiebeeld.

Veel informatie uit de CRA-VMP-database wordt gebruikt in het hoofdstuk ‘Trends’. Hierbij wordt vooral gekeken naar de verdeling van het type probleem. Vanaf 2011 tot halverwege 2015 was het verplicht minimaal een melding per vleeskuikenstalkoppel in de CRA-VMP-database te doen. Sinds deze verplichting is komen te vervallen is er een toename in het aantal stalkoppels waarbij geen bezoeken in CRA-VMP zijn vastgelegd en een sterke afname van het aantal meldingen van koppelbeelden waarbij geen antibiotica werden voorgeschreven. Om deze reden is de werkwijze voor het weergeven van de CRA-VMP-gegevens vanaf de jaarrapportage van 2022 gewijzigd van alle meldingen, naar enkel nog de gemelde vleeskuikenkoppels met een antibioticumvoorschrift.

Early Warning System (GD en pluimveepractici)

GD houdt pluimveepractici via een Early Warning-systeem (EWS) op de hoogte van uitbraken van Salmonella Gallinarum en Pullorum, Coryza, Mycoplasma gallisepticum, Gumboro en infectieuze laryngotracheïtis (ILT). Een melding kan komen van de practicus of vanuit GD (positieve testuitslag). Op basis van klinische verschijnselen en aanvullende diagnostiek wordt in overleg met de dierenarts en/of de pluimveehouder besloten of de melding in het EWS wordt geplaatst. Het betreft vrijwillige meldingen bij GD. Het betreft dus geen overzichten van alle uitbraken.

Gegevens van derden

Voor het volgen van trends in de tijd worden tevens bestanden van derden (onder andere NVWA, KIP, WOAH, WBVR) met relevante diergezondheidsinformatie geanalyseerd. Daar waar dergelijke informatie wordt gebruikt, staat dat vermeld in de tekst of in de titel van de figuren of tabellen.

Bijlage II

Definities diertypen/diersoorten

OLF opfok-legfok

OSF opfok-vleesfok

KF kalkoenfok

LF legfok SF vleesfok KO opfok-kalkoenvermeerdering

ELO opfok-legvermeerdering - eendagskuiken

ESO opfok-vleesvermeerdering - eendagskuiken

KV kalkoenvermeerdering

LO opfok-legvermeerdering SO opfok-vleesvermeerdering KS vleeskalkoenen

LV legvermeerdering SV vleesvermeerdering

EOL opfok-leghenneneendagskuiken

EO opfok-eendvermeerdering

OL opfok-leghennen EV eendvermeerdering

LL leghennen (niet nader gedefinieerd) SS vleeskuikens (niet nader gedefinieerd) ES vleeseenden

LLK leghennen - kolonie

LLZ leghennen - zonder uitloop SSS vleeskuikens - scharrel

LLV leghennen - vaccin SSV vleeskuikens - volwaard

LLU leghennen - uitloop SSU vleeskuikens - uitloop

LLB leghennen - biologisch SSB vleeskuikens - biologisch

Opfokdieren

Dieren die opgefokt worden met als doel gehouden te worden voor de productie van broedeieren, vaccineieren of consumptie-eieren. De opfok wordt onderverdeeld in:

• opfok legfok (OLF)

• opfok vleesfok (OSF)

• opfok legvermeerdering (LO)

• opfok vleesvermeerdering (SO)

• opfok eindleg (OL)

• opfok kalkoenvermeerdering (KO)

• opfok eendvermeerdering (EO)

Reproductiedieren

Pluimvee dat gehouden wordt voor de productie van broedeieren of vaccineieren. De reproductiedieren worden onderverdeeld in:

• legfok (LF)

• vleesfok (SF)

• legvermeerdering (LV)

• vleesvermeerdering (SV)

• kalkoenvermeerdering (KV)

• eendvermeerdering (EV)

Leghennen

Kippen die gehouden worden voor de productie van consumptie-eieren (LL, LLK, LLZ, LLU en LLB) of voor de productie van vaccineieren (LLV). Het huisvestingstype uitloop of biologisch is afhankelijk van de registratie. Het is mogelijk dat deze dieren ten tijde van de bevinding zijn opgehokt:

In de rapportage wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de uitloop zijn ontzegd. Zo is in het kader van AI-preventie sprake geweest van een ophokplicht voor al het pluimvee in de volgende perioden:

• 8 december 2017 tot en met april 2018;

• 12 februari 2020 tot en met 29 april 2020;

• Vanaf 23 oktober 2020 tot en met 19 juni 2021 (delen van Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg), 30 juni 2021 (delen van Drenthe) of 6 juli 2021 (rest van Nederland);

• Vanaf 26 oktober 2021. Voor zeven regio’s ingetrokken op 28 juni 2022 en voor nog eens drie extra regio’s per 15 juli 2022.

• Vanaf 5 oktober 2022 tot 6 juli 2023 was er een landelijke (alle regio’s) ophok- en afschermplicht ingesteld;

• Tot 3 november moesten pluimveebedrijven in de regio’s 7 en 10 hun vogels nog binnen houden. Vanaf 3

• november was de ophok- en afschermplicht voor alle regio’s opgeheven;

• Door de nieuwe uitbraken van vogelgriep in november 2023 werd per 14 november 2023 een nieuwe landelijke ophokplicht ingesteld;

• Voor meest actuele stand van zaken, zie:

• www.rijksoverheid.nl

• https://geocontent.rvo.nl/Dierziekteviewer_prod/

Vleeskuikens

Kippen (SS) die gehouden worden voor de vleesproductie, van uitkomst tot leeftijd bij het slachten.

Vleeskalkoenen

Kalkoenen (KS) die gehouden worden voor de vleesproductie van uitkomst tot aan de leeftijd bij het slachten.

