Themaoverzicht
WOUW-moment: maak je keuze uit het aanbod minimaal 50 minuten
Les 1 Mijn eetdagboek
Les 2 Mijn stevige lichaam
Les 3 Spelen en bewegen
Les 4 Zorgen voor elkaar
Les 5 Wat als …
Les 6 Geluk in een driehoek
Les 7 Evaluatiemoment
75 minuten 75 minuten 75 minuten 75 minuten 50 minuten 50 minuten 50 minuten
WOUW-actie: maak je keuze uit het aanbod minimaal 100 minuten
Inleiding
Een goede gezondheid is misschien wel de belangrijkste voorwaarde voor een goed en gelukkig leven. Maar hoe leven we gezond en gelukkig?
De WOUW-momenten in dit thema laten de leerlingen kennis maken met hun eigen lichaam, gezonde voeding en andere gezonde keuzes. Dat kan door het grote vergelijkingsspel te spelen waarin ze in duo enkele fysieke eigenschappen tegenover elkaar zetten. Je kunt er ook voor kiezen om hen samen met chef Piet Leus gezonde voeding te laten proeven. Ze leren er alles over de smaken en het bereiden van eten. Of je kunt je leerlingen laten kennismaken met leeftijdsgenootjes van over de hele wereld of hen al een eerste keer laten kiezen tussen gezonde of ongezonde keuzes.
Na het WOUW-moment, dat je koos op basis van de interesses van de leerlingen, de mogelijkheden van de schoolomgeving en de eigen klemtonen, komt geluk en gezondheid in brede zin aan bod. We volgen doorheen het thema twee leidraden. De leeftijdsgenootjes uit Moment 2 komen een tweede keer langs in een videoboodschap en vertellen iets over het leven dat ze leiden. Daarnaast gebruiken we de drie driehoeken van Het Vlaams Instituut Gezond Leven: de voedingsdriehoek, de bewegingsdriehoek en de geluksdriehoek. Zo onderzoeken de leerlingen hun voedingsgewoonten en leren ze het skelet kennen. Daardoor kunnen we bewegen en sporten maar tegelijk merken we op dat dit niet voor iedereen evident is. En toch moeten we allemaal op zoek naar ons eigen geluk.
De focus in dit thema ligt op het domein ‘natuur’ met gezondheidseducatie (voedings- en bewegingsdriehoek), veiligheid, het menselijk lichaam en omgaan met handicaps. We gaan op bezoek bij de zorgberoepen (maatschappij) en kunnen met de geluksdriehoek spreken over wat ons gelukkig maakt (mens). We maken een reis in de ruimte op bezoek bij leeftijdsgenoten in andere landen, en een trip in de tijd met het dagboek van Lotte. Kortom, dit is een rijkgevuld thema dat heel wat bijbrengt over geluk en gezondheid. Wat we doorheen dit thema wel moeten voor ogen houden is dat kinderen zelf soms weinig impact hebben op hun levensstijl en -context. Probeer hier dan ook wijs en tactvol mee om te gaan.
Tijdens de WOUW-acties gaan de leerlingen zelf aan de slag met hun verworven kennis. Maak de keuze voor de optie die het beste aansluit bij de specifieke situatie van de klasgroep. Zo kan je kiezen om gezonder te leven in de klas door de leerlingen activiteiten te laten bedenken, een gezondheidsmarkt te organiseren, inspiratiefiches te laten maken voor een gezonde boterham of tussendoortje of om zelf een fit-o-meter te maken.
Dit thema biedt ook heel wat kansen om een leer- of ervaringsmoment buiten de schoolmuren te organiseren. Je kunt ouders met een beroep in de zorg uitnodigen of een bezoek brengen aan een praktijk. Je kan dieper ingaan op ‘spelen en bewegen’ door een bezoek te brengen aan het Speelgoedmuseum (Mechelen) of het Sportimonium (Hofstade).
Overzicht opties WOUW-moment
De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op Kabas, samen met alle andere nodige bestanden.
50'
In dit WOUW-moment nemen twee leerlingen het tegen elkaar op. Aan de hand van verschillende opdrachten gaan ze op zoek naar wie de betere van de twee is. Alle opdrachten zijn gerelateerd aan het lichaam of het gebruik van het lichaam. Is de leerling met de snelste vingers ook de leerling met de slimste hersenen?

50' Gezond eten is belangrijk. In dit WOUW-moment leren de leerlingen samen met chef Piet Leus alles over smaken en verschillende bereidingswijzen van voeding. Ook proberen ze geblinddoekt verschillende voedingsmiddelen te herkennen.
50'
Iedereen op deze wereld heeft eten nodig om te overleven, maar eten we ook allemaal hetzelfde? In dit WOUW-moment maken de leerlingen kennis met het eten op de wereld. Op deze manier willen we hen verwonderen over de verschillende soorten gerechten die er zijn op de wereld.


50' Gezond leven gaat meestal om het maken van de juiste keuzes in je eet- en bewegingsgedrag. We confronteren de kinderen met enkele van die keuzes. Sommige zijn makkelijk te herkennen en te maken, bij andere heb je al wat meer kennis nodig.

Check altijd Kabas voor het meest recente aanbod.
Les 1 Mijn eetdagboek
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen de verschillende delen van de voedingsdriehoek herkennen en benoemen.
2. De kinderen kunnen voedingsmiddelen een plaats geven in de voedingsdriehoek of zelf een voorbeeld geven.
3. De kinderen kunnen hun eigen voedingsgewoonten vergelijken met de voedingsdriehoek.
4. De kinderen kunnen verwoorden dat een gezond voedingspatroon noodzakelijk is om goed te kunnen functioneren in het dagelijkse leven.
5. De kinderen kunnen hun eigen voedingsgewoonten kritisch beoordelen.
6. De kinderen kunnen het voedingspatroon van een kind van eeuw geleden analyseren en beoordelen met de voedingsdriehoek.
Lesmateriaal
- werkboek p. 2 – 4 - eetdagboek - kopieerblad 1: dagboekfragment 1 - kopieerblad 2: quizvragen - afbeelding 1: voedingsdriehoek - interactieve voedingsdriehoek - Kahoot!-quiz 1: voedingsdriehoek
Vooraf
Belangrijk! Geef de kinderen een week voor je start met dit thema de opdracht om het eetdagboek dagelijks in te vullen. Overloop het voorbeeld op de tweede pagina als leidraad.
Als alternatief voor het voorlezen van het dagboekfragment van Lotte (pagina 9) kun je de leerlingen kopieerblad 1 geven.
De leerlingen maakten al kennis met de voedingsdriehoek in WOUW 3 en kennen ook de begrippen plantaardig en dierlijk al.
Op www.gezondleven.be , de website van het Vlaams Instituut voor Gezond Leven, kun je heel wat materiaal (placemats, folders, kaartjes …) over de voedings-, bewegings- en geluksdriehoek bestellen en/of downloaden.
