
1 minute read
De bijbel
De bijbel
Er werden bijna evenveel werkstukken over teksten uit het Oude als uit het Nieuwe Testament gemaakt. Van het eerstgenoemde bijbelgedeelte was vooral het boek Jesaja, en van het Nieuwe Testament waren het de brieven van Paulus die tot het maken van een opstel inspireerden. Was degene die een inleiding over een bijbeltekst moest verzorgen min of meer gebonden aan een schema, de maker van een werkstuk over een bijbels onderwerp kon naar eigen inzicht te werk gaan. Zoals gezegd, konden de Obadjanen al vanaf het begin voor hun opsteUen te rade gaan bij bijbeluitgaven met kanttekeningen, met name de Statenvertaling Matthew Henry en Karl August Ddchsel. Net als bij de bijbelse inleiders stond ook bij de opstelmakers Dachsel in hoog aanzien. Zo neem ik aan, 29. Jan Pieter Otter, seerd en inmiddels NOP vertrokken. de veertiggepasnaar Bant in de dat Freek Brouwer de bijbelverklaring van deze theoloog als leidraad voor zijn verhandeling nam, die op het rooster van de vergadering van 20 maart 1932 stond. Het ging over de tekst uit Jesaja 21, de verzen 11 en 12, De last van Duma. In de Statenvertaling luidt de betreffende tekst aldus.

Men roept tot mij uit Se'ir: Wachter wat is er van den nacht, wachter, wat is er van den nacht? De wachter zeide: de morgenstond is gekomen en het is nog nacht! Wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt!
De notulen vatten Brouwers voorlezing aldus samen:
”Spr[eker] toonde aan hoe men dat eens indertijd had gevraagd [...]. Daarna wees Sprfeker] erop hoe die vraag ook thans nog rijst. Maar het antwoord is nog even als vroeger: de morgenstond is gekomen en nog is het nacht; nog duiren de slechte tijden voort. Maar tenslotte wees spreker herop dat, hoewel wij slechte tijden doorleven, des heeren harm niet is verkort”.
Henry’s verklaring van deze tekst komt er in hoofdzaak op neer, dat de wachter een profeet zou zijn, die door een bekommerde Edomiet geraadpleegd wordt over
82