De vleeskalkoenen kunnen in de verschillende rapportages verdeeld worden in hennen en hanen.

Vleeseenden

Eenden (ES) gehouden voor de vleesproductie.

Bijlage III

Overzicht gevoeligheden van isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee 2023

Als dierenarts is het belangrijk om te beschikken over landelijke, betrouwbare gegevens over de antibioticumgevoeligheid van de meest voorkomende pluimveepathogenen. De monitoringspilot ‘Landelijk antibiogram’ die gestart werd in oktober 2014, is opgezet om hier een goede systematiek voor te ontwikkelen. In deze bijlage worden de gevoeligheden van isolaten van E. coli, Enterococcus spp. en Staphylococcus aureus weergegeven voor een breed scala aan antibiotica indien voldoende isolaten zijn getest binnen de betreffende periode.

Bij aanvang van de monitoringspilot die destijds gestart is onder de naam ‘Optimaliseren overzicht landelijk antibiogram pluimvee’, is eerst, op basis van epidemiologisch onderzoek, berekend hoeveel isolaten nodig zijn om een representatief beeld te krijgen van de pathogenen in het veld. Vervolgens heeft GD dierenartsenpraktijken gevraagd om actief stammen in te sturen van koppels met specifieke ziekteverschijnselen, zoals verhoogde uitval en kreupelheid, en door de praktijk geïdentificeerd als E. coli, Enterococcus spp. of Staphylococcus aureus. Daarnaast heeft GD isolaten verzameld bij reguliere secties op dieren van dergelijke probleemkoppels. De gevoeligheid van de bacteriën is getest door middel van een MIC-bepaling.

De resultaten zijn gebaseerd op aantallen die de statistisch berekende benodigde aantallen ruimschoots overschrijden. Wegens de continue stroom aan isolaten en de wens voor actuele overzichten, worden de tabellen gebaseerd op de isolaten ingestuurd in het voorafgaande jaar. De gevoeligheden van de ingezonden isolaten zijn bepaald via een microbouillondilutietest (zie foto 3 en 4). Met deze test is het mogelijk om per antimicrobieel middel een MIC-waarde te bepalen. MIC staat voor Minimum Inhiberende Concentratie: de laagste concentratie van een antimicrobieel agens waarbij geen zichtbare groei optreedt na overnacht incuberen. De MIC-waarde is een meting van de bacteriostatische activiteit van het antimicrobiële middel. Door overenten van verdunningen waarbij geen groei heeft plaatsgevonden, is het mogelijk de bactericide activiteit van het middel vast te stellen. Deze methode wordt echter zelden toegepast. Sommige antimicrobiële middelen kunnen ook beneden de MIC-waarde nog antimicrobiële activiteit vertonen. Dit wordt ook wel de MAC of Minimale Antibacteriële Concentratie genoemd. Deze waarde is in vitro echter lastig tot niet te bepalen. Met behulp van klinische breekpunten is het mogelijk de isolaten in te delen in verschillende groepen op basis van de te verwachten resultaten van een therapie met het betreffende antimicrobiële middel (zie ook figuur 1):

Gevoelig Therapeutisch succes wordt verwacht op basis van de in vitro vastgestelde MIC-waarde.

Intermediair gevoelig

De behandeling heeft een onzekere uitkomst. In sommige gevallen kan therapeutisch succes worden behaald met een hogere dosis of wanneer de infectie zich in een deel van het lichaam bevindt waar hogere concentraties van het middel worden bereikt (therapeutisch succes is afhankelijk van de farmacokinetiek van het middel).

Resistent Therapeutisch falen wordt verwacht, de kiem is (klinisch) resistent tegen het geteste middel op basis van de in vitro vastgestelde MIC-waarde. Klinische resultaten van therapie zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals de aanwezigheid van andere agentia, de immuunstatus van het dier, het moment in het ziekteproces, enzovoorts. Afhankelijk van de eigenschappen van het antimicrobiële middel kunnen externe factoren, zoals voeding, ook van invloed zijn.

Foto 1 en 2.

De MALDI-TOF wordt onder andere gebruikt voor de identificatie van micro-organismen zoals bacteriën, gisten en schimmels (Bron: GD)

Foto 3 en 4.

Inzetten en aflezen van de MIC-bepaling (Bron: GD)

Antibioticum X 'Wild-type cut-off’ waarde

Klinisch breekpunt gevoeligheid

Klinisch breekpunt resistentie

Figuur 1. Resultaten van de MIC-waardebepaling van een bepaald antibioticum X voor een x-aantal isolaten van bacterie X met daarnaast aangegeven de ‘ Wild-type cut-off ‘-waarde en de klinische breekpunten (Bron: GD)

Aantal isolaten

Tabel I Toelichting tabel III t/m VI

Toelichting

MIC Minimum inhiberende concentratie; de laagste concentratie van een antimicrobieel middel waarbij onder gestandaardiseerde in vitro-condities geen zichtbare groei van de bacterie optreedt.

MIC50 Concentratie waardoor 50% van de isolaten wordt geremd.

MIC90 Concentratie waardoor 90% van de isolaten wordt geremd.

S Gevoelig

I Intermediair gevoelig

R Resistent

Groene, gele en rode vakken

Rode cijfers

Indiceren de verdunningen die voor het betreffende antibioticum zijn getest.

Concentraties hoger dan de hoogste geteste waarde; indiceren MIC-waarden groter dan de hoogste concentratie in de reeks. Waarden bij de laagste concentratie die is getest, indiceren MIC-waarden kleiner of gelijk aan de laagste concentratie die is getest.