Deze les kun je eindigen met een gezond afsluitertje zoals een lekker gezonde fruitsla.
Lesverloop
1 Instap
Start de les op aan de hand van de ingevulde eetdagboeken. Zorg ervoor dat enkele voorbeelden van een ontbijt, middagmaal en avondmaal aan bod komen. Leerlingen vertellen kort over hun maaltijd. Schat zelf in of iedereen kan of moet aan bod komen.
2 Kern
2.1 De voedingsdriehoek
Breng het gesprek naar de reden waarom we eten. (Ons lichaam heeft brandstof nodig. Daardoor blijven we in leven, kunnen we bewegen, dingen doen …)
Ons lichaam is als een machine. We hebben energie nodig, zoals een auto brandstof nodig heeft, of een lamp elektriciteit. Wij halen die energie uit voedsel. En hoe gezonder het voedsel, hoe meer energie we eruit kunnen halen en hoe beter onze machine in vorm blijft. Hoe noemen we dat?
Breng het gesprek op gezond zijn en blijven. Dat kan het best door gezonde voeding te eten.
Maar wat is gezonde voeding? Wanneer eten we gezond? Laat kinderen even reageren op basis van hun eetdagboek.
Wat is gezond? Wat is minder gezond?
Projecteer intussen de interactieve voedingsdriehoek. Vertel dat we een voorstelling hebben van wat gezonde voeding is.
Dit noemen we de voedingsdriehoek. Die driehoek moedigt mensen aan om zoveel mogelijk te kiezen voor voedingsmiddelen die een goed effect hebben op onze gezondheid.
Bouw samen de voedingsdriehoek op door de delen op de juiste plaats in te schuiven. Werk van boven naar onder en vul daarna de cirkels aan. Benoem de voedingsmiddelen die op de delen van de driehoek zijn aangevuld. Bespreek de betekenis en waarom ze een groep vormen. (Kijk op de volgende pagina voor de volledige voedingsdriehoek met uitleg over de zones.)
Leg de link naar hun notities en ervaringen in hun eigen eetdagboek. Laat hen alternatieven aanbrengen voor elke groep voedingsmiddelen.
De klassikale voedingsdriehoek is aangevuld. Laat hen die kopiëren in hun werkboek met oefening 2 en 3. Laat ze in duo werken. Zo vergelijken ze meteen hun voedingspatroon met dat van een andere leerling.
Laat de leerlingen eventueel in potlood werken. Bij de bespreking kunnen ze dan makkelijker aanpassingen maken.
Bespreek klassikaal. Laat enkele kinderen voorbeelden geven en noteer ze op de lege driehoek in het juiste veld. Laat hen reflecteren.
- Hoe vaak je eet of drink je iets uit de rode bol?
- Welke dingen zou je in de plaats kunnen kiezen?
Blauwe zone
Drink vooral water.
Donkergroene zone
Deze voedingsmiddelen zijn van plantaardige oorsprong. Ze hebben een gunstig effect op onze gezondheid. De levensmiddelen uit deze groep moeten het hoofdbestanddeel zijn van je voeding.
Lichtgroene zone
Dit zijn de dierlijke producten: vlees, vis, gevogelte, melk, kaas … Onze voeding vullen we matig aan met deze dierlijke producten. Kleine porties volstaan.
Oranje zone
Dit zijn de voedingsmiddelen die mogelijk een ongunstig effect hebben op de gezondheid. Ze bevatten we nog enkele nuttige voedingsstoffen.
Rode zone
Deze voedingsmiddelen hebben we helemaal niet nodig. Ze bevatten ook geen nuttige voedingstoffen. We eten er dus best niet of zo weinig mogelijk van.
Reflecteer ook al even op de begrippen ‘lekker’ en ‘gezond’.
- Is lekker altijd gezond?
- Is gezond altijd lekker?
- Kun je dingen eerst niet lekker maar na een tijdje wel lekker vinden?
Voedingsmiddelen die we lekker vinden bevatten vaak veel te veel vet en suiker. Leg uit dat ons lichaam reageert op deze twee stoffen. Hoe meer we er van eten, hoe meer we ernaar verlangen. En dat maakt het natuurlijk allemaal wat uitdagender. We verlangen naar suikers en vet maar ze maken ons meer lui dan actief, en zijn zeker niet goed voor onze gezondheid.
Laat de kinderen nog even reageren.
- Wat vinden jullie van deze voedingsdriehoek nu we hem hebben aangevuld?
- Wie denkt zoveel groenten en fruit te eten als de driehoek vraagt?
- Wist je dat er toch veel voedingsmiddelen zijn die we beter niet eten?
- Waarom vinden we die dan in de winkel?
- Waarom eten en drinken mensen die voeding dan toch?
2.2 Eten vroeger en nu
Vertel dat we in elke les in dit thema kennis maken met een leeftijdsgenoot. In de andere lessen reizen we zo de wereld rond met vijf kinderen die ons videoboodschappen hebben toegestuurd, maar nu reizen we eerst in de tijd met Lotte.
Stel Lotte voor. Lotte leefde in ons land, een hele tijd geleden. Ze was tien jaar in 1905. Dat is dus ruim 100 jaar of een eeuw geleden. Een video van Lotte hebben we natuurlijk niet, maar haar dagboek is wel bewaard gebleven.
Wie van jullie houdt ook een dagboek bij?
Lotte vertelt in haar dagboek ook over wat ze eet. Lees de leerlingen het fragmentje voor. Liefste dagboek,
Hier is Lotte weer. Ik schrijf snel een beetje over mijn dag.
Vanochtend was het alweer een stukje kouder. Gelukkig was mijn broer Warre mee om de lange wandeling naar school iets leuker te maken. Ik had medelijden met zijn blote benen. Hij moet het echt koud gehad hebben!
Mama was vroeg opgestaan om warm spek te bakken en boerenbrood op tafel te zetten.
Meester gaf ons vanmiddag koolsoep met brood. Ik werd beetje moe van de hele dag te luisteren in de klas. Op weg naar huis at ik nog een appel, die ik geplukt heb van de appelboom op het veld van boer Teun. Ik hoop dat hij het niet gezien heeft of ik krijg alweer op mijn kop.
Meestal krijg ik een stuk peperkoek als ik thuiskom, maar het was allemaal op!
Pfff… Ik zag dat mama bezig was met het avondeten. We eten alweer hetzelfde! Al drie dagen andijviesoep en aardappelen. En ook nog spruiten! Maar papa heeft bloedworsten gedraaid. Papa maakt de lekkerste van het hele dorp. Toch iets om naar uit te kijken vanavond!
Doei! Morgen ben ik terug.
Lotte
Laat de kinderen per twee reflecteren op het dagboekfragment van Lotte. Lees eventueel het dagboekfragment nog een tweede keer en projecteer kopieerblad 1 op je digitale bord.
