Labo Taal en Spelling 2 - Memoboekje_inkijk

Page 1


Inhoudstafel

overal waar ik kijk letters in het land

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

op de muren bij de buren

op de pakjes op de zakjes

ze zwemmen in de soep ik schrijf ze op de stoep

ik lees ze in een boek ik zie ze op de hoek

letters op de straat klanken als ik praat

A b c D e f g h i J

Een woord schrijven

Kan ik het woord schrijven door alleen te luisteren?

Ja! Nee!

Ik schrijf het woord zoals ik het hoor.

Er is een afspraak .

Er is een onthoudstukje.

Ik denk aan de afspraak .

Ik onthoud hoe ik het schrijf. of of Ik zoek het op. Ik zoek het op.

Over klanken, letters en woorden

1 Klanken, letters en woorden

Woorden maak je met klanken .

De klanken schrijf je met letters of groepjes van letters.

Andere letters of klanken geven andere woorden .

Rijmwoorden hebben dezelfde klank.

Het paard met de lange staart staat voor de haard .

Dit is eindrijm.

De dikke duif Dollie zit op een tak.

Dit is beginrijm. Over klanken, letters en woorden

Er zijn twee soorten klanken die geschreven worden met letters: klinkers en medeklinkers. klinkers (K) medeklinkers (M)

klinkers die kort klinken klinkers die lang klinken tweetekenklanken die lang klinken

a kat

e pen

i ik

o m ol

u m us

y baby

a hanen

e beren

o bomen

de doffe e b beer c citroen carnaval

ee beer

u m uren aa haan

oo boom

uu m uur

ei kei

ij ijs

ou touw au pauw

eu deur

oe poes ie vier

ui duif

uw duw

meertekenklanken die lang klinken

aai haai

ooi kooi

oei boei

eeuw leeuw

ieuw k ieuw

de het een

gevaar

verhaal

bezoek

fietser

sleutel

dieren

kusje deurtje

d duif f duif g weg h haan

j jas k ik l mol m mol n an p pen r bee r s ja s t tom v vis w weg z zon q quad x box y yoga tweetekenklanken

ng slang

nk bank ch lach

meertekenklanken sch schaar

Ik vorm woorden met klinkers (K ) en medeklinkers (M).

KM i + k = ik

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

MKM j + a + s = jas

MKM b + e + l = bel

MKM z + uu + r = zuur

MKM v + ie + r = vier

MMKM s + t + o + f = stof

MKMM m + u + t + s = muts

MMKMM b + r + oe + r + s = broers

MMKMM s + p + ee + l + t = speelt

2 Kleine letters, hoofdletters en leestekens

Een letter kan ik op twee manieren schrijven.

1 kleine letter Zo schrijven we de meeste woorden.

a, b, c, d, e …

2 hoofdletter Dit jaar leren we de hoofdletters schrijven.

A, B , C, D, E …

Een hoofdletter gebruik ik

- bij het begin van een zin.

De sneeuw geeft alles een wit kleedje.

- bij een naam.

Ik heet E nis. Ik woon in de Stropstraat in Waregem.

Leestekens tonen hoe ik een zin moet lezen.

Bij een punt hou ik kort even een pauze na een zin.

Ik deel iets mee, ik zeg of vertel iets, ik geef een instructie.

Ik lees graag boeken over vroeger.

Geef dat boek maar aan mij .

Bij een vraagteken ga ik even omhoog.

Ik stel een vraag. Dan volgt meestal een antwoord.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Waar moet jij zo vlug naartoe? Ik moet op tijd thuis zijn.

Bij een uitroepteken spreek ik iets harder.

Ik roep het uit of geef een bevel.

Kijk, het sneeuwt!

Jij, kom hier!

Bij een komma hou ik kort even een pauze in een zin.

Een komma gebruik ik

- in een opsomming, behalve voor ‘en’.

Ik eet graag appelen , peren en aardbeien.

