Labo Taal en wereld 2 - Handleiding Thema_5_inkijk

Page 1


Handleiding

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Auteur Nic Pappijn

Illustraties gegenereerd met AI

Verantwoordelijke uitgever die Keure

Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge

(c)Copyright die Keure, Brugge

RPR

0405 108 325

Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this book may be reproduced in any form by print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

Inleiding

Daar is de lente, daar is de zon!

Het is weer lente! De tijd waarin kriebeldiertjes opnieuw tevoorschijn komen, jonge dieren geboren worden en bloemen uit de grond schieten. In dit thema ga je samen met de leerlingen onderzoeken wat er allemaal bij de lente komt kijken. Jullie lezen een tekst over lammetjes, onderzoeken hoe een boon groeit en jullie observeren hoe de levenscyclus van een rups tot vlinder eruitziet. Daarnaast gaan jullie op wandel in de buurt om de lente in al haar facetten waar te nemen. Dit gebeurt bij voorkeur op dezelfde plaats als tijdens de herfstwandeling in thema 2 zodat de leerlingen de verschillen tussen beide seizoenen optimaal kunnen vergelijken.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Focus op ‘natuur’

De focus van dit thema ligt op het domein natuur. De leerlingen komen meer te weten over de fauna en flora in hun omgeving. Ze leren onder andere over de verschillende soorten lentebloeiers en oefenen het benoemen van de verschillende delen van een bloem. Ook andere aspecten van het thema natuur komen aan bod, zo worden de seizoenen herhaald en leren de leerlingen wat typisch is voor de lente. Daarnaast besteden jullie aandacht aan de veranderingen bij zowel dieren als mensen in het nieuwe seizoen. Tijdens de wandeling ten slotte gaan jullie op zoek naar verschillende lentebloeiers en kruidachtige planten om in de klas te observeren.

Focus op ‘informatieve teksten’ en ‘structuur’

De tekstsoort die in dit thema uitgebreid aan bod komt, is de informatieve tekst. Jullie lezen samen teksten over lammetjes, zaden, de groei van de tuinboon en de leerlingen lezen zelf twee passages uit een kriebelbeestjesboek. Als leerkracht reik je hen in dit thema leesstrategieën aan om deze tekstsoort efficiënt aan te pakken en vraag je om aandacht te besteden aan onder andere de titel en afbeeldingen. De leerlingen oefenen het zoeken van informatie en om die informatie te visualiseren in mindmaps en schema’s.

In de taallessen ten slotte wordt er gefocust op het groeperen en alfabetiseren van woorden. De leerlingen leren ook om een passend bovenliggend begrip te bedenken bij een groep woorden. Daarnaast zijn er opdrachten op het herkennen en vormen van verkleinwoorden.

Praktische aandachtspunten

In dit thema zijn er ook enkele praktische zaken waarop gelet moeten worden.

- Verzamel al het materiaal (potjes, etiketten, potgrond, …). voor de bonenexperimenten.

- Week de droge bonen een aantal dagen op voorhand in water.

- Kondig de lentewandeling op tijd aan bij de leerlingen en ouders.

- Verzamel lentebloeiers, kruidachtige planten en verschillende soorten rupsen.

Bronnen

In dit thema worden enkele fragmenten gebruikt uit de volgende boeken:

• Babydieren op de boerderij, Sarah Ridley, Uitgeverij Schoolsupport Ontdek planten, Sonya Newland, Uitgeverij Schoolsupport

• De groei en bloei van de tuinboon, Mary R. Dunn, Uitgeverij Schoolsupport

• Mijn eerste kriebeldiertjesboek, Zoë Ingram, Lemniscaat

Themaoverzicht

Week 1 Vlot en vloeiend lezen

Les 1 Intro

5 x 25 minuten

50 minuten

Les 2 Begrijpend lezen: Bèèh en mèèh 50 minuten

Les 3 De seizoenen op een rij 50 minuten

Les 4 Taalwijs: Alles op zijn plaats 25 minuten

Les 5 Luisteren: Jonge dieren in nood 25 minuten

Les 6 Schrijven: In de lente… 50 minuten

Les 7 Hoe groeit een boon?

Les 8 Memo-les 1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

minuten

minuten

Week 2 Vlot en vloeiend lezen 5 x 25 minuten

Les 9 Begrijpend lezen: Wat zijn zaden? 50 minuten

Les 10 en 11 Lentewandeling 2 x 50 minuten

Les 12 Schrijven: Wist je dat…?

50 minuten

Les 13 Spreken: Wist je dat al? 25 minuten

Les 14 Taalwijs: Schaapjes en lammetjes

25 minuten

Les 15 In bloei! 50 minuten

Les 16 Memo-les 2 50 minuten

Week 3 Vlot en vloeiend lezen 5 x 25 minuten

Les 17 Begrijpend lezen: Van zaadje tot peul

Les 18 Van eitje tot vlinder

50 minuten

50 minuten

Les 19 Spreken en luisteren: Wat ben ik? 25 minuten

Les 20 Hoog bezoek 50 minuten

Les 21 Taalwijs: Een woord voor een groep woorden

50 minuten

Les 22 De bonenplant 50 minuten

Les 23 Memo-les 3 50 minuten

Week 4 Vlot en Vloeiend lezen

Les 24 Begrijpend lezen: Kriebeldiertjes

5 x 25 minuten

50 minuten

Les 25 Kom jij uit een ei? 50 minuten

Les 26 Evaluatie taalwijs 25 minuten

Les 27 Evaluatie luisteren 25 minuten

Les 28 Herhaling 50 minuten

Les 29 Evaluatie begrijpend lezen 25 minuten

Les 30 Evaluatie wereldoriëntatie

50 minuten

Les 31 Differentiatie taal 50 minuten

Les 32 Outro: Informatiekaarten over dieren 2 x 50 minuten

Week 5 Vlot en Vloeiend lezen

5 x 25 minuten

Les 1.1 In de lente

Doel leerlingen

We oefenen woorden zoals sterretje en pennetje, en moeilijke woorden uit de tekst.

Lesdoelen

1 De leerlingen automatiseren woorden met aandacht voor drielettergrepige verkleinwoorden met -etje en - ennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 De leerlingen lezen woorden en eenvoudige teksten.

3 De leerlingen verklaren en oefenen woorden.

4 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw.

Lesmaterialen

- concordantie

- leesboek p. 3-9

- wisbord je en stift voor elke leerling

Voor de les

In Labo lezen we elke dag. De algemene introductietekst geeft een duidelijke beschrijving van de aanpak. De teksten sluiten aan bij het thema.

Labo kiest voor convergente differentiatie en houdt de groep zo lang als mogelijk samen. Alle leerlingen lezen woordrijen, schrijven enkele woorden en lezen de tekst uit het basisspoor (spoor 2). Na de klassikale instructie en oefentijd kunnen leerlingen aansluitend bij hun kunnen zelfstandig oefenen (met ondersteuning voor wie dat nodig heeft).

Leesprogramma

Spoor 1

Les 1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Spoor 2

nieuwe tekst woordrijtjes

- tekst 1 (spoor 2) instructie leraar: voor-koor-door-lezen

Extra aanbod

3 x 20’ leerlingen met onvoldoende woordherkenning

Spoor 3

- tekst 1 (spoor 2) zelfstandig lezen

- tekst 3 (spoor 3) zelfstandig lezen

Labo woorden oefenen

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Vraag de leerlingen wat ze weten over ‘dieren in de lente’, wat ze doen na de winter.

Alle teksten die we in dit thema lezen gaan over de natuur. We komen veel te weten over dieren en planten.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lezen is heel belangrijk en oefenen we elke dag. Vandaag oefenen we lange woorden zoals sterretje en pennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 Kern

2.1 Letter- en woordrijtjes lezen (5 minuten)

Open het leesboek op pagina 3. Lees het eerste rijtje van boven naar beneden hardop voor.

Vraag de leerlingen om in hun boek mee te wijzen.

Lees dan het eerste rijtje van boven naar beneden in koor. De leerlingen wijzen bij.

Laat vervolgens de leerlingen fluisterend het rijtje lezen. Herhaal voor alle volgende rijen.

Tot slot vraag je de leerlingen alle rijtjes nog eens te lezen. Wandel rond en observeer.

Geef feedback aan de leerlingen. Je oefent goed op woorden lezen!

We oefenen nog veel op woorden, zodat jij ze snel kent.

2.2 Woorden schrijven (5 minuten)

Dicteer een voor een de woorden: bolletje - zonnetje - wakker - wekker - zee.

De leerlingen schrijven de woorden op hun wisbordje en spreken gelijktijdig de klanken uit.

De leerlingen kunnen naar de woorden in hun leesboek kijken (kopiëren) of zelf schrijven. Als ze klaar zijn, controleren ze of ze het juist schreven en schrijven opnieuw waar nodig. Controleer snel of alle leerlingen juist schreven. Wis de bordjes en dicteer het volgende woord.

Zorg voor een strakke routine. Bewaak de tijd zodat de leestijd niet bedreigd wordt.

Bekijk samen met de leerlingen de woorden onder de tekst op pagina’s 4-9. Geef waar nodig aanvullende informatie, zodat de leerlingen de woorden begrijpen.

2.3 Tekst (herhaald) lezen (13 minuten)

Alle leerlingen starten met tekst 1 (spoor 2).

Lees ‘Wakkere dieren’ een eerste keer voor. De leerlingen wijzen bij met hun vinger.

Lees de tekst nogmaals in koor. De leerlingen wijzen bij.

De leerlingen lezen vervolgens de tekst fluisterend hardop.

De leerlingen die AVI E4 of hoger lezen, kunnen vanaf hier zelf aan de slag.

Ze lezen eerst de andere stukken van tekst 1 (spoor 2) en vervolgens tekst 3 (spoor 3).

Met de andere leerlingen herhaal je de werkwijze voor de andere tekstdelen terugvliegers en snuffelsnuitjes.

Indien je onvoldoende tijd hebt, eindig je met voorlezen van de resterende tekst. De leerlingen krijgen tijdens les 2 en 5 nog tijd om de tekst zelf te lezen.

