4 minute read

De trompet van lofen de pijler van kritiek

Next Article
Proza

Proza

Voor de luisteraars gemakkelijker te volgen was De moeder van Geerten Gossaert, die Klaas Meinema in de bijeenkomst van 8 januari 1933 voorias. De eerste regels luiden:

Hij sprak en zeide in ’t zadl zich wendend: Vaarwel, o moeder, nooit keer ik weer

Maar net als de verloren zoon uit de bekende bijbelse gelijkenis komt ook deze jongen terug.

De trompet van lof en de pijlen van kritiek

De jongelingen van Obadja’s eerste uur zullen voor het merendeel ongeoefend zijn geweest in het voordragen. Gezien de opmerkingen in de verslagen uit de jaren tussen 1930 en 1933 is het in elk geval duidelijk, dat velen het nog moesten leren. Er werd nogal eens opbouwende kritiek gegeven. Daartegenover kon iemand die zijn voordracht er goed vanaf had gebracht, rekenen op lof. Zo wordt Klaas Koffeman - hij was als bezoeker aanwezig en had in plaats van de afwezige voordrager van die avond Een briefvan een scheepsjongen voorgedragen - in de notulen van de vergadering van 1 november 1931 ”een reuzedeclamator” genoemd. En over Pieter Gerssens voorlezing van Bezoek bij hetgrafvan een vriend, die te beluisteren viel in de bijeenkomst van 21 december 1930 heet het: ’’Gerssen droeg deze voordracht duidelijk voor, zoodat de hoorders er ook van konden genieten. Dit is een eerste vereischte voor voordragen, men moet er een beetje studie van maken”. Wanneer iemand het goed gedaan had, luidde de waardering gewoonlijk zoals de bewoordingen in het verslag van de avond van 20 december 1931: ’’Post droeg deze voordracht goed en duidelijk voor en een woord van dank werd hem dan ook niet onthouden”. Het bedankje werd ook wel aldus uitgedrukt: waarvoor een woord van dank dan ook op zijn plaats was. In de jaren veertig werd de lof doorgaans soberder gehouden, getuige de woorden in de notulen van de bijeenkomst van 29 december 1940. Over de voordracht Voorbijgang noteerde de notulist: ’’[Albert] Kroon droeg dit op zijn welbekende, rustige wijze voor”. Wanneer de toehoorders werkelijk onder de indruk waren van de manier waarop een voordrager een vers of verhaal had gebracht, dan heette het: op welke wijze hij voorgedragen had bleek uit de stilte in de vergadering. Deze eer viel onder anderen Jelle Ekkelenkamp ten deel na het voorlezen van het al gcnoemde Aan een seepkissie op de avond van 3 november 1940.

107

Geen mooiere pluim dan een die een mens zichzelf op de hoed kan steken, moet de jeugdige secretaris Jan Pereboom gedacht hebben toen hij het verslag van de avond van 15 november 1931 maakte. Althans in het notulenschrift tekende hij over zijn vertolking van Barrabas op: ”De stilte in de vergadering was bewijs dat deze voordrfacht] duidelijk werd gedaan, waama een woord van dank op zijn plaats was”. Kennelijk was dit iets te veel van het goede, want op aandrang van enkele vrienden moest hij in de volgende bijeenkomst deze zinsnede doorkrassea Dat deed hij, maar gelukkig niet zo grondig dat de oorspronkelijke tekst voor een nieuwsgierige nakomeling volkomen onleesbaar werd.

In de begintijd gebeurde het wel dat iemand een te moeilijk vers koos. Dit 36. Jan Pereboom en zijn oudere broer was het geval met Comelis van Veen Klaas voor het huis van buurman Pieter in de samenkomst op 4 december Romkes, Oudestraat 19. De familie Pere¬ 1932. Hij had voor die avond Licht boom woonde op 22. Foto omstreeks 1930. van Jan van Beers gekozen. Maar, ”daar onze jonge voordrager niet bij machte was dit moeilijk gedicht tot zijn recht te doen komen, droeg de voorzitter het opnieuw voor. Met een kleine opheldering verstonden wij het nu beter”. De dichter beschrijft hoe de natuur elke dag opnieuw het licht verwelkomt als in de dagen van de schepping, toen Gods geest alles tot leven wekte. Het eerste couplet gaat als volgt:

Licht! Wat is licht? Diepten der hemelen, diepten der zeeen, en gij, o aarde, antwoordt mij, antwoordt mij, wat, wat is licht?

108

37. Links RoelofOost, rechtsJacob de Vries. Roelofverwierfzich op Urk bekendheid als voordrager. Defoto werdgemaakt in de Raadhuisstraat voor het huis van dokter Vonk, vermoedelijk begin jaren vijftig.

Te moeilijk vonden de vrienden ook Het bedelkind, dat Jan de Wit in de bijeenkomst van 20 maart 1932 liet horen. ”Van deze voordracht viel niet veel te zeggen, omdat wij hiervan de strekking niet konden begrijpen. Daarom raden wij vriend De Wit aan - wanneer hij weer voordraagt - zoveel mogelijk eenvoudige voordrachten te kiezen”, aldus het welgemeende advies van de notulist Jan Pereboom.

Ook de wijze van voordragen gaf meer dan eens aanleiding tot het maken van opmerkingen. Dit gebeurde onder andere bij Willem Schraals voorlezing van De winter, op de avond van 14 februari 1932. ”Vr[iend] Schraal droeg deze voordr[acht] nu niet juist voor. Daarom raden wij vriend Schraal aan [...] zijn voor¬ dracht eens flink te bestuuderen en hem iets fijner aan te voelen”, zo luidde het oordeel van de luisteraars. Het kon nog sterker. In de vergadering van 2 oktober 1932 vertilde Lub Kramer zich zwaar aan het vers Het was maar een weesje. ”Aan den steil van het voordra¬ gen ontbrak zeer veel. Daarom raden wij vr[iend] Kramer aan zich nog eens duchtig voor de voordragersspiegel te oefenen”, zo klonk de niet mis te verstane

109

This article is from: