Jaarrapportage paard 2024

Page 1


Uitgave:

Royal GD 2025

Telefoon 088 2025500 info@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl

Ontwerp: Onis creatieve communicatie

Opmaak: Drukkerij Ovimex

Redactie Jaarverslag Helpdesk Paard

Carlijn ter Bogt-Kappert1, Robin van den Boom2, René van den Brom1, Eva Dieterman1, Kees van Maanen1, Linda van den Wollenberg1

Bemensing aan de telefoon: Robin van den Boom2, Eva Dieterman1, Rosa Houben2, Lieuwke Kranenburg2, Kees van Maanen1, Mathijs Theelen2, Linda van den Wollenberg1

1 Royal GD 2 faculteit Diergeneeskunde

De resultaten in deze publicatie mogen niet zonder schriftelijke toestemming van de auteurs worden verwerkt of gebruikt (bijvoorbeeld in wetenschappelijk onderzoek), tenzij sprake is van citatie. Op citaties is auteursrechtvan toepassing.

1. Voorwoord

Voor u ligt het ’Jaarverslag Basismonitoring Paard 2024’. De monitoring van diergezondheid in de paardensector bestaat sinds 2014. In de loop der tijd is deze monitoring uitgebreid met een aantal elkaar aanvullende instrumenten waarmee informatie wordt verzameld over de gezondheidssituatie van paarden in Nederland. De middelen zijn deels reactief (Helpdesk Paard en Pathologie; initiatief ligt vooral bij praktiserende dierenartsen) en deels proactief (Data-analyse, pilots; initiatief ligt bij GD). Royal GD vervult in deze monitoring een centrale rol in nauwe samenwerking met de faculteit Diergeneeskunde (fD). Experts van Wageningen BioVeterinary Research (WBVR) zijn zo nodig beschikbaar voor ruggenspraak. Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) ondersteunt deze monitoring financieel.

Een belangrijk onderdeel van de Basismonitoring Paard is de Helpdesk Paard. De Helpdesk Paard, voor dierenartsen, is in 2014 opgezet door GD in samenwerking met:

• de toenmalige Groep Geneeskunde Paard (GGP), nu Clusterbestuur Paard van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD);

• het toenmalige Centraal Veterinair Instituut (CVI), nu Wageningen Bioveterinary Research (WBVR);

• de faculteit Diergeneeskunde (fD).

De Helpdesk Paard heeft als doel om informatie uit te wisselen met dierenartsen over (mogelijke) infectieuze aandoeningen bij het paard om zo inzicht te krijgen en te houden in de actuele gezondheidssituatie van paarden in Nederland. Daarbij gaat het zowel om endemische als om niet-endemische aandoeningen. De verkregen informatie vanuit de Helpdesk Paard wordt vervolgens gedeeld met dierenartsen die zijn geïnteresseerd in paardengezondheidszorg. De Helpdesk Paard is niet het officiële meldpunt voor meldingsplichtige aandoeningen, dat is de NVWA. Het landelijke dierziektenmeldnummer van de NVWA is 045 5463188. De NVWA is via dit nummer 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar. De Helpdesk Paard draagt bij aan het opsporen van nieuwe aandoeningen en niet-endemisch in Nederland voorkomende aandoeningen en het signaleren van veranderingen in het voorkomen van bekende aandoeningen.

De naamsbekendheid van de Helpdesk Paard is de afgelopen jaren flink toegenomen. GD, fD en daarmee de Helpdesk Paard, dragen op deze wijze sterk bij aan het opvangen van ’opmerkelijke‘ signalen uit het veld. Praktiserende dierenartsen worden met enige regelmaat gewezen op de mogelijkheid om de Helpdesk Paard in te schakelen door bevindingen terug te koppelen naar zowel dierenartsen en paardenhouders als naar andere stakeholders. Het interactieve karakter zorgt voor een doorgaande expertise opbouw bij de bemensing van de Helpdesk Paard. Ervaringen uit andere diersectoren laten zien dat een dergelijke helpdesk de basis vormt van een goede monitoringssystematiek.

Informatie die bij de Helpdesk Paard binnenkomt wordt geanalyseerd en geïnterpreteerd binnen GD, waarbij zo nodig ook andere disciplines worden betrokken zoals pathologie, bacteriologie en epidemiologie. Er vindt regelmatig (telefonisch) overleg plaats tussen GD en medewerkers van de fD die de Helpdesk Paard bemensen. Daarnaast vindt tweemaal per jaar vanuit de Sectorraad Paarden een breed Gezondheidsoverleg Paard plaats, waarin onder andere relevante bevindingen uit de Helpdesk Paard gedeeld worden. Het Clusterbestuur Paard van de KNMvD wordt van bijzondere bevindingen op de hoogte gehouden. Mocht vaker of acuut overleg gewenst zijn bij een bijzondere of ingewikkelde casus of bij een spoedgeval dan is het contact tussen GD, fD en eventuele andere partijen snel en mede door deze samenwerking in het Gezondheidsoverleg Paard laagdrempelig.

2. Monitoringssystematiek

Via de Helpdesk Paard kunnen dierenartsen informatie uitwisselen over infectieuze aandoeningen en symptomen die mogelijk verband houden met infectieziekten bij het paard. Doel is om zo inzicht te krijgen in de actuele diergezondheidssituatie in Nederland en dierenartsen te voorzien van actuele informatie over infectieziekten. Tegelijkertijd biedt het centrale telefoonnummer de mogelijkheid om informatie uit het veld snel te bundelen zodat de sector, indien nodig, direct stappen kan ondernemen.

De Helpdesk Paard wordt bemenst door onder andere specialisten van GD en fD en is op werkdagen van 15.00 tot 17.00 uur te bereiken via 088 20 25 555 (optie 5 paard). Dierenartsen kunnen dan direct met een dierenarts van de Helpdesk Paard spreken. De klantenservice van GD is daarnaast de hele dag bereikbaar en kan dierenartsen verwijzen naar de Helpdesk Paard. Bij spoed probeert een dierenarts van de Helpdesk Paard eerder met de vraagsteller contact op te nemen.

De Helpdesk Paard werd opgezet in het kader van de monitoring van infectieuze aandoeningen bij paarden, zoals omschreven in het projectplan ‘Samen werken aan paardengezondheid’ van de SRP. Dit plan heeft als doel om de gezondheid van paarden in Nederland te bevorderen en om verspreiding van endemische infectieziekten en insleep van nieuwe infectieziekten in te perken, te voorkomen dan wel vroegtijdig te signaleren. Daarbij gaat het zowel om endemische aandoeningen, bijvoorbeeld rhinopneumonie, droes en contagieuze equine metritis, als niet-endemische aandoeningen zoals equine infectieuze anemie, westnijlvirus en Afrikaanse paardenpest. Bij verdenkingen van meldingsplichtige aandoeningen attendeert de Helpdesk Paard de beller op de noodzaak om contact op te nemen met het officiële meldpunt van de NVWA.

De verkregen informatie vanuit de Helpdesk Paard wordt op diverse manieren gedeeld met dierenartsen die professioneel betrokken zijn bij paardengezondheidszorg. Zo worden interessante casussen en ontwikkelingen op het gebied van infectieziekten beschreven in het GD katern van de Hippische Ondernemer. Daarnaast worden regelmatig updates en artikelen gepubliceerd in andere bladen zoals GD Veterinair, het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (publicaties en structurele bijdrage aan de rubriek Trends in de Monitoring), Dier-en-Arts en internationale (wetenschappelijke) bladen. Ook wordt informatie verstrekt via cursussen en andere nascholingsactiviteiten, zoals de Actualiseringscursus Paard, de Klinische Avonden Paard (KAP), bijeenkomsten voor dierenartsen georganiseerd door de UKP (fD) en GD-cursussen, over onderwerpen zoals droes, rhinopneumonie, rhodococcose, equine coronavirusinfecties en abortusverwekkers. Tevens wordt informatie uitgewisseld met het kennisnetwerk dierenartsen en de leden van de Monitoring and Surveillance working group van de Federation of European Equine Veterinary Associations (FEEVA) en met de Fédération Équestre Internationale (FEI).