Noteer de drie vragen op het bord of projecteer pagina 4 van het werkboek
- Wat at Lotte op die dag in 1905?
- Wat at jij vandaag al?
- Geef drie voedingsmiddelen die er in 1905 nog niet waren. De leerlingen vullen nu oefening 4 aan op pagina 4 in hun werkboek. Vervolgens bespreken ze per twee de vragen bij oefening 5.
Bespreek en besluit daarna klassikaal. Lotte at wat er thuis gemaakt werd. Er was toen veel minder keuze in eten. Mensen aten vooral wat ze zelf maakten, konden oogsten uit hun moestuin of kopen op de markt of bij de plaatselijke boeren. Het eten was seizoensgebonden. Dat wil zeggen dat de mensen enkel aten wat er in die bepaalde periode van het jaar kon geoogst worden. Er bestonden nog geen winkels met rekken vol tomaten, bananen, kiwi’s en ananas, het hele jaar door.
Daardoor gebeurde het wel eens dat gezinnen vaak dagen na elkaar hetzelfde aten. Er was minder variatie in hun voeding. Het voedsel was wel puurder en veel minder bewerkt dan het voedsel dat wij vandaag eten. Het aandeel producten uit de bovenste delen van de voedingsdriehoek was groot. Vlees en kaas waren luxeproducten. Producten uit de rode zone kende Lotte niet. Het was misschien niet lekkerder, maar wel gezonder, zolang er natuurlijk genoeg was met voldoende afwisseling.
3 Slot
Verdeel de leerlingen in twee groepen: de ‘Aardige Appels’ en de ‘Blije Bananen’. Ze nemen het tegen elkaar op in de Kahoot!-quiz over gezonde voeding. Je vindt de quizvragen ook op kopieerblad 2
Beloon de spelers met een gezond tussendoortje (bijvoorbeeld een portie fruitsla).
Besluit door nog eens terug te komen op het verschil tussen gezond en lekker.
Wat is het verschil? (smaak en gezondheid)
Wat is het beste? (beide)
Wat moet je vermijden? (lekker en ongezond)
Waarom is dat niet gemakkelijk?
Les 2 Mijn stevige lichaam
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen enkele vaak voorkomende verwondingen herkennen en benoemen.
2. De kinderen kunnen vertellen hoe ze een verwonding of ziektes kunnen verzorgen.
3. De kinderen kunnen de term ‘EHBO’ verklaren.
4. De kinderen weten dat ze steeds de hulp van een volwassene moeten inschakelen in geval van nood.
5. De kinderen kennen het Europese noodnummer 112.
6. De kinderen weten dat onze gezondheidszorg vroeger veel minder algemeen was dan nu.
7. De kinderen weten dat algemene gezondheidszorg niet overal in de wereld een recht is.
Lesmateriaal
- werkboek p. 5 - bijlage 1: kaartjes - bijlage 2: kwartet ‘Mijn lichaam’
- kopieerblad 3: skelet - video 1a – 1e: voorstelling van de kinderen - video 2: Hannah - video 3: skelet - video 4: het skelet van een draak (Archief voor onderwijs) - video 5: tentoonstelling ‘Real Bodies’ (Archief voor onderwijs) - Kahoot-quiz 2: stellingenspel skelet - digitale oefening: spel bouw een skelet - laptops of tablets met internetverbinding
Vooraf
Kopieer kopieerblad 3 op A3-formaat in voldoende aantal voor de opbouw van het skelet in lesonderdeel 2.1.
BOVENSTE LEDEMATEN
opperarmbeen
SCHEDEL
ellepijp spaakbeen vingerkootjes
ONDERSTE LEDEMATEN
tand bovenkaak onderkaak schouderblad borstbeen ribben wervelkolom dijbeen knieschijf kuitbeen scheenbeen
Lesverloop
1 Instap
Als je het WOUW-moment 3 hebt gekozen om het thema in te leiden, maakten de leerlingen al kennis met hun vijf leeftijdgenoten van overal in de wereld. Kennen ze die nog? (Hassan, Hannah, Mona, Alonzo, Léon)
Indien je voor een ander moment koos, dan start je nu op met de voorstelling van de vijf kinderen:
- Hassan, Selçuk, Turkije
- Hannah, New York, Verenigde Staten van Amerika
- Mona, Jaipur, India
- Alonzo, Rio de Janeiro, Brazilië
- Léon, Nice, Frankrijk.
Bekijk samen met de leerlingen de video’s van 1a tot 1e. Laat de leerlingen even kort reageren.
- Wie leren we hier kennen?
- Waar woont hij of zij?
- Wat onthoud je uit wat hij/zij vertelt?
- Hebben deze kinderen dezelfde hobby’s als jullie?
- Ziet hun schooldag eruit zoals die van jullie?
- Wat verschilt van bij jou/ons? Wat gelijkt er op het leven van ons/jou?
Vertel de leerlingen dat we onze leeftijdgenoten nu opnieuw zien in een video. Ze vertellen ons telkens iets over iets dat te maken heeft met ons lichaam en onze gezondheid.
Toon video 2
Laat de leerlingen kort reageren op de tweede boodschap van Hannah.
- Waardoor is Hannah zo gefascineerd?
- Wat wil ze later graag doen?
- Weet jij hoe het komt dat een baby geboren wordt met meer botten in zijn lijfje dan een volwassen mens? (Een baby heeft veel meer botten omdat nog niet alle botten volgroeid zijn. Sommige botten groeien nog aaneen tot één bot.)
2 Kern
2.1 Een skelet opbouwen
Vertel dat we in deze les meer leren over onze beenderen en ons skelet. Verdeel de leerlingen in groepen en laat hen een skelet bouwen aan de hand van de digitale oefening of met behulp van kopieerblad 3. Bespreek daarna klassikaal.
Benoem en herhaal tijdens de bespreking de onderdelen.
Hang de naamkaartjes uit bijlage 1 van de onderdelen op de juiste plaats.
- hoofd: kaakbeen, schedel, tanden, bovenkaak, onderkaak
- romp: schouderblad, ribben, wervelkolom, borstbeen
- bovenste ledematen: ellepijp, vingerkootjes, spaakbeen, opperarmbeen
- onderste ledematen: kuitbeen, scheenbeen, dijbeen, knieschijf
Laat de leerlingen bij zichzelf en anderen de beenderen voelen.
De leerlingen maken daarna oefening 1 in hun werkboek op pagina 5.
2.2 De functie van het skelet
Laat de leerlingen video 3 een eerste keer bekijken. Vervolgens lezen ze eerst opdracht 2 op pagina 5 in het werkboek en daarna bekijk je samen nog eens de video.
De leerlingen vullen nu opdracht 2 aan in het werkboek. Bespreek klassikaal.
Enkele kinderen hadden wellicht al eens een of andere breuk. Laat hen daarover kort getuigen en duid het been aan dat gebroken was.