Groene vakken Gevoelige isolaten

Gele vakken Intermediair-gevoelige isolaten (indien van toepassing)

Rode vakken en rode cijfers

Resistente isolaten

- Niet van toepassing

R int intrinsiek resistent

a Vermeld is de concentratie van amoxicilline, getest in een concentratieratio van 2:1 (amoxicilline/ clavulaanzuur)

b Vermeld is de concentratie van trimethoprim, getest in een concentratieratio van 1:19 (trimethoprim/ sulfamethoxazol)

Voor een vergelijking met de antibioticumgevoeligheidstestresultaten uit 2015-2022, zie voorgaande monitoringsrapportages of hoofdstuk 7.

Tabel II Percentage en resistentiepatronen van multiresistente Escherichia coli-isolaten uit de vlees- en legsector(2023) (Bron: GD-LIMS)

Resistentiepatroon

Herkomst

Bacterie % Multiresistente isolaten (95% BI) a Meest frequente multiresistentie patronen (%) b

Vleessector E. coli 47% (39%-55%)

Legsector E. coli

Aminoglycosiden

Cefalosporinen

Chinolonen Colistine

Fenicolen

Lincosamiden

Macroliden oud c

Pleuromutilinen

Tetracyclinen

Trimethoprim/ sulfonamiden

(18%-31%)

Multiresistentie is gedefinieerd als ongevoelig voor antibiotica uit ten minste drie verschillende chemisch ongerelateerde antibioticumgroepen.

a % van het totaal aantal isolaten; b % van het totaal aantal multiresistente isolaten; c Macroliden oud: erythromycine, tylosine; Macroliden nieuw: tildipirosine, tilmicosine, tulathromycine.

Tabel III.A MIC-distributie (%), MIC 50 en MIC 90 , en percentage gevoelig, intermediair-gevoelig en resistent voor

Escherichia coli -isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector (2023) (n=161) (Bron: GD)

Vleessector: E. coli (n=161)

Antimicrobieel middel

Ter interpretatie van de informatie in de tabellen geven we voor tabel III.A een voorbeeld: Ampicilline: 34,2% (zie rode cirkel) van de geteste isolaten wordt bij een concentratie van 2μg ampicilline/ml (en hoger) geremd in bacteriegroei.

Tabel III.B MIC-distributie (%), MIC 50 en MIC 90 , en percentage gevoelig, intermediair-gevoelig en resistent voor

Escherichia coli -isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de legsector (2023) (n=195) (Bron: GD)

Legsector: E.

Antimicrobieel middel

MIC-distributie (%), MIC 50 en MIC 90 , en percentage gevoelig, intermediair-gevoelig en resistent voor

Tabel IV

Enterococcus cecorum -isolaten uit sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector (2023) (n=68) (Bron: GD)

Vleessector: E. cecorum (n=68)

Antimicrobieel middel

MIC-distributie (%), MIC 50 en MIC 90 , en percentage gevoelig, intermediair-gevoelig en resistent voor Enterococcus faecalis -isolaten uit

Tabel V.A

sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector (2023) (n=20*) (Bron: GD)

Vleessector: E. faecalis (n=20)

Antimicrobieel middel

* Let op : de percentages zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

MIC-distributie (%), MIC 50 en MIC 90 , en percentage gevoelig, intermediair-gevoelig en resistent voor Enterococcus faecalis -isolaten uit

Tabel V.B

sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de legsector (2023) (n=37*) (Bron: GD)

Legsector: E. faecalis (n=37)

Antimicrobieel middel

* Let op : de percentages zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

MIC-distributie (%), MIC 50 en MIC 90 , en percentage gevoelig, intermediair-gevoelig en resistent voor Staphylococcus aureus -isolaten uit

Tabel VI

sectiemateriaal afkomstig van pluimvee uit de vleessector (2023) (n=20*) (Bron: GD)

(n=20)

Vleessector:

Antimicrobieel middel

Let op : de percentages zijn gebaseerd op een gering aantal isolaten.

Bijlage IV

Monitoring sectiezaal pluimvee 2023

Reactieve monitoring - reguliere secties

Tabel A Aantal reguliere sectie-inzendingen van commercieel pluimvee per pluimveetype en niet-commercieel gevogelte (inclusief inzendingen van organen) (2023) (Bron: GD-LIMS)

Let op: in de tabel wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II

Tabel B Aantal reguliere sectie-inzendingen van commercieel pluimvee per pluimveetype en niet-commercieel gevogelte (inclusief inzendingen van organen) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Sectie-inzendingen, inclusief organen, per productietype

Let op: in de tabel wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II.

Proactieve monitoring - secties peilpraktijken

Tabel C Aantal sectie-inzendingen peilpraktijken van commercieel pluimvee per pluimveetype en nietcommercieel gevogelte (inclusief inzendingen van organen) (2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

(ingezonden organen en dieren)

Let op: in de tabel wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II

Tabel D Aantal sectie-inzendingen peilpraktijken van commercieel pluimvee per pluimveetype en nietcommercieel gevogelte (inclusief inzendingen van organen) (2021-2023) (Bron: GD-LIMS)

Pluimveetype

Let op: in de tabel wordt het huisvestingstype aangehouden zoals dit bij GD geregistreerd staat. Voor vrije uitloop- en biologische bedrijven hoeft dit niet te betekenen dat de dieren op het moment van de bevinding daadwerkelijk toegang tot de uitloop hadden. Om veterinaire redenen kan de toegang tot de vrije uitloop zijn ontzegd. Zie Leeswijzer of bijlage II

Bijlage V

Monitoringssystematiek

Reactieve monitoring

Om informatie over de diergezondheid te verzamelen, zet GD verschillende middelen in. Sommige middelen hebben een reactief karakter. Bij deze middelen nemen veehouders en/of hun dierenartsen het initiatief om GD te benaderen met een probleem. Het verzamelen van informatie begint pas als het contact is gelegd. Het betreft:

A. GD-Pluimveekijker

Een team van ervaren deskundigen beantwoordt vragen van veehouders en practici. Vragen kunnen telefonisch worden afgehandeld, maar ook kan worden besloten tot een bedrijfsbezoek en/of uitvoering van laboratoriumonderzoek voor het bevestigen of juist uitsluiten van bepaalde aandoeningen.