De Helpdesk Paard is niet bedoeld voor het bespreken van bloeduitslagen, anders dan die van paarden met een mogelijke infectieziekte. De specialisten van de fD die deelnemen aan de Helpdesk Paard kunnen, vanwege privacyregelgeving, niet in de systemen van GD en daarmee niet bij de desbetreffende uitslagen tenzij de vraagsteller deze telefonisch voorlegt. Het is belangrijk dat de vraagsteller op de hoogte is van deze afkadering van de Helpdesk Paard. Het bespreken van deze bloeduitslagen leidt wel regelmatig tot adviezen over of vervolgonderzoek op het gebied van infectieziekten.

3. Cijfers 2024

In 2024 hebben de medewerkers van de Helpdesk Paard 479 vragen ontvangen en afgehandeld. De vragen komen voornamelijk via de telefoon binnen en een deel via e-mail en WhatsApp. De onderwerpen van de vragen staan in onderstaande tabel en figuren. De percentages geven aan hoeveel vragen over het betreffende onderwerp gesteld zijn. Deze percentages zijn dus niet een-op-een te vertalen naar de mate van voorkomen van de aandoening.

Tabel 1 Contactmomenten gericht op specifieke ziekte in 2024

Gericht op specifieke ziekte

zooepidemicus-infecties

Teekgebonden aandoeningen (borreliose (ziekte van Lyme), anaplasmose, piroplasmose)

Toxicologische aandoeningen (giftige planten, zware metalen)

Virale encephalomyelitiden (o.a. westnijlvirus (WNV))

Overige infectieuze aandoeningen, o.a. contagious equine metritis (CEM), echinococcose, equine infectieuze anemie (EIA), euine virale arteritis (EVA), kwade droes, leptospirose, listeriose, vesiculaire stomatitis

Tabel 2 Contactmomenten probleemgericht in 2024

Probleemgericht

2022 % 2023 % 2024

Ademhalingsproblemen/hoesten 6,3 7,9 12,5

Bevangenheid/kreupelheid 3,9 4,8 4,6

Diarree 18,4 14,5 12,9

Huidaandoeningen/jeuk 5,1 3,4 5,0

Koorts

Neurologische verschijnselen

10,7 11,1

Plotseling dood 3,1 3,8 5,7

Prestatie problemen 3,9 3,1 4,3

Vermageren 11,3 10,3 9,6

Verwerpen 2,7 4,1 6,1

Vruchtbaarheidsproblemen 1,2 2,1 1,8

Overig, o.a. bespreken bloeduitslagen, voeding/drinkwater

Toxicologische aandoeningen (giftige planten, zware metalen)

Virale encephalomyelitiden (o.a. westnijlvirus)

Overige infectieuze aandoeningen

Clostridium-infecties

Droes

Equine coronavirus-infecties

Equine influenza

Lawsonia intercellularis

Maagdarmwormen

Rhinopneumonie

Rhodococcose

Salmonellose

Streptococcus zooepidemicus-infecties

Teekgebonden aandoeningen (Borreliose, anaplasmose, piroplasmose)

Figuur 1 Percentage contactmomenten gericht op specifieke ziekte in 2024.

Percentage contactmomenten probleemgericht

Figuur 2 Percentage contactmomenten probleemgericht in 2024.

Overig, o.a. bespreken bloeduitslagen, voeding/drinkwater

Ademhalingsproblemen/hoesten

Bevangenheid/kreupelheid

Diarree

Huidaandoeningen/jeuk

Koorts

Neurologische verschijnselen

Plotselinge dood

Prestatie problemen

Vermageren

Verwerpen

Vruchtbaarheidsproblemen

4. Meest voorkomende en nieuwe bevindingen

Helpdesk Paard

Hieronder worden de meest voorkomende infectieuze en enkele niet-infectieuze aandoeningen vastgesteld in 2024 nader toegelicht.

Droes

Droes is een aandoening die wordt veroorzaakt door de bacterie Streptococcus equi subsp. equi. Na een incubatietijd van drie tot veertien dagen zijn over het algemeen koorts en sloomheid de eerste klinische verschijnselen die kunnen worden waargenomen. Door de voorste luchtwegontsteking die ontstaat kan het zijn dat het paard slecht wil eten en drinken, moeite heeft met slikken en in sommige gevallen de hals gestrekt houdt. Purulente neusuitvloeiing is een symptoom dat regelmatig in het verloop van droes wordt gezien. Het meest typische verschijnsel is echter zwelling van de lymfeknopen. Dit betreft meestal de submandibulaire en/of retropharyngeale lymfeknopen, soms de parotideale lymfknopen en de craniale cervicale lymfeknopen en incidenteel andere inwendige lymfeknopen. In dat laatste geval spreken we over verslagen droes. Deze lymfeknopen kunnen vervolgens gaan abcederen. De ernst van een droesinfectie hangt van een aantal factoren af: de immuunstatus van het paard, de virulentie van de droesstam, de hoeveelheid bacteriën (inoculum) waaraan het paard was blootgesteld én de duur van die blootstelling. Droes was in 2024 voor de Helpdesk Paard, het meest besproken onderwerp.

Begin september 2024 is Rosa Houben, een van de dierenartsen die de Helpdesk Paard bemand, gepromoveerd aan de faculteit

Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, haar proefschrift met de titel: ‘Dynamiek van transmissie van Streptococcus equi subspecies equi en equine herpesvirus 1’ bevat belangrijke gegevens die in de toekomst zullen helpen om rekenmodellen in te zetten voor een betere controle over infectieziekten bij paarden. Een dierenarts van GD was haar co-promotor. Een aantal conclusies uit het proefschrift zijn van belang in het kader van de monitoring en advisering aangaande infectieziekten paard:

1. Reproductiegetal (R o) van Droes:

• De minst conservatieve schatting (gebaseerd op groepshuisvesting) van R o voor droes is 2.7 (95% CI 2.1-3.3). Eén geïnfecteerd paard besmet in deze situatie gemiddeld bijna drie andere paarden in een niet-immune groep.

2. Immuniteit na infectie en dragerschap:

• De overtuiging dat een kwart van de paarden niet langdurig immuun zou worden, is weerlegd.

• Bevindingen tonen aan dat de meeste paarden 4 tot 6 jaar beschermd blijven tegen herinfectie na doormaken van droes.

• In Nederland is ongeveer 1 op de 26 paarden drager van droes. Paardenbewegingen en risico's:

• Op 4/5 van de ondervraagde paardenhouderijen verlaten paarden tijdelijk het terrein voor wedstrijden of training. Deze verplaatsingen brengen risico op insleep van infectieziektes met zich mee.

• Er zijn jaarlijks tienduizend tot honderdduizenden contacten tussen droesdragers en niet-immune paarden op wedstrijden.

• Slechts weinig van deze contacten resulteren in nieuwe uitbraken van droes.

Biosecuritymaatregelen:

• Uit een vragenlijstonderzoek naar biosecuritymaatregelen bij paardenhouderijen (geen opfokbedrijven) blijkt dat slechts een kleine minderheid een infectiecontrolebeleid hanteert. Vanuit de Helpdesk Paard worden regelmatig biosecuritymaatregelen doorgesproken met de dierenartsen en tijdens bedrijfsbezoeken ook met paardenhouders. Wat betreft droes worden de volgende tips benadrukt:

• plaats nieuwe paarden idealiter drie weken in quarantaine zonder contact met anderen. Wanneer volledige quarantaine niet haalbaar is, overweeg dan alternatieve quarantaine met zicht en geluid op andere paarden. Ook dit vermindert infectierisico’s;

• meet dagelijks de temperatuur van alle dieren en isoleer zieke dieren;

• let op overdracht via mensen en spullen en verzorg quarantainepaarden als laatste.

Rhinopneumonie

Equine Herpesvirussen type 1 en 4 (EHV-1 en EHV-4), de veroorzakers van rhinopneumonie, komen wereldwijd voor. Meestal resulteert een infectie met dit virus bij het paard in een verkoudheid en andere respiratoire verschijnselen. Rhinopneumonie kent echter nog twee andere verschijningsvormen, de abortusvorm en de neurologische vorm. Deze hebben op paarden, en daarmee ook op hun eigenaren, over het algemeen duidelijk meer impact. De gevolgschade van deze uitingsvormen kan voor eigenaren aanzienlijk zijn. Dit levert ook voor de betrokken dierenartsen vaak veel werk en vragen op.