2.3 Kwartet
We kennen nu de verschillende delen van ons skelet. Dat oefenen we in door een kwartet te spelen. Verdeel de leerlingen in groepen van vier. Geef elke groep een kwartet (bijlage 2). Leg indien nodig klassikaal de spelregels van een kwartet uit.
- Schud de kaarten goed dooreen.
- Verdeel de kaarten onder de spelers. Het is mogelijk dat niet iedereen evenveel kaarten krijgt (afhankelijk van het aantal spelers).
- De jongste speler start door een kaart te vragen aan een willekeurige andere speler.
Bijvoorbeeld ‘Mag ik de knieschijf van de onderste ledematen?’
Als deze speler de kaart heef, moet hij die afgeven en kan de eerste speler verder vragen. Heeft de andere speler de kaart niet? Dan is de beurt voorbij en is het aan de volgende speler. Je mag enkel een kaart vragen van een kwartet waarvan je zelf al minstens één kaart hebt.
- Eens je alle kaarten van een kwartet hebt, mag je die opzij leggen.
- De speler die op het einde van het spel de meeste kwartetten heeft, is de winnaar van het spel.
Gebruik de kwartetten bij hoeken- of contractwerk.
Geef ze ook mee aan de leerlingen die het nodig hebben bij het instuderen voor de toets.
3 Slot
Speel het stellingenspel. Je kiest zelf of je dit via de Kahoot!-quiz 2 doet of gewoon klassikaal. In dit laatste geval schrijf je ‘WAAR’ en ‘NIET WAAR’ op de linker- en rechterkant van het bord.
De leerlingen starten in het midden van de klas. Lees een zin voor. Als de leerlingen denken dat deze zin ‘waar’ is, gaan ze voor het linkerbord staan. Als ze denken dat de zin ‘niet waar’ is, dan gaan ze voor het rechterbord staan.
Na elke stelling motiveert een leerling zijn of haar keuze.
Geef waar nodig wat extra uitleg na elke stelling.
Stelling 1 – Een volwassen lichaam bestaat uit meer dan 200 botten.
WAAR
Een volwassen lichaam heeft 206 botten.
Stelling 2 – De botten van een volwassene zijn goed voor de helft van het gewicht.
NIET WAAR
De botten van een volwassene wegen ongeveer 9 à 10 kg.
Stelling 3 – Een baby heeft meer botten dan een volwassene.
Waar
Tijdens het groeien moeten nog een aantal botten aan elkaar groeien.
Stelling 4 – We zijn ’s ochtends 2 cm langer dan ’s avonds.
WAAR
De kraakbeenschijven in onze wervelkolom zakken in tegen de avond.
Stelling 5 – Ons skelet stopt met groeien als je 18 jaar wordt.
NIET WAAR
Ons skelet blijft doorgroeien tot je de leeftijd van ongeveer 35 jaar bereikt.
Sluit af met video 4 (het skelet van een draak) of video 5 (tentoonstelling ‘Real bodies’).
Les 3 Spelen en bewegen
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen actieve vrijetijdsbestedingen van vroeger en nu onderzoeken en evalueren.
2. De kinderen kunnen een evolutie in speelgoed herkennen en benoemen.
3. De kinderen kunnen belangstelling tonen voor het verleden.
4. De kinderen kennen de bewegingsdriehoek en kunnen hun eigen bewegingsgewoonten er correct in situeren.
Lesmateriaal
- werkboek p. 6 – 8
- video 6: Léon - afbeelding 2: bewegingsdriehoek - afbeelding ‘De kinderspelen’, Bruegel in Google Arts & Culture - laptops of tablets met internettoegang
Lesverloop
1 Instap
Het is de beurt aan Léon uit Nice om de les in te leiden. Toon video 6 en bespreek:
- Waarom moesten de grootouders naar de school van Leon komen?
- Welk spel vindt Leon het leukste?
- Ken je zelf nog ‘oude’ spelen?
- Wat speel je het liefst op de speelplaats?
2 Kern
2.1 ‘De kinderspelen’ van Bruegel
Open de afbeelding van het schilderij ‘De kinderspelen’ van Bruegel in Google Arts & Culture. Leid in. Dit schilderij schilderde Pieter Bruegel de Oude in de zestiende eeuw. De zestiende eeuw loopt van 1501 tot 1600. Dat is dus al een heel eind geleden. Wat zien we hier eigenlijk?
Vroeger bestonden geen fototoestellen of smartphones. Enkel schilders konden een beeld maken van wat er te zien was. En op dit schilderij zien we inderdaad allemaal kinderspelen van in die tijd. Er staan er meer dan tachtig op. En dat is best veel want het schilderij meet maar 118 cm hoog en 161 cm breed. Laat enkele kinderen een spel aanwijzen en benoemen. Gebruik de afbeelding op het digitale bord en pagina 7 in het werkboek. Laat de kinderen nu in duo opdracht 2 en 3 afwerken.
Pieter Bruegel de Oude werd rond 1520 geboren in Breda. Hij verhuisde later naar Antwerpen. Hij trouwde met de dochter van zijn leermeester. Samen kregen ze twee zonen. Ook zijn zonen werden schilders. Bruegel wordt soms ook wel eens de ‘Boeren-Bruegel’ genoemd. In zijn schilderijen zijn vaak scènes uit het boerenleven, feesten of dorpstaferelen afgebeeld. Op die manier komen we veel te weten over het leven in de zestiende eeuw.
Breugel stierf in 1569. Zijn werken zijn wereldberoemd en te vinden in belangrijke kunstcollecties.
2.2 Bespreking
De leerlingen verwoorden welke spelen ze gevonden hebben. Zoom in op de spelen en bespreek.
Bekijk en bespreek samen enkele werken van Bruegel. In WOUW gebruiken we ze vaak, precies omdat ze correct tonen hoe mensen toen leefden.
2.3 Naar de bewegingsdriehoek
Projecteer de afbeelding van de bewegingsdriehoek. Leg de link met de voedingsdriehoek.
Bij het begin van het thema hebben we de voedingsdriehoek besproken, die ons heeft geleerd hoe we gezond kunnen eten. Naast goed eten is veel bewegen minstens zo belangrijk voor onze gezondheid. Daarvoor hebben we ook een driehoek, deze bewegingsdriehoek.
Bespreek hem samen met de leerlingen. Laat ze ondertussen opdracht 1 en 2 van pagina 8 in het werkboek aanvullen.
Laat aan bod komen:
- We zitten vaak stil, maar te lang stilzitten is niet gezond. We doen er goed aan elke 30 minuten eens recht te staan. Hoe doen we dat thuis? Hoe doen we dat in de klas?
- Als we niet stilzitten, staan we recht of stappen we. Elke stap telt. Hoeveel stappen tellen we per dag? Wanneer stappen we? Wie kent een stappenteller?
- Licht bewegen doen we best zoveel mogelijk. Als we licht bewegen, gaan we niet sneller ademen of gaat ons hart niet echt sneller slaan. Dat doen we als we rustig spelen, een klein werkje doen, de trap afstappen … Wie geeft er nog andere voorbeelden?