B. Pathologie - reactief

Erkende pathologen doen sectie-onderzoek op dieren. Naast een macroscopische beoordeling wordt aanvullend laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Voor de monitoring worden in de pathologie twee monsterstromen onderscheiden waarvan dit er een is en de ander onder proactieve monitoring valt (zie D). Door middel van de reactieve pathologie worden ernstige ziekteuitbraken of ziektes met complexe diagnostiek gemonitord door veehouders de mogelijkheid te bieden om tegen een gesubsidieerd tarief pluimvee of ander gevogelte aan te bieden voor uitgebreid onderzoek.

Bovenstaande middelen zijn vooral geschikt voor het opsporen van bekende, maar in Nederland niet voorkomende aandoeningen en van nieuwe aandoeningen en ziektebeelden.

Proactieve monitoring

Andere middelen hebben een proactief karakter. Bij deze middelen ligt het initiatief voor het verzamelen van informatie bij GD. Het betreft:

C. CRA/VMP (Centrale Registratie Antibiotica/Veterinaire Monitoring Pluimvee) VMP staat voor ‘Veterinaire Monitoring Pluimvee’ en CRA voor ‘Centrale Registratie Antibiotica’. Vanaf 1 januari 2011 geldt voor vleeskuikens en per 1 mei 2011 voor fok- en vermeerderingspluimvee opgenomen in IKB-KIP, de verplichting tot centrale registratie van voorgeschreven antibiotica in CRA. Daarnaast geldt per 1 januari 2012 voor de legsector dezelfde verplichting, opgenomen in IKB-EI. Sinds 1 januari 2015 is de verplichting tot registratie vastgelegd in de Regeling Diergeneeskundigen. Tevens zijn dierenartsen verplicht om bezoeken in het kader van klinische problemen, verminderde voer- of wateropname, of eiproductiedaling waarbij geen sprake is van AI of NCD bij GD te melden, ook dit gebeurt via de CRA-database. Digitaal worden in CRA, naast de voorgeschreven antibiotica, ook vrijwillige meldingen en aanvullende gegevens zoals logboekgegevens, klinische verschijnselen en diagnoses vastgelegd (VMP). Naast de verplichte meldingen worden in het kader van VMP vrijwillig bezoeken waarbij geen antibiotica worden ingezet gemeld en/of extra informatie verstrekt waaronder het sectiebeeld.

De kring kalkoenenhouders van de Nederlandse Organisatie voor Pluimveehouders (LTO/NOP) en de coöperatie Bevordering Afzet van Vleeskalkoenen (BAV) hebben in 2011 in samenwerking met het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) besloten per 1 juni 2011 te starten met de aanpak van antibiotica in de kalkoenensector. De registratie is met terugwerkende kracht ingevoerd vanaf 1 januari 2011. De registratie bestaat, net als bij de andere sectoren, uit de logboekgegevens van de voorgeschreven antibiotica en de bijbehorende diagnoses en koppelbeelden. Ook deze data verzamelt en verwerkt GD.

D. Pathologie - proactief

Monitoring van de gemiddelde diergezondheidsproblemenproblemen waar pluimveedierenartsen mee worden geconfronteerd, vindt plaats door verspreid over het jaar sectiemateriaal van random actuele casuïstiek op te vragen bij geselecteerde pluimveepraktijken (peildierenartsenpraktijken).

E. Bewakingsonderzoek

Voor het uitsluiten van aanwezigheid van een specifieke aandoening worden alle of een groot deel van de dieren en/of bedrijven onderzocht.

F. Het monitoren van ontwikkelingen in het buitenland

Deze middelen zijn bij uitstek te gebruiken voor het volgen van trends en ontwikkelingen, maar uiteraard ook voor het gericht opsporen van bekende, maar in Nederland niet voorkomende aandoeningen.

G. Pilotonderzoek

Ten slotte wordt zogenaamd pilotonderzoek gedaan: dit betreft onderzoek om een signaal dat uit een van de middelen is verkregen te analyseren, er wordt op beperkte schaal nadere informatie verzameld. GD rapporteert na afloop van elk kwartaal over de bevindingen aan de stakeholders. In de halfjaarrapportage worden de waarnemingen opgesomd, voorzien van een interpretatie en wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de bevindingen. Indien nodig wacht GD de halfjaarrapportage niet af en worden de stakeholders meteen geïnformeerd nadat een probleem is geconstateerd.

Bijlage VI

Onderzoeken secties basismonitoring pluimvee

A. Uitvoering gesubsidieerde secties in het kader van monitoring. Onderstaande onderzoeken zijn in het gesubsidieerde tarief inbegrepen

• Macroscopische sectie, inclusief microscopische beoordeling coccidiën en wormeieren;

• Histologisch onderzoek: verschillende kleuringen;

• Bacteriologisch onderzoek:

- Algemeen bacteriologisch onderzoek

- Aviaire mycoplasma

- Avibacterium paragallinarum

- Campylobacter

- Clostridium perfringens

- Riemerella anatipestifer

- Salmonella

- Schimmels en gisten

- Gevoeligheidspakketten

• PCR en/of IHC-onderzoek:

Bacteriën:

- Avibacterium paragallinarum

- Brachyspira spp. (B. intermedia, B. pilosicoli en B. hyodysenteriae)

- Chlamydia

- Enterokokken

- Mycoplasma gallisepticum (M.g.)

- Mycoplasma synoviae (M.s.)

- Ornithobacterium rhinotracheale (O.r.)