3 Lesafsluiting

Welke snuffeldieren ruiken het plasje van poes? Kennen de leerlingen nog andere snuffeldieren?

Les 1.2 Dieren in de lente (herhaling

en differentiatie)

Doel leerlingen

We oefenen woorden zoals sterretje en pennetje, en moeilijke woorden uit de tekst.

Lesdoelen

1 De leerlingen automatiseren woorden met aandacht voor drielettergrepige verkleinwoorden met -etje en - ennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 De leerlingen lezen woorden en eenvoudige teksten.

3 De leerlingen verklaren en oefenen woorden.

4 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw.

Lesmaterialen

- concordantie

- leesboek p. 10-24

- wisbord je en stift voor elke leerling

Voor de les

In Labo lezen we elke dag. De algemene introductietekst geeft een duidelijke beschrijving van de aanpak. De teksten sluiten aan bij het thema.

Labo kiest voor convergente differentiatie en houdt de groep zo lang als mogelijk samen. Alle leerlingen lezen woordrijen en schrijven enkele woorden. Na de klassikale instructie lezen leerlingen aansluitend bij hun kunnen. De leerlingen uit spoor 2 en 3 lezen zelfstandig of in duo’s. De leerlingen uit spoor 1 geef je instructie.

Leesprogramma

Spoor 1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Spoor 2

Les 2 herhaling en differentiatie woordrijtjes

- tekst 2 (spoor 1) instructie leraar: voor-koor-door-lezen

- tekst 1 (spoor 2) duo- of zelfstandig lezen

Extra aanbod

3 x 20’ leerlingen met onvoldoende woordherkenning

- tekst 1 (spoor 2) zelfstandig lezen

- autonome keuze tekst 2 of 3 (spoor 1 of 3)

Spoor 3

- tekst 3 (spoor 3)

- boeken aansluitend bij het thema

Labo woorden oefenen leerlingen die onvoldoende snel lezen

Labo teksten vlot en vloeiend lezen

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Welke dieren worden wakker in de lente? Welke dieren komen terug uit andere landen? Welke dieren snuffelen rond?

Lezen is heel belangrijk en oefenen we elke dag. Vandaag oefenen we lange woorden zoals sterretje en pennetje en moeilijke woorden uit de tekst die we lezen.

2 Kern

2.1 Letter- en woordrijtjes lezen (5 minuten)

Open het leesboek op pagina 10. Lees het eerste rijtje van boven naar beneden hardop voor.

Vraag de leerlingen om in hun boek mee te wijzen.

Lees dan het eerste rijtje van boven naar beneden in koor. De leerlingen wijzen bij.

Laat vervolgens de leerlingen fluisterend het rijtje lezen. Herhaal voor alle volgende rijen.

Tot slot vraag je de leerlingen alle rijtjes nog eens te lezen. Wandel rond en observeer.

Geef feedback aan de leerlingen. Je oefent goed op woorden lezen!

We oefenen nog veel op woorden, zodat jij ze snel kent.

2.2 Woorden schrijven (5 minuten)

Dicteer een voor een de woorden: weggetje - biggetje - lammetje - konijn - grasveld.

De leerlingen schrijven de woorden op hun wisbordje en spreken gelijktijdig de klanken uit.

De leerlingen kunnen naar de woorden in hun leesboek kijken (kopiëren) of zelf schrijven. Als ze klaar zijn, controleren ze of ze het juist schreven en schrijven opnieuw waar nodig. Controleer snel of alle leerlingen juist schreven. Wis de bordjes en dicteer het volgende woord.

Zorg voor een strakke routine. Bewaak de tijd zodat de leestijd niet bedreigd wordt.

Bekijk samen met de leerlingen de woorden onder de teksten op pagina’s 11-24. Geef waar nodig aanvullende informatie, zodat de leerlingen de woorden begrijpen.

2.3 Tekst (herhaald) lezen (13 minuten)

De leerlingen lezen in drie groepen.

Spoor 3: Geef de leerlingen instructie om tekst 3 te lezen en aansluitend te lezen in de (thema)boeken.

De leerlingen lezen individueel fluisterend of fluisterend in duo’s.

Spoor 2: Geef de leerlingen instructie om tekst 1 nogmaals te lezen.

Daarna lezen ze tekst 2 (een beetje makkelijker) of tekst 3 (een beetje moeilijker).

Spoor 1: Verzamel deze leerlingen bij jou en lees tekst 2 voor-koor-door met de leerlingen.

Lees ‘Wis de paus is sip’ voor terwijl de leerlingen bijwijzen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lees de tekst nogmaals in koor. Laat de leerlingen vervolgens de tekst individueel fluisterend lezen.

Lees ‘Wol van sam de ram’ met een gelijkaardige aanpak. Indien je onvoldoende tijd hebt, eindig je met voorlezen van de resterende tekst. De leerlingen krijgen tijdens les 5 nog tijd om de tekst zelf te lezen.

3 Lesafsluiting

Laat een leerling uit spoor 3 vertellen over tekst 3 ‘Wielrenner worden’, zodat alle leerlingen op basis van interesse in les 5 een tekst kunnen kiezen.

Les 1.3 Ik wil een dier!

Doel leerlingen

We oefenen woorden zoals sterretje en pennetje, en moeilijke woorden uit de tekst.

Lesdoelen

1 De leerlingen automatiseren woorden met aandacht voor drielettergrepige verkleinwoorden met -etje en - ennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 De leerlingen lezen woorden en eenvoudige teksten.

3 De leerlingen verklaren en oefenen woorden.

4 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw.

Lesmaterialen

- concordantie

- leesboek p. 25-30

- wisbord je en stift voor elke leerling

Voor de les

In Labo lezen we elke dag. De algemene introductietekst geeft een duidelijke beschrijving van de aanpak. De teksten sluiten aan bij het thema.

Labo kiest voor convergente differentiatie en houdt de groep zo lang als mogelijk samen. Alle leerlingen lezen woordrijen, schrijven enkele woorden en lezen de tekst uit het basisspoor (spoor 2). Na de klassikale instructie en oefentijd kunnen leerlingen aansluitend bij hun kunnen zelfstandig oefenen (met ondersteuning voor wie dat nodig heeft).

Leesprogramma

Spoor 1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Spoor 2

Les 3 nieuwe tekst woordrijtjes - tekst 4 (spoor 2) instructie leraar: voor-koor-door-lezen

Extra aanbod

3 x 20’ leerlingen met onvoldoende woordherkenning

Spoor 3

- tekst 4 (spoor 2)

- tekst 6 (spoor 3)

- boeken aansluitend bij het thema

Labo woorden oefenen leerlingen die onvoldoende snel lezen

Labo teksten vlot en vloeiend lezen

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Vraag de leerlingen wie een dier heeft thuis?

Zijn alle dieren huisdieren? Welke dieren hebben mensen in hun huizen? Welke dieren niet?

Lezen is heel belangrijk en oefenen we elke dag. Vandaag oefenen we lange woorden zoals sterretje en pennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

2 Kern

2.1 Letter- en woordrijtjes lezen (5 minuten)

Open het leesboek op pagina 25. Lees het eerste rijtje van boven naar beneden hardop voor.

Vraag de leerlingen om in hun boek mee te wijzen.

Lees dan het eerste rijtje van boven naar beneden in koor. De leerlingen wijzen bij.

Laat vervolgens de leerlingen fluisterend het rijtje lezen. Herhaal voor alle volgende rijen.

Tot slot vraag je de leerlingen alle rijtjes nog eens te lezen. Wandel rond en observeer.

Geef feedback aan de leerlingen. Je oefent goed op woorden lezen!

We oefenen nog veel op woorden, zodat jij ze snel kent.

2.2 Woorden schrijven (5 minuten)

Dicteer een voor een de woorden: rolletje - bloemetje - brilletje - keuken - nieuw.

De leerlingen schrijven de woorden op hun wisbordje en spreken gelijktijdig de klanken uit.

De leerlingen kunnen naar de woorden in hun leesboek kijken (kopiëren) of zelf schrijven. Als ze klaar zijn, controleren ze of ze het juist schreven en schrijven opnieuw waar nodig. Controleer snel of alle leerlingen juist schreven. Wis de bordjes en dicteer het volgende woord.

Zorg voor een strakke routine. Bewaak de tijd zodat de leestijd niet bedreigd wordt.

Bekijk samen met de leerlingen de woorden onder de tekst op pagina’s 26-30. Geef waar nodig aanvullende informatie, zodat de leerlingen de woorden begrijpen.

2.3 Tekst (herhaald) lezen (13 minuten)

Alle leerlingen starten met tekst 4 (spoor 2).

Lees het eerste stuk tekst tot ‘ En nu moet je naar bed.’ een eerste keer voor. De leerlingen wijzen bij met hun vinger.

Lees de tekst nogmaals in koor. De leerlingen wijzen bij.

De leerlingen lezen vervolgens de tekst fluisterend hardop.

De leerlingen die AVI E4 of hoger lezen, kunnen vanaf hier zelf aan de slag.

Ze lezen eerst ‘Een big?’ van tekst 4 (spoor 2) en vervolgens tekst 6 (spoor 3).

Met de andere leerlingen herhaal je de werkwijze voor het tekstdeel ‘Een big?’.

Indien je onvoldoende tijd hebt, eindig je met voorlezen van de resterende tekst. De leerlingen krijgen tijdens les 4 en 5 nog tijd om de tekst zelf te lezen.

3 Lesafsluiting

Zou jij blij zijn met een big? Waarom wel? Waarom niet?

Les 1.4 Ik wil een dier! (herhaling en differentiatie)

Doel leerlingen

We oefenen woorden zoals sterretje en pennetje, en moeilijke woorden uit de tekst.

Lesdoelen

1 De leerlingen automatiseren woorden met aandacht voor drielettergrepige verkleinwoorden met -etje en - ennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 De leerlingen lezen woorden en eenvoudige teksten.

3 De leerlingen verklaren en oefenen woorden.

4 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw.

Lesmaterialen

- concordantie

- leesboek p. 31-41

- wisbord je en stift voor elke leerling

Voor de les

In Labo lezen we elke dag. De algemene introductietekst geeft een duidelijke beschrijving van de aanpak. De teksten sluiten aan bij het thema.

