
8 minute read
8. In de verstrooiing
In de verstrooiing
De evacuatie van Schokland in 1859 kende geen dramatisch hoogtepunt van een gemeenschappelijke uittocht. Enige tientallen Schokkers vertrokken al in het najaar van 1858, de meest ondememenden misschien. Onder hen de wevers Jan Jacob Korjanus en Jacob Buiter, die zich met hun gezinnen te Nijverdal vestigden en Tijmen en Jan de Jong, die naar Edam gingen. Of Jan Buiter en zijn vrouw Marie Mastenbroek, naar Winschoten verhuisd. Apeldoom, Amsterdam, Kampen, Harderwijk, vestigingsplaatsen genoeg - als men ze maar wist te vinden. De meesten bleven afwachten of beperkten zich tot verkenningen in Kampen en Vollenhove, de plaatsen die men het best kende. Soms konden afspraken worden gemaakt voor het huren van een woninkje of voor aankoop van een stukje bouwland. Een minderheid, die zoveel activiteit aan de dag legde. Bij het gros bleef de “gelatenheid” overheersen waarover Zeehuisen en anderen schreven. Voorop stond, dat men bij elkaar wilde blijven, de koestering van het groepsverband niet wenste prijs te geven. In het vroege voorjaar van 1859 was voldoende zekerheid verkregen over de beide woonplaatsen, die de grootste aantallen Schokkers zouden opnemen: Kampen en Vollenhove. Een paar honderd Schokkers in elke van deze steden. De resterenden naar Urk, Volendam, Edam of Purmerend en andere plaatsen in het Zuiderzeegebied. De ontvangst in Kampen was niet vriendelijk. Het gemeentebestuur had zich steeds verzet tegen toevoeging van Schokland

89

aan zijn gebied. Uit een brief d.d. 28-3-’59 van de burgemeester aan de commissaris des konings blijkt zelfs, dat het plan in Kampen “met weerzin” was vemomen. Wat kon men met zo’n failliete gemeente en zijn verarmde bevolking beginnen? B. en W. van Kampen beriepen zich op ruimtegebrek, zeker binnen de oude stadswallen. Even buiten Kampen zelf, langs de IJssel lag het oude vissersdorpje Brunnepe. Daar konden nog wel enige terreinen worden vrijgemaakt. Dat er wel enig kwaad humeur in het spel was, bleek uit een weigering om aan burgemeester Gillot een centraal gelegen bouwterrein te verkopen. Afwijzing, die hij hoog opnam. Zo kreeg Brunnepe zijn “Schokkerbuurt”, even armelijk als de afgebroken dorpen op Schokland. Vrouwen zochten werk in huishoudelijke diensten, mannen probeerden hun vissersbestaan voort te zetten. Wie niet voldoende inkomsten had, kreeg een uitkering van f 2,—in de week, het “Schokkergeld”, dat ook in Vollenhove een gewaardeerde aanvulling vormde van te lage gezinsinkomsten.

Van de voormalige eilandbewoners waren het vooral de ouderen, die over hun verhuizing bleven treuren. Zoals men dikwijls bij migranten ziet, begonnen ze het gebied van herkomst te idealiseren. Als men hun verhalen wilde geloven - kinderen luisterden er vol aandacht naar - was er een paradijs aan verloren gegaan. Zelfs doken voortdurend geruchten op, dat terugkeer niet geheel uitgesloten was.
Welke groteske vormen zulke verwachtingen konden aannemen, bleek uit een adres door enkele vissers in oktober 1859 aan de Koning gericht. Zij hadden namelijk gehoord, dat er plannen bestonden een spoorlijn aan te leggen op een dijk tussen Marken en Volendam. De adresschrijvers waren van mening dat zo’n spoorlijn best van Urk over Schokland naar Kampen kon worden doorgetrokken. Ze boden, als blijvende afdracht,
90

een tiende gedeelte van hun visvangst aan, indien het hun bij verwezenlijking van het spoorwegplan werd toegestaan naar hun eiland terug te keren. Van meer werkelijkheidszin getuigden acties van vissers en schippers om de haven van Emmeloord te behouden. Men hoopte, dat Waterstaat zich de kosten zou widen getroosten om de noordkant van het eiland voor verdere afslag te behoeden en de westelijke zeewering te verstevigen. Na de evacuatie van 1859 leek het erop, alsof van vroegere toezeggingen werd afgeweken. Was men van mening, dat men blijvend op te hoge kos¬ ten zou komen? De noordpunt bij Emmeloord was al verdwenen. Er stond zes a zeven voet water. Wanneer Emmeloord niet meer te redden viel, zou men ook de haven bij het verlaten dorp moeten prijsgeven. Inkorting van het eiland dus? Hiertegen had de Kamer van Koophandel te Kampen al in maart 1859 geageerd. In januari 1860 dienden schippers een request in, waarin zij aandrongen op instandhouding van de haven van Emmeloord. Ook W. J. Schuttevaer, koopman te Zwolle, publiceerde een pleidooi voor de haven, die zowel een functie had voor grote schepen - zelfs stoomboten - als voor de talrijke turfpramen en andere kleine vaartuigen, die de Zuiderzee bevoeren. De ingenieurs van Waterstaat lieten zich overtuigen. Schokland zou ook na zijn ontruiming Schokland blijven. Een verlaten eiland, niet volledig ontvolkt. Waterstaat bleef er zijn zorgen over uitstrekken. Toezicht op de noordelijke haven, op de rede van Ens, op de lichttoren op de zuidpunt. Op het Emmeloordse dijkstuk, tussen nieuw-geplante iepen, kreeg de havenneester een ruime dienstwoning. Daamaast een gebouwtje voor de misthoom. Een havenlicht op de noorderdam. Aan de wal vertier van scheepsbemanningen. De vrouw van de havenmeester hield een winkeltje, kon altijd wel op enige klanten rekenen.