- Elke dag moeten we minstens ook een even matig bewegen. Daarvan gaan we toch al even sneller ademen en voelen we ons hart toch wel wat sneller kloppen. Dat voelen we als wat snellere spelletjes spelen, de trap oplopen, fietsen … Wie geeft er nog voorbeelden?
- Daarnaast sporten we elke week. Dan zijn wel een hele poos echt hard aan het bewegen. Dat merken we aan onze ademhaling, ons hart klopt nu veel sneller en we zweten. Wie geeft er een voorbeeld?
Laat aansluitend de kinderen hun bewegingscheck doen in opdracht 3 op pagina 8 in het werkboek.
Hou even een korte, klassikale evaluatie. Wie vindt dat hij genoeg beweegt volgens de driehoek? Wie moet er een tandje bij steken?
3 Slot
Laat de kinderen verwoorden waarom we in dit thema over gezond leven het hebben gehad over de spellen van Bruegel uit de middeleeuwen en de bewegingsdriehoek. Bewegen is immers even belangrijk als gezond eten. Op de speelplaats kunnen we dat onmiddellijk toepassen door straks enkele spelletjes uit het schilderij te spelen.
Kies er enkele uit en spreek af wie wat speelt. Terug in de klas pols je even naar hun ervaringen met de spelletjes.
Les
4
Zorgen voor elkaar
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen enkele vaak voorkomende verwondingen of aandoeningen herkennen en benoemen.
2. De kinderen vertellen over eigen ervaringen met verwondingen en hoe we die best verzorgen.
3. De kinderen kunnen de term EHBO verklaren.
4. De kinderen weten dat ze in geval van nood steeds de hulp van een volwassene moeten inschakelen.
5. De kinderen kennen het Europees noodnummer 112.
6. De kinderen weten dat onze gezondheidszorg vroeger veel minder algemeen was dan nu.
7. De kinderen weten dat algemene gezondheidszorg niet overal in de wereld een recht is.
8. De kinderen kennen enkele beroepen die met gezondheid te maken hebben.
9. De kinderen kennen enkele zorgberoepen.
10. De kinderen tonen respect en waardering voor deze beroepen.
Lesmateriaal
- werkboek p. 9 – 13 - kopieerblad 4: dagboekfragment 2 - video 7: Hasan - video 8: Alonzo - video 9: beroep – cliniclown (Archief voor onderwijs)
- video 10: beroep – spoedverpleger (Archief voor onderwijs)
- video 11: beroep – kinderverzorger (Archief voor onderwijs)
- video 12: beroep – vroedvrouw (Archief voor onderwijs)
- video 13: beroep – brandweerman (Archief voor onderwijs)
- video 14: beroep – bioboer (Archief voor onderwijs) - laptops of tablets met internetverbinding
Vooraf
Zet vooraf de verschillende filmpjes klaar voor het groepswerk zodat kinderen onmiddellijk aan de slag kunnen. Doe het zelf of laat enkele leerlingen dat doen.
Lesverloop
1 Instap
Leid in.
We hadden het er vorige les al over. Soms heb je pech en breek je een van je beenderen. Dat is ook gebeurd met Hasan uit Turkije. Laten we eens kijken wat hem is overkomen.
We bekijken samen de boodschap van Hasan (video 7). Laat de kinderen kort reageren.
- Wat is Hasan overkomen?
- Hoe is hij geholpen?
- Wat als zijn ouders niet genoeg geld hadden gehad voor zijn operatie?
- Hoe is het nu met hem?
- Wat zou er gebeurd zijn, had Hasan hier gewoond?
- Hoe werkt dat hier? Betalen wij ook zelf een operatie of een doktersbezoek?
2 Kern
2.1
Vaak voorkomende verwondingen en aandoeningen
We hebben allemaal wel eens iets aan de hand met onze gezondheid, maar het hoeft gelukkig niet altijd zo erg te zijn als bij Hasan. Vaak zijn het dingen die we met een beetje hulp kunnen oplossen: een eerste hulp bij een ongeval. Laten we even kijken naar enkele dingen die ons allemaal wel eens overkomen en waarbij eerste hulp welkom is.
Neem er het werkboek bij op pagina 9. Laat de kinderen in duo opdracht 1 aanvullen. Bespreek en overloop nu samen de verwondingen en aandoeningen. Laat de kinderen die het al hebben ervaren vertellen hoe ze ermee omgingen en zijn geholpen. Vul aan met eigen commentaar en tips.
Hierop komen we in latere thema’s van andere leerjaren ook nog uitgebreid op terug. Enkel de essentiële informatie meegeven is hier dus zeker voldoende.
- bloedneus - schaafwonde - brandwonde - splinter - luizen - insectenbeet - zonnebrand - braken
Sluit af door samen opdracht 2 op pagina 9 te verwerken.
Vaak is een eerste hulp bij een ongeval genoeg, maar soms is er het heel wat erger. Daarom halen we er altijd een volwassene bij om dat in te schatten. Drie zaken moeten we dus kennen in geval van nood:
- De betekenis van het letterwoord EHBO, want waar je dit woord ziet kun je hulp vragen.
- In geval van nood spreken we altijd een volwassene aan.
- Er is een kort nummer waarop je de hulpdienst kunt bereiken.
Straks maken we van dichtbij kennis met mensen die van onze gezondheid hun beroep hebben gemaakt. Ofwel helpen die ons om gezond te blijven ofwel helpen ze ons als ons iets is overkomen.
Pols bij de kinderen. Wie van jullie heeft een mama of een papa waarvan je denkt dat hij of zij in zijn beroep ons helpt met onze gezondheid?
2.2 ‘Gezonde’ beroepen
Vertel de kinderen dat we straks kennis maken met zes beroepen die ons helpen bij onze gezondheid. Verdeel de klas in zes groepen voor een complementair groepswerk. Elke leerling knipt vooraf de badge op pagina 11 en 12 in het werkboek uit. Daarop maken ze hun notities om de badge van hun beroep aan te vullen.
Stap 1 Groepswerk
In elke groep bekijken ze nu één van de zes video’s enkele malen. Ze nemen kennis van de vragen in de badge van hun beroep. Ze pauzeren, nemen eerst notities op de uitgeknipte badge en vullen daarna de antwoorden aan op de beroepsbadge.
Stap 2 Uitwisseling van de informatie
Elk beroep komt om de beurt aan bod. Bepaal zelf of je de video’s eerst nog eens toont aan de klas. Elk groepje vertelt nu over het beroep dat zij hebben besproken. Bepaal ook zelf of je de tijd hebt om de andere kinderen de antwoorden te laten aanvullen in hun werkboek.
Besluit samen.