In 2024 waren weer enkele uitbraken van de neurologische vorm van rhinopneumonie (Equine Herpesvirus Myeloencephalopathie: EHM). Uitbraken worden regelmatig opgepikt door de media en kunnen veel impact hebben op het getroffen bedrijf en de betrokkenen en het roept vaak vragen op bij eigenaren en dierenartsen. Bevestigde EHM-uitbraken melden dierenartsen van de Helpdesk Paard, na verkrijgen van toestemming van de eigenaar, bij de SRP. De SRP vermeldt deze uitbraken op haar website.

In november 2024 werd de Helpdesk Paard geconsulteerd in verband met een EHM-uitbraak op een groot paardenbedrijf dat sport, training en fokkerij met elkaar combineert. Een GD-dierenarts legde een bedrijfsbezoek af om de eigen dierenarts te ondersteunen in de juiste managementsaanpak. Op het bedrijf stonden alle paarden (waaronder sportpaarden, trainingspaarden drachtige merries, jonge paarden) onder één dak. Er was daarnaast geen mogelijkheid tot isolatie. Vanwege de vele transportbewegingen van paarden van en naar het bedrijf, is het risico op insleep van infectieziektes significant. Jonge dieren tonen zelden neurologische verschijnselen van een EHV-1infectie, en juist vaak respiratoire verschijnselen. Jonge dieren kunnen daarom gemakkelijk ‘onopgemerkt’ het virus binnenslepen wat kan resulteren in een uitbraak. Drachtige merries lopen het risico te aborteren als gevolg van een EHV-1-infectie en eventueel een EHV-4-infectie. Deze dieren moeten daarom bij voorkeur apart gehuisvest worden van de overige dieren. Het feit dat de uitbraak op dit bedrijf moeilijk onder controle te brengen was, illustreerde goed het belang van biosecuritymaatregelen en het belang van gescheiden huisvesten van verschillende leeftijdsgroepen. In de paardensector is aandacht voor biosecuritymaatregelen en het gescheiden huisvesten van verschillende leeftijdsgroepen en doeldieren nog niet altijd zo vanzelfsprekend als in sommige veehouderijsectoren. Voor de praktijk en de paardensector is het van belang dat hier meer aandacht voor komt. Deze casus biedt een goede kans op in te zoomen op, en informatie te verstrekken over dit onderwerp. Daarnaast waren er in 2024 ook weer meerdere bevestigde abortusgevallen door rhinopneumonie. Bij aandoeningen van de voorste luchtwegen werd vaak EHV-4 aangetoond.

Het hierboven genoemde proefschrift van Rosa Houben bevat naast gegevens over droes, ook informatie over EHV-1. De volgende conclusies uit het proefschrift zijn relevant in de advisering tijdens de Helpdesk consulten:

• Reproductie getal EHV-1 (in niet gevaccineerde groepen): R o = 3.3 (2.6-4.0).

• Reproductie getal EHV-1 in gevaccineerde groepen: R v =2.7 (2.1-3.2).

• Geen statistisch significant verschil tussen R o en R v (p=0.15). Beperkingen: veel onderlinge verschillen tussen uitbraken, ook binnen subgroepen.

• Vaccinatie lijkt effect op transmissie te kunnen hebben, maar huidige vaccins brengen R-getal waarschijnlijk niet onder 1. Dat wil zeggen dat ook in gevaccineerde groepen één paard minimaal één ander paard kan besmetten.

• Voorkomen van grote uitbraken van EHV-1 via uitsluitend vaccinatie lijkt niet mogelijk onder huidige omstandigheden.

Influenza

In 2024 bevestigde GD één uitbraak van influenza. Daarmee was het een rustig jaar voor wat betreft influenza. Ook in andere landen van Europa was het rustig gezien het aantal meldingen van het International Collating Centre in Newmarket. Binnen Europa kwamen verreweg de meeste meldingen van positieve influenza gevallen uit Engeland. Dit land rapporteerde in totaal 21 positieve influenza gevallen in 2024.

H5N1

Equine influenza wordt veroorzaakt door twee subtypes van influenza A-virussen: H7N7 en H3N8. In een publicatie over een studie uit Mongolië eind 2024 werd echter gesuggereerd dat paarden een rol zouden kunnen spelen bij de verspreiding van het H5N1 vogelgriepvirus dat momenteel wereldwijd rondgaat. Naar aanleiding van deze publicatie stuurden een aantal inhoudelijke experts een ingezonden brief ter nuancering naar het desbetreffende tijdschrift, waarvan één van de GD-dierenartsen van de Helpdesk Paard mede-auteur was. In deze studie werden weliswaar bij de helft van de paarden antistoffen tegen influenza aangetroffen, maar bij minder dan 1 procent van de seropositieve paarden bleek het om antistoffen tegen het H5N1 vogelgriepvirus te gaan. Daarnaast werd gesteld dat het zelfs nog binnen de foutmarge van de test kan vallen.

Er is in de opinie van deze experts dus voorlopig dus nog geen reden tot ongerustheid. Evengoed is het wel zaak om verdenkingen van influenza goed te onderzoeken. GD biedt hiervoor al jaren een gevoelige influenza A-virus-PCR aan. Hiermee kan zowel de equine influenza subtypes (H7N7 en H3N8) als het vogelgriep (H7N7 en H3N8) worden aangetoond. De diagnose kan hiermee binnen een dag gesteld kan worden. Zo nodig kunnen positieve monsters verder worden getypeerd.

Westnijlvirus

Het westnijlvirus (WNV) komt al geruime tijd voor in het zuidoosten van Europa en in het Middellandse Zeegebied. De afgelopen jaren breidde het zich uit richting Centraal-Europa, waaronder het centrale deel van Duitsland. In 2020 is WNV voor het eerst in Nederland aangetoond in zowel wilde vogels, muggen als een beperkt aantal mensen in de omgeving van Utrecht.

Voor de periode 2021 tot en met 2023 werd door het WNV response team (waarin de GD participeert), in opdracht van LVVN en VWS een surveillancesysteem ingericht. Voor paarden betekende dit een de zogenaamde syndroomsurveillance in het vectorseizoen (mei tot en met november). Er werden jaarlijks 50 tot 100 bloedmonsters ingestuurd in het kader van uitsluitingsdiagnostiek in geval van onbegrepen neurologische verschijnselen. In 2023 is via deze monitoring een infectie met WNV aangetoond bij een paard in het grensgebied Duitsland-Nederland, hierbij kon het oplopen van de besmetting in Nederland niet worden uitgesloten. De uitkomsten van deze pilot (onder andere autochtone circulatie in muggen en vogels) laten zien dat Nederland nu mogelijk in een laag-endemische fase verkeert. Gezien de verdere opkomst van WNV in Europa was het advies om een structurele en kosteneffectieve One Health surveillance- en responsstructuur in Nederland op te zetten en te implementeren. Zo kunnen WNVcirculatiesignalen, liefst vroegtijdig, worden opgepikt. In 2025 wordt de monitoring van WNV in paarden dan ook op de hierboven beschreven wijze voortgezet.

SEIN

In juni 2019 startte het programma Surveillance Equine Infectieziekten Nederland (SEIN). Er worden wekelijks groepsgewijze meldingen verstuurd met per pathogeen de meldingen op de kaart van Nederland. SEIN startte als een project van GD en het Cluster Paard van de KNMvD, mede mogelijk gemaakt door Boehringer Ingelheim Animal Health. Sinds 1 juli 2023 hebben drie nieuwe sponsoren zich aangesloten bij SEIN: MSD Animal Health, Dechra en Zoetis. Mede dankzij deze ondersteuning kon SEIN zich uitbreiden (SEIN 2.0) en kan het zich blijven ontwikkelen. SEIN is exclusief opgezet voor dierenartsen. Het voorziet deelnemende dierenartsen van een wekelijks overzicht van de belangrijkste infectieuze aandoeningen die zijn vastgesteld bij paarden in Nederland. Dit wordt geanonimiseerd op tweecijferig postcodeniveau verzonden in een e-mailalert. Inmiddels nemen ongeveer 350 dierenartsen, die verbonden zijn aan ongeveer 230 praktijken, deel aan SEIN.