Virussen:

- Aviair encephalomyelitisvirus (AEV)

- Adenovirussen

- Aviair leukosevirus (ALV)

- Aviair nefritis virus (ANV)

- Astrovirus

- Gumborovirus (IBD)

- Infectieuze bronchitisvirus (IB)

- Infectieuze laryngotracheïtisvirus (ILT)

- Marekvirus

- Reovirus

- Rotavirus type A en type D

- Turkey rhinotracheïtisvirus/metapneumovirus (TRT)

Parasieten:

- Coccidiose

- Histomonas

- Tetratrichomonas

• Genotypering:

- Adenovirus

- Avibacterium paragallinarum

- Gumborovirus (IBD)

- Infectieuze bronchitisvirus (IB)

- Reovirus

- Salmonella (serotypering (O- en H-typering))

• Ten slotte:

- Doorsturen van materiaal ter uitsluiting van aviaire influenza

- Melden van verdenkingen van AI en NCD aan landelijk meldpunt

B. Uitvoering onderstaand aanvullend onderzoek is volledig voor rekening van de inzender/veehouder. Dit is niet inbegrepen in het gesubsidieerde sectietarief

• Bloedonderzoek

• Botulisme

• Metalen (+ voorbehandeling)

• Opslag bacteriecultuur

• Toxicologisch onderzoek

• Virus-isolatie

Bijlage VII.A

De verplichte serologische monitoring op AI-antistoffen

Bij de verplichte landelijke monitoring worden, op basis van de Regeling houders van dieren, de volgende uitgangspunten gehanteerd:

- Bij vleeskuikens wordt per bedrijf jaarlijks een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 dieren van minimaal 4 weken oud. De monsters dienen op het bedrijf te worden genomen. Bij het onderzoek kan gebruikgemaakt worden van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek bij GD worden aangeleverd.

- Bij vleeskuikens met vrije uitloop wordt per bedrijf één keer per kwartaal een onderzoek op bloedmonsters uitgevoerd van ten minste 30 dieren ongeacht de leeftijd. De monsters dienen op het bedrijf te worden genomen. Bij het onderzoek kan gebruikgemaakt worden van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek bij GD worden aangeleverd.

- Bij vleeseenden wordt per bedrijf jaarlijks een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 40 dieren van minimaal 4 weken oud. De monsters dienen op het bedrijf te worden genomen. Deze bloedmonsters kunnen speciaal voor het AI-onderzoek te worden aangeleverd.

- Bij vleeskalkoenen wordt per bedrijf bij elke productieronde een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 hanen van ten minste 18 weken oud. Indien er geen hanen aanwezig zijn, dan dient per productieronde onderzoek op bloedmonsters van 30 hennen met een minimale leeftijd van 13 weken te worden uitgevoerd. Bij het onderzoek kan gebruikgemaakt worden van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek bij GD worden aangeleverd.

- Bij opfok-vermeerderingsdieren wordt per koppel een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 15 weken, waarbij gebruikgemaakt wordt van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek en/of monstername in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg bij GD worden aangeleverd.

- Bij vermeerderingsdieren wordt per bedrijf jaarlijks een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken, waarbij gebruikgemaakt wordt van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek en/of monstername in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg bij GD worden aangeleverd.

- Bij opfok-legdieren wordt per koppel een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 dieren met een leeftijd van ten minste 8 weken, waarbij gebruikgemaakt wordt van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek en/of monstername in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg bij GD worden aangeleverd.

- Bij leghennen op bedrijven zonder vrije uitloop wordt per bedrijf jaarlijks een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 dieren van minimaal 45 weken oud, waarbij gebruikgemaakt wordt van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek en/of monstername in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg bij GD worden aangeleverd.

- Bij leghennen op bedrijven waar onder meer dieren in een houderijsysteem met vrije uitloop worden gehouden, wordt per bedrijf elk kwartaal een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van ten minste 30 dieren ongeacht de leeftijd, waarbij voor een deel gebruikgemaakt wordt van bloedmonsters die in het kader van het verplichte NCD-onderzoek en/of monstername in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg bij GD worden aangeleverd. De overige monsters dienen specifiek voor dit onderzoek te worden aangeleverd.

Indien de dieren worden gehouden in meerdere stallen, moeten de bloedmonsters afkomstig zijn uit alle stallen met een minimum van vijf monsters per stal. De aansturing van de monstername vindt plaats door GD. Alle bloedmonsters worden door GD onderzocht met behulp van een ELISA-test.

Bijlage VII.B

AI-monitoringsgrenzen

In de Regeling houders van dieren zijn in art. 3a.2 de meldingsnormen voor ziekteverschijnselen bij vogels vastgelegd.

Artikel 3a.2 lid 1 van deze regeling luidt als volgt:

1. De exploitant van een inrichting waar pluimvee wordt gehouden, meldt elke sterfte van: a. een koppel leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens, die ouder zijn dan 10 dagen, indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 0,5% of meer per dag; b. een koppel vleeskalkoenen indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 1% of meer per dag; en c. alle andere soorten pluimvee dan de soorten, bedoeld in de onderdelen a en b, indien er een sterfte is van meer dan 3% per week.

2. De exploitant, bedoeld in het eerste lid, consulteert een dierenarts indien bij pluimvee: a. een klinisch probleem zichtbaar is; b. er op twee opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag; en c. voor zover het leghennen of vermeerderingsdieren betreft, er op twee opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

Daarnaast gold sinds november 2020 een aanscherping van de meldingsplicht door de actuele situatie omtrent hoogpathogene aviaire influenza. De aanscherping gold voor leghennen, vermeerderingsdieren en vleeskuikens, en luidde als volgt:

• Vanaf 10 dagen leeftijd moet verhoogde sterfte worden gemeld als die óf 2 dagen achtereen 0,5% is, óf 2 dagen achtereen verdrievoudigd is ten opzichte van de gemiddelde sterfte de week voorafgaand aan de sterfte.