Er zijn heel wat mensen die in hun beroep begaan zijn met onze gezondheid. Er is de bioboer die zijn groenten zo gezond mogelijk wil kweken, er is de brandweerman die komt aangereden als we in nood zijn, er is de spoedverpleger die ons opvangt als we naar spoed gaan in het ziekenhuis. De meeste van die beroepen noemen we ‘zorgberoepen’ of ‘beroepen in de zorg’.
Stap 3 Hoi Alonzo
Bekijk samen de tweede videoboodschap van Alonzo in video 8. Leid in. Ik heb hier een tweede boodschap van onze vriend uit Rio de Janeiro, Alonzo.
Bespreek nadien kort. Wie van jullie zou later ook graag ‘zorgen voor andere mensen’ in zijn beroep?
3 Slot
Ook Lotte komt nog eens langs. We sluiten af met een tweede fragment uit het dagboek van Lotte. Leid in. Vandaag kunnen we al heel veel. In ons land zoeken dokters en wetenschappers naar betere behandelingen. En wij mogen tweemaal van geluk spreken want als wij een dokter nodig hebben of in het ziekenhuis langs moeten, dan moeten we daar zelf heel weinig van betalen. Dat is helemaal nog niet lang zo. Wat Hasan meegemaakt heeft, dat was hier nog niet zo lang geleden ook zo. Luister maar naar wat Lotte ons nog te vertellen heeft.
Beste dagboek,
Hier ben ik weer! Vandaag was het geen beste dag. Ik ging na school mee met Maria naar huis. Zoals je weet is zij nog steeds mijn hartsvriendin. Ze woont samen met haar vier jongere broers, haar ouders en haar grootmoeder in een piepklein huisje. Haar huisje staat in een smal straatje, een beluik. Er wonen daar nog veel gezinnen. Ze wonen met meer dan honderd mensen in het kleine straatje. Samen hebben ze één waterpomp en één hok dat dienst doet als toilet. Het stinkt er altijd zo. Eigenlijk speel ik liever met Marie hier bij ons op de boerderij. Maar vandaag was haar jongste broertje heel erg ziek. Hij heeft hoge koorts en hoest de hele dag. De dokter kwam langs maar kon niets doen. Het ziet ernaar uit dat haar broertje de nacht niet zal halen. Dat zou heel erg zijn, want Marie verloor haar enige zusje al, kort na de geboorte.
Lotte
Laat de leerlingen nog even kort reflecteren op dit stukje dagboek van Lotte. Stuur het gesprek door volgende vragen te stellen:
- Waarom woonden zoveel mensen samen in zo een klein huisje?
- Hoe komt het dat het beluik, waar Marie en haar familie wonen, zo smerig is?
- Wat kan er aan de hand zijn met het broertje van Marie?
- Kan dat te maken hebben met het steegje?
- Sterven er vandaag in ons land nog veel kleine kinderen door ziekte?
- Hoe is dat elders in de wereld nu?
Les 5 Soms gaat het mis
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen hun eigen mening formuleren rond stellingen over mensen met een beperking.
2. De kinderen zijn bereid om hun mening kritisch te bekijken.
3. De kinderen kunnen op een respectvolle en taalkundig correcte manier spreken over mensen met een beperking of handicap.
4. De kinderen kunnen voorbeelden opsommen van voorzieningen om mensen met een beperking of handicap te helpen.
5. De kinderen beseffen dat waar je geboren bent, bepaalt welke kansen je in het leven krijgt.
Lesmateriaal
- video 15: Mona - video 16: sporten met een beperking - video 17: de computermeester - video 18: Vlaamse gebarentaal leren - Kahoot!-quiz 3: stellingenspel beperkingen - website expertisecentrum Vlaamse Gebarentaal: https://www.vgtc.be
Vooraf
Wat is het verschil tussen een ‘beperking’ en een ‘handicap’?
Een ‘beperking’ is een vermindering van mogelijkheden bij gedrag of activiteiten. Enkele voorbeelden - een cognitieve beperking: dyslexie, concentratieproblemen, verstandelijke handicap … - een visuele beperking: kleurenblind, slechtziend, blind zijn … - een auditieve beperking: slechthorend, doof zijn … - een spraakbeperking: stotteren, stom zijn … - een fysieke beperking: amputatie, reuma … -
In sommige gevallen kunnen mensen met een beperking dankzij aanpassingen deelnemen aan activiteiten. Bijvoorbeeld een bril dragen om scherp te zien, een gehoorapparaat dragen om goed te kunnen horen, een doventolk die gesproken taal omzet in gebaren.
Men spreekt van een ‘handicap’ als men door de beperking hindernissen ervaart om bijvoorbeeld naar school te gaan, te werken, deel te nemen aan het sociale leven of vrijetijdsactiviteiten. Een handicap gaat dus om de beleving van een persoon met een beperking.
Zeg niet …, maar …
Zeg niet gehandicapte, maar mensen met een handicap.
Zeg niet gehandicapt zijn, maar een handicap hebben
Zeg niet mentaal gehandicapt zijn, maar een verstandelijke handicap hebben.
Zeg niet doofstom of gehoorgestoord, maar dove of slechthorende mensen
Zeg niet blinden of slechtzienden, maar blinde of slechtziende mensen.
Lesverloop
1 Instap
Het is de beurt aan Mona uit Jaipur, India, om deze les in te leiden. Haar broertje heeft een visuele beperking en dat motiveert Mona om haar uiterste best te doen op school. Misschien kan zij hem ooit wel helpen.
Toon video 15
Laat de leerlingen kort reageren. Stel daarbij onderstaande vragen.
- Als je denkt aan je eigen leven, herken je dan dingen uit het leven van Mona?
- Wat is er anders bij Mona?
- Hoe komt het dat Mona’s broertje niet naar school kan?
- Ken jij iemand die blind is?
- Hoe worden blinde kinderen in België geholpen?
- Is het belangrijk waar je geboren wordt voor je gezondheid?
2 Kern
2.1 Leven met een handicap in België
Uit het leven van Mona in India blijkt dat je in sommige landen maar weinig kansen krijgt als je geboren wordt met een beperking of er een krijgt door bijvoorbeeld een ongeval.
Hier in België worden mensen met een beperking gelukkig beter geholpen. Er bestaan hulpmiddelen en speciale scholen en centra.
Toon de leerlingen video 16 (sporten met een beperking) en video 17 (de computermeester). Laat hen vrij reageren op beide fragmenten.
Stel, indien nodig, volgende vragen.
Video 16 – sporten met een beperking
- Ziet Thomas er gelukkig uit?
- Welke sport beoefent Thomas?
- Welke beperking heeft Thomas?
- Welke aanpassingen zijn er voor hem gemaakt?
- Zijn er dingen die hij niet kan doen door zijn beperking?
Video 17 – de computermeester
- Welke beperking heeft meester Jo?
- Hoe is dat gebeurd?
- Hoe kan hij toch nog lesgeven? Welke aanpassingen zijn er voor hem gemaakt?