In eerste instantie werden alleen de belangrijkste infectieuze luchtwegaandoeningen droes, rhinopneumonie en influenza gerapporteerd. Op basis van een enquête eind 2022 onder paardendierenartsen, is de lijst uitgebreid met de ziekteverwekkers Rhodococcus equi, equine coronavirus, pathogene Salmonella spp en de teekgebonden aandoeningen Anaplasma phagocytophilum, Theileria equi en Babesia caballi (SEIN 2.0). Wellicht kunnen in de toekomst, afhankelijk van de inhoudelijke wensen en beschikbare middelen, ook pathogenen in het kader van van het nieuwe PCR-abortuspakket worden gerapporteerd via SEIN.

In 2024 zijn 361 casussen gemeld in 98 SEIN-meldingen. Deze Nederlandse meldingen worden ook overgenomen door internationale surveillancesystemen voor infectieziekten bij paarden zoals RESPE uit Frankrijk en het International Collating Centre (ICC) in het Verenigd Koninkrijk. Tevens worden door SEIN elke drie maanden overzichtskaartjes van alle meldingen per aandoening gepubliceerd. SEIN werkt ondersteunend voor de Helpdesk Paard, omdat het kan leiden tot nader contact met praktiserende dierenartsen.

Rhinopneumonie (EHV-1 + EHV-4) 2024

phagocytophilum 2024

Figuur 3 Weergave SEIN-meldingen op basis van gekleurde postcodegebieden in 2024. De kleurintensiteit van ieder postcodegebied weerspiegelt het aantal meldingen in dit gebied.

Droes 2024
Influenza 2024
Rhodococcus equi 2024
Theileria equi 2024
Anaplasma
Equine coronavirus 2024
Salmonella enterica 2024

Overige aandoeningen, aandachtspunten en casusbeschrijvingen

Salmonellose

Het percentage positieve Salmonella spp. monsters van paarden met diarree was in 2024 verdubbeld ten opzichte van eerdere jaren (zie hieronder bij salmonella-pilot). Er zijn vier bedrijfsbezoeken afgelegd vanwege salmonellaproblematiek. Ook is bij diverse secties vanuit de monitoring een salmonella -infectie vastgesteld. Niet alle paarden die Salmonella spp. uitscheiden tonen klinische verschijnselen, echter paarden met klinische verschijnselen in het kader van een salmonella-infectie scheiden vaak wel (zeer) grote aantallen bacterieën uit. Wanneer klinische verschijnselen optreden betreft dit vaak diarree en eventueel koorts en shockachtige verschijnselen wanneer er sprake is van een sepsis. Eén van de sectieuitslagen illustreert specifiek het belang van scherp blijven op Salmonella spp. bij andere verschijnselen dan diarree en koorts. Deze sectie betrof een veulen met neurologische verschijnselen. Dit jonge veulen werd opgenomen op een tweedelijns kliniek vanwege kreupelheid gerelateerd aan een dik spronggewricht. Na behandeling ging het veulen hersteld naar huis, echter na een week kwam het retour vanwege koorts en neurologische verschijnselen (tetraparese en convulsies). Omdat de verschijnselen progressief verergerden en de ingestelde therapie niet aansloeg, is het veulen ingeslapen en ingestuurd voor sectie in het kader van monitoring. Hier bleek een ernstige osteomyelitis met abcesvorming van de eerste halswervel de boosdoener. De kiem die uit het abces gekweekt werd, betrof een Salmonella serogroep D. Pasgeboren veulens, vooral degenen die te weinig biest of biest van onvoldoende kwaliteit hebben gekregen en geboren worden op bedrijven waar Salmonella spp. voorkomt als endemisch probleem, lopen het risico dat bacteriën zoals Salmonella spp. zich via de bloedbaan nestelen in gewrichten of groeischijven. Salmonellose moet dan ook worden overwogen in differentiële diagnose bij veulens met neurologische symptomen, zelfs als er klinisch geen beeld van darmontsteking mee gepaard gaat. Het vaststellen van salmonella-infecties is daarnaast ook belangrijk vanwege het zoönotische risico voor de mens.

Rhodococcose

In 2024 zagen we in het tweede en derde kwartaal een duidelijke toename van Rhodococcus equi in monsters ingezonden voor laboratoriumdiagnostiek (zie SEIN-overzicht). Er zijn in 2024 twee bedrijfsbezoeken afgelegd vanwege rhodococcose-problematiek. Net als voor salmonellose was ook voor rhodococcose pathologisch onderzoek van meerwaarde in een uitzonderlijke casus. Waar het meestal veulens betreft die aangedaan zijn door Rhodococcus equi, betrof het in dit geval een 2-jarig paard.

Een 2,5-jarige IJslander ruin vertoonde al langere tijd klinische klachten zoals vermageren en een wisselend klinisch beeld met onder andere diarree, neusuitvloeïng, koorts en een ontstekingsbloedbeeld. Vanwege onvoldoende verbetering en het vermoeden van onderliggend probleem met het immuunstelsel werd uiteindelijk besloten tot euthanasie. Het dier werd aangeboden voor pathologisch onderzoek waar onder andere een abcederend(e) lymfadenitis in mesenteriale lymfeknopen door infectie met Rhodococcus equi werd vastgesteld. Rhodococcus equi is een bacterie die wereldwijd in de bodem te vinden is. De gevoeligheid voor infectie is het hoogst bij pasgeboren veulens en neemt af met de leeftijd. Het meest voorkomende en bekendste ziektebeeld na infectie met Rhodococcus equi is een longontsteking met abcesvorming bij veulens in de leeftijdscategorie van 1 tot 4 maanden oud. Het is ongebruikelijk om rhodococcose te vinden bij een 2,5-jarig paard zoals deze patient. Rhodococcus equi is potentieel een zoönose en kan, met name in kinderen, ouderen, zwangeren en immuungecompromitteerde patiënten, incidenteel ook infectie en pneumonie bij mensen veroorzaken.

Streptococcus equi ssp. zoöepidemicus

Sinds begin 2024 is laagdrempelig diagnostiek beschikbaar voor luchtwegproblematiek waar Streptococcus zoöepidemicus als kiem in is opgenomen. In monsters aangeboden in het kader van deze diagnostiek werd in 2024 in totaal 49 keer Streptococcus zoöepidemicus aangetroffen. Streptococcus zoöepidemicus kent veel variatie in stammen en is potentieel zoönotisch. Bij paarden wordt de bacterie beschouwd als een opportunistische pathogeen van de respiratietractus. Het k àn ook een primaire veroorzaker zijn van (pleuro)pneumonie, endometritis en abortus. Bij een sectie, aangenomen in het kader van de monitoring, werd bij een veulen van 12 weken oud met langdurige koorts, zenuwverschijnselen en ademhalingsproblemen een Streptococcus zoöepidemicus aangetoond in de longen en hersenen.

Er is meer onderzoek nodig naar virulentiefactoren en super antigenen om het ziekmakend vermogen van deze bacterie beter te begrijpen.

Klebsiella pneumoniae

Bij een 2-jarige pony werd bij pathologisch onderzoek een longontsteking door infectie met Klebsiella pneumoniae vastgesteld. Klebsiella pneumoniae kan bij paarden longontsteking veroorzaken, vooral bij dieren met verminderde weerstand of dieren die mechanisch beademd zijn tijdens een operatie. Bij volwassen paarden heeft een longontsteking door Klebsiella pneumoniae een gereserveerde prognose, waarbij 52 procent van de aangedane dieren de infectie overleeft. De bij deze pony gevonden stam was resistent tegen penicilline, waarmee het dier behandeld was. Klebsiella pneumoniae kan maanden overleven in een vochtige en donkere omgeving. Goede hygiëne en het verwijderen van vervuilde stalbedding zijn daarom belangrijke preventieve maatregelen.

Klebsiella pneumoniae is van groot belang voor de volksgezondheid en is een van de grootste bedreigingen op het gebied van ziekenhuisinfecties. Deze bacterie behoort tot de ‘ESKAPE’-groep, die bestaat uit zes zeer virulente en antibioticaresistente bacteriële pathogenen. De interactie tussen mens en dier bevordert de overdracht van Klebsiella pneumoniae tussen soorten. Er is wereldwijd bezorgdheid over de multiresistentie van Klebsiella pneumoniae bij paarden. Het voorkomen van virulente ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae bij zieke paarden benadrukt de mogelijke rol van dit dier in de epidemiologie van dergelijke virulente en antimicrobieel resistente stamen. Dit vormt een mogelijke bedreiging voor de volksgezondheid.

