
4 minute read
Proza
aun de boeg waait Englands vlagge, heerscheres der Waterbaan...
De strekking is dat de mensen zich in hun hoogmoed verheven hebben, maar dat de botsing met de ijsberg Gods almacht laat zien. De laatste coupletten eindigen steeds met de bekende regels Nader mijn God tot U, nader tot U. Freek Brouwer kreeg een welverdiend compliment voor de wijze waarop hij de voordracht deed. Alarmisten van De Genestet is een spotdicht op de paniekstemming, die na het uitbreken van de revolutie in Frankrijk in februari 1848, op de beurzen uitbrak. Floewel dit gedicht ’’moeilijk was te vertolken, slaagde vr[iend] Ekkelenkamp er toch in om ons te doen begrijpen wat de dichter hiermee wil”, zo complimenteerde de notulist de voordrager in de bijeenkomst van 11 december 1932. Grote indruk maakte de voordracht waarmee Jan ten Napel de avond van het 20 oktober 1940 opluisterde. Hij liet het al genoemde gedicht Onbekende soldaat van de Kamper journalist Hendrik van Heerde horen. Deze publiceerde in de maanden juli en augustus van dat jaar in de Kamper Courant artikelen over zijn belevenissen als soldaat in de Grebbelinie. Zij werden later gebundeld in het boek Tussen ijzer en vuur. Het bewuste vers verscheen in de Kamper Courant van 14 juli 1940:
Er is een grafop de Grebbeberg, waarin zij rusten zij aan zij. Vaak ligt een helm op de witte aarde, op een bordje staat hun naam erbij.

Zo begint het aangrijpende gedicht. ”De stilte in de verg[adering] getuigde van de aandacht waarmee deze voordracht gevolgd werd”, aldus bracht de notulist de waardering van de toehoorders onder woorden. Het was de eerste bijeenkomst in de bezettingstijd. Veertien dagen later droeg Jelle Ekkelenkamp Aan een seepkissie voor. Dit vers is een aanklacht tegen de Boerenoorlog. Het gaat over een zeepkistje waar een jongetje in een concentratiekamp in Zuid-Afrika mee speelde en dat in Engeland gemaakt is. Na enkele weken werd het kind erin begraven. Het zal duidelijk zijn dat beide gedichten bedoeld waren om de geest van vaderlandsliefde levend te houden.
Proza
Een stukje proza vormde in de eerste jaren maar een keer de bron voor een voordracht. Dat gebeurde in de samenkomst op 8 februari 1931. Johannes Mink las toen een gedeelte voor uit de in protestantse kringen zeer geliefde familiero-
104

man De lichte last, van G. Schrijver. De eerste druk dateert uit 1912 en het boek beleefde sindsdien vele herdrukken. De notulen vermelden de titel van de voordracht als Leed. In het boek komt een hoofdstuk voor dat Rouw en leed heet. Als de notulist de titel juist genoteerd heeft, dan zou het moeten gaan om de passage waarin Christiaan worstelt met de gedachte dat zijn blindheid een onoverkomelijke belemmering vormt om een verbintenis aan te gaan met Grietje Vlietstra, op wie hij verhefd is. Mij lijkt het echter meer in de lijn van Obadja te liggen, dat het voorgelezen gedeelte betrekking heeft op de rouw van Adriaan Wevers, die zojuist zijn dochtertje heeft moeten begraven en met de koets op de terugweg is. Hij probeert Gods bedoeling te doorgronden in het lijden en sterven van zijn kind. Na Mink heeft jarenlang niemand het aangedurfd een stukje proza als voordracht te kiezen. In de tijd van de bezetting waren de Obadjanen wel weer zover om verhalen of gedeelten daaruit voor te lezen. Dat boeken onderwerp van studie werden zagen we al bij de opstellen. Vooral Jan ten Napel schuwde het proza niet. Zo las hij in de bijeenkomst van 22 december 1940 een gedeelte uit het verhaal Gouden klokken van Rudolfvan Reest voor. In deze geschiedenis gaat het om een bejaarde predikant en diens liefde voor de oude kerktoren tegenover zijn pastorie. Dit bouwwerk is voor hem het symbool van de onveranderlijkheid en onvergankelijkheid van God. De dorpsbewoners gaan mee met de ontwikkelingen in de wereld. Het merendeel heeft de Kerk verlaten en volgt de dictator van hun land. De dominee ziet dit alles met lede ogen aan. Op een dag halen de mensen het oude uurwerk uit de toren en vervangen het door een modeme klok met een elektrisch verlichte wijzerplaat. De predikant kan het maar moeilijk verkroppen. Er komt oorlog. Op een avond doen vijandelijke vliegtuigen een aanval op het dorp en de mensen haasten zich naar de schuilkelders. Vanaf de plek waar hij zit, ziet de dominee dat de verlichting van de wijzerplaat niet gedoofd is. Hij rent naar de toren en ziet kans de schakelaar om te draaien. Maar het is te laat. De toren wordt door bommen getroffen en stort in. Terwijl de predikant onder het puin bedolven wordt, vemeemt hij de galm van de neervallende klokken als een roepende stem uit de hemel. Het verhaal sprak de toehoorders sterk aan. De verwijzing naar Duitsland lag er dik bovenop. Het feit, dat de voordracht drie dagen voor Kerst 1940 gehouden werd, zal er wel de oorzaak van zijn dat de notulist de titel weergaf als De Kerstnacht van de klokkenist. De volgende die een stukje proza - uit het hoofd - voordroeg was Jo Gerssen en wel op de avond van 19 oktober 1941. Het verhaal heette D 38 rijdt door, een race met de dood.

105