Labo kiest voor convergente differentiatie en houdt de groep zo lang als mogelijk samen. Alle leerlingen lezen woordrijen en schrijven enkele woorden. Na de klassikale instructie lezen leerlingen aansluitend bij hun kunnen. De leerlingen uit spoor 2 en 3 lezen zelfstandig of in duo’s. De leerlingen uit spoor 1 geef je instructie.

Leesprogramma

Spoor 1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Spoor 2

Les 4 herhaling en differentiatie woordrijtjes

- tekst 5 (spoor 1) instructie leraar: voor-koor-door-lezen

- tekst 4 (spoor 2) duo- of zelfstandig lezen

Extra aanbod

3 x 20’

leerlingen met onvoldoende woordherkenning

leerlingen die onvoldoende snel lezen

- tekst 4 (spoor 2) zelfstandig lezen

- autonome keuze

tekst 5 of 6 (spoor 1 of 3)

Spoor 3

- tekst 6 (spoor 3)

- boeken aansluitend bij het thema

Labo woorden oefenen

Labo teksten vlot en vloeiend lezen

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Noteer op bord: ‘huisdieren’, ‘boerderijdieren’, ‘dierentuindieren’.

Vraag aan de leerlingen om bij elk woord enkele dieren te noemen. Misschien is niet iedereen het eens … vraag dan door waarom het wel/geen huisdier is voor de ene leerling en voor de andere leerling wel …

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Vertel dat we nog over Sint en andere feesten lezen.

Lezen is heel belangrijk en oefenen we elke dag. Vandaag oefenen we lange woorden zoals sterretje en pennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 Kern

2.1 Letter- en woordrijtjes lezen (5 minuten)

Open het leesboek op pagina 31. Lees het eerste rijtje van boven naar beneden hardop voor.

Vraag de leerlingen om in hun boek mee te wijzen.

Lees dan het eerste rijtje van boven naar beneden in koor. De leerlingen wijzen bij.

Laat vervolgens de leerlingen fluisterend het rijtje lezen. Herhaal voor alle volgende rijen.

Tot slot vraag je de leerlingen alle rijtjes nog eens te lezen. Wandel rond en observeer.

Geef feedback aan de leerlingen. Je oefent goed op woorden lezen!

We oefenen nog veel op woorden, zodat jij ze snel kent.

2.2 Woorden schrijven (5 minuten)

Dicteer een voor een de woorden: spelletje - bommetje - deurbel - beloofd - recht.

De leerlingen schrijven de woorden op hun wisbordje en spreken gelijktijdig de klanken uit.

De leerlingen kunnen naar de woorden in hun leesboek kijken (kopiëren) of zelf schrijven. Als ze klaar zijn, controleren ze of ze het juist schreven en schrijven opnieuw waar nodig. Controleer snel of alle leerlingen juist schreven. Wis de bordjes en dicteer het volgende woord.

Zorg voor een strakke routine. Bewaak de tijd zodat de leestijd niet bedreigd wordt.

Bekijk samen met de leerlingen de woorden onder de teksten op pagina’s 32-41. Geef waar nodig aanvullende informatie, zodat de leerlingen de woorden begrijpen.

2.3 Tekst (herhaald) lezen (13 minuten)

De leerlingen lezen in drie groepen.

Spoor 3: Geef de leerlingen instructie om tekst 6 te lezen en aansluitend te lezen in de (thema) boeken. De leerlingen lezen individueel fluisterend of fluisterend in duo’s.

Spoor 2: Geef de leerlingen instructie om tekst 4 nogmaals te lezen.

Daarna lezen ze tekst 5 (een beetje makkelijker) of tekst 6 (een beetje moeilijker).

Spoor 1: Verzamel deze leerlingen bij jou en lees tekst 5 voor-koor-door met de leerlingen.

Lees tot ‘Wolven en mensen lijken op elkaar’ voor terwijl de leerlingen bijwijzen.

Lees de tekst nogmaals in koor.

Laat de leerlingen vervolgens de tekst individueel fluisterend lezen.

3

Lees de andere tekstdelen met een gelijkaardige aanpak. Indien je onvoldoende tijd hebt, eindig je met voorlezen van de resterende tekst. De leerlingen krijgen tijdens les 5 nog tijd om de tekst zelf te lezen.

Lesafsluiting

Laat een leerling uit spoor 3 vertellen over tekst 6 ‘Lammetjes’, zodat alle leerlingen op basis van interesse in les 5 een tekst kunnen kiezen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Les 1.5 Herhaling en differentiatie

Doel leerlingen

We oefenen woorden zoals sterretje en pennetje, en moeilijke woorden uit de tekst.

Lesdoelen

1 De leerlingen automatiseren woorden met aandacht voor drielettergrepige verkleinwoorden met -etje en - ennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

2 De leerlingen lezen woorden en eenvoudige teksten.

3 De leerlingen verklaren en oefenen woorden.

4 De leerlingen kunnen woorden lezen met behulp van inzicht in de morfologische opbouw.

Lesmaterialen

- concordantie

- leesboek p. 3-41

- wisbord je en stift voor elke leerling

Voor de les

In Labo lezen we elke dag. De algemene introductietekst geeft een duidelijke beschrijving van de aanpak. De teksten sluiten aan bij het thema.

Labo kiest voor convergente differentiatie en houdt de groep zo lang als mogelijk samen. Alle leerlingen lezen woordrijen en schrijven enkele woorden. Na de klassikale instructie lezen leerlingen aansluitend bij hun kunnen. De leerlingen uit spoor 2 en 3 lezen zelfstandig of in duo’s. De leerlingen uit spoor 1 geef je instructie.

Leesprogramma

Spoor 1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Spoor 2 Spoor 3

Les 5 herhaling woordrijtjes

- herhaald lezen teksten van spoor 1 en 2 gekozen door de leerling in overleg met de leraar

- boeken aansluitend bij het thema

Extra aanbod

3 x 20’

leerlingen met onvoldoende woordherkenning

leerlingen die onvoldoende snel lezen

- tekst naar keuze van spoor 2

- autonome keuze tekst van spoor 1, 2 of 3

- boeken aansluitend bij het thema

- teksten van spoor 3

- boeken aansluitend bij het thema

Labo woorden oefenen

Labo teksten vlot en vloeiend lezen

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Overloop de titels van de teksten en vraag de leerlingen welke tekst ze het liefst lezen vandaag. Verwijs ook naar de boeken rond het thema die aanwezig zijn in de klas.

Lezen is heel belangrijk en oefenen we elke dag. Vandaag oefenen we lange woorden zoals sterretje en pennetje en moeilijke woorden uit de tekst.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

2 Kern

2.1 Letter- en woordrijtjes lezen (5 minuten)

Open het leesboek op pagina 41. Lees het eerste rijtje van boven naar beneden hardop voor.

Vraag de leerlingen om in hun boek mee te wijzen.

Lees dan het eerste rijtje van boven naar beneden in koor. De leerlingen wijzen bij.

Laat vervolgens de leerlingen fluisterend het rijtje lezen. Herhaal voor alle volgende rijen.

Tot slot vraag je de leerlingen alle rijtjes nog eens te lezen. Wandel rond en observeer.

Geef feedback aan de leerlingen. Je oefent goed op woorden lezen!

We oefenen nog veel op woorden, zodat jij ze snel kent.

2.2 Woorden schrijven (5 minuten)

Dicteer een voor een de woorden: biggetje - holletje - wafel - ontbijt - jong.

De leerlingen schrijven de woorden op hun wisbordje en spreken gelijktijdig de klanken uit.

De leerlingen kunnen naar de woorden in hun leesboek kijken (kopiëren) of zelf schrijven. Als ze klaar zijn, controleren ze of ze het juist schreven en schrijven opnieuw waar nodig. Controleer snel of alle leerlingen juist schreven. Wis de bordjes en dicteer het volgende woord.

Zorg voor een strakke routine. Bewaak de tijd zodat de leestijd niet bedreigd wordt.

Vraag de leerlingen of de woorden onder de teksten op pagina’s 3-40 duidelijk zijn. Geef waar nodig aanvullende informatie, zodat de leerlingen de woorden begrijpen.

2.3 Tekst (herhaald) lezen (13 minuten)

De leerlingen lezen in drie groepen.

Spoor 3: Geef de leerlingen instructie om de teksten van spoor 3 of de boeken die klaar liggen in de klas, te lezen. De leerlingen lezen individueel fluisterend of fluisterend in duo’s.

Spoor 2: Geef de leerlingen instructie om een tekst van spoor 2 opnieuw te lezen. De leerlingen lezen individueel fluisterend of fluisterend in duo’s. Als ze klaar zijn, lezen de leerlingen een andere tekst naar keuze uit spoor 1, 2 of 3 of de boeken die klaar liggen in de klas.

Spoor 1: Geef de leerlingen instructie om een tekst van spoor 1 of 2 te lezen. Ze kiezen zelf de tekst en stemmen met jou af. Eventueel kun je een leerling stimuleren om een moeilijkere of makkelijkere tekst te lezen. Het voorkomt ook dat ze wisselen van tekst. Vraag om individueel fluisterend of fluisterend in duo’s te lezen. Als ze klaar zijn, vraag je hen om een andere tekst uit een van de leessporen of de boeken die klaar liggen in de klas, te lezen.

3 Lesafsluiting

Heeft iedereen de hele tijd gelezen? Was er een interessant boek dat je een andere leerling aanbeveelt?

Les 1 Intro

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen voorkennis ophalen over de lente.

2 De leerlingen kunnen voorkennis ophalen over lammeren.

3 De leerlingen kunnen hun voorkennis in woorden noteren in een woordweb.

4 De leerlingen kunnen een passende vraag stellen bij een bekeken videofragment.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 2

- video 1: introvideo

- video 2: planten in de lente

- video 3: mensen in de lente

- video 4: van rups tot vlinder

- video 5: lammetjes

Woordenschat in deze les de akker buiten kruipen planten vliegen de baby de cocon het lam de pop de vlinde blaten drinken de lente de rups wandelen bloeien fietsen mekkeren het schaap warm de bloem(bol) de geit de ooi de stal de weide het bloemperk de groei de plant het terras zaaien de zon

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

In Thema 2 onderzochten de leerlingen de herfst als seizoen. Ze gingen na welke veranderingen er plaatsvinden bij plant, dier en mens en observeerden dit in de omgeving tijdens een leerwandeling. In dit thema worden die vragen en observaties herhaald voor de lente.