Leverbot (Fasciola hepatica) Paarden kunnen geïnfecteerd raken met Fasciola hepatica wanneer ze grazen op weilanden die door runderen, schapen, geiten, reeën en/of hazen besmet zijn met deze parasiet. Vervolgens kunnen paarden de cyclus op de weide voortzetten. Bij veel paarden verloopt de leverbotinfectie ogenschijnlijk asymptomatisch. Echter, een klein aantal paarden vertoont wel klinische symptomen, zoals een slechte conditie, gewichtsverlies, lethargie en soms pasteuze diarree.

In 2024 werd bij een sectie van een paard met levercirrose leverboteieren aangetroffen in de mest. Het paard vertoonde symptomen zoals gewichtsverlies, verminderde eetlust, PU/PD (polyurie/polydipsie), neurologische verschijnselen en diarree. Het was echter niet duidelijk of de leverbotinfectie de oorzaak was van de chronische leververanderingen. Leverbeschadiging door Fasciola hepatica wordt bij postmortaal onderzoek nog wel eens gemist, omdat de letsels meestal gering zijn.

Het definitief vaststellen van leverbot bij paarden is complex, omdat er weinig volwassen stadia zijn die eieren produceren en de ei-uitscheiding laag is. In Nederland is momenteel geen gevalideerde serologische test beschikbaar voor leverbot bij paarden.

5.

Rapportage Data-analyse 2023

In het kader van de diergezondheidsmonitoring paard wordt een Data-analyse uitgevoerd met routinematig beschikbare gegevens. Op deze manier kan op een snelle en kostenefficiënte wijze inzicht worden verkregen in bepaalde trends ten aanzien van de gezondheidssituatie van de paardenpopulatie in Nederland. Daarnaast kunnen ook signalen uit andere monitoringscomponenten hiermee worden ondersteund en/of genuanceerd. In de Dataanalyse wordt gebruik gemaakt van data vanuit de identificatie en registratie (I&R)-database (RVO) en van data van GD. Dit laatste betreft data vanuit de Helpdesk Paard, vanuit het laboratorium en van pathologisch onderzoek van GD. In deze rapportage staat de samenvatting van de Data-analyse van 2023. De volledige Data-analyse is verwerkt in een aparte rapportage.

I&R-gegevens

Sinds april 2021 is elke paardenhouder verplicht om de paarden die bij hem staan gehuisvest te registreren. Sindsdien zijn veel paarden opgenomen in de I&R-database, echter het systeem is relatief jong en de data zijn nog niet compleet. De gepresenteerde aantallen zijn daarom een onderschatting van de daadwerkelijke aantallen. In 2023 waren ruim 200.000 paarden geregistreerd op meer dan 31.000 UBN’s. Op iets minder dan 5.000 van deze UBN’s wordt slechts één paard gehouden, in de meeste gevallen worden twee paarden per UBN gehouden. Het aantal paarden is per tweecijferig postcodegebied in het oosten van het land hoger dan in het westen. Daarentegen is het percentage dieren dat in de leeftijdsgroep 10 tot en met 19 jaar valt in de westelijke postcodegebieden hoger dan in het oosten. In 2023 werd door 9,1 procent van de paardenhouders sterfte gemeld in de I&R-database. In de postcodegebieden in het westen van het land is het percentage dieren dat in 2023 gestorven hoger dan in het oosten. In 2023 zijn ruim 7.000 paarden geïmporteerd naar Nederland, waarvan het grootste deel uit Duitsland en België kwam. In totaal kwam ruim 98 procent van de geïmporteerde paarden uit Europese landen en dus minder dan 2 procent van buiten Europa. Buiten Europa kwamen de paarden het vaakst uit de Verenigde Staten.

Helpdesk Paard en laboratoriumonderzoek

In 2023 werd ruim 500 keer contact opgenomen met de Helpdesk Paard. De ziektes waar het vaakst over werd gebeld waren equine herpesvirus (20 procent van de contacten), droes (18 procent) en wormbesmettingen (13 procent). Symptomen waar het vaakst over werd gebeld waren koorts (19 procent), diarree (17 procent) en vermagerende paarden (12 procent). Bij de interpretatie van de resultaten van het laboratoriumonderzoek dient rekening gehouden te worden dat de monsters ingezonden zijn omdat er een indicatie was dat er een infectieuze oorzaak speelde. De monsters zijn daarmee niet representatief voor de volledige Nederlandse paardenpopulatie. In monsters die werden ingestuurd voor laboratoriumonderzoek werd gezien dat het percentage monsters waarbij droes (veroorzaakt door Streptococcus equi subsp. equi ) werd aangetoond in 2023 daalde ten opzichte van 2022. Daarnaast wordt in de periode 2018 tot en met 2022 een stijging gezien in het percentage mestmonsters waarin maagdarmwormen (i.e. grote en kleine strongyliden) werden aangetoond.

Pathologie

In 2023 werden 90 paardenkadavers (24 gesubsidieerde en 66 reguliere paarden) ingestuurd naar GD voor pathologisch onderzoek. Hiervan ging het in 23 procent van de gevallen om een verworpen veulen. De pathologieinzendingen waren voornamelijk afkomstig uit het oosten van Nederland. De belangrijkste oorzaken (zowel hoofd- als nevendiagnose) hadden een oorsprong in het maagdarmkanaal en de lever (59 procent), abortus/ doodgeboorte (28 procent) of hadden een oorsprong in hart en bloedvaten (25 procent).

Conclusie

Door de analyses binnen de Data-analyse Paard werd inzicht verkregen in een aantal diergezondheidsparameters in de paardensector in 2023. Nieuw toegevoegd zijn de analyses met betrekking tot de leeftijd van de paarden. Ook zijn de analyses van de Helpdesk Paard en Pathologie uitgebreid. In 2024 worden gekeken of ook de wormonderzoekdata van Het Woud en de pathologiedata van fD kan worden meegenomen. Om nog meer inzicht te krijgen is in de toekomst het gebruik van additionele databronnen zoals Rendac enTraces aan te raden.

6. Pathologiebevindingen

Pathologisch onderzoek wordt uitgevoerd door internationaal erkende, gespecialiseerde pathologen. Het is zeer geschikt voor het opsporen van nieuwe aandoeningen en niet-endemisch in Nederland voorkomende aandoeningen, mits deze aandoeningen tot sterfte of euthanasie leiden. Daarnaast is pathologie ook essentieel voor onbegrepen casuïstiek op het gebied van infectieuze aandoeningen. Daarbij gaat het om doodsoorzaken van waarschijnlijk infectieuze aard, bijvoorbeeld in geval van koorts, diarree, neurologische- of respiratoire verschijnselen, zeker als dat bij bijvoorbeeld meerdere paarden op een bedrijf het geval is. Dieren die ingestuurd worden voor pathologisch onderzoek vanwege een verzekeringskwestie of een vermoede niet-infectieuze aandoening, vallen buiten de basismonitoring.

Voor het effectief inzetten van dit monitoringsinstrument is een goede logistiek vereist. Er wordt gebruik gemaakt van de ophaaldienst; dit is een basisvoorziening van GD waardoor materiaal voor pathologisch onderzoek doordeweeks op de eerstvolgende werkdag na melding opgehaald en onderzocht kan worden. In geval van bijzondere omstandigheden kan een kadaver ook in het weekend worden opgehaald.

In 2024 zijn naast de secties in het kader van monitoring ook de secties uitgevoerd op de faculteit diergeneeskunde in de analyse opgenomen en gedeeld. Bij ongeveer 30 procent van de bij de fD ingezonden casussen was sprake van een verdenking of bevestiging van een infectieuze oorzaak. In 14 procent van het totaal aantal secties werd een darmontsteking (enteritis/typhlitis/colitis) vastgesteld waarbij 50 procent positief was op Clostridium perfrigens. In 7 procent van het totaal aantal secties werd een pneumonie vasgesteld, in 6 procent een pleuritis en in 5 procent een sepsis. Streptococcus zooepidemicus werd twee keer gevonden als veroorzaker van een locale ontsteking en Klebsiella spp. één keer.

Tabel 3 Belangrijkste relevante bevindingen in casussen van ingestuurde paarden binnen de basismonitoring voor pathologisch onderzoek in 2024

Ziekteverschijnselen

Vermageren, maagdarmproblemen, ademhalingsproblemen, diarree

Hoge koorts, stijve hals/ataxie, ademhalingsproblemen, plotseling dood

Koorts, niet willen eten, diarree

Koorts, vermageren, ademhalingsproblemen

Koorts, kreupelheid, dikke sprong linksachter, convulsies, zenuwverschijnselen

Koorts, langdurige ademhalingsproblemen, zenuwverschijnselen

Koorts, diarree

Atactisch achter

Vermageren, minder eten, PU/PD, zenuwverschijnselen, diarree

Koorts, apatisch, koliek, schrapen, ademhalingsproblemen diarree

Diagnose

De mesenteriale lymfeknopen zijn door infectie met Rhodococcus equi veranderd tot een groot chronisch abces van 25 cm diameter. Colitis en typhlitis door infectie met Cyathostominae (kleine strongyliden) typhlitis) en sepsis door infectie met Salmonella Typhimurium.

Abces in retropharyngeale lymfeknoop door infectie met Streptococcus equi spp. equi.

Sepsis door infectie met Escherichia coli.

Longontsteking door infectie met Klebsiella pneumoniae

Abces wervelkolom door infectie met Salmonella species serogroep D.

Chronisch(e) pneumonie door infectie met Streptococcus equi spp. zooepidemicus. En groei van Streptococcus equi spp. zooepidemicus uit hersenen.

Necrotiserende enteritis door infectie met Salmonella Typhimurium.

Chronisch(e) omfalitis. Colitis door infectie met Cyathostominae (kleine strongyliden) en locaal degeneratie in het ruggenmerg.

Cirrhose van de lever. Leverboteieren aangetoond in de mest. Of leverbotinfectie de oorzaak is van de chronische leververanderingen is niet duidelijk.

Overvulling van het colon, Clostridium perfringens CPA aangetoond in de mest.

7. Uitgevoerde pilots 2024

Salmonella-pilot

Inleiding

Salmonellabesmettingen bij paarden met niet-gastheerspecifieke (potentieel zoönotische) salmonellaserotypen, zoals Salmonella Typhimurium komen regelmatig voor. Het detecteren van Salmonella spp. bij gezonde paarden is niet ongebruikelijk en kan voortkomen uit contact met dragerpaarden of wilde dieren. Vanwege het nauwe contact tussen paarden en hun eigenaren, kunnen paarden ook geïnfecteerd raken met Salmonella spp. die door mensen wordt gedragen en vice versa.

Salmonella-infecties bij paarden kunnen een subklinisch, mild klinisch of ernstig verloop hebben. Salmonellabacterien vermenigvuldigen zich in de dikke darm en kunnen schade aan de darmwand veroorzaken. Dit kan leiden tot groot en snel vochtverlies, met tekenen van koliek die vooraf kunnen gaan aan het optreden van diarree. Schade aan de darmmucosa kan leiden tot het binnendringen van salmonellabacteriën in de bloedbaan. Paarden zijn bijzonder gevoelig voor de endotoxiciteit van het lipopolysaccharide van de salmonellacelwand.

Endotoxemie leidt tot symptomen als sloomheid, anorexia en neutropenie. De peracute vorm van de infectie, die het meest voorkomt bij veulens en jonge dieren, wordt gekenmerkt door hoge koorts, lethargie, ernstige diarree en (zonder effectieve behandeling) de dood binnen twee tot drie dagen.

Bij volwassen paarden met salmonellose is het gebruik van antibiotica controversieel. Antibiotica beïnvloeden vaak het ziekteverloop en de uitscheidingsduur niet wezenlijk. Ze dragen wel bij aan de kans op dysbacteriose en ontwikkeling van (multi)resistentie. Daarom wordt de beslissing om antibiotica te gebruiken vaak op ‘case-by-case’ basis gemaakt. Ernstige enterocolitis, sepsis, ernstige neutropenie of persisterende koorts zijn bijvoorbeeld indicaties voor antibioticatherapie bij paarden met salmonellose. Als antibiotica nodig zijn, is een antibiogram zeer wenselijk vanwege de (multi)resistente stammen die voorkomen en verplicht bij de inzet van bepaalde klasses antibiotica vanwege hun belang voor de humane gezondheidszorg.

Diagnostiek GD

In 2014 is een project potentieel zoönotische gastro-intestinale pathogenen bij paarden uitgevoerd, waarbij uit 7 van de 195 feces monsters (3,6 procent) Salmonella spp. gekweekt werden. Het betrof hierbij Salmonella Typhimurium of Salmonella enteritidis die beiden gastro-intestinale infecties bij zowel paarden als de mens kunnen veroorzaken. Tot voor enkele jaren werd bij GD alleen incidenteel bacteriologisch Onderzoek, incl antibiogram (salmonellakweek klinisch en typering of salmonellakweek voor opsporen drager) aangevraagd en uitgevoerd in paardenmonsters. In 2021 ontwikkelde en valideerde GD PCR-diarreepakketten voor veulens en paarden en vervolgens als routine diagnostiek beschikbaar gemaakt. In deze pakketten is ook een PCR voor het detecteren van Salmonella enterica species opgenomen. De monstername vindt overwegend plaats met E-swabs in een bacteriologisch (Amies) transportmedium. Van deze diagnostiek wordt door practici inmiddels veelvuldig gebruik gemaakt.

Hypothese en doelstelling pilot

De veronderstelling was dat vanuit PCR positieve E-swabs mogelijk salmonellabacteriën gekweekt en getypeerd kunnen worden. Vervolgens kan dan ook het gevoeligheidspatroon van deze Salmonella spp. worden vastgesteld. Hierdoor ontstaat meer inzicht in de mogelijke zoönotische relevantie van salmonella-infecties bij paarden en in resistentiepatronen en mogelijkheden dergelijke infecties eventueel met antibiotica te behandelen.

Resultaten pilot 2024

In 2024 steeg ten opzichte van eerdere jaren het percentage monsters van paarden of veulens met diarree die positief testen op Salmonella spp. In 2021 en 2022 lag het percentage positieve salmonella-uitslagen rond de 4 procent (vergelijkbaar met het project dat in 2014 werd uitgevoerd). In 2023 en 2024 werd het percentage ten opzichte van voorgaande jaren verdubbeld naar respectivelijk ongeveer 7 en 8 procent. De in de literatuur beschreven prevalentie van salmonella-uitscheiders bij paarden met gastro-intestinale klachten varieert van 4 tot 13 procent.

Figuur 4 Percentage monsters van paarden of veulens met diarree die positief testen op salmonella.

Serotypen

In 2024 is het in 77 procent (30/39) van de positieve inzendingen gelukt om de stammen te typeren en daarna een antibioticumgevoeligheid vast te stellen. Overeenkomend met bevindingen uit de literatuur betrof het meestal (67,7 procent) een (potentieel zoönotische) Salmonella Typhimurium (n=19). Overige stammen die werden aangetroffen waren: Salmonella species groep B (n=3), Salmonella species groep C (n=4), Salmonella species groep D (n=1), Salmonella enteritidis (n=2), Salmonella groep F−67 (n=1) (zie figuur 5).

Salmonella Enteritidis

Salmonella groep F-67

Salmonella species groep B

Salmonella species groep C

Salmonella species groep D

Salmonella Typhimurium

Figuur 5 Percentage typeringen per salmonellatype.

Antibioticumgevoeligheidsbepalingen

In de pilotstudie werd resistentie gevonden tegen meerdere, voor het paard geregistreerde antibiotica (zie figuur 6).

Twee Salmonella Typhimurium-stammen vertoonden multiresistentie. Eén van deze stammen was zowel tegen ampicilline als tegen gentamicine resistent en tevens tegen florfenicol, (chloor)tetra-, oxytetra-, doxycycline en trimethoprim-sulfonamiden (TMPS). Van de dertig uitgevoerd antibioticumgevoeligheidsbepalingen toonden vier stammen (13 procent) resistentie tegen ampicilline, drie stammen (10 procent) tegen (chloor)tetra-, oxytetra-, doxycycline, twee (6,7 procent) tegen florfenicol, twee (6,7 procent) tegen TMPS, één (3,3 procent) tegen gentamicine en één (3,3 procent) tegen colistine. Er werd geen resistentie aangetoond tegen de derdekeusmiddelen: marbofloxacine, enrofloxacine en derde generatie cefalosporinen. Ook werd er geen resistentie aangetoond tegen cefotaxim. Resistentie tegen cefotaxim wordt gezien als een verklikker voor de aanwezigheid van Extended Spectrum Beta-Lactamase (ESBL's).

Aantal bepalingen

Figuur 6 Resistentie patronen van de uitgevoerde antibioticumgevoeligheidsbepalingen op de gekweekte salmonellastammen.

Toepassing voor de praktijk

De gevonden resistentie tegen zowel gentamicine als ampicilline is zorgwekkend voor de praktijk. Volgens het KNMvD formularium paard dient namelijk een combinatie van gentamicine en ampicilline als eerste keuze ingezet te worden bij veulens en, indien geïndiceerd, ook bij volwassen paarden met klinische diarreeproblematiek. Wanneer in zo’n geval klinisch gezien antibiotica geïndiceerd zijn, moet worden overgegaan op een derdekeusmiddel.

Derdekeusmiddelen zijn moderne antibiotica die van groot belang zijn voor de humane gezondheidszorg.

Dierenartsen mogen deze antibiotica alleen voorschrijven en toepassen als ze op basis van een gevoeligheidsbepaling kunnen aantonen dat andere antibiotica niet werkzaam zijn.

Orale breedspectrumantibiotica zoals TMPS worden niet aanbevolen als eerstekeusmiddelen bij paarden met salmonellose, omdat ze een groter risico op dysbacteriose met zich meebrengen.

Aantallen bacteriën per monster

De aantallen bacteriën per milliliter monstermateriaal vanuit de PCR, varieerden van ongeveer 15.000 bacteriën per milliliter tot ongeveer 6,5 miljard bacteriën per milliliter. Wanneer een bacterie niet succesvol gekweekt werd, betrof dit in de meeste gevallen een monster met een relatief laag aantal bacteriën. Echter, een enkele keer werd uit een monster met een groot aantal bacteriën aangetoond in de PCR geen bacteriën gekweekt. Een reden hiervoor kan zijn dat de bacteriën in het monster dood waren, bijvoorbeeld als gevolg van antibiotica therapie. Een PCR toont namelijk ook dode bacteriën aan, terwijl deze niet gekweekt kunnen worden. Andersom werden soms uit lage aantallen in de PCR via ophoping wel bacteriën gekweekt.

Directe kweek versus ophoping

In totaal werden in 37 procent van de positieve kweken de salmonellabacteriën direct gekweekt en in 63 procent (19/30) middels ophoping. Zoals verwacht was over het algemeen, als sprake was van hoge aantallen bacteriën (meer dan een miljoen bacteriën per milliliter) in de PCR, directe kweek vaker succesvol dan bij lagere aantallen (minder dan een miljoen bacteriën per milliliter). Dan was procentueel gezien vaker voorophoping nodig. Echter, ook hierbij waren uitzonderingen.

Conclusie

De pilotstudie toont een verdubbeling van salmonella-positieve paardenmonsters in 2024 ten opzichte van eerdere jaren en daarnaast de aanwezigheid van (multi)resistente stammen. Dit benadrukt het belang van voortdurende surveillance en het uitvoeren van gevoeligheidsbepalingen voor antibiotica in het kader van onder andere zorgvuldig gebruik van derdekeusmiddelen. Daarnaast bevestigt de studie dat Salmonella spp. succesvol kan worden gekweekt uit E-swabs, waarna ook gevoeligheidsbepalingen mogelijk zijn.

Literatuur

• Burgess, B. A. (2023). Salmonella in Horses. Veterinary Clinics of North America: Equine Practice, 39(1), 25-35.

• Martelli, F., Kidd, S., & Lawe, J. (2018). Salmonella and salmonellosis in horses: an overview. Vet Record, 9 June 2018.

Verdiepingsslag tekenencefalitis (tick-borne

encephalitis)

Inleiding

Tekenencefalitis is een hersen(vlies)ontsteking die veroorzaakt wordt door het tekenencefalitis virus, ook wel tick-borne encephalitis virus (TBEV) genoemd. Besmette teken dragen het TBE-virus over van dier naar dier en soms naar de mens. Tot voor kort kwam het virus alleen in het buitenland voor. In het voorjaar van 2016 kwamen er aanwijzingen dat in Nederland reeën besmet zijn geweest met het virus en is het virus ook bij teken aangetoond in Nederland, meer specifiek op de Sallandse Heuvelrug en de Utrechtse Heuvelrug. Er zijn enkele patiënten die het virus in deze gebieden in Nederland hebben opgelopen. De kans op een infectie na een tekenbeet is in Nederland echter zeer klein, omdat slechts zeer weinig teken besmet zijn.

Symptomen bij de mens

De meeste mensen die besmet zijn geraakt met het virus worden niet ziek of krijgen milde klachten zeven tot veertien dagen na een tekenbeet. Bij de mensen die ziek worden, verloopt de ziekte meestal in twee fasen. In de eerste fase lijken de klachten erg op griep met klachten als milde koorts, hoofdpijn en pijn in het hele lichaam (met name in spieren en gewrichten), misselijkheid, overgeven en vermoeidheid. Deze fase duurt twee tot zeven dagen. Hierna heeft een patiënt ongeveer een week geen klachten.

In de tweede fase kunnen de hersenen, hersenvliezen en ruggenmerg ontstoken raken. Dan kunnen de volgende klachten ontstaan door de hersen(vlies)ontsteking, waarvoor ziekenhuisopname noodzakelijk is: zware hoofdpijn, verminderd bewustzijn, slaperigheid, ander gedrag, geheugenverlies, verlammingen, vaak van de armen en de romp, niet goed tegen licht kunnen, misselijkheid en duizeligheid.

Er zijn geen specifieke medicijnen tegen tekenencefalitis. Mensen met deze ernstige klachten overlijden heel zelden aan deze ziekte: ongeveer 1 tot 2 procent van de patiënten met een hersen(vlies)ontsteking overlijdt. Een deel van de overlevende patiënten houdt echter na de infectie nog neurologische restverschijnselen.

Prevalentie van TBEV wereldwijd en in Nederland

Het TBE-virus komt vaker voor in andere Europese landen, waaronder Oostenrijk, Zwitserland, Duitsland, het zuiden van de Scandinavische landen, Noordoost-Frankrijk en Zuid-Engeland. Ook in Rusland en in bepaalde gebieden in Centraal-Azië komt het TBE-virus voor.

Sinds 2016 weten we dat teken in bepaalde gebieden in Nederland besmet kunnen zijn met het TBE-virus. De kans op een infectie na een tekenbeet is in Nederland zeer klein, omdat er slechts zeer weinig teken besmet zijn met het TBE-virus. In gebieden waar het TBE-virus gevonden is, waren ongeveer één op 1.500 teken besmet met dit virus. Dat is veel minder dan de Borrelia-bacterie, die ongeveer in één op de vijf teken gevonden wordt. In 2020 zijn vijf patiënten ziek geworden door het TBE-virus in Nederland. In de jaren daarvoor ging het om 1 tot 2 patiënten per jaar (2016-2019). Tussen 2016 en juni 2024 meldden medische laboratoria en GGD’s (Gemeentelijke Gezondheidsdiensten) 23 patiënten die tekenencefalitis opliepen in Nederland. In de kaart hieronder is een overzicht te zien van locaties waar TBE is gevonden (stand van zaken maart 2024).