De aanscherping geldt voor (vlees)eenden en luidt als volgt:

• Vanaf de zevende dag na opzet: 0,15% of meer uitval per dag gedurende 2 opeenvolgende dagen óf 0,5% of meer uitval op 1 dag en gelijktijdig een voeropnamedaling van 5%.

Verder moet de veehouder een dierenarts consulteren als AI-gevoelige dieren:

• klinische verschijnselen vertonen;

• de dieren 2 opeenvolgende dagen 5% minder voer of water opnemen;

• 2 opeenvolgende dagen 5% minder eieren leggen (reproductiedieren en leghennen).

• De dierenarts stuurt dan cloacaswabs of keelswabs op naar het onderzoeksinstituut Wageningen Bioveterinary Research.

De Regeling maatregelen preventie vogelgriep 2020 is echter 21 april 2021 ingetrokken.

Bijlage VII.C

Early warning met behulp van uitsluitingsdiagnostiek

Met de mogelijkheid tot het laten onderzoeken van swabs op de afwezigheid van AI, ontwikkeld door de overheid samen met GD, WBVR en de sector, kan de kans op een verspreiding van een aanwezige, maar nog niet onderkende AI-stam (na introductie) verder worden verkleind. De mogelijkheid tot onderzoek op afwezigheid bestaat sinds 2006; in die gevallen waarin sectie de oorzaak van de aandoening niet (volledig) kan verklaren en het koppel niet aan de meldingsnormen voldoet in de Regeling houders van dieren, art 3a.2 lid 1 (zie bijlage VII.B), kunnen keel- en cloacaswabs worden ingestuurd. Hiermee kan worden uitgesloten dat er (tevens) een (laagpathogeen) AI-virus in het spel is. Daarnaast is het mogelijk om deze swabs in te sturen als het koppel voldoet aan de meldingscriteria, maar er door de dierenarts duidelijke aanwijzingen zijn voor een andere ziekte. Dit dient in overleg te gebeuren met GD.

Het programma is op 1 oktober 2006 gestart en vanaf die datum kunnen monsters bij WBVR worden aangeboden voor onderzoek. Het Diergezondheidsfonds vergoedt de kosten voor het onderzoek door WBVR.

Bij een verdenking van AI blijft uiteraard de bestaande route gelden en moet de verdenking worden gemeld, zodat reeds in een vroeg stadium maatregelen kunnen worden genomen. De mogelijkheid tot het uitvoeren van de Early warning met behulp van uitsluitingsdiagnostiek is vastgelegd in het ‘Beleidsdraaiboek aviaire influenza’.

Bijlage VIII

De verplichte serologische NCD-monitoring

De belangrijkste punten binnen de verplichtende NCD-regelgeving, zoals per 21 april 2021 opgenomen in de Regeling houders van dieren: er bestaat geen verplicht vaccinatieschema, maar wel een verplichting tot uitvoering van (een) preventieve NCD-vaccinatie(s). Daarnaast geldt een eis met betrekking tot de te behalen waarden bij vaccinatie.

Vaccinatieplicht

1. De vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, Regeling houders van dieren vindt plaats: a. uiterlijk 18 dagen nadat de dieren zijn uitgekomen; of b. zo spoedig mogelijk na aankomst in Nederland.

Eis met betrekking tot de te behalen waarden bij vaccinatie De eis tot het behalen van een omschreven waarde is vastgelegd in Bijlage 12 van de Regeling houders van dieren.

1. Vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen

a Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop de onderdelen b, c en d niet van toepassing zijn, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft.

b. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, nog niet is uitgevoerd en dat ouder is dan 70 dagen, wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft, tenzij:

I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft.

C. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, is uitgevoerd, wordt, binnen zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft, tenzij:

I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft.

D. Indien het een koppel vermeerderingsdieren van de soort kip of kalkoen, kippen of kalkoenen die worden opgefokt tot vermeerderingsdier, leghennen of dieren die worden opgefokt tot leghen betreft waarbij de vaccinatie, bedoeld in artikel 2.76id, eerste lid, van het besluit, is uitgevoerd, wordt, na zes weken na deze vaccinatie, bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft.

2. Vleeskuikens en vleeskalkoenen

a. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 28 dagen en waarop onderdeel b niet van toepassing is, wordt bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft.

b. Indien het een koppel vleeskuiken of vleeskalkoenen betreft dat ouder is dan 70 dagen wordt bij ten minste 83% van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft, tenzij:

I. het koppel sinds het uitkomen met tussenpozen van ten hoogste zes weken door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties door middel van een spray of aërosol zijn uitgevoerd, en

II. bij ten minste één van de onderzochte bloedmonsters, bedoeld in artikel 7b.29, eerste lid, een waarde van ten minste 1:8 behaald of dat een test op antistoffen een positief resultaat geeft.

Bijlage IX

Verplichte monitoring salmonella

Voor de zoönotische salmonella’s zijn de volgende verordeningen relevant:

• verordening (EG) nr. 1190/2012: verordening (EU) nr. 1190/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 340);

• verordening (EG) nr. 200/2012: verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 71);

• verordening (EG) nr. 517/2011: verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie (PbEU 2011, L 138);

• verordening (EG) nr. 200/2010: verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus (PbEU 2010, L 61).

Regels voor de specificatie van de monitoring op zoönotische salmonella zijn niet in de Europese regels van de Diergezondheidsverordening opgenomen. De Wet dieren biedt, in samenhang met het Besluit Diergezondheid, het Besluit houders van dieren, het Besluit dierlijke producten en het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren de basis om Verordening (EG) nr. 2160/2003 in Nederland uit te voeren.