Wat volgt?

Het woordweb dat de leerlingen in deze les opbouwen, kan door het thema heen in heel wat lessen aangevuld worden met nieuwe begrippen die de leerlingen verwerven.

In les 2 gaan de leerlingen aan de slag met een tekst rond lammetjes. Ze nemen hierbij de indrukken uit het videofragment van de intro mee. In les 3 ga je dieper in op de veranderingen in de lente en kun je opnieuw verwijzen naar de videofragmenten uit deze introles.

In les 10 maak je een lentewandeling. De leerlingen observeren de lente in hun eigen omgeving en ze maken de vergelijking met de indrukken uit het videofragment.

Voor de les

Voor anderstalige en taalarme leerlingen is er een intro-video beschikbaar (video 1). In deze video maken ze kennis met de belangrijkste concepten van het thema. Bekijk de video vooraf met deze leerlingen, of laat de video op voorhand thuis bekijken.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Vraag de leerlingen of ze zich nog kunnen herinneren waarover ze in Thema 2 geleerd hebben. In Thema 2 ging het over de herfst en over wat dat betekent voor dieren, planten en mensen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Vertel dat je de laatste weken opnieuw veranderingen zag in de natuur en dat je korte video’s hebt verzameld. Bekijk samen video 2

De leerlingen uiten hun verwondering tijdens het kijken of nadien. Laat hen de video met de eigen omgeving vergelijken en laat hen verwoorden wat ze in hun omgeving aan veranderingen zien.

Is het nu nog herfst? Wie weet in welk seizoen we nu zitten? Laat de leerlingen benoemen dat het lente is.

Wat hoort er bij de lente? Wat zien we allemaal in de lente?

Vandaag maken we een woordweb met wat we al weten over de lente.

2 Kern

2.1 Instructie: video’s kijken en vragen stellen

Bekijk samen video 3. Stel vragen: Wat heb je gezien? Heb je dat al eens gezien? Heb jij dat ook al eens gedaan? Laat de leerlingen ervaringen delen.

Gebeuren diezelfde dingen ook hier in de buurt/gemeente? Wat is hetzelfde? Wat is er anders? Hoe komt het dat we zulke veranderingen zien?

Je kunt de video eventueel nog een tweede keer bekijken.

Toon dan video 4. Laat de leerlingen in duo’s voor elkaar een vraag bedenken die bij de video past. Bespreek samen enkele van hun vragen en de antwoorden erbij.

Ten slotte bekijk je samen video 5.

2.2 Begeleide inoefening: woordweb maken

Maak nu samen het woordweb in het werkboek. Weten de leerlingen nog wat een woordweb is?

Wat moeten ze schrijven bij een woordweb? Welk woord zien ze in het midden staan?

Vul het woordweb klassikaal aan. Laat de leerlingen eerst zelf woorden opsommen waar ze aan denken. Stuur eventueel bij met vragen als de leerlingen niet op bepaalde concepten komen. Schrijf een aantal woorden aan bord, maar laat de leerlingen ook zelf woorden kiezen die ze opschrijven.

Geef mee dat ze niet op alle invullijnen iets moeten schrijven, in de volgende les zullen ze het woordweb nog verder aanvullen.

Wijs de leerlingen even op het tekstje in de bol bovenaan de pagina. Op het einde van het thema zullen de leerlingen hun werkboek moeten gebruiken om te studeren voor de toets. Daarom is het belangrijk dat ze verzorgd werken en net schrijven. Na de laatste les in moeten ze zichzelf op dit punt evalueren.

Lesafsluiting

Op het einde van iedere les herhaal je ook het lesdoel.

We maakten in deze les een woordweb over de lente. Wat weten we al over de lente?

Laat het woordweb nog eens samenvatten door enkele leerlingen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Les 2 Bèèh en mèèh

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen de betekenis van een gelezen woord in de tekst vinden.

2 De leerlingen kunnen zich oriënteren op een tekst.

3 De leerlingen kunnen gericht informatie zoeken in een leestekst.

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 3-5

- video 5: lammetjes

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Woordenschat in deze les blaten het lam iemand opzoeken schuilen de draagtijd mekkeren praten de uier grazen melk drinken het schaap voeden de geit de ooi schoon

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

Net zoals in Thema 2, ligt de focus in dit thema op informatieve teksten. De leerlingen leren in dit thema hoe ze een informatieve tekst kunnen herkennen en hoe ze de juiste informatie terug kunnen vinden. Die informatie leren ze vervolgens schematiseren en samenvatten.

De leerlingen verzamelden in de introles al informatie over lammetjes en gaan hier nu dieper op in aan de hand van een leestekst.

In deze eerste les begrijpend lezen van het thema neem je als leerkracht het voortouw. Door hardop denkend voor te doen en duidelijk te verwoorden hoe jij als ervaren lezer aan de slag gaat met een tekst, welke vragen je jezelf stelt, waar je op let, wat je verwacht … toon je de leerlingen welke strategieën en denkprocessen er zich tijdens het lezen in je hoofd afspelen. Je geeft de leerlingen een voorbeeld waaraan ze zich kunnen spiegelen.

Wat volgt?

In deze les ga je als leerkracht nog vooral zelf aan de slag met de tekst. In de tweede leesles zullen de leerlingen meer betrokken worden en in de derde leesles laat je hen nog meer zelfstandig aan de slag gaan, ook al blijf je als leerkracht nog sturen. In de laatste leesles ten slotte gaan de leerlingen volledig zelfstandig aan de slag en passen ze de geleerde leesstrategieën toe op een nieuwe tekst.

Voor de les

Indien je het nodig vindt, kun je deze les beginnen met het opnieuw bekijken van video 5 uit de introles.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

In een kort klasgesprek kun je aanhaken bij de introles en de voorkennis van de leerlingen activeren.

Herinneren jullie je nog dat we een video over lammetjes hebben bekeken? Wat weet je al over lammetjes? Waar heb je al eens een lam van dichtbij gezien? Heb je er al eens een geaaid? Wat zou je graag nog te weten komen over lammetjes?

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Toon eventueel video 5 nog eens.

Vandaag lezen we samen een tekst over lammetjes. We gaan de informatie die we gelezen hebben ordenen in een schema.

2 Kern

2.1 Instructie: tekststructuur verkennen + eerste leesbeurt

Bekijk samen met de leerlingen het werkboek op pagina 3. Ga hardop denkend aan de slag: door hardop te denken, toon je de leerlingen hoe je te werk gaat als je een nieuwe tekst wilt lezen.

Voor ik echt begin te lezen, vraag ik me enkele zaken af. Ik vraag me af wat voor een tekst het is. Zou het een verhaal zijn met veel fantasie, een artikel uit een krant of magazine, een uitnodiging, een advertentie, …? Ik zie als titel ‘Lammetjes’ staan. Ik zie ook meteen dat er foto’s bij de tekst staan. Dit soort tekst heb ik wel al eens gezien in informatieve boeken en weetjesboeken. Ik denk dus dat het een tekst is met informatie over lammetjes. Ik leer graag iets bij als ik een tekst lees. Als ik een informatieve tekst lees, moet ik heel goed weten waar ik welke informatie kan vinden. De foto’s helpen me daarbij!

Lees de tekst op pagina 3 voor. Sta dan even stil bij wat je gelezen hebt en stel enkele vragen: Wat zijn we nu al te weten gekomen over het lam van een schaap? Wat is een ooi?

Wat betekent draagtijd? Waar vind je de verklaring van dat woord?

Ik vind dat een moeilijk woord. Soms kun je een moeilijk woord begrijpen door een beetje terug of verder te lezen. Van sommige moeilijke woorden zie ik de verklaring ook onderaan de pagina.

Controleer het begrip van de leerlingen na dit eerste tekstblok.

-Wat doet juf/meester om de tekst beter te begrijpen? (vragen stellen, moeilijke woorden opzoeken)

-Wat kun je doen als je een woord niet goed begrijpt? (opzoeken in het oranje kader, vragen aan juf/meester)

Lees vervolgens pagina 4 voor. Stel nadien opnieuw enkele vragen die peilen naar het eerste begrip:

Wat vertelt deze pagina ons? Waarmee helpt moederschaap haar lammetjes?

Tot slot lees je de tekst op pagina 5 voor. Een lam is niet alleen het jong van een schaap maar ook van een ander dier, welk dier? (geit) De moedergeit doet iets speciaals in de eerste week nadat het lammetje geboren is. Het is iets dat we bij het schaap niet gelezen hebben. Weten jullie wat? (Ze verstopt haar jongen.)

Schapen blaten naar elkaar, hoe noem je het geluid dat geiten maken? (mekkeren)

Controleer of alle leerlingen de tekst begrepen hebben. Laat de leerlingen even nadenken en overleggen met hun schoudermaatje. Duid een willekeurige leerling aan.

-Hoe heet een moederschaap?

-Waar drinken lammetjes melk?

-Welk geluid maken lammetjes?

2.2 Begeleide inoefening: tweede leesbeurt + opdrachten in het werkboek

Vervolgens lees je de tekst een tweede keer. Lees de tekst in koor. Alle leerlingen lezen dus hardop. Jij hebt de regie en bepaalt het tempo.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Nu maak je tijdens het lezen tijd om de vragen in het werkboek te beantwoorden.

Kleine lesafsluiting

Maak om af te ronden een kort schema op het bord waarmee je visueel de essentie van de tekst weergeeft. Zo illustreer je de leesstrategie die je in dit thema in de focus zet: visualiseren.

Om de essentie van een tekst of iets dat je geleerd hebt makkelijker te onthouden, kan het helpen om dat in een schema voor te stellen. Ik noteer wat ik in deze tekst heb geleerd over het lam in een schema. lam

jong van een schaap jong van een geit

Hoe praten ze? blaten mekkeren

Hoe kent moeder haar jong?likt haar jong schoon ruikt aan haar jong

2.3 Zelfstandige verwerking: derde leesbeurt

Als alle vragen beantwoord zijn, laat je de leerlingen de tekst een derde keer individueel of in duo’s doorlezen.

Zorg ervoor dat er fluisterend of hardop gelezen kan worden.

We hebben de tekst nu al goed gelezen, we weten al goed wat erin staat. Lees de tekst nu nog een keer samen met je buur of alleen. Je zal voelen dat dit al veel vlotter gaat dan in het begin. Vertel na het lezen één weetje aan je schoudermaatje dat je onthouden hebt uit de tekst.

3 Lesafsluiting

Neem het woordweb over het lam uit les 1 erbij, op pagina 2 van het werkboek. Kunnen we het woordweb nu aanvullen met interessante informatie uit de tekst?

Gebruik de vetgedrukte woorden uit de tekst als startpunt. Geef de leerlingen de tijd om de begrippen toe te voegen aan het woordweb.

Vandaag hebben we een tekst gelezen over lammetjes. We hebben hier ook een schema van gemaakt.

Wie gaat dit schema gebruiken om te studeren? Waarvoor kan het handig zijn om een schema te maken? Wie gaat dit eens proberen thuis?

Les 3 De seizoenen op een rij

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen de seizoenen benoemen en de lente aanduiden op de jaarkalender.

2 De leerlingen kunnen verwoorden dat een seizoen ongeveer drie maanden duurt.

3 De leerlingen kunnen het gedrag van mensen in de lente verwoorden.

4 De leerlingen kunnen verschillende natuurlijke kenmerken en activiteiten groeperen bij herfst of lente.

5 De leerlingen kunnen de datum noteren als dag – maand – jaartal.

6 De leerlingen kunnen een grafisch model gebruiken (hoepel) bij het groeperen van natuurlijke elementen in herfst, lente of beiden.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 6-7

- video 3: mensen in de lente

- presentatie 1: herfst of lente?

- klassikale jaarkalender

- set bijlagen voor de klaswand (zie thema 1)

Woordenschat in deze les

buiten spelen gras maaien de lente de weide het blad de herfst de maand de winter bloemen planten het jaar het seizoen wieden de bloesem het kriebeldiertje de schoonmaak de zomer de bolster het lam de tak de boom de kastanje de tulp de dag de knop vallende bladeren

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

In Thema 2 werd de herfst onderzocht. In deze les worden de seizoenen herhaald en beginnen de leerlingen de lente te onderzoeken.

Wat volgt?

In deze les leren de leerlingen wat typisch is voor de lente. Deze informatie kunnen ze gebruiken in les 6, waarin de leerlingen een mindmap maken over de lente en waarin ze een korte schrijfopdracht maken. De typische activiteiten van de lente zitten ook in tal van andere lessen verweven.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

In een klasgesprek kun je de inhouden van de vorige lessen oprakelen en de voorkennis van de leerlingen activeren. Probeer het gesprek wel kort en efficiënt te houden.

In de vorige les hebben we een tekst gelezen, weten jullie nog waarover die ging? (lammetjes)

In welk seizoen worden lammetjes geboren? (in de lente)

Dat is juist, in de lente, nu dus. Over de lente hebben we ook al gesproken. Weet je nog, dat woordweb dat je in het werkboek bent beginnen te maken? Wat heb je daar al bij ‘lente’ geschreven?

Hoeveel seizoenen zijn er eigenlijk? (vier)

Er zijn vier seizoenen in een jaar en de lente is daar één van. Wat zijn de drie andere seizoenen? (zomer, herfst, winter)

Bekijk nu samen met de leerlingen de jaarkalender die in de klas uithangt. Vraag of iemand weet welke dag het vandaag is. Duid de huidige dag met de vinger aan en noteer de datum op het bord als dag – maand – jaartal.

Hoe lang duurt een seizoen? (drie maanden)

Weet iemand wanneer de lente begint en eindigt? (21 maart – 20 juni)

Duid de begin- en einddatum van de lente aan op de jaarkalender en hang er het woord ‘lente’ bij.

Vandaag herhalen we de seizoenen. We leren na wat er bij de lente hoort en wat niet.

2 Kern

2.1

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Instructie: mensen in de herfst

Bekijk samen nog eens video 3 van les 1. Let nu vooral op wat de mensen aan het doen zijn.

Bespreek klassikaal:

Wat doen de mensen?

Wat hebben ze daarvoor nodig? Wat gebruiken ze?

Doe jij dat ook?

Past dat gedrag eerder bij de lente of bij de herfst?

Wat doen de mensen als het mooi weer is? Wat doe jij? Wat doet je gezin?

Welke kleren dragen de mensen in de lente? Wat draag jij vaker in de lente? Wat draag je niet meer?

Doen jullie binnen in huis een grote schoonmaak? Wie helpt er mee?

Is dat anders dan in de herfst?

Wat doen jullie anders in de winter? En in de zomer?

De antwoorden op deze vragen kunnen sterk uiteenlopen, afhankelijk van de locatie van de school en de leerlingen: stad of eerder platteland. In de stad zie je in de lente terrasjes buiten geplaatst worden, de winkeliers plaatsen opnieuw hun reclameborden buiten, er gaan meer mensen met de fiets of te voet naar het werk, naar school, naar hobby’s … Bloembakken en perkjes worden opnieuw gevuld. Op het platteland hoor je de eerste grasmaaiers en landbouwers beginnen opnieuw hun akkers en weides gebruiksklaar te maken. Je ziet de bomen groen worden en ook hier worden tuinen en perkjes opnieuw proper gezet. Probeer het gesprek zo wijd mogelijk open te trekken, zodat de leerlingen deze diverse facetten van ‘de mens in de lente’ verwoorden.

Vermeld de buitenspeeldag. Kennen de leerlingen die dag? Je kunt samen met de leerlingen bekijken op welke dag die valt op www.buitenspeeldag.be. Laat een leerling de buitenspeeldag

aanduiden op de jaarkalender en hang er eventueel een woordkaart of een affiche bij.

De leerlingen vullen in het werkboek bij opdracht 2 de datum van de buitenspeeldag in en duiden die aan op de kalender.

Je kunt de leerlingen al meegeven dat jullie binnenkort op lentewandeling gaan om de lente in jullie eigen buurt te observeren. Geef op tijd mee hoe, wat, waar en wanneer zodat de leerlingen gepaste kledij kunnen aantrekken.

2.2 Begeleide inoefening: opdrachten in het werkboek

Bekijk samen met de leerlingen het werkboek op pagina 6.

Bij opdracht 1 vinden ze een reeks begrippen. Die begrippen moeten de leerlingen bij de herfst of bij de lente plaatsen. Sommige begrippen horen bij zowel herfst als lente, die begrippen noteren de leerlingen in het gedeelte in het midden waar de cirkels overlappen.

Vragen die bij deze opdracht kunnen helpen zijn bv.

Zie je (een) … in de lente? Zie je (een) … in de herfst?

Zie je (een) … zowel in de lente als in de herfst?

Maak deze opdracht samen. Bespreek ook samen opdracht 3

Kleine lesafsluiting

Controleer of alle leerlingen weten wat er typisch is voor de lente. Som een paar activiteiten op. Laat de leerlingen zitten als het niet bij de lente hoort, laat hen rechtstaan als het wel bij de lente hoort.

De antwoorden kunnen sterk verschillen. Laat de leerlingen uitleggen waarom ze kiezen voor zitten/rechtstaan als ze anders antwoorden dan je verwacht had.

Mogelijke opties:

-Het hele huis kuisen

-Een sneeuwman maken

-Buiten spelen

-Een muts dragen

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

2.3 Zelfstandige verwerking: opdracht 4

Bij opdracht 4 geven de leerlingen aan of de menselijke gedragingen passen bij de lente of eerder bij de herfst. Laat hen de opdracht individueel verwerken en bespreek nadien kort samen. De laatste twee voorbeelden kunnen de leerlingen maken als touwoefening, als ze nog tijd over hebben.

3 Lesafsluiting

Kunnen we ons woordweb over de lente nu aanvullen met interessante informatie uit deze les?

Geef de leerlingen de tijd om de begrippen toe te voegen aan het woordweb op pagina 2 van het werkboek.

Vandaag herhaalden we de vier seizoenen. We weten nu wat past bij de lente.

Laat de leerlingen om de beurt een typische lenteactiviteit uitbeelden. De andere leerlingen raden. Laat ze ook telkens verwoorden wat je nodig hebt voor die activiteit.

Les 4 Alles op zijn plaats

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen betekenisvolle woordgroepen maken.

2 De leerlingen ervaren het nut van een alfabetische ordening.

3 De leerlingen kunnen de term ‘alfabet’ gebruiken.

4 De leerlingen kunnen de termen ‘woord’ en ‘betekenis’ gebruiken

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 8

- video 6: alfabet-lied

- afbeelding 1: register natuurencyclopedie

- presentatie 2: dieren, planten en biotopen

Woordenschat in deze les

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

het alfabet de flora ordenen het roodborstje de vink het bos de karper opzoeken rangschikken de volgorde de biotoop de kolom het park de rog de vis de categorie de krokus de paardenbloem de sloot de vogel de encyclopedie het madeliefje de paling de snoek de zee de fauna de merel de pimpelmees de tulp

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

De leerlingen leerden een deel van de woordenschat van deze les al kennen in de vorige lessen. De woorden die ze nog niet kennen kan je aanbrengen met presentatie 2. De leerlingen moeten in deze les de (nieuw) geleerde woorden ordenen in categorieën.

Wat volgt?

In deze les komen de leerlingen voor het eerst in aanraking met bepaalde diersoorten (vissen en vogels) en biotopen. Ze moeten deze ook categoriseren in bepaalde groepen. Deze woorden komen terug in les 21 wanneer de leerlingen zelf het bovenliggende begrip moeten bedenken voor deze sets woorden.

Voor de les

Als je beschikt over een (leerlingen)-encyclopedie over de natuur, kun je daar gebruik van maken in plaats van afbeelding 1. Je kan ook verwijzen naar het Memoboekje dat de leerlingen al vaak gebruikt hebben. Ook hierin hebben ze vast al eens het register gezien en misschien zelfs al meermaals gebruikt.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Bekijk samen met de leerlingen het register van de natuurencyclopedie (afbeelding 1) of neem het register erbij van een boek uit je klasbibliotheek.

Herkennen jullie wat dit is?

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Wat staat hierin?

Wat valt jullie op?

Is er een bepaalde volgorde waarin de woorden staan? (De woorden staan alfabetisch geordend.)

Wie kent het alfabet nog? Laat de leerlingen het alfabet samen opzeggen of zing samen het alfabetlied (video 6).

Vandaag oefenen we het ordenen van woorden. We gaan woorden die samen horen in een groep plaatsen en ze dan alfabetisch ordenen.

2 Kern

2.1 Begeleide inoefening: opdrachten in het werkboek

Laat de leerlingen hun werkboek nemen op pagina 8. Overloop klassikaal de opdrachten.

Bij opdracht 1 staan er een aantal woorden kriskras door elkaar. Jullie moeten die ordenen, net zoals de woorden in de encyclopedie geordend stonden. Eerst moeten jullie de woorden ordenen volgens categorie en daarna volgens het alfabet.

De leerlingen rangschikken de woorden eerst per categorie. Overloop de categorieën. Het begrip ‘biotoop’ zullen de leerlingen nog niet kennen. Leg uit: een biotoop is een plaats waar planten en dieren samenleven. Geef als voorbeeld de moestuin. Kennen de leerlingen nog een ander voorbeeld? Licht ook de woorden fauna en flora toe. Met fauna worden alle dieren bedoeld, met flora verwijst men naar bloemen en planten.

Indien nodig overloop je de foto’s in presentatie 2 om de begrippen te verduidelijken.

Nadat de woorden per categorie opgedeeld zijn, schrijven ze die over in alfabetische volgorde in de tweede kolom. De laatste twee sets kunnen de leerlingen maken wanneer ze tijd over hebben.

3 Lesafsluiting

Rond de les af met een opdracht rond stafrijm. Bij stafrijm beginnen de woorden met dezelfde letter. Dit wordt ook wel beginrijm genoemd. Probeer bij enkele woorden uit het werkboek een bijvoeglijk naamwoord te zoeken dat beginrijm heeft. Dat hoeft niet iets realistisch te zijn.

Bijvoorbeeld rustig roodborstje, saaie snoek, zoute zee, treurige tulp ….

Vandaag oefenden we het ordenen van woorden. We kunnen ze nu in de juiste categorie plaatsen en ook alfabetisch ordenen.

-Wie kan dit al goed?

-Wie wil nog wat oefenen?

-Wanneer kunnen we dit gebruiken? Waarvoor is dit nuttig?

Les 5 Jonge dieren in nood

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen informatie achterhalen uit een voor hen bestemde informatieve uitzending.

2 De leerlingen kunnen vragen van de leerkracht begrijpen in verband met een informatieve uitzending.

3 De leerlingen houden hun aandacht bij het luisterdoel door gericht informatie te zoeken in de beluisterde tekst.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 9

- video 7: Diertje gevonden in de natuur? Niet meteen aanraken!

Woordenschat in deze les aanraken gewond de verzorger het dier het natuurhulpcentrum

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

In les 2 lazen jullie samen een informatieve tekst. Je had hierbij tijdens het hardop denkend voordoen aandacht voor de titel, afbeeldingen ... die bij een informatieve tekst horen. Je past die strategie nu toe bij een informatieve video. Je leert de leerlingen zo hoe je aan de slag kunt gaan met een informatieve luistertekst.

Wat volgt?

Tijdens de herfstwandeling (les 10 en 11) kan je terugkoppelen naar de video die jullie in deze les bekijken. Wie weet zien jullie ook wel enkele babydieren? Vraag de leerlingen of ze nog weten wat je moet doen als je een gewond diertje vindt.

Voor de les

Bekijk vooraf het videofragment (video 7) al eens.

In deze les kun je, indien je dat wenst, de luistervaardigheid van de leerlingen observeren en beoordelen met behulp van de rubric :

Luisteren – Aandacht en luisterhouding

Ik kan nog niet aandachtig luisteren. Ik heb nog geen goede luisterhouding.

Ik kan kort aandachtig luisteren.

Ik weet hoe ik aandachtig moet luisteren, maar het lukt me nog niet zo goed.

Ik kan aandachtig luisteren.

Ik heb een goede luisterhouding en weet wat ik moet doen om goed te kunnen luisteren.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Start deze les met een klasgesprek over jonge dieren in de lente.

In de lente bloeien niet alleen veel planten, er worden ook veel jonge dieren geboren.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Activeer de voorkennis met de leerlingen. Wat weten zij over de geboorte van dieren in de lente?

Bespreek verschillende dieren.

Hebben ze al eens een babydier gezien?

Hoe noem je zo een babydier?

Kennen jullie nog andere babydieren?

Heeft iemand al eens een babydier gevonden?

Wat moet je doen als je een babydier vindt?

Vandaag bekijken we een video over dieren in nood en proberen we de informatie uit de video te halen.

2 Kern

2.1 Instructie: tekst verkennen + eerste luisterbeurt

Open de link van video 7, die brengt je naar de website van Karrewiet. Je gaat hier opnieuw hardop denkend voordoen. Lees de titel, lees de tekst onder het filmpje en ga hardop denkend aan de slag. Zo toon je de leerlingen hoe je te werk gaat als je een luistertekst gericht en precies wilt beluisteren.

Ik vraag me af wat voor video dit is. Ik klik nog niet meteen op afspelen, ik kijk eerst even naar welke informatie er al te zien is.

Op het beeld van de video zie ik een man in een uniform en een jonge vrouw, ik geloof dat dat een reporter van Karrewiet is. Herkennen jullie haar?

Onder de video zie ik ‘Natuur’ staan, en daaronder zie ik de titel ‘Diertje gevonden in de natuur? Niet meteen aanraken!’ staan. Dit soort filmpjes ben ik al wel eens tegengekomen bij Karrewiet. Dan stelt een reporter een vraag aan een specialist en die geeft antwoord of die legt iets uit.

Ik lees nu de tekst onder de titel: ‘Bij de start van de lente worden in het natuurhulpcentrum van Oudsbergen verschillende jonge dieren binnengebracht. Maar wat doen ze met die dieren en wat als je er zelf eentje tegenkomt? Maurane zoekt het uit!’

Oké, nu weet ik al het een en ander. Ik denk dat in deze video de reporter van Karrewiet een vraag zal stellen over wat je moet doen als je een dier vindt in de natuur. De man die we zien op het beeld zal daar waarschijnlijk meer over vertellen. Ik leer wel graag iets bij als ik een tekst beluister. Als je een informatieve tekst beluistert, moet je heel gericht luisteren.

Vertel dat je nu de video in zijn geheel zult laten zien.

We gaan twee vragen in het achterhoofd houden: ‘Waarom worden jonge dieren binnengebracht?’ en ‘Wat mag je doen als een dier in nood in de natuur tegenkomt?’.

Bekijk de video een eerste keer en bespreek nadien wat de leerlingen reeds kunnen vertellen.

2.2 Begeleide inoefening: tweede luisterbeurt

Vertel dat je zo meteen de video een tweede keer zal bekijken/beluisteren. Lees eerst samen met de leerlingen de vragen in het werkboek door.

Speel hierna heel gericht het fragment en zet de video op pauze op het moment dat er een antwoord gegeven wordt op een van de vragen.

Vul samen het werkboek in.

3 Lesafsluiting

Vandaag hebben de we informatie uit een video over dieren gehaald.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Waaraan kun je een informatieve tekst herkennen?

Wat doen we als we een informatieve tekst moeten beluisteren?

Blik terug op de kenmerken van een informatieve luistertekst.

Les 6 In de lente …

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen betekenisvolle woordgroepen maken.

2 De leerlingen kunnen informatie ordenen.

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 10-11 - afbeelding 2: voorbeeld mindmap - kleurpotloden of kleurstiften

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Woordenschat in deze les de cluster de fauna de flora de mindmap het woordweb

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

In de introles maakten de leerlingen al een woordweb over de lente. In deze les maken ze een mindmap. Het verschil zit in het clusteren van informatie in betekenisvolle groepen bij de mindmap, waar bij het woordweb enkel geassocieerd wordt bij het centrale woord.

Wat volgt?

De mindmap die jullie deze les maken zal je samen in de komende lessen verder aanvullen.

Deze mindmap wordt zo een visuele samenvatting van het thema. Leg de leerlingen uit dat ze deze mindmap kunnen gebruiken bij het leren voor de toets. Kennen ze alle woorden die erin staan?

Wat kunnen ze bijvoorbeeld vertellen over de bloemen en welke jonge dieren kennen ze?

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Vraag aan enkele leerlingen om hun woordweb over de lente uit de introles in hun werkboek hardop voor te lezen. Noteer de woorden los op het bord, zonder enige vorm van clustering van woorden. Vraag of er leerlingen zijn die nog woorden in hun woordweb hebben staan die niet op het bord staat en noteer die erbij.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Geef aan dat jullie een mindmap gaan maken.

Weten jullie wat een mindmap is?

Wie heeft al eens een mindmap gemaakt?

Waarvoor is een mindmap handig?

Toon de voorbeelden van mindmaps uit afbeelding 2

Wat valt jullie op?

Wat staat in het midden?

Welke woorden staan samen?

Vandaag vullen we een mindmap aan over de lente.

2 Kern

2.1 Instructie: mindmap verkennen

Het maken van een mindmap is niet eenvoudig en vrij nieuw voor de leerlingen. Deze les wordt dan ook sterk door jou geleid.

Om zo’n mindmap te maken hebben we groepen van woorden nodig. De woorden in de groepen moeten met elkaar te maken hebben. Bijvoorbeeld een groep met alle dieren of fauna en een groep met alle bloemen of flora.

Onderlijn alle woorden op het bord die met fauna te maken hebben geel. Onderlijn alle woorden die met flora te maken hebben groen.