- tussen twee persoonsvormen.

Toen mama thuiskwam , moest ik naar bed.

Door hoofdletters en leestekens kan ik een tekst makkelijker lezen.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

A

agent, agenten, agentje

antwoord, antwoorden auto avond

B banaan, bananen, banaantje

bieb

bij, bijen, bijtje bijl, bijlen, bijltje bijna

blauw, blauwe blij, blije

blijven, ik blijf, hij blijft bouwen, ik bouw, hij bouwt

C

D

daarbij dijk , dijken, dijkje duwen, ik duw, hij duwt

E ei, eieren, eitje eik eind, einde, eindje erw t, er wten, er wtje

G gauw gebouw, gebouwen geheim, geheimen, geheimpje geit, geiten, geitje geld

gelijk glijbaan, glijbanen, glijbaantje glijden, ik glij(d), zij glijdt goed gordijn, gordijnen, gordijntje goud grijs, grijze

K

kei, keien, keitje kijken, ik kijk, hij kijkt klei

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

F fijn, fijne flauw, flauwe fout, fouten, foutje

H

hebben, ik heb, hij heeft hei, heide hoera

hou, ik hou van hout

I iemand ijs, ijsje

J jou, ik hou van jou jullie

klein, kleine, kleintje konijn, konijnen, konijntje

kou, koud, koude kous, kousen, kousje krijgen, ik krijg, hij krijgt

krijt

L lach, lachje

lachen, ik lach, hij lacht leggen, ik leg, hij legt liggen, ik lig, hij ligt lijken op, ik lijk op, jij lijk t op lijm, lijmen

lijn, lijnen, lijntje lijst, lijsten, lijstje

M

markt, mark ten, marktje mei

meid, meiden, meidje mij, je lijk t op mij mouw, mouwen, mouwtje

N nauw, nauwe niemand

O

opzij

oud, oude, ouder ouder, ouders

P paus pauw, pauwen, pauwtje pech

pijl, pijlen, pijltje pijn, pijntje pijp, pijpen, pijpje plein, pleinen, pleintje prijs, prijzen, prijsje

Q

R

reis, reizen, reisje

reizen, ik reis, hij reist rij, rijen, rijtje rijden, ik rij(d), hij rijdt rijk, rijke rijp, rijpe rijst

S saus, sauzen, sausje schrijven, ik schrijf, hij schrijft sjaal speelgoed stout, stoute

Ttijd, tijden, tijdje tijger, tijgers, tijgertje toch

toneel, toneeltje touw, touwen, touwtje trein, treinen, treintje

U uil uit uur

V vijand, vijanden, vijandje

vijf, vijfde vijfhoek

vijftien

voorbij vrij, vrije vrijdag

vrouw, vrouwen, vrouwtje

W web wei, weide wijn, wijnen, wijntje wijzen, ik wijs, hij wijst

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Z zand

zeggen, ik zeg, hij zegt zei, hij zei

zeil, zeilen, zeiltje zeilen, ik zeil, zij zeilt zich

zijn, ik ben, zij is zou, ik zou graag spelen zout, zoute

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Nadenken over taal

1 Taalgebruik

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Communicatie is de manier waarop we met elkaar praten of dingen ver tellen.

Als ik iets zeg, een bericht stuur of met mijn handen zwaai, ben ik aan het communiceren. Zo laat ik anderen weten wat ik denk of voel.

Een goede communicatie (spreken, luisteren, lezen, schrijven) volgt een vast schema .

doel

kanaal manier

zender schrijver spreker tekenaar fotograaf

boodschap tekst

doel

ontvanger lezer luisteraar kijker

Een zender (schrijver, spreker …) geeft een boodschap door aan een ontvanger (lezer, luisteraar, kijker …).

Dat doet hij met een doel (informatie geven, overtuigen …).

Hij kiest hiervoor een kanaal (e-mail, gesprek, tekening …).