Een belangrijk onderdeel van verordening (EG) nr. 2160/2003 betreft de uitvoering van monitoring naar de aanwezigheid van salmonella op pluimveebedrijven. Bijlage II, onderdeel B, bij verordening (EG) nr. 2160/2003 bevat minimum bemonsteringsvoorschriften ten aanzien van kippen die worden opgefokt tot leghen of vermeerderingsdier. Nationaal is hiermee geregeld op welke momenten pluimveehouders monsters moeten nemen voor salmonella-onderzoek en op welke serotypen zij deze monsters moeten laten onderzoeken.

Op basis van artikel 8 van gedelegeerde verordening 2019/2035 moeten inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden en van waaruit pluimvee of pluimveeproducten naar andere lidstaten worden verplaatst volgens een voorgeschreven monitoringsprogramma gemonitord worden op niet-zoönotische salmonellose, Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis en Salmonella Virchow. Voor vleesvermeerdering geldt ook een toevoeging van Salmonella Java. (Art 7b.43). Gedurende de opfok moeten de dieren onderzocht worden in de eerste drie levensdagen, op een leeftijd van 4 weken en 2 weken voor de overgang naar de legfase of verplaatsing naar een bedrijf waar ze als vermeerderingsdier worden gehouden.

Voor leghennen geldt een onderzoek naar de aanwezigheid van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium (art. 7b.44).

Het serotype Salmonella Java komt in Nederland veelvuldig voor bij vleeskuikens en is weinig gevoelig voor gangbare bestrijdingsmaatregelen. Verordening (EG) nr. 2160/2003 bevat echter geen voorschriften voor dit serotype.

Verordening (EG) nr. 2073/2005 eist echter dat vleesproducten en bereidingen vrij moeten zijn van alle salmonella’s. Om die reden zijn in aanvulling op verordening (EG) nr. 2160/2003 ook regels opgesteld voor de monitoring op Salmonella Java. Het gaat om technische en gedetailleerde regels die ook snel aangepast moeten kunnen worden indien wijzigingen in de uitvoeringsverordeningen daar aanleiding toe geven. Daarom is er voor gekozen om in het Besluit houders van dieren een grondslag op te nemen (artikel 2.76ie) om de nadere regels die nodig zijn voor uitvoering van de monitoring bij ministeriële regeling uit te werken.

Uit artikel 10 van de diergezondheidsverordening volgt dat een exploitant er verantwoordelijk voor is om het risico op verspreiding van ziekten te beperken. De diergezondheidsverordening is echter niet van toepassing op zoönotische salmonella. Daarom wordt in artikel 2.76if van het Besluit houders van dieren geregeld dat het verboden is leghennen aan te voeren op een inrichting waar de aanwezigheid van Salmonella Enteritidis is vastgesteld, tenzij de aan te voeren leghennen zijn gevaccineerd tegen Salmonella Enteritidis.

Daarnaast zijn in de verschillende IKB-verordeningen uitvoer gegeven van het onderzoek naar de aanwezigheid van salmonella in de verschillende pluimvee ketens.

Niet-zoönotische salmonella’s

In Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren is de verplichte ziektebewaking van niet zoönotische salmonella’s vastgesteld:

Deel 2

Ziektebewakingsprogramma’s in broederijen zoals bedoeld in artikel 7 en in inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden zoals bedoeld in artikel 8

1. Doel van de ziektebewakingsprogramma’s

Aantonen dat koppels die worden gehouden in erkende inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden, vrij zijn van de onder de punten 2 en 3 genoemde ziekteverwekkers.

De ziektebewakingsprogramma’s moeten ten minste de in punt 2 bedoelde ziekteverwekkers en in de lijst opgenomen gehouden soorten omvatten.

2. Ziektebewaking ten aanzien van salmonellaserotypen die relevant zijn voor de diergezondheid

2.1 Vaststelling van besmetting met de ziekteverwekkers:

a. Salmonella Pullorum: Salmonella enterica subspecies enterica serovar Gallinarum biochemische variant (biovar) Pullorum;

b. Salmonella Gallinarum: Salmonella enterica subspecies enterica serovar Gallinarum biochemische variant (biovar) Gallinarum;

c. Salmonella arizonae: Salmonella enterica subspecies arizonae serogroep K (O18) arizonae

In 2.5 wordt het steekproefkader en de bemonsteringsfrequentie gespecificeerd voor alle inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden:

Fokpluimvee en gebruikspluimvee: Gallus, Meleagris gallopavo, Numida meleagris, Coturnix coturnix, Phasianus, colchicus, Perdix perdix en Anas spp.

I. bemonstering voor Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum:

Tijdstip van bemonstering:

- fokpluimvee: tijdens de leg

- gebruikspluimvee: ten minste eenmaal per jaar gedurende de productie.

Aantal te bemonsteren vogels/aantal 60

II. bemonstering voor Salmonella arizonae: Fokpluimvee en gebruikspluimvee: Meleagris gallopavo

Tijdstip van bemonstering:

- fokpluimvee: tijdens de leg

- gebruikspluimvee: ten minste eenmaal per jaar gedurende de productie

Aantal te bemonsteren vogels/aantal 60

In het ‘Programma inzake microbiologische controle in broederijen en ziektebewakingsprogramma’s in inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden en in broederijen’ wordt de matrix en het laboratoriumonderzoek nader gespecificeerd.