Onderzoek met de leerlingen of er nog clusters te maken zijn van de woorden en groepeer die door ze te onderlijnen met eenzelfde kleur. Enkele voorbeelden die je misschien kunt gebruiken (afhankelijk van de woorden die de leerlingen aangereikt hebben): - het weer - de mens - kriebeldiertjes

2.2 Begeleide inoefening: mindmap maken

Neem het werkboek op pagina 10. Midden op de pagina staat het centrale woord ‘lente’. Vanuit het woord lente zijn twee hele dikke lijnen getrokken, een groene en een gele lijn. We starten bij de groene tak. Noteer ‘flora’ op de schrijflijn boven de groene lijn. Nu lezen we op het bord hoeveel woorden we met groen hebben onderlijnd. We zien X aantal woorden, nu trek je vanuit die dikke groene lijn aan het uiteinde evenveel kleine streepjes. Daar komen de woorden van de groep ‘flora’ te staan

Laat de leerlingen de woorden die op het bord groen onderlijnd staan bij de streepjes aan de grote tak ‘flora’ noteren. Ga op dezelfde manier te werk met de tak van de fauna.

Bekijk de andere categorieën op het bord, hoeveel zijn dat er? Per categorie moet er een hele dikke lijn getekend worden, net als bij fauna en flora Maar de kleur moet overeenkomen met de kleur op het bord. Laat de leerlingen per categorie een dikke lijn tekenen vanuit het woord lente.

Laat de leerlingen boven elke dikke lijn de naam van de categorie noteren. Tel samen per categorie hoeveel kleine lijntjes er moeten komen. Kunnen de leerlingen zelfstandig de woorden van het bord overschrijven bij de lijntjes?

Ondersteun de leerlingen voor wie het nog moeilijk is om dit zelfstandig te doen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Om te zorgen dat de mindmap een mooi geheel is, kunnen de leerlingen er kleine tekeningen bij maken. Ze kunnen bijvoorbeeld de dieren en de bloemen erbij tekenen.

Van zodra hun mindmap af is, maken jullie gezamenlijk opdracht 2:

Laat leerlingen in tweetallen een zin bedenken met minimaal één woord uit de mindmap. Laat enkele leerlingen hun zin verwoorden. Kies één zin uit en noteer de zin op het bord. De leerlingen schrijven die zin onder de foto.

De leerlingen die deze opdracht al goed kunnen, kunnen zelfstandig de derde opdracht maken. Dit is een knoopoefening.

3 Lesafsluiting

Vandaag hebben we een mindmap gemaakt over de lente.

Koppel nog eens terug naar de voordelen van een mindmap.

-Waarom is het handig om woorden te clusteren in een mindmap?

-Wie gaat dit doen voor de toets?

-Voor welke lessen zou je ook een mindmap kunnen maken?

De mindmap wordt doorheen het thema regelmatig aangevuld. Het kan handig zijn om op een groot blad of op het bord een mindmap te tekenen die dan na elke les aangevuld wordt met nieuwe informatie. Maak dan zeker een foto na deze les zodat je aan het einde van het thema kunt vergelijken en aantonen hoeveel jullie geleerd hebben. De definitieve mindmap is ook een handig grafisch model om te gebruiken bij het studeren voor de toets.

Les 7 Hoe groeit een boon?

Lesdoelen

1 De leerlingen kunnen de delen van een geweekte boon herkennen.

2 De leerlingen kunnen voorspellen wat een boon nodig heeft om te groeien.

3 De leerlingen kunnen nauwkeurig met al hun zintuigen waarnemen en hun waarneming ook natekenen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lesmateriaal

- concordantie

- werkboek p. 12

- observatieboekje

- video 8: bonenplant in een potje

- bijlage 1: opdrachtkaarten

- geweekte gedroogde bruine bonen (een 65-tal)

- 10 kleine glazen potjes, waarvan minimum 1 met deksel

- plantenspuit met water

- wc-papier

- potgrond

- plakband of tape

- 10 blanco etiketten of stickers voor op de potjes

Woordenschat in deze les

de boon kiemen observeren weken gedroogd noteren planten

Leerlijn

Wat ging vooraf? Wat is de voorkennis?

In de eerste les zagen jullie al een video over planten in de lente en leerden jullie hoe in de lente verschillende dingen beginnen groeien. In deze les gaan jullie zelf aan de slag met het planten van een boon.

Wat volgt?

De leerlingen leren deze les heel wat over de groei van een boon. Deze informatie zullen ze kunnen gebruiken in les 12 waar ze wist-je-datjes schrijven over bonen. In les 17 zullen de leerlingen ook een tekst lezen over de groei en de bloei van de tuinboon. De leerlingen kunnen de voorkennis van deze les dus gebruiken om die tekst beter te begrijpen.

Voor de les

Laat de gedroogde bruine bonen een nachtje weken in water. Dit zal de bonen ‘wakker maken’ en klaar maken om te ontkiemen. Let op, dit is heel belangrijk voor de timing van de kieming!

Leg op een tafel alle materialen en opdrachtkaarten klaar.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Vertel aan de leerlingen dat jullie vandaag aan een onderzoek zullen beginnen. Toon de bonen die je verzameld hebt. Zijn er leerlingen die herkennen wat je toont? Geef mee dat het bruine bonen zijn die eerst gedroogd waren, maar die je nu hebt laten weken in water zodat ze klaar zijn om te groeien.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Zijn er leerlingen die thuis een moestuin hebben? Wat gebeurt er als een plantje begint te groeien? Wat zie je dan?

Bekijk samen video 8. Bespreek de stappen die de jongen zette in het filmpje. Geef aan dat jullie ook bonen gaan laten ontkiemen. Maar jullie maken er een onderzoek van: in welke omstandigheden ontkiemt de boon het best?

Vandaag beginnen we aan een onderzoek over wat bonen nodig hebben om te groeien. We beschrijven wat we zien en doen..

2 Kern

2.1 Zelfstandige verwerking: boon observeren

Geef aan elke leerling een geweekte boon. Laat de leerlingen heel voorzichtig het bruine velletje eraf pellen. De leerlingen openen de boon waar de boon vanzelf een beetje opengaat, om het midden goed te bestuderen. Bespreek met de leerlingen wat je ziet. Kunnen de leerlingen de kiem van de boon zien? Het kiemplantje bestaat uit een piepklein blaadje, stengeltje en worteltje. Laat de leerlingen bij opdracht 1 in het werkboek heel precies tekenen wat ze zien in de boon.

2.2 Zelfstandige verwerking: onderzoek

Laat de leerlingen samenwerken in vijf groepjes. Geef de groepjes elk een andere opdrachtkaart (bijlage 1). De leerlingen werken in hun groepje samen om de opdracht van hun kaart uit te voeren. Ze gebruiken daarvoor de materialen die je verzamelde op de tafel (geweekte gedroogde bruine bonen, 10 kleine glazen potjes, plantenspuit met water, wc-papier, potgrond, plakband of tape, 10 blanco etiketten).

Binnen een week heb je in de potjes met de juiste omstandigheden volledig gekiemde zaden. Er zullen bij sommige bonen zelfs al blaadjes groeien.

Hoe de bonen ontkiemen leggen we vast in ons observatieboekje Leg uit dat de leerlingen elke dag de bonen mogen controleren en bekijken en hun observaties in hun observatieboekje mogen opschrijven of tekenen. Maak zelf ook elke dag een foto voor in het verslag.

3 Lesafsluiting

Neem het werkboek op pagina 12 en bespreek samen met de leerlingen de vijf vragen van opdracht 3. De leerlingen duiden hun antwoord aan.

Vandaag hebben we een onderzoek over bonen gedaan en voorspellingen gemaakt.

-Hoe ging het samenwerken in jullie groepje?

-Konden jullie de afspraken volgen?

-Wat ging er goed?

-Wat ging er minder goed?

Les 8 Memo-les 1

Lesdoelen

1 De leerlingen verankeren wereldoriënterende kennis.

2 De leerlingen verankeren talige kennis.

3 De leerlingen kunnen verbanden leggen tussen verschillende kenniselementen.

4 De leerlingen ervaren dat ze door gespreid herhalen kennis beter onthouden en duurzaam opslaan in het langetermijngeheugen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Lesmateriaal

- concordantie

- bijlage 2: flitskaartjes Memo

- afbeelding 3: onthouden

- presentatie 3: Memo-les 1

- wisbord je en stift voor elke leerling

- ABCD-kaarten voor elke leerling

Voor de les

Tijdens deze lessen herhalen de leerlingen leerstof uit vorige thema’s. Ze oefenen woordenschat, taalbeschouwelijke en wereldoriënterende kennis. Zo zorgt Labo voor diepe verankering en beter onthouden.

We werken doelbewust niet digitaal en niet in het werkboek. We bevorderen ‘interactie’ en ‘graven in de hersenen’. Naast het oefenen, krijgt samen hardop reflecteren een belangrijke plaats. Leraar en leerlingen geven taal aan hun denken – leren wordt zichtbaar gemaakt – én er ontstaat een mooie kans tot het geven van feedback.

De werkvormen zijn zo gekozen dat alle leerlingen actief kunnen deelnemen. Daarvoor gebruiken we telkens weerkerende werkvormen (routines) zodat er weinig tijd verloren gaat aan klasmanagement en er herkenbaarheid en vertrouwbaarheid ontstaat voor de leerlingen. Lees ook de gouden tips bij de memolessen in de algemene inleiding.

In het tweede leerjaar bieden we voornamelijk klassikaal geleide werkvormen aan. Zo kan instructie, informatie of feedback van de leraar of medeleerlingen kennisgaten opvullen bij leerlingen die minder onthouden hebben uit de vorige thema’s.

De inhouden van deze herhalingslessen bestaan in dit thema voornamelijk uit:

- belangrijke woorden die in meerdere situaties bruikbaar zijn; - belangrijke concepten rond de thema’s seizoenen, afval sorteren, schoolafspraken, speelgoed, familiestamboom; - verankeren van kennis via taal, tekenen, schematiseren.

Deze les wordt aangeleverd als een les van 50 minuten, maar kan opgedeeld worden in twee lessen van 25 minuten. Sommige opdrachten kunnen opgenomen worden in de zelfgestuurde werking zoals contract- of hoekenwerk.