De ontvanger leest, luistert of kijkt naar de boodschap met een doel (informatie krijgen, een mening vormen …).

De boodschap is alles wat ik wil vertellen of delen met een ander.

Ik gebruik woorden en zinnen .

gesproken boodschapgeschreven boodschap

Ik zeg iets. Ik schrijf iets.

Ik deel iets mee, vraag iets, geef een opdracht, vertel een verhaal.

Ik zend een boodschap.

Ik ben een zender.

Iemand luistert. Iemand leest.

Aan iemand die ik goed ken of een andere persoon.

Hij of zij is de ontvanger.

Hoe deel ik iets mee?

Hoe breng ik de boodschap?

Welk kanaal gebruik ik ?

Ik gebruik één woord of een geluid .

Joepie!

Ik gebruik een gebaar of een tekening .

Nadenken over woorden

Ik kan woorden indelen in soorten .

2 Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord geeft een naam aan iets of iemand: planten, dieren, dingen, personen.

bloem, eik, paard, mug, stoel, muts, meisje, Adil …

3 Lidwoord

Een lidwoord is een klein woordje dat voor een zelfstandig naamwoord staat.

In de klas staat een stoel voor het bord.

4 Eigennaam

Wanneer het een uniek persoon , Eva, Mo, juf Hilde

een unieke straat , Kerkstraat, Molenweg een unieke stad, Brugge, Gent, Luik een unieke rivier of Maas, Schelde, Leie

een feestdag is, Nieuwjaar, Pasen is het een eigennaam .

Eigennamen schrijf ik met een hoofdletter.

5 Verkleinwoord

gewoon

maak ik kleiner

poes poesje

Ik kan verkleinwoorden maken door je, tje, pje of etje toe te voegen aan het zelfstandig naamwoord.

+ je + tje wolk wolkje vlieg vlieg je boot bootje

vuur

vuur tje beer beer tje trui truitje

+ pje + etje

bloem bloempje

boom boompje

helm helmpje kom kommetje vlam vlammetje spin spinnetje

6

Enkelvoud en meervoud

het gaat om één het gaat om meer dan één appel appels enkelvoud meer voud

Ik maak van één meer door een stukje toe te voegen . +en +en ring ringen kast kasten plank planken schoen schoenen meeuw meeuwen haai haaien +s +eren

tafel tafels beker bekers winkel winkels ei eieren kind kinderen blad bladeren

Soms verandert er meer in het woord.

eindletter f v eindletter s z duif duiven boef boeven muis muizen glas glazen

Ik let ook op voor woorden als mollen en beren . mollen beren kat katten kip kippen mus mussen haan hanen schuur schuren veer veren

7 Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord geeft meer uitleg over het zelfstandig naamwoord.

smal, flink, nieuw, wild, blauw, grijs, laag …

Een klein meisje draagt een nieuw bloesje, een strakke broek en rode schoenen met zwarte veters.

Ik pas het bijvoeglijk naamwoord aan .

een smal tapijt het smalle tapijt een wild varken de wilde varkens een laag bed het lage bedje een grijs rokje de grijze rokjes

8 Werkwoord

Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt . spelen, schrijven, leren, springen, vallen, slapen, duwen …

Lin speelt in de tuin. Fin plukt een appel.

Lin wil in de tuin spelen . Fin kan goed klimmen .

Nadenken over woorden

9 Samenstelling

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Ik kan nieuwe woorden maken door twee of meer woorden samen te voegen .

Hoe schrijf ik die lange woorden?

1 Ik hoor een samenstelling.

2 Ik knip de samenstelling op en denk na over elk woord.

3 Ik kleef de woorden terug aan elkaar en schrijf de samenstelling op.

voet + bal = voetbal

voetbal + schoen = voetbalschoen

Eerst knippen , dan kleven!

zeeman zee + man = zeeman speelplaats speel + plaats = speelplaats bloemkoolsoep bloem + kool + soep = bloemkoolsoep

Nadenken over woorden

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.