Bijlage X

Verplichte monitoring Mycoplasma gallisepticum en Mycoplasma meleagridis

Per 21 april 2021 is de regelgeving met betrekking tot de monitoring van Mycoplasma gallisepticum (M.g.) en Mycoplasma meleagridis (M.m.) opgenomen in de Regeling houders van dieren en in de Verordening 2019/2035 ‘Regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren’ en Besluit van 24 maart 2021, houdende ‘Regels met betrekking tot de preventie en bestrijding van dierziekten en tot wijziging van het Besluit dierlijke producten, het Besluit diergeneesmiddelen, het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Besluit diergezondheid). De aanwijzing van Mycoplasma gallisepticum (M.g.) en Mycoplasma meleagridis (M.m.) als de te monitoren en te bestrijden dierziekten, samen met de aanwijzing van de laboratoria staan in de Regeling en het Besluit . Het monsternameschema is verwoord in de Verordening

Deel 2 verordening 2019/2035

Ziektebewakingsprogramma’s in broederijen zoals bedoeld in artikel 7 en in inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden zoals bedoeld in artikel 8 (pluimvee dat bestemd is voor andere doeleinden dan de slacht of het uitbroeden van eieren, zal worden verplaatst naar een andere lidstaat).

3.5.a Bemonsteringsmatrix Mg

• Fokpluimvee op een leeftijd van 1 (hoenders 6), resp. 20 (kalkoen) weken, tijdens de leg en vervolgens om de 90 dagen;

• Gebruikspluimvee: tijdens productie om de 90 dagen.

3.5.b Bemonsteringsmatrix Mm

• Fokpluimvee op een leeftijd van 20 weken, tijdens de leg en vervolgens om de 90 dagen.

Bijlage XI

Meldingsplichtige ziekten

Meldingsplichtige en bestrijdingsplichtige dierziekten

Sinds 21 april 2021 is de Animal Health Law in werking getreden. Op basis van de Europese Diergezondheidsverordening (verordening (EU) nr. 2016/429):

A. Dierziekten die gewoonlijk niet in de Unie voorkomen en bestreden moeten worden; voor pluimvee: infectie met hoogpathogene aviaire influenza en infectie met het virus van de ziekte van Newcastle;

B. Dierziekten die moeten worden bestreden met als doel ze (op termijn) in de gehele Unie uit te roeien;

C. Dierziekten die relevant zijn voor sommige lidstaten en waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden naar andere delen van de Unie die officieel ziektevrij zijn of waarin een uitroeiingsprogramma voor de dierziekte loopt;

D. Dierziekten waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden wegens binnenkomst in de Unie of verplaatsingen tussen de lidstaten; voor pluimvee: aviaire mycoplasmose (Mycoplasma gallisepticum en M. meleagridis), infectie met Salmonella Pullorum, S. Gallinarum, S. arizonae, infectie met laagpathogene aviaire- influenzavirussen, aviaire chlamydiose;

E. Dierziekten waarvoor bewaking nodig is binnen de Unie zijn. Zie D.

Lidstaten zijn verplicht tot het bestrijden van categorie A- en B-ziekten. Voor het bestrijden van A-ziekten moeten lidstaten draaiboeken opstellen. Nederland is ook vrij van bepaalde ziekten die zijn opgenomen in de lijst als categorie C-ziekten. Indien Nederland vrij is van bepaalde C-ziektes kan Nederland een draaiboek opstellen om deze ziekte te bestrijden om de vrijstatus te handhaven. Alle maatregelen die worden genomen tijdens een uitbraak van een dierziekte moeten er uiteindelijk voor zorgen dat de verspreiding van de ziekte wordt beperkt en dat de ziekte wordt uitgeroeid.

Alle dierziekten die in de categorie A tot en met D vallen, zijn ook gecategoriseerd als E-ziekten. Daarnaast zijn er enkele dierziekten die uitsluitend onder categorie E vallen. E staat voor meldplicht. Zie voor het totale overzicht van de in de Uitvoeringsverordening (EU) 2018 /1882 van Animal Health Law (AHL) (EU) 2016 /429 (Categorie A t/m E) gecategoriseerde dierziekte bijlage 1.

Ziekten die moeten worden gemeld aan WOAH (World Organisation for Animal Health) (WOAH listed diseases 2023)

Avian diseases

- Avian chlamydiosis

- Avian infectious bronchitis

- Avian infectious laryngotracheitis

- Avian mycoplasmosis (M. gallisepticum)

- Avian mycoplasmosis (M. synoviae)

- Duck virus hepatitis

- Fowl typhoid

- Infection with avian influenza viruses

- Infection with influenza A viruses of high pathogenicity in birds other than poultry including wild birds

- Infection with Newcastle disease

- Infectious bursal disease (Gumboro disease)

- Pullorum disease

- Turkey rhinotracheitis

Bron:

https://www.woah.org/en/what-we-do/animal-health-and-welfare/animal-diseases/?_tax_animal=terrestrials%2Cavian

Colofon

Deze rapportage is opgesteld door GD in samenspraak met de Begeleidingscommissie Monitoring Diergezondheid Pluimvee, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit), AVINED, sectorvertegenwoordigers (LTO/NOP en NVP), pluimveepractici en GD (adviserende rol).

GD - Afdeling pluimveegezondheidszorg (uitvoering monitoringsrapportage Pluimvee)

N. de Bruijn

W. Dekkers

T. Fabri

A. Feberwee

I. Jorna

R.J. Molenaar

R. Petersen

C. ter Veen

S. de Vos

J. Wiegel

M.K. de Wit

J.J. de Wit

G.J. Zuidam

GD - Overige afdelingen

(uitvoering monitoringsrapportage Pluimvee)

M. den Besten

A. Heuvelink

GD - Redactiecommissie

I. Jorna

R.J. Molenaar

S. de Vos

J. Wiegel

GD - Eindredactie

I. Jorna

D. de Leeuw

Royal GD Arnsbergstraat 7

Postbus 9, 7400 AA Deventer

T. 0900 1770

info@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl

GD3032/05-24

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.