
1 minute read
De protestantse identiteit
U, die ik mijn vertroosting noem ah mij de dood komt vragen: wat van dit arm en eenzaam hart ik naar Uw licht zal dragen.
Gij weet: het is te weinig moed, het h te veel aan smart. O troost mijn [even dan voorgoed en neem geheel mijn hart.
Het gedichtje is een kort gebed om kracht, troost en geborgenheid. Min of meer dezelfde strekking hebben Bede van Arie Wapenaar, Veni Creator (Kom Schepper) van Willem de Merode en Mijn belijden van G. Waanders. Genoemde vier verzen zijn van eigentijdse dichters en zij werden betrekkelijk kort na elkaar voorgedragen. Zij passen bij de stemming van inkeer en ingetogenheid, die in het tweede en derde bezettingsjaar in Obadja heerste. De overige gedichten van dit thema zijn 33. Jo Gerssen op zeventienjarige leef- anders van inhoud. Zo is Ontwaakt gij die tijd; het kiekje werd genomen in 1936. slaapt van Petrus Parson - het vers staat onder nummer 462 in het Liedboek der kerken - een opwekkingslied. En De molen, waaruit Jan ten Napel in de samenkomst op 23 maart 1941 een gedeelte voorlas, is een berijmd lekespel van Martien Beversluis. Hierin staat de molen symbool voor Gods bestuur in de schepping. Verder acht ik tot dit thema te behoren Briefvan een scheepsjongen, Onvermoeid en Licht, de laatste twee achtereenvolgens van De Genestet en Van Beers.

De protestantse identiteit
In de eerste jaren werden twee voordrachten gehouden, die betrekking hadden op de eigen identiteit. Hoewel beide stukjes weinig diepgang hebben, spraken ze de Obadjanen kennelijk aan. Dit blijkt wel uit de manier waarop secretaris Jan Pereboom De biechteling, die Jan Kramer in de bijeenkomst van 8 november 1931 ten gehore bracht, samenvatte:
99