Verspreiding TBE-virus

Hier heeft een patiënt

TBE opgelopen 1

TBE-virus aangetoond in wild of teken of kleine knaagdieren

Antistoffen tegen TBE aangetoond in wild

GGD-regio met TBE-virus

GGD-regio waar geen aanwijzing voor TBE-virus gevonden is 2

Besmetting en preventie van tekenencefalitis

1 Dit is de meest waarschijnlijke locatie waar de patiënt de besmette teek heeft opgelopen.

2 Aangewezigheid van TBE-virus kan in deze regio’s niet worden uitgesloten.

3 De getoonde locaties/coördinaten zijn een benadering van de locatie.

Het virus wordt door besmette teken overgedragen naar de mens. Een andere, zeldzame, besmettingsroute voor de mens is het drinken van besmette rauwe melk of het eten van besmette rauwmelkse kaas. Landbouwhuisdieren, zoals schapen, geiten en koeien, kunnen namelijk ook besmet raken. Zij scheiden het virus dan uit in de melk. De transmissiecyclus van TBE speelt zich waarschijnlijk voornamelijk af tussen muizen en teken. Mensen, reeën en paarden zijn eindgastheren en dragen niet bij aan de verspreiding van het virus. Vogels kunnen het virus waarschijnlijk beperkt overdragen, waardoor er soms een introductie plaatsvindt door trekvogels.

Voor mensen is er een vaccin beschikbaar dat voor 95 procent bescherming geeft. Mensen die lange tijd verblijven in gebieden waar tekenencefalitis veel voorkomt, kunnen zich laten vaccineren. Dit wordt bijvoorbeeld aangeraden voor verblijf in delen van Midden- en Oost-Europa. Op de website van de Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering staat vermeld in welke landen/gebieden vaccinatie geadviseerd wordt. Vooralsnog is er geen reden om in Nederland te vaccineren.

Ook het zo snel mogelijk verwijderen van een teek verkleint de kans op infectie, hoewel het virus al snel na de beet wordt overgebracht. Een snelle verwijdering kan deze ziekte dus niet altijd voorkomen. Het verkleint ook de kans op andere ziekten die door teken overgebracht kunnen worden, zoals de ziekte van Lyme. Tekenbeten kunnen

Figuur 7 Verspreiding TBE-virus 2024

voorkomen worden door beschermende kleding te dragen en de onbedekte huid in te smeren met een middel dat DEET (diethyltoluamide) bevat. Deze maatregelen geven geen 100 procent bescherming, waardoor tekencontrole altijd nodig is na verblijf in de natuur.

Tekenencefalitis bij paarden

Paarden kunnen besmet raken met verschillende virussen uit de familie van de flavivirussen. In Europa gaat het dan onder meer om westnijlvirus (WNV), tick-borne encephalitis virus (TBEV) en usutuvirus (USUV). In Azië speelt daarnaast Japanese Encephalitis virus (JEV) een belangrijke rol. Waar muggen WNV en USUV overgedragen, wordt TBEV overgebracht door de beet van een besmette teek. Zowel WNV als TBEV kunnen neurologische verschijnselen veroorzaken bij paarden. De diagnose van een besmetting met een flavivirus gebeurt meestal door het bloedserum te testen op antistoffen. Antistoffen tegen het ene flavivirus kunnen echter soms kruisreageren met een ander flavivirus. Een casus in 2023 in Nederland laat dat zien.

In de monitoring voor WNV, die sinds een aantal jaar wordt uitgevoerd in een One Health-samenwerking tussen onder meer GD, WBVR, het RIVM, Erasmus MC en de NVWA, werden in een bloedmonster antistoffen tegen WNV aangetoond, terwijl het monster in de controletest bij WBVR geen IgM-antistoffen tegen WNV bleek te bevatten. Omdat het betreffende paard wel neurologische verschijnselen had én omdat in de omgeving van het paard op Terschelling enkele gevallen van humane tekenencefalitis waren gevonden (één in 2022 en twee in 2023), is het monster op verzoek van GD nader onderzocht. Op basis van meerdere virusneutralisatietesten parallel uitgevoerd tegen de voor paarden relevante flavivirussen, gevolgd door een IgM-analyse voor TBE in het Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam), werd onderzocht of het TBEV verantwoordelijk was voor de positieve uitslag in de eerste bloedtest. Er bleek sprake van een recente besmetting met TBEV, het eerste bevestigde geval bij een Nederlands paard.

Bij recent veldonderzoek op Terschelling (voorjaar 2024) werden in totaal 3.182 teken in 196 pools getest. Hierbij bleek slechts één pool positief op TBEV. Deze pool bestond uit teken die verzameld waren op het ruiterpad waar het TBEV positieve paard regelmatig langskwam.

TBEV-infecties zijn voor paarden meestal geen groot probleem. Neurologische en andere ziekteverschijnselen in geval van een besmetting zijn zeldzaam. De incidentie van TBE stijgt echter volgens de literatuur in meer dan de helft van de Europese landen. Er zijn inmiddels al enkele publicaties verschenen van TBE bevestigde neurologische symptomen bij paarden in endemische landen zoals Zwitserland en Oostenrijk. Daarbij worden als belangrijkste verschijnselen ataxie, lethargie en spiertrillingen van neusvleugels, lippen en oogleden genoemd. Het virus kan met PCR aangetoond worden in cerebrospinale vloeistof of, bij sectie, in hersenweefsel. Serologie is makkelijker toepasbaar en daarom meer voor de hand liggend. Commercieel beschikbare competition ELISA-kits voor het aantonen van antistoffen tegen WNV, zijn zoals eerder aangegeven eigenlijk flavivirus specifiek en antistoffen tegen TBEV en andere flavivirussen kruisreageren daarom in deze testen. IgM ELISA’s zijn veel specifieker en kunnen zowel op serum als cerebrospinale vloeistof toegepast worden. Ze zijn wel commercieel beschikbaar voor het aantonen van WNV IgM bij paarden, maar niet voor het aantonen van TBEV IgM bij paarden. Voor differentiële diagnostiek zijn virusneutralisatietesten nodig om specifiek IgG aan te tonen. Deze tests kunnen, vanwege zoönotische risico's, alleen onder BSL3-condities in gespecialiseerde laboratoria worden uitgevoerd. Alternatieve methoden die gebruikmaken van recombinante eiwitten, kunnen specifieke antistoffen tegen virussen zoals WNV, TBEV, USUV en Japanese Encephalitis virus (JEV) aantonen zonder speciale beschermingscondities voor laboratoriumpersoneel. Zoals eerder aangegeven kan TBEV bij een klein deel van de mensen een ernstige aandoening veroorzaken omdat een infectie kan leiden tot hersenvliesontsteking en chronische neurologische schade. Een besmetting bij paarden moet dan ook gezien worden als een waarschuwing voor de volksgezondheid. Niet omdat het paard de besmetting op mensen over kan brengen, maar omdat een besmetting bij een paard betekent dat er dus besmette teken in de buurt zijn. Het betreffende paard had neurologische symptomen en is nadien opgeknapt. Bij navraag bleek de eigenaar bovendien een ontstoken tekenbeet gevonden te hebben op het paard, voorafgaand aan de neurologische verschijnselen. Voor paarden bestaat helaas geen vaccin, daarom is het na bijvoorbeeld buitenritten belangrijk om paarden zorgvuldig te onderzoeken op teken en deze zo snel mogelijk te verwijderen.

8. Conclusie huidige stand van zaken monitoring

De Helpdesk Paard voorziet duidelijk in een behoefte van paardendierenartsen. Het aantal contactmomenten met dierenartsen vertoont in de tijd een groeiende tendens. Elk jaar weten dierenartsen veelvuldig de Helpdesk Paard te bereiken bij vragen over (infectieuze) aandoeningen bij paarden. Ook zijn alle dierenartsen die de Helpdesk Paard bemensen bekend bij paardendierenartsen en zij besteden veel aandacht aan communicatie van bevindingen via diverse tijdschriften, symposia, congressen en cursussen. De Helpdesk Paard is een typisch voorbeeld van reactieve monitoring en kan daarom alleen maar functioneren wanneer er onderling vertrouwen is en de dierenartsen van de Helpdesk Paard een meerwaarde kunnen leveren voor de paardendierenartsen in het veld.

Tevens is gebleken dat de Data-analyse en pathologie een duidelijke meerwaarde creëren voor het monitoren van de paardengezondheid in Nederland door respectievelijk trends gerelateerd aan paardengezondheid objectief in beeld te brengen en casussen aan het licht te brengen en uit te diepen en daamee het zicht op het voorkomen van infectieziekten bij het paard in Nederland verbeteren.

Royal GD

Arnsbergstraat 7

Postbus 9, 7400 AA Deventer

T. 088 20 25 500

info@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl

GD3361/06-25

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.