- Hoe reageren de leerlingen van meester Jo?
- Zou jij graag leskrijgen van meester Jo?
- Welke verschillen zijn er tussen Thomas en meester Jo?
2.2 Stellingspel
Speel het stellingenspel. Je kiest zelf of je dit via Kahoot!-quiz doet of gewoon klassikaal verwerkt. Motiveer de leerlingen om goed na te denken en een eigen keuze te maken.
Laat een leerling van de kant ‘waar’ zijn/haar mening motiveren en laat een leerling van de kant ‘niet waar’ zijn/haar mening motiveren. Vul zelf aan indien nodig.
Stellingen
1 Blinde mensen kunnen niet leren lezen.
2 Mensen met een handicap/beperking wonen altijd in een instelling.
3 Dove mensen kunnen niet-dove mensen verstaan of begrijpen.
4 Mensen in een rolstoel kunnen niet met de auto rijden.
5 Blinde mensen gebruiken op straat een witte stok.
6 Mensen met een beperking worden altijd zo geboren.
3 Slot
Sluit deze les af door de leerlingen enkele gebaren aan te leren van de Vlaamse gebarentaal. Dit kan aan de hand van de website van het expertisecentrum Vlaamse Gebarentaal en video 18 - begroetingen - kleuren - huisdieren - etenstijd
De Vlaamse Gebarentaal is de gebarentaal in Vlaanderen. Het is in Vlaanderen een officieel erkende taal, die voortgekomen is uit de Belgische Gebarentaal. De Vlaamse Gebarentaal is de moedertaal van meer dan 6000 Vlamingen.
Gebarentalen zijn natuurlijk ontstane talen. Ze ontstaan onafhankelijk van de gesproken taal. Iedere dovengemeenschap heeft een eigen gebarentaal met eigen woordenschat en grammatica.
Les 6 Geluk in een driehoek
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen de velden van de geluksdriehoek illustreren met eigen voorbeelden.
2. De kinderen kunnen de situatie van andere kinderen aftoetsen aan de geluksdriehoek.
3. De kinderen kunnen de eigen situatie aftoetsen aan de geluksdriehoek.
Lesmateriaal
- werkboek p. 14 – 15
- afbeelding 3: de geluksdriehoek
- powerpoint 1: de geluksdriehoek - Kahoot!-quiz (herhaling)
Lesverloop
1 Instap
Leid in door te verwijzen naar de kinderen die we leerden kennen doorheen het thema: Lotte, Hannah, Léon, Hassan, Alonzo en Mona. Zet de namen nog even op het bord indien nodig. Vraag aan de leerlingen wiens plaats ze zouden willen innemen. Laat hen even reageren.
- Waarom zouden jullie de plaats van iemand anders willen innemen?
- Waarmee heeft dat te maken?
Kom tot de begrippen ‘geluk’ en ‘gelukkig zijn’ en bespreek.
- Hoe voelen we ons als we gelukkig zijn?
- Wat betekent dat om geluk te hebben?
- Kun je altijd (even) gelukkig zijn? Moet dat ook?
- Hebben alle mensen evenveel geluk? Zijn alle mensen even gelukkig?
2 Kern
2.1 De geluksdriehoek verkend en besproken
We hebben in dit thema al twee driehoeken leren kennen die ons kunnen helpen. De voedingsdriehoek toont hoe we best gezond eten. De bewegingsdriehoek helpt ons om zeker voldoende te bewegen. Die twee zijn echt belangrijk willen we gezond blijven. Vandaag zien we een derde driehoek. Gezond zijn is zeer belangrijk, maar gelukkig zijn is dat ook. En dat heeft met elkaar te maken natuurlijk. Wie een probleem heeft met zijn gezondheid, heeft het daar vaak moeilijk mee en is misschien wel minder gelukkig. Maar ongelukkig zijn, kan jammer genoeg ook als gezond bent. Hoe dat komt, bekijken we in een derde driehoek: de geluksdriehoek.
Projecteer de geluksdriehoek van het Instituut Gezond Leven (afbeelding 3). Laat de leerlingen even rustig kennis nemen.
Die driehoek is niet zo makkelijk te begrijpen. Daarom gaan we enkele foto’s bekijken die tonen wat er wordt bedoeld. Laat ons even kijken wat het allemaal betekent.
Start de powerpoint op. Bespreek samen de voorbeelden bij elke vraag en laat natuurlijk de leerlingen die dat willen aanvullen met hun eigen voorbeelden en getuigenissen.
Ik kan mezelf zijn.
1 Wat vind ik belangrijk? Een warme thuis, veel bewegen, een leuke klas …
2 Waar ben ik trots op? Gezond eten, prestaties in mijn hobby’s, mijn vrienden helpen …
3 Wat wil ik kunnen? Een nieuwe hobby of nog beter worden in mijn hobby nu, mijn later beroep, iemand helpen …
Ik ben goed omringd.
4 Wie steunt mij? Mijn ouders, mijn juf of meester, mijn vrienden …
5 Voor wie beteken je iets? Mijn zus of broer, je grootouders, je vriend …
6 Waarvoor zeg ik dank? De trainer van de voetbalploeg, oma die je ophaalt, een kast met vers gewassen kleren …
Ik voel me goed.
7 Hoe kom ik tot rust? Samen tv kijken, een leuk boek lezen, wandelen in de natuur …
8 Ben ik niet te streng voor mezelf? Wat bij een mislukking, wat als het even minder gaat, wat als je even wat minder geluk hebt? …
9 Wat geeft me kracht? Een duim van de juf, een knuffel van mama, samen iets maken …
10 Helemaal en altijd gelukkig kan niet. Soms ben je ziek, soms moet je afscheid nemen, soms zit het niet mee …
2.2 Mijn (on)geluk
Laat de leerlingen het werkboek op pagina 14 en 15 nemen. Leid opdracht 1 in.
Hier staat de geluksdriehoek die we daarnet hebben besproken. Je kiest nu drie vraagjes uit de driehoek waar je een eigen voorbeeld bij bedenkt en tekent in opdracht 1. In het vierde hokje teken je iets wat je ongelukkig maakt.
De leerlingen kunnen hun voorbeelden afwerken op een ander moment.
3 Slot
3.1 Het geluk van onze themavrienden
We sluiten af met onze themavrienden Lotte, Hannah, Hassan, Léon, Alonzo en Mona.
Hoe gelukkig zouden zij zijn, denk je?
Laat de kinderen rechtstaan en laat ze een score geven op vijf door achter de rug de vingers van één hand te gebruiken.
Hoe gelukkig was Lotte, denk je? Geef een score van 0 tot 5.
De leerlingen tonen op jouw teken tegelijk hun score door hun hand in de lucht te steken. Verschillen ze van menig of denken ze allemaal een beetje hetzelfde? Laat enkele leerlingen nog even aan het woord.