Knip de flitskaarten van bijlage 2 uit voor het begin van deze les.

LESVERLOOP

1 Voorkennis activeren en lesdoel

Verwijs terug naar de vorige Memo-lessen. Welke oefenvormen gebruikten we in vorige Memolessen? Laat de leerlingen kort verwoorden welke werkvormen aan bod kwamen (wisbordjes, tekenen, flitskaarten, ABCD-kaarten,, ...).

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Vandaag gaan we belangrijke zaken uit vorige lessen herhalen zodat we ze beter onthouden en ze kunnen gebruiken wanneer we nieuwe dingen leren

2 Kern

Verduidelijk dat de leerlingen tijdens deze les dingen herhalen die ze eerder al leerden. Soms oefent heel de klas samen, soms werken de leerlingen in duo’s en soms alleen.

Jouw rol als leerkracht tijdens dit onderdeel van de les bestaat uit instructie geven, begeleid oefenen, begrip controleren en leerlingen activeren om actief deel te nemen aan de opdrachten.

2.1 Wisbord quiz - woord noteren

Vertel de leerlingen dat je een vraag zult stellen en dat iedereen het antwoord op zijn/haar wisbordje moet noteren. Het antwoord is altijd een woord dat ze in eerdere lessen gebruikt hebben.

Vraag 1 Wat is de naam van het seizoen waarin het wat frisser wordt, veel bomen hun bladeren verliezen en de natuur zich klaarmaakt voor de winter?

Controle de herfst

Feedback en reflectie Hoe kom je tot het juiste antwoord? Ken je de andere seizoenen? Heb je het woord juist geschreven? Best moeilijk, die vier medeklinkers achteraan in een woord …

Vraag 2 ‘Over twee dagen’,, ... Hoe kun je dat met één woord zeggen?

Controle overmorgen

Feedback en reflectie Hoe noemen we de dag na vandaag? En binnen twee dagen? Hoe noemen we de dag voor vandaag, en twee dagen voor vandaag? Wie schreef de naam van de dag op? Dat is ook wel een beetje juist! Best handig als je de woorden morgen, overmorgen, gisteren, eergisteren goed kunt gebruiken!

Vraag 3 Ik zoek een woord dat hetzelfde betekent als ‘vroeger’. Het woord rijmt op ‘heden’, wat een ander woord is voor ‘nu’. Een ander woord voor vroeger is dus …

Controle verleden

Feedback en reflectie Wie wist het woord meteen? Wie vond het via het rijmwoord?

Verleden is dus vroeger, wat is nu ook weer het woord voor ‘nu’? (heden, tegenwoordig) Wie weet nog een ander woord voor later? Er is het verleden, er is het heden en er is de,, ... (toekomst)

2.2 Wisbord schema maken

Vertel de leerlingen dat ze nu op hun wisbord enkele eenvoudige schema’s zullen maken. Een schema is een tekening met woorden erin.

Start presentatie 3. Projecteer het denkbeeld (zomer - winter) en de drie woorden (boom, kaal, groen).

Vraag 4

Teken het denkbeeld met de twee cirkels over op je wisbord en schrijf de drie woorden op de juiste plaats in het denkbeeld.

Controle ‘boom’ staat in het midden, hoort bij beide cirkels. ‘kaal’ staat bij winter, ‘groen’ staat bij zomer.

Feedback en reflectie

Waarom staat ‘boom’ in het midden, hoort het bij de twee cirkels? Een boom is er zowel in de zomer als in de winter. Waarom staat ‘kaal’ bij winter? Omdat er dan geen bladeren zijn. Waarom staat ‘groen’ bij zomer? Omdat er dan veel bladeren zijn en die zijn groen.

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

Dus bij dit schema schrijf je wat hetzelfde is in het midden! Wis de woordjes uit, de cirkels mag je laten staan. We maken nog een oefening. Ga naar de volgende slide van de presentatie.

Vraag 5 Schrijf de drie woorden (koud, heet, zon) in de cirkels.

Controle ‘zon’ staat in het midden, hoort bij beide cirkels. ‘koud’ staat bij winter, ‘heet’ staat bij zomer.

Feedback en reflectie Welk woord past zowel bij winter als bij zomer en zetten we dus in het midden? Zon, want de zon zie je zowel in de zomer als in de winter. Toch is het weer niet altijd hetzelfde … Welk woord past bij winter? Koud, de zon is er wel maar ze warmt minder op. Welk woord past bij zomer? Heet, want in de zomer warmt de zon ons veel meer op. Waar zouden we het woord sneeuw kunnen schrijven?

Wis de woordjes uit, de cirkels mag je laten staan.

Ga naar de volgende slide van de presentatie. Wijs de leerlingen erop dat er nu nieuwe woorden bij de cirkels staan (vroeger - nu). Vraag ze om die goed te lezen. Ze moeten opnieuw drie woorden in het schema plaatsen.

Vraag 6 Schrijf de drie woorden (speelgoed, veer, batterij) in de cirkels.

Controle ‘speelgoed’ staat in het midden, hoort bij beide cirkels. ‘batterij’ hoort bij nu, ‘veer’ hoort bij vroeger of bij beide cirkels.

Feedback en reflectie Welk woord past bij zowel vroeger als nu? Speelgoed is van alle tijden. Waar zet je ‘batterij’ best? Bij ‘nu’, want dat was er lang geleden nog niet. Waar hebben jullie ‘veer’ geschreven? Bij ‘vroeger’? Wat is dat ook weer, een veer? Wie heeft ‘veer’ in het midden geschreven? Dat kan ook, want ook nu wordt eer nog speelgoed gemaakt met een veer in (maar niet meer zo vaak).

2.3 ABCD-kaarten - denkvierkanten

Vraag de leerlingen om hun ABCD-kaarten te nemen. Vertel dat ze telkens vier foto’s zullen zien. Zij moeten met hun ABCD-kaart zeggen welke foto volgens hen niet in het rijtje thuishoort. Ze denken eerst even na en steken dan op jouw teken hun letterkaart omhoog. Soms zijn er meerdere juiste antwoorden.

Ga naar de volgende slide van de presentatie. Vertel wat er op de vier foto’s te zien is: A is een tablet om spelletjes te spelen, B is een computer die zelf kan stappen, C is een set blokken om mee te bouwen en D is een zeemeermin-pop die licht geeft.

Vraag 7: Welk speelgoed past niet bij het andere speelgoed? Denk goed na, op mijn teken steek je jouw letter omhoog. Je mag dan ook vertellen waarom het volgens jou niet bij de rest past. Klaar?

Nu!

Feedback en reflectie: Kijk welke keuze de meerderheid van de leerlingen maakte. Vraag om die keuze toe te lichten. Reflecteer hardop of het gekozen criterium helder is en de oplossing erbij aansluit, bv. ‘Jij koos voor C - de blokken, omdat dat niet op batterijen werkt en het andere speelgoed wel. Dat klopt.’

Geef leerlingen die een andere keuze maakten de kans om hun keuze toe te lichten en reflecteer zelf ook: ‘Jij koos voor A omdat dat speelgoed een scherm heeft en de andere niet; Dat klopt.’

Ga naar de volgende slide van de presentatie. Vertel wat er op de vier foto’s te zien is: A is een meisje, B is een oma, C is een meisje, D is een jongen.

Vraag 8 Welke persoon past niet bij de andere personen? Denk goed na. Op mijn teken steek je jouw letter omhoog. Klaar? Nu!

Feedback en reflectie Laat leerlingen hun keuzes verantwoorden. Bv. B is geen leerling, D is geen meisje. Geef telkens aan of het criterium goed gekozen is. Vul waar nodig aan om het meer correct te maken. Bv. ‘A komt uit een andere familie’: misschien, maar in een stamboom kunnen verschillende huidskleuren samen voorkomen.’

Ga naar de volgende slide van de presentatie. Lees de vier woorden voor: A - bakker, B - dokter, Ckangoeroe en D - boerin.

Vraag 9 Welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Denk goed na. Op mijn teken steek je jouw letter omhoog. Klaar? Nu!

Feedback en reflectie Laat leerlingen hun keuzes verantwoorden. Geef eventueel ook enkele mogelijkheden waar de leerlingen niet aan dachten. Bv. Het zijn allemaal woorden waar je een ‘de’ of ‘het’ voor kunt zetten (zelfstandige naamwoorden), maar C is geen persoon maar een dier. C heeft drie lettergrepen, de andere maar twee (probeer samen hardop te splitsen). D is een vrouw (de andere woorden kunnen zowel op een man als op een vrouw - of een mannelijk of vrouwelijk dier- slaan, enkel bij ‘boerin’ weet je het zeker).

2.4 Flitskaarten - duo quiz

Vertel de leerlingen dat je 10 pakjes met flitskaarten (bijlage 2) hebt klaargelegd. Elk pakje heeft kaartjes met een vraag of opdracht aan de voorkant en het antwoord op de achterkant. De leerlingen werken in duo’s. Een leerling leest de vraag, de andere leerling antwoordt. Controleer samen het antwoord. Dan wissel je de vragensteller. Klaar met de kaartjes? Dan ruil je kaartjes met een ander duo.

De 10 sets flitskaarten zijn materiaal voor de drie Memo-lessen van dit thema. De leerlingen moeten in deze les dus zeker niet alle sets verwerken.

set 1: zelfstandige naamwoorden (plant, dier, persoon of ding?)

set 2: zelfstandige naamwoorden (plant, dier, persoon of ding?)

set 3: zintuigen

set 4: afval sorteren

set 5: meervouden

set 6: grondstoffen voor speelgoed

set 7: tijdsbegrippen

set 8: speelgoed – vroeger of nu?

set 9: woordenschat

set 10: woordenschat

INKIJKEXEMPLAARDIEKEURE

3 Lesafsluiting

Vraag de leerlingen wat ze moeilijk vonden en wat al goed ging. Je kunt verbinding maken met voorgaande en volgende Memo-lessen, die dezelfde werkvormen hebben maar met andere inhouden.

Vandaag hebben we belangrijke zaken uit vorige lessen herhaald. Want herhalen helpt om iets beter te onthouden.

Wat was je uit het vergeten en weet je nu terug?

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.