91

In de voormalige pastorie bij de kerk van Ens woonde na 1860 een kantonnier, die toezicht hield op de oeververdediging. Het was zijn taak de westelijke zeewering te inspecteren en toe te zien op de vervanging van de oostelijke paalschermen door een steenglooiing. Beleefde Emmeloord zijn grootste drukte bij storm en ijsgang, Ens was op zomergasten aangewezen. Ieder jaar kwamen er in de nazomer riet- en biezensnijders, arbeiders die in de kerk ovemachtten. Ook werkvolk voor het onderhoud van de dijken. Ze sliepen in kribben langs de wanden van het kerkgebouw, kookten daar hun potje onder een bakstenen schouw met vier stookgaten. Boven opgroeiende iepen op de plek waar eens het dorp had gestaan, krinkelde rook. Men hoorde stemmen van bivakkerende mannen, krakeel soms tussen deze ruwe klanten en de kantonnier en zijn vrouw. Op de zuidpunt zorgden de lichtwachter en zijn gezin voor de vuurtoren en de mistklok. De eenzaamste plek van het eiland, moeilijk bereikbaar door een krans van moerasjes rond de Kerkenweerdse meertjes. Toch wist men na verloop van tijd een regeling te treffen om de kinderen van drie gezinnen - van de lichtwachter, de kantonnier en de havenmeester - bijeen te brengen voor wat schoolonderwijs. Op kosten van Waterstaat kwam er in de zomermaanden een onderwijzeres uit Urk voor over.

Na enige tientallen jaren waren de in 1860 geplante iepen al stevig uitgegroeid. Schokker vissers, mannen van het vroegere boomloze eiland, keken er in het langsvaren met verwondering tegenaan. Stapten ze aan land, dan liepen ze onwennig rond, zochten ze naar bekende paadjes zoals de smalle weg langs de biezenplas achter Emmeloord. De havenmeester kreeg dan verhalen te horen over de dagen van weleer, met enige fantasie als goede oude tijd beschreven. Het slot van alle beschouwingen luidde altijd dat Schokland zonder de dorpen Schokland niet meer was.
92
Wie van die Schokkers had kunnen dromen van een heel ander Schokland, een langgerekte ophoging temidden van het polderland? Met nog veel hogere iepen dan de bomen die bij de eeuwwisseling nog maar veertig jaar oud waren. Bezoekers van nu ondergaan de bekoring van de Middelbuurt met zijn museumkerkje en naburige expositieruimten vol herinneringen aan lang vervlogen dagen. Wie belang stelt in het verleden, doet goed niet op de centrale terp te blijven staan. Een pad zuidwaarts voert naar de fundamenten van de middeleeuwse kerk en een baksteenrand van de voormalige vuurbaak. Maar ook bij de noordpunt is nog genoeg te zien. Tussen hoog geboomte de woning van de havenmeester, het gebouwtje “De Misthoom", bij de laagte binnen de omtrekken van de oude havendammen.

Na deze verkenning ziet men bij terugkeer naar de kerk van de Middelbuurt, gebouw uit het jaar 1834, de omgeving met andere ogen aan. Laaggelegen bouwland doorlopend tot een forse houten beschoeiing. Een peilschaal, die een indruk geeft van het hoogteverschil. Langs enkele paden boeien en ankers van velerlei soort. Boeien en ankers op het droge.

93
Verantwoording

Voor het vinden van archiefmateriaal, publicaties en andere gegevens ben ik dank verschuldigd aan de heren Drs. D. van der Vlis, archivaris der gemeente Kampen en Dr. C. N. Fehrmann, beheerder van het Frans Walkate archief in de Nutsspaarbank te Kampen. Verder ontving ik nuttige voorlichting van de heer G. D. van der Heide, hoofd van de Archeologische Dienst in de IJsselmeerpolders en van zijn medewerker in het MuseumSchokland, de heer A. J. Doombos. Ook anderen waren mij van dienst: de heer U. E. E. Vroom, Directeur van het Rijksmuseum “Zuiderzeemuseum ” te Enkhuizen, de heren Hans Seidel te Steendam-Siddeburen, F. W. J. de Boer te Dronten, T. de Vries te Urk, Dr. J. H. A. Ringeling te Amsterdam en J. van Schoot te Wolvega. Het is te betreuren, dat belangrijk materiaal, door de heer Hans Seidel verzameld en bewerkt, nog steeds niet uitgegeven is.

Interessante gegevens mocht ik ook putten uit het archiefvan de Kon. Textielfabrieken Nijverdal-ten Cate N.V. te Almelo, de Provinciale Bibliotheek te Zwolle en het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle waaruit de tekening van Dubourq afkomstig is, dat gebruikt werd voor het omslag.
De belangrijkste archiefstukken over Schokland vindt men bijeen in de Archieven der Gemeente Kampen: Archieven van het eiland Schokland (Notulen Gemeenteraad, Ingekomen stukken, enz.). Een mooie verzameling voorts in het Frans Walkate
95