3.2 Herhalingsmoment
We ronden deze lessenreeks af met een herhalingsmoment. Op Kabas vind je een Kahoot!-quiz. Het is een aanleiding om het thema even opnieuw te overlopen. Je kunt de vragen klassikaal verwerken of opvatten als een kort quizmoment en de klas hierbij in groepen laten werken.
In het werkboek vinden de leerlingen een studiewijzer op de laatste pagina. Die helpt hen om zich voor te bereiden op het toetsmoment. Bekijk de studiewijzer samen en bespreek vooral de studeertips. Leg uit dat de tips duidelijk maken of het iets is dat je moet kennen of begrijpen.
Leg ook het verschil tussen een geslotenboektoets en een openboektoets (waarbij je het werkboek als bron gebruikt) uit.
Verwijs de leerlingen ook naar het online aanbod op Kabas: - de digitale oefeningen; - de oefentoets, die ze kunnen maken wanneer ze denken klaar te zijn voor de toets.
Les 7 Evaluatiemoment
Lesdoelen Gesloten boek
1. De kinderen kunnen zorgberoepen herkennen.
2. De kinderen kunnen verschillende delen van het skelet herkennen en benoemen.
3. De kinderen kunnen de functie van het skelet verwoorden.
4. De kinderen kennen het Europees noodnummer 112 en weten ze dat ze bij een noodgeval steeds een volwassene moeten opzoeken.
5. De kinderen kunnen de delen van de voedingsdriehoek herkennen en benoemen.
Open boek
1. De kinderen kunnen voedingsmiddelen in de voedingsdriehoek plaatsen.
2. De kinderen kunnen bewegingsactiviteiten plaatsen in de bewegingsdriehoek.
3. De kinderen kunnen voorbeelden plaatsen in de geluksdriehoek.
4. De kinderen kunnen een voorbeeld geven van een spel van vroeger en van nu.
5. De kinderen kunnen voorbeelden geven van wat moeilijker loopt voor mensen met een beperking of handicap.
Lesmateriaal
- kopieerblad 5: geslotenboektoets - kopieerblad 6: correctiesleutel geslotenboektoets - kopieerblad 7: openboektoets - kopieerblad 8: correctiesleutel openboektoets - kopieerblad 9: selfie - powerpoint 2: selfie
Lesverloop
Deel de toetsbladen uit. De leerlingen noteren hun naam en klas. Overloop alle vragen. De leerlingen duiden met een markeerstift de belangrijkste begrippen in iedere vraag aan.
De eerste toets is een geslotenboektoets. De leerlingen mogen bij deze toets geen gebruik maken van hun werkboek of andere bronnen. Bij de openboektoets mogen ze hun werkboek wel gebruiken.
Beoordeling
Gesloten boek
Opdracht 1: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1,5 punten Opdracht 2: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 2,5 punten Opdracht 3: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punten Opdracht 4: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten Opdracht 5: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten
Totaal: 10 punten
Open boek
Opdracht 1: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten Opdracht 2: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten Opdracht 3: 0,5 punt punt per correct antwoord Totaal: 2 punten Opdracht 4: 0,5 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 5: 1 punt per correct antwoord Totaal: 2 punten
Totaal: 10 punten
De selfie
Bezorg alle leerlingen de selfie (kopieerblad 9) van dit thema. Leid kort in. We hebben het thema afgerond. We sluiten zoals steeds af met een momentje waarop we het even stil maken en een selfie maken van wat we er zelf van vinden.
Start de powerpoint met de eerste dia. Laat die voorlezen indien dat wenselijk is. Je leest de vragen en de antwoorden. Kruis nu het antwoord aan dat het best bij jou past, volgens jou. Wanneer je klaar bent, vouw je het blad en kleef je het dicht.
De leerlingen houden het bij op de afgesproken plaats. Dat kan een eigen envelop zijn, of een ringmapje of …
Overzicht opties WOUW-actie
De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op Kabas, samen met alle andere nodige bestanden.
100' Hoe kunnen we gezond leven in de klas? Deze vraag staat centraal in deze WOUW-actie. De leerlingen gaan in verschillende groepen op zoek naar een activiteit die in de klas kan gedaan worden om gezonder te leven. Benieuwd welke activiteiten jullie ook echt kunnen doen in de klas.
100' In deze WOUW-actie organiseren de leerlingen een gezondheidsmarkt. Elke groep werkt een activiteit voor de gezondheidsmarkt uit. Kinderyoga, fruitwater of een groentenkwartet? De mogelijkheden zijn eindeloos.



100' Hoe ziet een gezonde brooddoos of een gezond tussendoortje eruit? In deze WOUW-actie maken de leerlingen een inspiratiefiche voor een gezonde brooddoos of tussendoortje. Ze gaan hiervoor op zoek naar recepten, leuke presentatie-ideeën en weetjes.
100' Veel bewegen is belangrijk. Een fit-o-meter is de ideale manier om veel te bewegen. In deze WOUW-actie maken de leerlingen hun eigen fit-o-meter. Benieuwd wie de origineelste oefening kan bedenken.

100' De geluksdriehoek leerde ons hoe belangrijk het is er bij te horen, nu en dan eens een complimentje te krijgen en dankbaarheid te tonen. Hoog tijd dus om vandaag een heleboel dikke duimen uit te delen in de klas.

5
5
Duimpjesdag
50' In dit thema leerden de leerlingen al heel wat over gezonde voeding. Dan komen groenten en fruit natuurlijk ook ter sprake. In deze les taalinitiatie Engels oefenen ze door middel van liedjes en spelletjes de Engelse woorden voor groenten en fruit. Zonder er expliciet bij stil te staan, pikken ze belangrijke zinsstructuren in het Engels op. Het taalplezier staat zoals altijd voorop!
Fruit and vegetables

50' In deze les taalinitiatie Frans gaan de leerlingen aan de slag met de voedingsdriehoek. Ze vullen die aan met producten in het Frans. Waar horen de brie en de baguette thuis?

Begrippen- en namenlijst
Les 1 voedingsdriehoek voedingsmiddel eetdagboek ontbijt lunch avondmaal tussendoortje plantaardig dierlijk restgroep gezond ongezond bewerkt niet bewerkt
Les 2 skelet bot kaakbeen tanden schedel schouderblad ribben wervelkolom borstbeen ellepijp vingerkootjes spaakbeen opperarmbeen dijbeen kuitbeen scheenbeen knieschijf orgaan longen hart hersenen darmen
Les 3 bewegingsdriehoek licht bewegen matig bewegen sporten
Les 4 bloedneus brandwonde hoofdpijn insectenbeet luizen braken schaafwonde splinter zonnebrand EHBO
Les 5 beroep zorgberoep mensen met een handicap mensen met beperking dove of slechthorende mensen blinde of slechtziende mensen
Les 6 geluksdriehoek omringd zijn trots zijn iets betekenen tot rust komen (on)gelukkig zijn dank zeggen steunen helpen




